Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Roermond houdende regels voor inkomenstoeslag Verordening individuele inkomenstoeslag 2017

Geldend van 01-08-2017 t/m heden

Intitulé

Verordening Individuele inkomenstoeslag 2017

De raad van de gemeente Roermond,

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 mei 2017,

raadsvoorstelnummer 2017/39/1;

gezien het advies van de commissie Burgers en Samenleving van 27 juni 2017;

besluit:

vast te stellen de Verordening Individuele inkomenstoeslag 2017

Artikel 1. Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      arbeidsverplichting: de verplichting als bedoeld in artikel 9 eerste lid, aanhef sub a en b PW, dan wel een verplichting die strekt tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 55 PW, dan wel verplichtingen die de uitkeringsgerechtigde op grond van de uitkering die hij ontvangt heeft, voor zover die verplichtingen strekken tot arbeidsinschakeling en/of re-integratie;

    • b.

      inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 31, 32 en 33 van de PW;

    • c.

      peildatum: de datum waar op om de individuele inkomenstoeslag wordt verzocht, voor zover deze datum niet ligt vóór de dag waarop belanghebbende zich heeft gemeld om de toeslag aan te vragen;

    • d.

      PW: Participatiewet;

    • e.

      referteperiode: periode van 3 jaren voorafgaand aan de peildatum;

    • f.

      SVB: Sociale verzekeringsbank;

    • g.

      UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    • h.

      vermogen: totaal van het vermogen, bedoeld in artikel art. 34 van de PW.

Artikel 2. Indienen verzoek

Onder verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, PW, wordt verstaan een door belanghebbende ingediende aanvraag middels een door het college beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 3. Recht op een individuele inkomenstoeslag

  • 1. Een belanghebbende kan op verzoek in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag als hij:

    • a.

      op de peildatum 21 jaar of ouder is, maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt;

    • b.

      langdurig een laag inkomen heeft;

    • c.

      op de datum van het verzoek geen in aanmerking te nemen vermogen heeft;

    • d.

      naar het oordeel van het college, op de peildatum gelet op de individuele omstandigheden, geenuitzicht heeft op inkomensverbetering; en

    • e.

      op de datum van ontvangst van het verzoek Roermond als woonplaats heeft.

  • 2. Tot de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid onder d, worden in ieder geval gerekend:

    • a.

      de krachten en bekwaamheden van de persoon, waarbij de navolgende, individuele aspecten betrokken kunnen worden:

      • -

        de medische, psychische en sociale omstandigheden;

      • -

        de omstandigheid dat een persoon gedurende de referteperiode een studie heeft gevolgd of nog steeds volgt welke perspectief op arbeid biedt;

      • -

        opleidingsniveau;

      • -

        werkervaring;

      • -

        gevolgde trajecten, gericht op participatie en arbeidsinschakeling;

    • b.

      de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen, waarbij betrokken wordt:

      • -

        of er gedurende de referteperiode sprake is geweest van een maatregel in verband met het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichtingen, opgelegd door het UWV, SVB of het college en/of;

      • -

        belanghebbende gedurende de referteperiode verwijtbaar heeft nagelaten om factoren die het uitzicht op inkomensverbetering belemmeren op te lossen.

Artikel 4. Langdurig laag inkomen

Een belanghebbende heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 3 lid 1 onder b van deze verordening als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 5. Gehuwden of samenwonenden

  • 1. Indien het een verzoek van gehuwden of samenwonenden betreft, dienen beide partners te voldoen aan de voorwaarden gesteld in deze verordening.

  • 2. Geen recht op individuele inkomenstoeslag bestaat indien één van de gehuwden of samenwonenden niet voldoet aan één of meerdere voorwaarden om in aanmerking te komen voor de individuele inkomenstoeslag.

  • 3. Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de datum van het verzoek bepalend.

Artikel 6. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1. Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      € 378,- voor een alleenstaande;

    • b.

      € 489,- voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 540,- voor gehuwden of samenwonenden.

  • 2. Als één van de gehuwden of samenwonenden is uitgesloten van het recht op bijstand ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de PW, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden, voor zover de hoogte van het inkomen van de niet-rechthebbende partner daaraan niet in de weg staat, zoals bedoeld in artikel 32, derde of vierde lid van de PW.

  • 3. Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de datum van het verzoek bepalend.

  • 4. De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek, met als basisjaar het jaar 2017. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 7. Bijzondere omstandigheden

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8. Intrekken oude verordening

De Verordening individuele inkomenstoeslag, vastgesteld bij besluit van 18 december 2014, besluitnr. 2014/085/02 wordt ingetrokken per 1 augustus 2017.

Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking op 1 augustus 2017.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag 2017.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Roermond in zijn openbare vergadering van 17 juli 2017 (raadsbesluitnummer 2017/039/2).
De griffier,
J. Vervuurt
De voorzitter,
M.J.D. Donders - de Leest

Toelichting op de Verordening individuele inkomenstoeslag 2017

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Per 1 januari 2015, met de overgang van de Wet werk en bijstand naar de Participatiewet (hierna: PW), vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag.

De individuele inkomenstoeslag is dus bedoeld voor personen die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen zonder dat zij zicht hebben op verbetering van dat inkomen. Dat laatste onderdeel betekent dat er individueel getoetst moet worden of iemand in aanmerking kan komen voor een individuele inkomenstoeslag.

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die belanghebbende, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering.

Vast te leggen regels in verordening

Bij verordening moet de gemeenteraad op grond van artikel 8 PW regels stellen over het verlenen van de individuele inkomenstoeslag. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’.

Daarnaast moet er in de verordening nader invulling worden gegeven aan het criterium ‘geen inzicht op inkomensverbetering. Hierbij dienen de volgende criteria betrokken worden:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon om tot inkomensverbetering te komen (art. 36 lid 2 onder a PW);

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft gedaan om tot inkomensverbetering te komen (art. 36 lid 2 onder b PW.).

In de verordening wordt aangegeven welke criteria daarbij relevantie hebben of kunnen hebben.

(Voorgaande) Verordening individuele inkomenstoeslag

In de Uitgangspuntennotitie Participatiewet uit 2014 is ervoor gekozen om als invulling van ‘geen zicht op inkomensverbetering’ en de daarmee samenhangende omstandigheden onder andere te bepalen dat alleen mensen met een (gehele of gedeeltelijke) ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling of mensen die werken in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag.

Met de Verordening individuele inkomenstoeslag formaliseerde de gemeente Roermond deze invulling.

In de Verordening individuele inkomenstoeslag werden daarnaast belanghebbenden die op de peildatum studeerden of tijdens de referteperiode gestudeerd hadden uitgesloten van de individuele inkomenstoeslag omdat zij geacht werden uitzicht te hebben op inkomensverbetering.

Verordening individuele inkomenstoeslag 2017

De Rechtbank Limburg heeft op 29 augustus 2016 een uitspraak gedaan over het bij verordening aanwijzen van een categoriale doelgroep, waardoor iemand die niet tot de aangewezen doelgroep behoort, wordt uitgesloten van de individuele inkomenstoeslag.

De uitspraak (ECLI=NL:RBLIM:2016:7454) komt er op neer dat uit de bepalingen van de ‘oude’ verordening voortvloeit dat uitsluitend die personen, die geen arbeidsverplichting hadden, in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag. Het bij verordening aanwijzen van een categoriale doelgroep, waardoor iedereen die niet tot de aangewezen doelgroep behoort, wordt uitgesloten van de individuele inkomenstoeslag, acht de rechtbank in strijd met artikel 36 van de PW.

Artikel 36 eerste lid van de PW gaat namelijk uit van maatwerk waarbij het recht op een individuele inkomenstoeslag bepaald moet worden op basis van een individuele beoordeling.

In het licht van deze uitspraak is artikel 3 van de Verordening individuele inkomenstoeslag geherformuleerd, het maatwerkprincipe tot uitdrukking gebracht en de uitsluitingsgrond voor studenten niet meer opgenomen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de PW, de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn door de bepaling in het eerste lid van toepassing op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 31, 32 en 33 van de PW.

Voor de duidelijkheid wordt hierbij uitdrukkelijk vermeld dat verstrekte bijzondere bijstand of een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag (of langdurigheidstoeslag tot voor 1 januari 2015) niet als inkomen in aanmerking kan worden genomen.

Peildatum

Onder peildatum wordt de datum verstaan waarop het verzoek om een individuele inkomenstoeslag wordt ingediend. Vanaf de peildatum wordt beoordeeld of de belanghebbende langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft en, gelet op de omstandigheden van die belanghebbende, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft.

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 3 jaren voorafgaand aan de peildatum.

Artikel 2. Indienen verzoek

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening wat onder verzoek moet worden verstaan. In beginsel wordt een verzoek gedaan middels een door het college beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 3. Recht op een individuele inkomenstoeslag

De criteria die in het eerste lid, in de onderdelen a tot en met e staan genoemd, zijn de criteria die ook in artikel 36 PW zijn benoemd.

Uit onderdeel d vloeit voort dat er naast de vaste criteria ook een individuele toets plaatsvindt. Het college moet beoordelen of er, gelet op de individuele omstandigheden van de persoon, uitzicht is op inkomensverbetering. Daarbij moet het college op grond van de wet in ieder geval betrekken:

  • a.

    de krachten en bekwaamheden van de persoon; en

  • b.

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Aangezien het hier een toetsing van de individuele omstandigheden betreft, worden geen vaste doelgroepen benoemd in de verordening die wel of niet in aanmerking kunnen komen voor de toeslag.

In het tweede lid is - niet limitatief - aangegeven wat het college kan of zou kunnen betrekken bij de afweging of, gelet op de individuele omstandigheden, er geen uitzicht is op inkomensverbetering.

In het tweede lid, onder b, is aangegeven dat een opgelegde maatregel kan worden betrokken bij de beoordeling van de inspanningen die een persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Het betreft een maatregel in verband het niet nakomen van de arbeidsverplichting, opgelegd door het UWV, SVB of het college. Wat onder arbeidsverplichting wordt verstaan is opgenomen in artikel 2 onder a van deze verordening.

Het college is bevoegd ook in andere situaties waarbij belanghebbenden in onvoldoende mate getracht hebben om tot inkomensverbetering te komen, dan wel verwijtbaar hebben nagelaten om belemmeringen die aan de weg staan tot inkomensverbetering weg te nemen of aan te pakken, de individuele inkomenstoeslag niet toe te kennen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het door eigen toedoen vroegtijdig beëindigen van een schuldhulpverleningstraject.

Artikel 4. Langdurig laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 2 onder van deze verordening en bedraagt een periode van 3 jaar voorafgaand aan de peildatum.

Laag inkomen

Het begrip ‘laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de bijstandsnorm.

Artikel 5. Gehuwden of samenwonenden

Bij gehuwden of samenwonenden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden of samenwonenden gezamenlijk toekomt. Worden personen op peildatum als gehuwden of samenwonenden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden / partners voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet.

Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.

Voor de toepassing van deze beoordeling wordt gekeken naar de gezinssituatie op de datum van het verzoek. Dit om te voorkomen dat verzoekers geconfronteerd worden met een afwijzing van een individuele inkomenstoeslag als gevolg van gedrag van een (al dan niet overleden) ex-partner tijdens de referteperiode.

Artikel 6. Hoogte individuele inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden of samenwonenden.

Gehuwden of samenwonenden

Is één van de echtgenoten of samenwonende partners uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand.

Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.

Daarbij moet rekening gehouden worden met de toepassing van artikel 32, derde en vierde lid van de Participatiewet.

Indexering

In het vierde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Ten tijde van het schrijven van deze verordening is uitgegaan van de tot 2017 (op basis van de vorige verordening) geïndexeerde bedragen. Vandaar dat in het eerste lid de bedragen van 2017 zijn opgenomen. In het vierde lid wordt aangegeven dat indexering moet plaatsvinden ten opzichte van de bedragen van 2017. Dit zorgt ervoor dat per 1 januari 2018 de geïndexeerde bedragen gebruikt kunnen worden zonder dat de verordening opnieuw moet worden aangepast.

Artikel 7. Bijzondere omstandigheden

De individuele inkomenstoeslag is onderworpen aan het individualiseringsbeginsel van de PW. Omwille van de duidelijkheid wordt met dit artikel aangegeven dat het college de opdracht heeft om te beoordelen of er redenen zijn om af te wijken van de algemene regel. Indien daar redenen toe zijn kan uitsluitend ten gunste van de verzoeker worden afgeweken. Dit is een bevoegdheid van het college.

Artikel 8. Intrekken oude verordening

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.