Regeling vervallen per 06-05-2013

Verordening uitvoering Wet Kinderopvang

Geldend van 01-01-2005 t/m 05-05-2013

Intitulé

Verordening uitvoering Wet Kinderopvang

De raad van de gemeente Roosendaal; gezien het advies van de commissie Samenleving, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 september 2004;

gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang;

gezien de brief van 18 augustus 2004 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer der Staten Generaal, waarin hij aankondigt artikel 6 eerste lid, onder k, artikel 6, eerste lid onder l, en artikel 23 van de Wet kinderopvang vooralsnog per 2005 niet in werking te laten treden;

overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming door de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

VERORDENING uitvoering Wet kinderopvang

Verordening uitvoering Wet kinderopvang

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal;

  • b.

    de wet: de Wet kinderopvang;

  • c.

    kinderopvang: de opvang zoals omschreven in artikel 1 lid 1 sub b van de wet;

  • d.

    gastouderopvang: de opvang zoals omschreven in artikel 1 lid 1 sub c van de wet;

  • e.

    kindercentrum: een voorziening zoals omschreven in artikel 1 lid 1 sub d van de wet;

  • f.

    gastouderbureau: een organisatie zoals omschreven in artikel 1 lid 1 sub e van de wet;

  • g.

    ouder: een persoon zoals omschreven in artikel 1 lid 1 sub i van de wet;

  • h.

    partner: een persoon zoals omschreven in artikel 2 van de wet;

  • i.

    tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang door de gemeente, zoals omschreven in artikel 1 lid 1 sub j van de wet;

  • j.

    sociaal medische indicatie: een indicatie zoals bedoeld in artikel 23 van de wet.

HOOFDSTUK 2. AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 2.1 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, voor personen bedoeld in artikel 6 lid 1 sub c t/m g of j, artikel 22 lid 2 of artikel 23 van de wet bevat:

    • a.

      naam, adres en sofi-nummer van de ouder;

    • b.

      als dit van toepassing is: naam en sofi-nummer van de partner en, als dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      (zo mogelijk) een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per week, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, voor personen bedoeld in artikel 6 lid 1 sub k en/of l van de wet bevat de gegevens zoals aangegeven in het vorige lid onder a,b,c,e en f.

  • 3. Voordat het college een besluit neemt op de aanvraag zoals bedoeld onder lid 2 wint zij advies in bij een onafhankelijke organisatie die over voldoende deskundigheid beschikt.

  • 4. Het college kan bepalen dat voor de aanvraag gebruik gemaakt wordt van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 5. Als de aanvrager een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

HOOFDSTUK 3. VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 3.1 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen achtweken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 3.2 Weigeringsgrond

Het college weigert de tegemoetkoming indien de aanvrager niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.

Artikel 3.3 Ingangsdatum

De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop deze is aangevraagd maar nooit eerder dan de datum waarop de kinderopvang van start gaat.

Artikel 3.4 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een kalenderjaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een kortere periode verlenen.

Artikel 3.5 Beperking van de aanspraak op de tegemoetkoming

Het college verstrekt de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 3.6 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling dat de ouder tot een van de gemeentelijke doelgroepen behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per week waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 3.7 Inhoud van de beschikking bij sociaal-medische indicatie

Als de aanvraag betrekking heeft op een persoon bedoeld in artikel 23 van de Wet kinderopvang, bevat het besluit tevens (in aanvullingop de bepalingen in artikel 3.6):

  • a.

    of er al dan niet sprake is van een indicatie;

  • b.

    wat de geldigheidsduur van de indicatie is;

  • c.

    wie de geïndiceerde persoon is.

Artikel 3.8 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

HOOFDSTUK 4. VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 4.1 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt binnen zes weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 4.2 Verrekening met de voorschotten

  • 1. De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten;

  • 2. Teveel betaalde voorschotten worden zo mogelijk verrekend met lopende voorschotten dan wel teruggevorderd op grond van het bepaalde in de wet.

HOOFDSTUK 5. VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 5.1 Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder informeert het college onmiddellijk, uit eigen beweging, gebruik makend van een daarvoor ter beschikking gesteld formulier, over alle wijzigingen in financiële of persoonlijke omstandigheden die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2. De ouder informeert desgevraagd het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, over alle gegevens van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Artikel 5.2 Bewaarplicht

De ouder bewaart alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de tegemoetkoming ten grondslag liggen ten minste gedurende vijf jaar na de vaststelling en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden.

HOOFDSTUK 6. HET REGISTER, DE HANDHAVING

Artikel 6.1. Het register

Het college houdt een register bij zoals bedoeld in artikel 46 van de wet.

Artikel 6.2. De handhaving

Het college zorgt voor de naleving van de wet zoals bedoeld in Hoofdstuk 4 en 5 van de wet.

HOOFDSTUK 7. slotbepalingen

Artikel 7.1. Beleidsregels

Het college kan beleidsregels formuleren waarin nadere invulling gegeven wordt aan het bepaalde in de artikelen 2.1 lid 1 sub d en f, 2.1 lid 4., 3.1 lid 2, 3.4 lid 2, 3.5. en hoofdstuk 6 van deze verordening,

Artikel 7.2 Afwijken van bepalingen; hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ouder afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 7.3 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 7.4 Inwerkingtreding

  • 1. Onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze verordening in werking drie dagen na haar bekendmaking.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel 3.7 van deze verordening in werking op het moment dat artikel 23 van de Wet kinderopvang in werking treedt.

Artikel 7.5 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening uitvoering Wet kinderopvang.

Artikel 8 Intrekking

De verordening Kinderopvang van 2 november 2000 wordt op 1 januari 2005 ingetrokken.

Roosendaal, 30 september 2004.

De griffier, De voorzitter,