Regeling vervallen per 01-01-2013

Parkeerverordening Roosendaal

Geldend van 19-11-2012 t/m 31-12-2012

Intitulé

Parkeerverordening Roosendaal

Afdeling I. Definities en begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990 Stb. 459;

  • b.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990;

  • c.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • d.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • e.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van persoonlijke parkeermeters, verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • f.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats ten aanzien waarvan het parkeren wordt geregeld door parkeerapparatuur;

  • g.

    belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die:

    • 1.

      is aangeduid met bord 99a uit bijlage II van het RVV 1966, danwel met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990; of

    • 2.

      gelegen is binnen een zone aangeduid met bord 99a uit bijlage II van het RVV 1966, danwel met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990, met het opschrift zone, voorzover deze plaats niet is uitgezonderd;

    • 3.

      van gemeentewege is gemarkeerd voor het parkeren van vergunninghouders;

  • h.

    vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

  • i.

    persoonlijke parkeermeter: parkeerapparatuur, waarmee het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op belanghebbenden- en/ of parkeerapparatuurplaatsen;

  • j.

    bewonersvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2., lid 2., onder A.

  • k.

    bedrijfsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2., lid 2., onder B.

  • l.

    incidentele vergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2., lid 2., onder C

  • m.

    brommobiel: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onderdeel ia van het RVV 1990, te weten een bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een gesloten carrosserie;

  • n.

    kalenderkwartaal: het tijdvak dat loopt van n dag in een kalenderkwartaal tot en met de n-1 dag in het volgende kalenderkwartaal;

  • o.

    marktkoopliedenvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2., lid 2., onder D.

Afdeling II. Plaatsen voor vergunninghouders en vergunningen

Artikel 1.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders;

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan;

  • 3. Indien het verkeersbelang of andere dringende omstandigheden zulks noodzakelijk maken zijn burgemeester en wethouders bevoegd tijdelijke, van in het eerste en tweede lid genoemde besluiten, afwijkende maatregelen te treffen.

Artikel 2.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkend verzoek een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen en/of parkeerapparatuurplaatsen

  • 2. Parkeervergunningen:

    • a.

      Bewonersvergunning Een bewonersvergunning kan worden verleend aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die volgens het bevolkingsregister als bewoner op een adres ingeschreven staat in een gebied waar belanghebbendenparkeerplaatsen en/of parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn;

    • b.

      Bedrijfsvergunning Een bedrijfsvergunning kan worden verleend aan diegene die een beroep of bedrijf uitoefent en is gevestigd in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn.

    • c.

      Incidentele vergunning Een incidentele vergunning kan worden verleend aan:Diegene die een beroep of bedrijf uitoefent en die een motorvoertuig bezigt bij het verrichten van herstel- onderhouds- of daarmee gelijk te stellen werkzaamheden in een gebied met belanghebbendenplaatsen en/of parkeerapparatuurplaatsen en die niet in dat gebied is gevestigd indien hij of zij aantoont dat het noodzakelijk is dit motorvoertuig voor het uitoefenen van die werkzaamheden in de onmiddellijke omgeving van de betreffende locatie op belanghebbendenplaatsen en/of parkeerapparatuurplaatsen te parkeren;

    • d.

      Marktkoopliedenvergunning: Een marktkoopliedenvergunning kan worden verleend aan diegene die een vaste standplaats heeft op grond van de geldende Marktverordening op de maandag- of zaterdagmarkt.

  • 3. De eigenaar of houder van een motorvoertuig die naast de in het tweede lid onder A. genoemde voorwaarde tevens voldoet aan in het tweede lid onder B. gestelde voorwaarden wordt, voor wat betreft de eerste aangevraagde vergunning, geacht te beantwoorden aan de in het tweede lid onder A. genoemde voorwaarde.

  • 4. Aan de vergunning kunnen zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen aan een parkeervergunning ook andere voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften mogen alleen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

  • 6. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 3.

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, regels geven voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.

Artikel 4.

  • 1.

    • a.

      een incidentele vergunning wordt voor ten hoogste één kalenderjaar verleend;

    • b.

      een bedrijfsvergunning wordt voor ten hoogste één kalenderkwartaal verleend;

    • c.

      een bewonersvergunning wordt voor ten hoogste één kalenderjaar verleend;

    • d.

      een marktkoopliedenvergunning wordt voor ten hoogste één kalenderjaar verleend.

  • 2. I Een vergunning vermeldt ten minste:

    A De zone en/of sector waarvoor de vergunning geldt;

    B. de periode waarvoor de vergunning geldt.

    II. De bewonersvergunning vermeldt tevens de kentekens van de motorvoertuigen waarvoor de vergunning is verleend;

    III. De bedrijfs- en marktkoopliedenvergunning vermeldt tevens de naam van de vergunninghouder.

    IV. De incidentele vergunning vermeldt tevens de straat c.q. straten waarvoor de vergunning geldt.

Artikel 5.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken of wijzigen:

    • a.

      op verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning is verleend, metterwoon verlaat, het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigd of de vergunninghouder niet langer een vaste standplaats heeft op grond van de geldende Marktverordening op de maandag- of zaterdagmarkt;

    • c.

      wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

    • d.

      indien de vergunninghouder opzettelijk in strijd handelt met de aan de parkeervergunning verbonden voorwaarden;

    • e.

      wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning opzettelijke onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    • f.

      om redenen van openbaar belang;

  • 2. Een besluit tot het intrekken of wijzigen van een vergunning is met redenen omkleed. De betrokkene wordt van het intrekken of wijzigen van de vergunning schriftelijk in kennis gesteld.

Afdeling III. Verbodsbepalingen

Artikel 6.

  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig te plaatsen of te laten staan op een parkeerapparatuurplaats;

  • 2. Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze, met andere middelen of met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen;

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

  • 4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 7.

  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, een caravan of aanhanger te plaatsen of te laten staan op een belanghebbendenplaats;

  • 2. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden;

    • a.

      zonder bewonersvergunning, bedrijfsvergunning of dienstenvergunning;

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van een vergunning;

    • c.

      in strijd met de aan die vergunning verbonden voorwaarden.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel.

  • 4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuusrecht is van toepassing.

Afdeling IV Strafbepaling

Artikel 8.

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

Afdeling V Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.

Met de opsporing van overtredingen van deze verordening zijn, behalve de in artikel 141 van het wetboek van strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, de door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren belast.

Artikel 10.

  • 1.

    De “Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren”, vastgesteld door de raad van de gemeente Roosendaal en Nispen op 26 maart 1992 , laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 16 december 1993, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de omstandigheden die zich hebben voorgedaan voordat deze verordening in werking treedt.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2000.

  • 3.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Parkeerverordening Roosendaal”

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Roosendaal in zijn openbare vergadering van 30 september 1999.

De secretaris, De voorzitter,