Regeling vervallen per 01-01-2020

Beleidsregels terugvordering PW, Ioaw en Ioaz 2015 gemeente Roosendaal

Geldend van 07-02-2015 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels terugvordering PW, Ioaw en Ioaz 2015 gemeente Roosendaal

Burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal;

gelet op het bepaalde in de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), inzake herziening, intrekking, terugvordering en invorderingvan bijstand en uitkering;

besluiten:

vast te stellen de volgende "Beleidsregels terugvordering PW, Ioaw en Ioaz 2015 gemeente Roosendaal

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandi-gen (Ioaz), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal.

    • b.

      Wwb: de Wet werk en bijstand.

    • c.

      Pw: de Participatiewet.

    • d.

      Bbz 2004: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

    • e.

      Ioaw: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

    • f.

      Ioaz: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

    • g.

      Awb: de Algemene wet bestuursrecht.

    • h.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Wwb, de Pw,het Bbz 2004, en de door het college verleende uitkering in het kader van de Ioaw en Ioaz.

    • i.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.

    • j.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Wwb en/of de Pw, artikel 13, eerste lid van de Ioaw, artikel 13, eerste lid van de Ioaz, artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en artikel 44, eerste lid van de Wet investeren in jongeren.

    • k.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingen-plicht.

    • l.

      debiteur: elke persoon van wie uitkering als bedoeld onder h wordt, of is teruggevorderd.

Artikel 2. Opschorting, herziening en intrekking

Het college maakt gebruik van alle bevoegdheden ingevolge het bepaalde in artikel 54 van de Pw, artikel 17 van de Ioaw en artikel 17 van de Ioaz.

Artikel 3. Terugvordering

Het college maakt gebruik van alle bevoegdheden ingevolge het bepaalde in de artikelen 58 en 59 van de Pw en de artikelen 25en 26 van de Ioaw en Ioaz.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE) TERUGVORDERING

Artikel 4. Zesmaandenjurisprudentie

  • 1. Dit artikel is niet van toepassing indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt omdat de belanghebbende de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen.

  • 2. In afwijking van de bevoegdheid tot terugvordering, zoals beschreven in artikel 58, tweede lid, van de Pw en artikel 25, tweede en derde lid, van de Ioaw en van de Ioaz, én in afwijking van het bepaalde in artikel 3 van deze beleidsregels, beperkt het college - in het geval dat bij het college een signaal bekend is geworden dat had moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de uitkering - de terug te vorderen uitkering tot een periode van 6 maanden, te rekenen vanaf de datum waarop bij het college een signaal bekend is geworden dat had moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de uitkering.

  • 3. Onder een signaal als genoemd in het tweede lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

Artikel 5. Afzien van bruteren

In afwijking van de bevoegdheid tot brutering als bedoeld in artikel 58, vijfde lid, van de Pw, artikel 25, vijfde lid, van de Ioaw en Ioaz, én in afwijking van het bepaalde in artikel 3 van deze beleidsregels ziet het college af van gebruikmaking van de bevoegdheid tot bruteren indien:

  • a.

    de ten onrechte betaalde belastingen en premies nog kunnen worden verrekend met de afdrachten aan de Belastingdienst;

  • b.

    de reden voor terugvordering in de loop van het jaar is ontstaan, de vordering niet het gevolg is van niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht door belanghebbende, en het college heeft nagelaten belanghebbende tijdig in kennis te stellen van het ontstaan van de vordering, waardoor deze niet meer in staat was de vordering binnen het kalenderjaar terug te betalen; of

  • c.

    de reden voor terugvordering is ontstaan na afloop van het dienstjaar, en de vordering niet het gevolg is van niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht door belanghebbende.

Artikel 6. Kruimelbedrag

  • 1. Dit artikel is niet van toepassing indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt omdat de belanghebbende de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen.

  • 2. In afwijking van de bevoegdheid tot terugvordering, zoals beschreven in artikel 58, tweede lid, van de Pw en artikel 25, tweede en derde lid, van de Ioaw en van de Ioaz, én in afwijking van het bepaalde in artikel 3 van deze beleidsregels besluit het college af te zien van terugvordering van uitkering, indien de terug te vorderen uitkering minder is dan netto € 100,00, en indien de teveel betaalde uitkering uitsluitend het gevolg is van een fout van de gemeente, én indien verrekening niet mogelijk is.

Artikel 7. Dringende redenen

Het college besluit om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering als bedoeld in artikel 58en 59 van de Pw, Hoofdstuk VI van het Bbz 2004, en van verrekening op grond van artikel 58, vierde lid, van de Pw en artikel 25 vierde lid, van de Ioaw en Ioaz indien sprake is van dringende redenen.

Artikel 8. Afzien van verdere terugvordering

  • 1. Bij een fraudevordering wordt niet besloten tot het afzien van (verdere) terugvordering.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college, indien er binnen een periode van 10 jaar na de terugvorderingsbeschikking of na de laatste betaling als er een betaling is geweest, ondanks voldoende inspanningen, geen enkele betaling is ontvangen, en hen bovendien uit niets blijkt, dat in de toekomst nog betalingen te verwachten zijn, ambtshalvebesluiten af te zien van (verdere) terug- of invordering van een fraudevor-dering.

  • 3. Het college kan, indien er binnen een periode van 5 jaar na de terugvorderingsbeschikking of na de laatste betaling als er een betaling is geweest, ondanks voldoende inspanningen, geen enkele betaling is ontvangen, en hen bovendien uit niets blijkt, dat in de toekomst nog betalingen te verwachten zijn, ambtshalve besluiten af te zien van (verdere) terug- of invordering van een niet-fraudevordering.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING VAN FRAUDEVORDERINGEN

Artikel 9. Reikwijdte van dit hoofdstuk

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn uitsluitend van toepassing op vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van terugvorderingsbesluiten die zijn gegrond op schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 10. Gebruikmaking van bevoegdheden

Het college maakt gebruik van alle bevoegdheden ten behoeve van invordering van fraudevorderingen ingevolge het bepaalde in de artikelen 60 en 60a van de Pw en artikel 28 van de Ioaw en Ioaz.

Artikel 11. Invordering fraudevordering door verrekening

  • 1. Indien de belanghebbende, van wie uitkering wordt teruggevorderd met toepassing van het bepaalde in artikel 58, eerste lid, of artikel 59, tweede en derde lid, van de Pw, of artikel 25, eerste lid of artikel 26, tweede lid, van de Ioaw of Ioaz, een uitkering ontvangt, verrekent het college de teruggevorderde uitkering door middel van zo spoedig mogelijke inhouding op de uitkering, en wordt aan de belanghebbende uitstel van betaling verleend voor betaling van het volledige bedrag ineens, wat onverlet laat dat de belanghebbende de volledige teruggevorderde uitkering kan betalen aan het college.

  • 2. De hoogte van de inhouding is het bedrag dat ingevolge het bepaalde in de artikelen 475c, 475d en 475g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

Artikel 12. Invordering fraudevordering door betaling

  • 1. Indien invordering van een fraudevordering niet mogelijk is door verrekening, dan wordt de debiteur verzocht de gehele vordering binnen zes weken na de datum van verzending van de beschikking tot terugvordering in één termijn te voldoen. Daarbij wordt deze er op geattendeerd, dat er een betalingsregeling kan worden getroffen indien de debiteur daarom verzoekt én indien de debiteur door middel van bewijsstukken over zijn inkomen en vermogen aannemelijk maakt dat de vordering niet in één termijn kan worden voldaan.

  • 2. Indien het college van oordeel is dat de vordering in één termijn kan worden voldaan vanwege de aanwezigheid van vermogen, wordt een verzoek om een betalingsregeling afgewezen en dient de debiteur de vordering in één termijn te voldoen uit het vermogen.

  • 3. Indien inderdaad een betalingsregeling als bedoeld in het eerste lid wordt getroffen, is de hoogte van het door de debiteur maandelijks te betalen bedrag gelijk aan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in de artikelen 475c, 475d, 475e en 475g van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 4. Indien een zodanige betalingsregeling wordt getroffen, dat de volledige vordering door de debiteur binnen twee jaar na de ingangsdatum van de betalingsregeling zal zijn afgelost wordt, in afwijking van het bepaalde in het derde lid van dit artikel, ingestemd met die betalingsregeling.

  • 5. Indien de vordering niet binnen de gegeven betalingstermijn is voldaan of een getroffen betalingsregeling niet correct wordt nagekomen, volgen verdere invorderingsmaatregelen, niet zijnde een betalingsregeling.

  • 6. In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid volgen er geen verdere invorderingsmaatregelen, voor zover er nog geen beslag of verrekening plaatsvindt, indien er een betalingsvoorstel is ingediend en de debiteur aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering niet in één termijn kan worden voldaan, zolang op dat voorstel nog niet is beslist en volgen even-min verdere invorderingsmaatregelen indien een betalingsregeling als bedoeld in het eerste, derde lid of vierde lid is getroffen en die correct wordt nagekomen.

  • 7. Indien de debiteur niet tijdig tot een correcte betaling overgaat, en er reeds sprake is van een beslaglegging of een verrekening, wordt een gelegd beslag of een toegepaste verrekening niet ingetrokken.

HOOFDSTUK 4 INVORDERING VAN NIET- FRAUDEVORDERINGEN

Artikel 13. Reikwijdte van dit hoofdstuk

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn uitsluitend van toepassing op vorderingen die niet zijn gegrond op schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 14. Gebruikmaking van bevoegdheden

Het college maakt gebruik van alle bevoegdheden ten behoeve van invordering van niet- fraudevorderingen ingevolge het bepaalde in de artikelen 60 en 60a van de Pw en artikel 28 van de Ioaw en Ioaz.

Artikel 15. Invordering van niet-fraudevorderingen door betaling in één termijn

  • 1. De debiteur wordt verzocht de gehele vordering binnen zes weken na de datum van verzending van de beschikking tot terugvordering in één termijn te voldoen. Daarbij wordt deze er op geattendeerd, dat er een betalingsregeling kan worden getroffen indien de debiteur daarom verzoekt én indien de debiteur door middel van bewijsstukken over zijn inkomen en vermogen aannemelijk maakt dat de vordering niet in één termijn kan worden voldaan.

  • 2. Indien het college van oordeel is dat de vordering in één termijn kan worden voldaan vanwege de aanwezigheid van vermogen, wordt een verzoek om een betalingsregeling afgewezen en dient de debiteur de vordering in één termijn te voldoen uit het vermogen.

Artikel 16. Invordering van niet-fraudevorderingen door verrekening

  • 1. Indien de debiteur niet voldoet aan hetgeen is bepaald in artikel 15 en een uitkering ontvangt, verrekent het college de teruggevorderde uitkering door middel van zo spoedig mogelijke inhouding op die uitkering, en wordt aan de debiteur uitstel van betaling verleend voor betaling van het volledige bedrag in één termijn, wat onverlet laat dat de debiteur de volledige teruggevorderde uitkering kan betalen aan het college.

  • 2. Indien de debiteur geen andere schulden aan het college heeft op grond van de WWB, Pw, Ioaw en/of Ioaz, bedraagt de hoogte van de verrekening een bedrag gelijk aan 5% van de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

  • 3. Indien de debiteur meer dan één schuld aan het college heeft op grond van de Wwb, Pw, Ioaw en/of Ioaz, bedraagt de hoogte van de verrekening een bedrag gelijk aan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475c, artikel 475d, en artikel 475g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 4. Indien het recht op uitkering eindigt, en daarna wordt besloten om uitkering terug te vorderen over de periode voor de datum waarop de bijstand is beëindigd, wordt de gereserveerde vakantietoeslag met toepassing van het bepaalde in artikel 60, derde lid, van de Pw, en/of artikel 28, derde lid, van de Ioaw en/of Ioaz, niet uitbetaald maar wordt die verrekend met de nieuwe vordering nadat het daartoe strekkende terugvorderingsbesluit is genomen.

Artikel 17. Invordering van niet-fraudevorderingen door betaling als verrekening niet mogelijk is

  • 1. Indien de debiteur geen uitkering ontvangt en een zodanige betalingsregeling voorstelt, dat de volledige vordering zal zijn afgelost binnen twee jaar na de ingangsdatum van de betalingsregeling, wordt ingestemd met die betalingsregeling.

  • 2. Indien het eerste lid niet van toepassing is, is de hoogte van het door de debiteur maandelijks te betalen bedrag gelijk aan 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag plus 50% van het bedrag waarmee het netto inkomen exclusief vakantietoeslag van de debiteur meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag.

  • 3. Indien de vordering niet binnen de gegeven betalingstermijn is voldaan of een getroffen betalingsregeling niet correct wordt nagekomen, volgen verdere invorderingsmaatregelen, niet zijnde een betalingsregeling.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid volgen er geen verdere invorderingsmaatregelen, voor zover er nog geen beslag of verrekening plaatsvindt, indien er een betalingsvoorstel is ingediend en de debiteur aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering niet in één termijn kan worden voldaan, zolang op dat voorstel nog niet is beslist en volgen evenmin verdere invorderingsmaatregelen indien een betalingsregeling als bedoeld in het eerste, of tweede lid is getroffen en die correct wordt nagekomen.

  • 5. Indien de debiteur niet tijdig tot een correcte betaling overgaat, en er reeds sprake is van een beslaglegging of een verrekening, wordt een gelegd beslag of een toegepaste verrekening niet ingetrokken.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 18. Verlening van medewerking aan verzoeken om buitengerechtelijke (=minnelijke) schuldregeling

  • 1. Een ingediend verzoek om voor een schuldregeling in aanmerking te komen, vormt geen reden om de invordering op te schorten, of om uitstel van betaling te verlenen.

  • 2. Indien een schuldenaar in een problematische schuldsituatie verkeert en ter algehele oplossing daarvan een verzoek wordt ontvangen om medewerking te verlenen aan de algehele sanering daarvan, wordt daaraan medewerking verleend als redelijkerwijs te voorzien is dat:

    • a.

      de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

    • b.

      een schuldregeling met betrekking tot alle schulden zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

    • c.

      de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de andere schuldeisers van gelijke rang / preferentie.

  • 3. Aan het verlenen van medewerking aan een regeling als bedoeld in het tweede lid, kan het college (aanvullende) voorwaarden verbinden.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, wordt geen medewerking verleend aan een verzoek om schuldregeling als:

    • a.

      de vordering van de gemeente een fraudevordering is;

    • b.

      de (restant)vordering invorderbaar is op grond van een gevestigde zekerheidsstelling in de vorm van pand -of hypotheekrecht;

    • c.

      de vordering leenbijstand betreft wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid die is/wordt teruggevorderd. In dat geval dient de vordering volledig te worden terugbetaald.

  • 5. Het besluit om geheel of gedeeltelijk van invordering af te zien als gevolg van het verlenen van medewerking aan een schuldsaneringverzoek als bedoeld in het tweede lid treedt niet in werking dan nadat de schuldregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen.

  • 6. Het besluit om geheel of gedeeltelijk van invordering af te zien als gevolg van het verlenen van medewerking aan een schuldsaneringverzoek als bedoeld in het tweede lid wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

    • b.

      de schuldenaar zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 19. Toerekening van de betaling van de debiteur

  • 1. Als de gemeente meerdere vorderingen op grond van de Wwb, de Pw, de Ioaw en/of de Ioaz heeft op de debiteur en de debiteur maakt geen gebruik van zijn recht als bedoeld in artikel 4:92, tweede lid, van de Awb, bepaalt het college de volgorde van aflossing.

  • 2. Op de van een debiteur ontvangen betalingen, is voorts het bepaalde in art. 4:92, eerste lid, van de Awb van toepassing. Dit houdt in dat deze op de navolgende wijze worden aangewend:

    1e: in mindering gebracht op de (invorderings)kosten;

    2e: in mindering gebracht op de verschenen rente;

    3e: in mindering gebracht op de hoofdsom en de lopende rente.

Artikel 20. Wettelijke rente en invorderingskosten

  • 1. Van de bevoegdheid om aanmaningskosten als bedoeld in artikel 4:113 van de Awb en wettelijke rente als bedoeld in artikel 4:98 van de Awb in rekening te brengen, wordt gebruik gemaakt als de invordering wordt uitbesteed aan derden.

  • 2. Indien periodieke bijstand als lening is verstrekt onder verband van krediethypotheek wordt, te rekenen vanaf de beëindigingdatum van de periodieke bijstand, gedurende 10 jaar geen rente berekend. Na afloop van die termijn wordt de wettelijke rente in rekening gebracht.

Artikel 21. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terugvordering PW, Ioaw en Ioaz 2015 gemeente Roosendaal".

Artikel 22. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van Roosendaal op 20 januari 2015,

De secretaris, de burgemeester,

Algemene toelichting bij de Beleidsregels terugvordering PW, Ioaw en Ioaz 2015 gemeente Roosendaal

Aanleiding voor de beleidsregels

Er iseen aantal redenen op grond waarvan deze nieuwe beleidsregels met betrekking tot terugvordering zijn vastgesteld.

1. Inwerkingtreding van de Participatiewet en de “Wet maatregelen”

Op 1 januari 2015 zullen de Participatiewet (hierna te noemen: “Pw”) en de “Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten” (hierna te noemen: “Wet maatregelen”) in werking treden. In die wetten is slechts een beperkt aantal wijzigingen opgenomen inzake de bepalingen tot terugvordering ten opzichte van de tot 1 januari 2015 geldende bepalingen van de Wet werk en bijstand(hierna te noemen: “Wwb”). De wezenlijke veranderingen zijn dat de verrekeningstermijn in de Wwb wordt gewijzigd van drie maanden in zes maanden, en dat artikel 59 van de Wwb is aangepast. Beide wijzigingen worden hieronder samengevat. Voor terugvordering op grond van de Ioaw en Ioaz zijn er nauwelijks gevolgen als gevolg van de Pw en de wet maatregelen.

Wijziging periode van verrekening van inkomsten

In artikel 58, vierdelid, van de Wwbis bepaald dat het college bevoegd is tot verrekening van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand. In de toelichting bij dit artikel van de Wwbis aangegeven dat dit artikellid het mogelijk maakt om gecumuleerde inkomsten, die over een voorafgaande periode in één keer zijn ontvangen, niet over één maar over drie maanden te verrekenen zonder dat daarvoor een formele actie tot terugvordering hoeft te worden gestart. De toelichting bij dit artikel van de Wet werk en bijstand vermeldt voortsdat deze situatie zich bijvoorbeeld voordoet bij invalkrachten in het onderwijs, waarbij het inkomen soms pas na enkele maanden tot uitbetaling komt.

In de Pw is deze termijn van verrekening van inkomsten verlengd van drie maanden naar zes maanden. In de Memorie van Toelichting bij de Pw is hieromtrent het volgende vermeld:

"Op verzoek van gemeenten verlengt de regering de periode waarover het college bevoegd is tot verrekening van middelen van drie naar zes maanden. De verlengde periode houdt verband met de toename van flexwerk. Bij flexwerk is er vaak een langere tijd gelegen tussen de periode waarin de werkzaamheden zijn verricht en het moment waarop de definitieve betaling van het betreffende loon plaatsvindt. Dit kan leiden tot gecumuleerde inkomsten die met het oog op de uitvoerbaarheid om een langere verrekeningsperiode vragen."

Toevoeging gezinslid aan artikel 59 Pw

In artikel 59 van de Pw wordt een derde lid toegevoegd, dat als volgt luidt:

"3. Indien de bijstand terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de belanghebbende toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden."

2. Intrekking van de Wet investeren in jongeren

Een tweede reden voor vaststelling van deze beleidsregels is dat de Wet investeren in jongeren inmiddels is vervallen, terwijl in de tot 1 januari 2015 in een aantal gemeenten van het Werkplein Hart van West-Brabant geldende beleidsregels de bepalingen met betrekking tot terugvordering op grond van die wetnog wel door middel van beleidsregels worden ingevuld.

3. Totstandkoming van het Werkplein Hart van West-Brabant met ingang van 1 januari 2015

Met ingang van 1 januari 2015 zal de Gemeenschappelijke Regeling Werkplein Hart van West-Brabant een feit zijn. De uitvoerende werkzaamheden inzake terugvordering zullen dan door of namens het Dagelijks Bestuur van die Gemeenschappelijke Regeling worden uitgevoerd. Om die reden is het van belang dat de beleidsregels inzake terugvordering van de zes gemeenten, Etten-Leur, Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen en Zundert op elkaar zijn afgestemd.

4. Aanpassing van de beleidsregels aan de “Wet aanscherping”

Een vierde reden voor vaststelling van deze beleidsregels is dat als gevolg van de “Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving” de verplichte verrekening bij fraudeschulden is ingevoerd, terwijl de tot 1 januari 2015 in een aantal gemeenten van het Werkplein Hart van West-Brabant geldende beleidsregels op dit onderdeel niet zijn aangepast. Dat die aanpassing in die gemeenten nog niet is geschied, heeft geen negatieve gevol-gen voor de uitvoeringspraktijk, omdat de bij wet verplicht gestelde verrekening van fraude-schulden prevaleert boven de beleidsregels.

Toepassingsgebied van de beleidsregels

Deze beleidsregels zijn, zoals uit de aanhef al blijkt, van toepassing op de Participatiewet, maar ook op de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz).

Voorts is er bewust voor gekozen om de beleidsregels niet toe te passen op de Wet inburgering, de Wet maatschappelijke ondersteuning, en de Wet op de lijkbezorging. De reden daarvoor is dat de taakgebieden van die drie wetten niet overgaan naar het Werkplein Hart van West-Brabant.

Artikelsgewijze toelichting bij de Beleidsregels terugvordering Pw, Ioaw en Ioaz 2015 gemeente Roosendaal

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd die verder in deze beleidsregels worden vermeld.

Wet werk en bijstand

Als na 1 januari 2015 wordt besloten tot terugvordering over een periode vóór 1 januari 2015, dan worden formeel de bepalingen van de Pw toegepast, maar materieel (bijvoorbeeld voor de schending van de inlichtingenplicht) de bepalingen van de Wwb. Dat is de reden waarom hier de Wet werk en bijstand is vermeld. Bovendien zijn er nog diverse op cliënten open-staande vorderingen, die voor 1 januari 2015 zijn vastgesteld. Op deze vorderingen zijn deze beleidsregels ook van toepassing, als daaromtrent besluitvorming zal plaatsvinden na 1 januari 2015.

Wet investeren in jongeren

Bij de omschrijving van het begrip “inlichtingenplicht” is ook de inlichtingenplicht op grond van de Wet investeren in jongeren genoemd. De reden hiervoor is dezelfde als het vermel-den van de Wet werk en bijstand.

Debiteur

Omdat het begrip "debiteur" wordt gebruikt in de invorderingsbepalingen, is dit begrip omschreven.

Artikel 2. Opschorting, herziening en intrekking

Soms is alvorens er tot terugvordering wordt overgegaan een besluit tot herziening of intrekking van een eerdere beschikking nodig. In artikel 2 wordt geregeld dat, voor zover er sprake is van een bevoegdheid tot herziening of intrekking van een uitkering op grond van artikel 54, derde lid, van de Wwb of artikel 17, derde lid, van de Ioaw en Ioaz, van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Hetzelfde geldt voor een besluit tot opschorting en intrekking van een uitkering op grond van artikel 54, vierde lid, van de Wwb en artikel 17, vierde lid, van de Ioaw en Ioaz van een uitkering. Dit artikel van de beleidsregels is imperatief van aard.

Artikel 3. Terugvordering

In dit artikel is vastgelegd dat gebruik wordt gemaakt van alle bevoegdheden tot terugvordering, dus ook van de bevoegdheid tot bruteren van een terugvordering. Ook deze bepaling van de beleidsregels is imperatief van aard. Terugvordering van een (voor 1 januari 2015) verstrekte uitkering op grond van de Wet werk en bijstand vindt ook plaats op grond van de Participatiewet. Om deze reden zijn de bepalingen tot terugvordering inzake de Wet werk en bijstand hier niet meer vermeld.

Artikel 4. Zesmaandenjurisprudentie

In dit artikel is de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep vastgelegd.

Artikel 5. Afzien van bruteren

In deze beleidsregels is vermeld dat in de volgende drie gevallen de (terug)vordering niet wordt gebruteerd.

1.De belasting en premies kunnen worden verrekend met de Belastingdienst.

Bruteren, dus het verhogen van de terugvordering met loonbelasting en premies volksverzekeringen, blijft achterwege, als die belasting en premies verrekend kunnen worden met de Belastingdienst (artikel 5 aanhef en onder a van deze beleidsregels). Deze mogelijkheid is aanwezig als de vordering voldaan wordt binnen het jaar waarop de vordering betrekking heeft. Een vordering met betrekking tot het jaar 2014 kan dus in 2014 netto voldaan worden. Als diezelfde terugvorderingsbeschikking in 2015 verzonden wordt, omdat de gemeente er bijvoorbeeld pas in 2015 achter komt, dat over 2014 inkomsten zijn verzwegen, zijn de terug te vorderen kosten van bijstand dus bruto. In dat geval kan de belanghebbende, de debiteur, bij de Belastingdienst wel om teruggave van de afgedragen loonbelasting vragen over het feitelijk in dat belastingjaar terugbetaalde bedrag. De terugbetaling van de uitkering is immers een negatief inkomen voor de inkomstenbelasting.

2.In redelijkheid kan geen gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid tot brutering

Van een verhoging van de netto vordering met loonbelasting en premies volksverzekeringen, de brutering, wordt tevens afgezien, indien in redelijkheid geen gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid tot brutering van de vordering. De Centrale Raad van Beroep heeft regelmatig uitspraken gedaan inzake het afzien van bruteren van vorderingen. Zo vond de Centrale Raad van Beroep (Centrale Raad van Beroep 28-11-2006, nrs. 05/2497 NABW e.a., LJN nr. AZ3437) het onredelijk de uitkering bruto van iemand terug te vorderen in een geval waarin een bijstandsgerechtigde geen verwijt kon worden gemaakt van het ontstaan van de vordering, omdat de inkomsten steeds tijdig waren gemeld. In die zaak had de gemeente de uitkering ook niet in het lopende kalenderjaar teruggevorderd, terwijl dit wel mogelijk was geweest. Het was dus in dat gevalonredelijk de bijstand bruto terug te vorderen. Met inachtneming van die jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is artikel 5 aanhef en onder b hier opgenomen.

3.Overige situaties (artikel 5, aanhef en onder c. van de beleidsregels)

Bij situaties als vermeld in artikel 5 aanhef en onder c van deze beleidsregels gaat het bij de Participatiewet bijvoorbeeld om situaties waarin:

  • -

    de terugvordering het gevolg is van een intrekkings- of herzieningsbesluit op grond van artikel 54 lid 3 Pw zonder dat er sprake is van een schending van de inlichtingenplicht, of:

  • -

    is besloten tot terugvordering op grond van artikel 58 lid 2 onderdeel f onder 1 Pw (achteraf beschikken over middelen).

Een voorbeeld hiervan is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 06-10-2009, nr. 08/2103 WWB. In die zaak was sprake van een achteraf toegekende Wajong-uitkering, een nabetaling dus. De Centrale Raad van Beroep oordeelde daar dat de belanghebbende niet kon worden tegengeworpen dat de over de eerdere jaren netto verleende bijstand niet in die jaren was terugbetaald. De gemeente wist in die zaak overigens al vanaf het begin dat er een procedure liep over de afwijzing van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. De gemeente had betrokkene tevoren een machtiging kunnen laten ondertekenen, waarmee verrekening met het UWV had kunnen plaatsvinden in plaats van een bruto terugvordering van de belanghebbende.

Een ander voorbeeld is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15-07-2008, nr. 07/1890 WWB. Ook daar was de vordering ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende. Nadat de belanghebbende, een beeldend kunstenaar, binnen 6 maanden na afloop van het jaar volgens afspraak de jaarcijfers had verstrekt stelde het college vast, dat er teveel bijstand was verstrekt over het vorige jaar. De Centrale Raad van Beroep oordeelde hier, dat er niet bruto mocht worden teruggevorderd.

Artikel 6. Kruimelbedrag

Dit artikel geeft in het tweede lid de mogelijkheid dat bij een kruimelbedrag wordt besloten om af te zien van terugvordering in de daar vermelde situatie. Als verrekening met de uitkering mogelijk is gebeurt dit uiteraard wel. Een verrekening is immers geen terugvordering.

Bij de vaststelling van het kruimelbedrag ad netto € 100,00 is geprobeerd tot een grootste gemene deler te komen (en tot een afgerond bedrag) van de gemeenten van het Werkplein Hart van West-Brabant.

Artikel 7. Dringende redenen

Of er sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien zal afhangen van de omstandigheden. Duidelijk is dat het hier moet gaan om zeer uitzonderlijke omstandigheden. Het is aan het college van burgemeester en wethouders om vast te stellen, of zich een dergelijk zeer uitzonderlijk geval voordoet.

Artikel 8. Afzien van verdere terugvordering

In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat bij fraude niet wordt besloten om af te zien van (verdere) terugvordering. Ingeval van fraude is terugvordering immers wettelijk verplicht.

Het tweede en het derde lid van dit artikel zijn opgenomen om in de daarin vermelde uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid te bieden om te besluiten van (verdere) terug- of invorde-ring af te zien. Zonder een bepaling als artikel 8, tweede en derde lid zou, ook als de vordering nooit zal worden voldaan, de vordering altijd open blijven staan in de debiteuren-administratie. Dit is uiteraard niet de bedoeling als het de verwachting is, dat er nooit betalingen zullen volgen en alle mogelijke invorderingsmaatregelen zijn onderzocht.

Juist is, dat in deze beleidsregels "kan-bepalingen" worden ingevuld, en in dit artikel ook weer een "kan-bepaling" is vermeld. De reden hiervoor is, dat niet op voorhand de mogelijkheid wordt uitgesloten om in de hier bedoelde gevallen niet af te zien van verdere terugvor-dering.

Het is nadrukkelijk niet mogelijk dat de burger met een beroep op het tweede of derde lid van dit artikel kan bewerkstelligen, dat van (verdere) terug- of invordering wordt afgezien. Het is volledig aan het college om een besluit als in het tweede of derde lid te nemen. Het tweede lid heeft betrekking op afzien van (verdere) terug- of invordering van een fraudevordering en het derde lid heeft betrekking op afzien van (verdere) terug- of invordering van een niet-fraudevordering.

Artikel 8, tweede lid, van de beleidsregels is een bepaling die juist niet in het belang van de debiteur is, maar in het belang is van de eigen gemeentelijke organisatie. Deze bepaling ziet op de situatie dat een vordering die toch niet kan worden geïncasseerd, tot in lengte van jaren in de debiteurenadministratie blijft opgenomen.

Artikel 9. Reikwijdte van dit hoofdstuk

Dit artikel vermeldt slechts dat hoofdstuk 3 van deze beleidsregels uitsluitend gaat over de invordering van fraudevorderingen. Voor de invordering van niet-fraudevorderingen geldt hoofdstuk 4 van deze beleidsregels. Bij fraudevorderingen gelden, mede op basis van de landelijke regelgeving, strengere bepalingen inzake de betaling van een vordering, zoals verplichte verrekening en hogere aflossingen.

Artikel 10. Gebruikmaking van bevoegdheden

Daar waar in de regelgeving wordt gesproken over een bevoegdheid met betrekking tot invordering, maakt het college, waar dat mogelijk is, ook gebruik van die bevoegdheid.

Artikel 11. Invordering fraudevordering door verrekening

In artikel 11 van de beleidsregels is vastgelegd dat, als er bij een fraudevordering sprake is van een uitkering als bedoeld in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder h van deze beleidsregels, de vordering wordt verrekend met die uitkering, waarbij rekening wordt gehouden met de wettelijke beslagvrije voet. De debiteur kan uiteraard de volledig teruggevorderde uitkering ook in één termijn voldoen. Een verrekening met de uitkering is een wettelijke verplichting volgens de artikelen 60, vierde lid, van de Pw en artikel 28, tweede lid, van de Ioaw en Ioaz, als die mogelijkheid aanwezig is.

Artikel 12. Invordering fraudevordering door betaling

Als een verrekening met een uitkering niet mogelijk is, dan vindt de invordering van fraudevorderingen plaats met toepassing van artikel 12 van deze beleidsregels. Doel is uiteraard dat de teruggevorderde uitkering zo spoedig mogelijk wordt terugbetaald. Als de debiteur niet in staat is de fraudevordering in één termijn te voldoen dan kan een betalingsregeling worden getroffen. Daarbij zal de beslagvrije voet in aanmerking worden genomen. Om praktische redenen wordt echter ingestemd met een betalingsregeling, als die leidt tot het volledig betalen van de vordering binnen twee jaar. Als niet tot betaling wordt overgegaan volgen verdere invorderingsmaatregelen.

Artikel 13. Reikwijdte van dit hoofdstuk

Dit artikel vermeldt slechts dat hoofdstuk 4 van deze beleidsregels uitsluitend gaat over de invordering van niet-fraudevorderingen. Voor de invordering van fraudevorderingen geldt hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.

Artikel 14. Gebruikmaking van bevoegdheden

Daar waar in de regelgeving wordt gesproken over een bevoegdheid met betrekking tot invordering, maakt het college, waar dat mogelijk is, ook gebruik van die bevoegdheid.

Artikel 15. Invordering van niet-fraudevorderingen door betaling in één termijn

Als de vordering in één termijn kan worden voldaan dan heeft dat uiteraard de voorkeur.

Anders dan bij invordering van fraudevorderingen is verrekening bij invordering van niet-fraudevorderingen een bevoegdheid en geen wettelijke verplichting.

Artikel 16. Invordering niet-fraudevorderingen door verrekening

Eerste lid

Dit behoeft geen verdere toelichting.

Tweede en derde lid

Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel 11, met dien verstande dat de hoogte van de maandelijkse inhouding geen 10% maar 5% (dat is de helft) van de van toepassing zijnde bijstandsnorm bedraagt. Overweging hierbij is dat de debiteur dan ook nog 5% ruimte overhoudt voor reservering voor toekomstige uitgaven (bijv. vervanging van huisraad) of aflossing van schulden aan andere schuldeisers.

Vierde lid

Als er na of bij de beëindiging van de uitkering een niet-fraudevordering ontstaat, is de verrekening met de op dat moment openstaande vakantietoeslag een wettelijke bevoegdheid. Het vierde lid van dit artikel regelt dat gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid. Dit voorkomt onnodige terugvorderingen.

Bij een fraudevordering geldt dat de terugvordering wordt verrekend met de openstaande vakantietoeslag, hetgeen echter bij fraude een wettelijke verplichting is.

Artikel 17. Invordering niet-fraudevorderingen door betaling als verrekening niet mogelijk is

Als een verrekening met de uitkering niet mogelijk is en de vordering niet in één termijn kan worden voldaan, kan de debiteur een betalingsvoorstel voldoen. In dit artikel is het treffen van een betalingsregeling in die gevallen geregeld voor niet-fraudevorderingen. Als niet wordt betaald, volgen invorderingsmaatregelen.

Artikel 18. Verlening van medewerking aan verzoeken om een buitengerechtelijke (=minnelijke) schuldregeling

Regelmatig wordt, veelal via de Kredietbank, een verzoek namens een debiteur ontvangen om medewerking te verlenen aan een verzoek om een schuldregeling. In dit artikel worden de voorwaarden aangegeven waaronder een dergelijk verzoek wordt afgehandeld.

Artikel 19. Toerekening van de betaling van de debiteur

In de Algemene wet bestuursrecht is wettelijk vastgelegd dat wanneer een debiteur meerdere geldschulden heeft, hij of zij kan bepalen in welke volgorde deze worden afgelost. Meestal maakt de debiteur geen gebruik van dit recht en dan volgt hieruit dat het college dan de volgorde van de aflossing bepaalt.

Artikel 20. Wettelijke rente en invorderingskosten

In de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, dat het college de bevoegdheid heeft om kosten voor een aanmaning en een dwangbevel in rekening te brengen. Tevens is daarin gere-geld dat wettelijke rente in rekening kan worden gebracht. Om pragmatische redenen wor-den deze kosten volgens deze beleidsregels pas in rekening gebracht als de invordering wordt overgedragen aan derden, zoals een deurwaarder. Deze derden brengen bij de gemeente namelijk ook de door hen te verrichten werkzaamheden in rekening en dan is het logisch om die door te belasten aan de betreffende debiteur, voor zover dat wettelijk mogelijk is.

Artikel 21. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 22. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.