Vergunningen-, Toezicht- en Handhavingsbeleid Roosendaal

Geldend van 10-03-2018 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-02-2018

Intitulé

Vergunningen-, Toezicht- en Handhavingsbeleid Roosendaal

Burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal;

gelet op het bepaalde in artikel 7.2 van het Besluit omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 6 van de Inspraakverordening;

overwegende dat:

  • -

    de gemeente Roosendaal zich in zet voor een optimaal woon-, werk-, en leefklimaat voor haar inwoners, ondernemers en bezoekers op basis van landelijk, provinciaal of gemeentelijk beleid;

  • -

    dat vergunningverlening, toezicht en handhaving kerntaken van de overheid zijn;

  • -

    dat het verlenen van vergunningen, het houden van toezicht en het handhaven geen doelen op zich zijn maar instrumenten om de met het beleid beoogde doelstellingen te kunnen realiseren;

BESLUITEN

vast te stellen het Vergunningen-, Toezicht- en Handhavingsbeleid Roosendaal.

Inhoudsopgave

1.

Inleiding

4

1.1

Achtergrond, aanleiding en leeswijzer

4

1.1.1

Achtergrond en aanleiding

4

1.1.2

Leeswijzer

4

1.2

Doel, reikwijdte en status

5

1.3

Werkwijze

6

 

 

 

2.

Wettelijk kader

7

2.1

Wettelijk kader

7

2.1.1

Algemeen

7

2.1.2

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en Besluit omgevingsrecht

7

2.1.3

Wet VTH

7

2.1.4

AMvB VTH / Aanpassing Bor

8

2.1.5

Algemene plaatselijke verordening en bijzondere wetten

8

2.2

Beleidscyclus

9

2.2.1

Systematiek

9

2.2.2

De beleidscyclus in de praktijk

9

 

 

 

3.

Ontwikkelingen en bestaand beleid

11

3.1

Profiel van de gemeente Roosendaal

11

3.2

Landelijke ontwikkelingen en beleid

11

3.2.1

Omgevingswet

11

3.2.2

Vergunningsvrij bouwen

12

3.2.3

Wet kwaliteitsborging voor het bouwen

12

3.2.4

Activiteitenbesluit milieubeheer en activiteitenregeling milieubeheer

12

3.2.5

Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij

13

3.2.6

Landelijke Handhavingsstrategie

13

3.2.7

Openbare ruimte

13

3.2.8

Brandveilig gebruik overige plaatsen

13

3.2.9

Wet aanpak woonoverlast

14

3.3

Gemeentelijke beleid

14

3.3.1

Roosendaal verandert . . Roosendaal beweegt

14

3.3.2

Structuurvisie Roosendaal 2025

14

3.3.3

Woonagenda

16

3.3.4

Integraal Veiligheidsplan “Veiligheid, uw en onze zorg!”

16

3.3.5

Arbeidsmigranten in Roosendaal

16

3.3.6

Actieplan Roosendaal Futureproof

17

3.3.7

Beleid toepassing artikel 13b Opiumwet

17

3.4

Gemeentelijke ontwikkelingen

17

3.4.1.

De6 samenwerking

18

3.4.2

Buurtpreventie

18

3.4.3

Huisvesting statushouders

18

3.4.4

Welstand

18

3.4.5

Evenementennota

18

3.4.6

Openbare orde en veiligheid

19

 

 

 

4.

Uitgangspunten voor VTH beleid

21

4.1

Roosendaal in Ontwikkeling

21

4.2

Focus op de grootste risico’s

21

4.3

Eigen verantwoordelijkheid en ruimte voor eigen initiatief

22

4.4

Van handhaving naar preventie

22

4.5

Zorgen voor zicht op zaken

23

 

 

 

5.

Van een risicoanalyse naar VTH strategieën

24

5.1

Inleiding

24

5.2

Risicoanalyse

24

5.3

Werking risicoanalyse

24

5.4

Uitvoeringsprogramma

25

5.5

Analyse vakspecialisten

25

5.6

Reacties burgers en bedrijven

25

 

 

 

6.

Prioriteiten en doelen

26

6.1.

Resultaten afwegingsmodel

26

6.2

Resultaten werkgroepen/interviews

26

 

Algemeen

27

 

Bouw, sloop, asbest, monumenten, archeologie en ruimtelijke ordening

29

 

Brandveiligheid

30

 

Milieu

31

 

Algemene plaatselijke verordening en bijzondere wetten

33

 

 

 

7.

Strategie en uitvoering

36

7.1

Inleiding

36

7.1.1

Achtergrond

36

7.1.2

Het afwegingsmodel en de uitvoeringsstrategieën

37

7.2

Vergunningenstrategie

37

7.2.1

Algemeen

37

7.2.2

Toetsingsniveaus

37

7.2.3

Samenwerking bij de vergunningverlening

38

7.3

Toezichtstrategie

38

7.3.1.

Inleiding

38

7.3.2.

Toezichtstrategie

39

7.3.3

Toezicht op algemene regels

39

7.3.4

Controle op illegale activiteiten en leegstaande panden

40

7.3.5

Aanpak ondermijning

40

7.3.6

Klachten en meldingen

40

7.3.7

Communicatie en voorlichting

40

7.3.8

Verzoek om handhaving

41

7.3.9

Samenwerking toezicht

41

7.2.10

Samen sterk in Brabant

41

7.3.11

Mediation en buurtbemiddeling

42

7.4

Handhavingsstrategie

42

7.4.1

Landelijke Handhavingsstrategie

42

7.4.2

Richtlijn handhaving bij overtreding door de eigen organisatie

43

7.4.3

Richtlijn handhaving bij overtreding door andere overheden

43

7.4.4

Gedoogstrategie

43

7.5

Toezicht en handhaving kinderopvang

44

7.5.1

Landelijk Register Kinderopvang

44

7.5.2

Start handhavingstraject

44

7.5.3

Jaarverslag

44

7.6

Kwaliteitsborging

44

7.7

Monitoring en verantwoording

45

 

 

 

8.

Organisatie en middelen

46

8.1

Inleiding

46

8.2

Wat is het wettelijk kader?

46

8.3

Personele capaciteit

46

8.4

Uitbesteden

47

8.4.1

Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant

47

8.4.2

Gewestelijke Gezondheidsdienst West-Brabant

47

8.4.3

Brandweer Midden- en West-Brabant

47

8.5

Input voor de begroting?

47

 

 

 

1. Inleiding

1.1 Achtergrond, aanleiding en leeswijzer

1.1.1 Achtergrond en aanleiding

Voor u ligt het Vergunningen-, Toezicht- en Handhavingsbeleid Roosendaal. Met dit beleid wordt aangesloten op huidige wet- en regelgeving en de praktijk op het gebied van Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH). Dit beleid is tot stand gekomen in nauwe afstemming met de buurgemeenten Etten-Leur, Halderberge, Moerdijk, Rucphen en Zundert, hierna te noemen De6. Via die samenwerking is er een gezamenlijk beleidskader tot stand gekomen, waarbinnen elke gemeente de gelegenheid heeft om naar eigen behoefte de juiste accenten voor de gemeente te leggen (couleur locale).

Onderdeel van dit beleid betreft de integrale handhaving. Daarmee volgt dit beleid het Beleidsplan Handhaving Roosendaal 2012 “Een veilige en gezonde leefomgeving” op en beschrijft het verder ook de gemeentelijke prioriteiten, doelen en instrumenten op het gebied van vergunningverlening en toezicht. Het document bevat het beleidskader voor alle VTH-taken die vallen onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en onder de Algemene plaatselijke verordening (Apv) en Bijzondere Wetten (BW).

In het omgevingsrecht zijn vergunningverlening, toezicht en handhaving voor gemeenten de belangrijkste instrumenten om de gezondheid, veiligheid en leefbaarheid in de samenleving te borgen. Bijvoorbeeld bij bouwactiviteiten, sloopactiviteiten waar asbest vrijkomt, geluid- of geurhinder in de woonwijken, grote milieurisico’s op bedrijfsterreinen of brandveiligheid.

Omdat de overheid niet alles kan toetsen en controleren, is het noodzakelijk om keuzes te maken: waar moeten de prioriteiten liggen? Hoe strikt worden zaken geregeld en gecontroleerd? En welke inspanning wordt daarvoor geleverd? Om die vragen te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de omvang van de risico’s die samenhangen met activiteiten. Zijn die groot, dan krijgen ze meer prioriteit. In de tweede plaats is er een meer principiële afweging: waar ligt de grens tussen de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven en die van de gemeentelijke overheid? In de derde plaats is er een praktische reden: de capaciteit en middelen van de gemeente voor vergunningverlening, toezicht en handhaving zijn beperkt en bij de inzet daarvan moeten keuzes gemaakt worden. Tussen deze drie zaken moet voldoende balans zijn.

In voorliggende beleidsnota wordt beschreven hoe de gemeente Roosendaal met deze balans omgaat. De prioriteiten en doelen worden aangegeven evenals de instrumenten die worden ingezet om deze te realiseren. De nota vormt de basis voor het jaarlijks op te stellen VTH-uitvoeringsprogramma waarin wordt vastgelegd welke activiteiten dat jaar worden uitgevoerd en met welke middelen. De verantwoording vindt plaats via het VTH-jaarverslag.

1.1.2 Leeswijzer

Na een inleiding waarin de achtergrond en aanleiding tot het opstellen van het VTH-beleid wordt toegelicht, wordt in hoofdstuk 2 het wettelijk kader beschreven waarbinnen dit beleid tot stand is gekomen. In hoofdstuk 3 worden relevante landelijke en lokale ontwikkelingen beschreven waarna in hoofdstuk 4 de gemeentelijke visie op de taakuitvoering binnen het VTH-domein wordt weergeven. Hoofdstuk 5 bevat de resultaten van de probleemanalyse die in hoofdstuk 6 vertaald worden naar prioriteiten en doelen.

Hoofdstuk 7 gaat in op de strategieën en instrumenten die de gemeente ter beschikking heeft en hoe deze worden ingezet om de doelen te realiseren. Ook de wijze waarop met andere partijen wordt samengewerkt en de manier waarop monitoring en rapportage plaatsvindt wordt in dit hoofdstuk beschreven.

Op basis van het VTH-beleid wordt jaarlijks een uitvoeringsprogramma opgesteld. Het uitvoeringsprogramma bevat alle binnen één kalenderjaar uit te voeren werkzaamheden die betrekking hebben op het VTH-beleid. Daarin wordt tevens aangegeven met welke capaciteit en met welke planning de activiteiten worden uitgevoerd. Jaarlijks vindt monitoring plaats van de mate waarin de doelen gerealiseerd worden. Hierover wordt gerapporteerd aan het college. Het jaarverslag wordt ter kennisname gezonden aan de gemeenteraad, de provincie in het kader van het interbestuurlijk toezicht en de overige handhavingspartners. Daarnaast wordt het op de gemeentelijke website geplaatst.

Met het oog op de leesbaarheid is er voor gekozen om de omvang van dit VTH-beleid beperkt te houden. Daar waar nodig zal in de tekst worden verwezen naar bijlagen of naar andere informatiebronnen zoals gemeentelijke (beleids)documenten. Deze werkwijze betekent ook dat gerelateerd beleid, strategieën, protocollen of procedures tussentijds gewijzigd kunnen worden zonder dat het volledige VTH-beleid herzien hoeft te worden.

1.2 Doel, reikwijdte en status

Het gaat hier om vergunningverlening, toezicht en handhaving van wet- en regelgeving met betrekking tot de bebouwde en onbebouwde leefomgeving. Vergunningverlening, toezicht en handhaving heeft als doel de kwaliteit van de leefomgeving te beschermen en daar waar mogelijk te verbeteren.

Wettelijke regels, normen en vergunningvoorschriften zijn er onder andere op gericht om bescherming te bieden tegen gezondheids-, veiligheids- en milieurisico’s. Vanwege dit grote maatschappelijk belang is het noodzakelijk dat deze regels worden nageleefd. Het is een taak van de overheid om de naleving te bevorderen en hierop toe te zien. Ter bescherming en bevordering van de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde leefomgeving beschikt de gemeente over wettelijke instrumenten.

Het is een gemeentelijke taak en bevoegdheid om vergunningen te verlenen op verschillende taakvelden en hierin voorschriften op te nemen ter bescherming van veiligheid, milieu en/of leefbaarheid.

Gemeenten zien toe op naleving van deze voorschriften en geldende wet- en regelgeving en hebben de bevoegdheid om zo nodig handhavend op te treden. Hiervoor worden strategieën vastgesteld en beschikken gemeenten over wettelijke bevoegdheden.

Ook wordt voorlichting gegeven over welke regels er zijn, de reden voor de regels en het houden van controles.

De inzet van dit instrumentarium betekent niet dat elk risico kan worden uitgesloten en elke overtreding voorkomen kan worden. De omvang van de taak bij vergunningverlening en handhaving in combinatie met de schaarse middelen (personele capaciteit en financiën) maakt het noodzakelijk om keuzes te maken. De beschikbare capaciteit moet zo verstandig mogelijk worden ingezet. Het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester moet een belangenafweging maken om al dan niet een vergunning te verlenen, toe te zien op de naleving en handhavend op te treden. Op grond van de artikelen 7.2 en 7.3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) moet deze, voor wat betreft handhaving, gemotiveerd worden beschreven en zal dit binnenkort ook wettelijk gelden voor vergunningverlening en toezicht. Dat gebeurt in voorliggend VTH-beleid.

1.3 Werkwijze

Bij het opstellen van voorliggend VTH-beleid hebben De6 gemeenten samengewerkt. De samenwerking is er op gericht om te komen tot een gezamenlijk concept beleid met een couleur locale per gemeente. Tevens hebben de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) en de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant (VRMWB) een bijdrage geleverd aan het opstellen van dit beleid.

De redenen voor deze samenwerking zijn:

  • -

    Efficiënte inzet van capaciteit bij het opstellen van het VTH-beleid met aandacht voor toezicht en handhaving en voor het nieuwe onderdeel Vergunningverlening.

  • -

    Uniforme methodiek voor risicoanalyse en prioritering.

  • -

    Kennisuitwisseling.

  • -

    Meer uniformiteit bij vergunningverlening, toezicht en handhaving door De6 gemeenten en daardoor effectievere en efficiëntere uitvoering.

  • -

    Meer uniformiteit bij het opstellen van de werkprogramma’s van samenwerkingspartners zoals de OMWB en de Veiligheidsregio.

  • -

    Meer uniformiteit bij de wijze waarop de wettelijke kwaliteitscriteria worden geborgd in het beleid.

Om het VTH-beleid op te stellen is een aantal stappen doorlopen.

  • 1.

    In de eerste plaats is een risicoanalyse uitgevoerd volgens een uniforme en gezamenlijke methodiek. Deze bestaat uit twee elementen:

    • a.

      Het Afwegingsmodel. Het resultaat is een prioriteitenlijst die als basis voor het uitvoeren van de vergunningverlening- en toezicht- en handhavingstaken wordt gebruikt (zie hoofdstuk 5).

    • b.

      Inhoudelijke inbreng van vakspecialisten met kennis van actuele ontwikkelingen en praktijkervaring. Om deze inbreng te organiseren zijn brainstormsessies georganiseerd en zijn werkgroepen samengesteld.

  • 2.

    Toetsing van de risicoanalyse aan bestaande gemeentelijke visies en beleidsdoelstellingen. Hierbij speelt bijvoorbeeld de vraag een rol hoe de gemeente omgaat met de verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven.

  • 3.

    Op basis van stap 1 en 2 worden doelen per taakveld beschreven.

  • 4.

    Vervolgens is in beeld gebracht met welke instrumenten, capaciteit en middelen deze doelen gerealiseerd worden en hoe dit wordt gemonitord en gerapporteerd.

2. Wettelijk kader

2.1 Wettelijk kader

2.1.1 Algemeen

De samenleving verwacht dat de overheid op een professionele wijze aansturing geeft aan de fysieke leefbaarheid van de samenleving. Daartoe heeft de overheid een instrumentarium van wet- en regelgeving ter beschikking.

2.1.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en Besluit omgevingsrecht

Voor de aansturing van de fysieke leefbaarheid van de samenleving heeft de overheid sinds 2010 onder andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ter beschikking en het daaruit voortvloeiende Besluit omgevingsrecht (Bor). Via de Wabo beschikt de overheid over een stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving, dat verder is uitgewerkt in het Bor. In het verlengde daarvan verplicht hoofdstuk 7 van het Bor het bevoegde gezag over een handhavingsbeleid te beschikken, op basis waarvan jaarlijks een programma dient te worden gemaakt en waarover jaarlijks verslag dient te worden gedaan. Het terrein waar de Wabo en het Bor betrekking op hebben, betreffen onder meer bouw en sloop, milieu, ruimtelijke ordening en brandveiligheid.

2.1.3 Wet VTH

Om de uitvoering van de VTH-taken in het Wabo-domein eenduidiger en qua kwaliteit beter te maken is er de afgelopen jaren een landelijk proces op gang gekomen, waarbij er Omgevingsdiensten zijn ontstaan en waarbij een set landelijke kwaliteitscriteria is opgesteld die zowel betrekking heeft op de kwaliteit van de VTH-organisatie als de kwaliteit van de VTH-medewerkers. In verband hiermee is op 14 april 2016 de Wet Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (Wet VTH) in werking getreden. Het doel van deze wet is een veilige en gezonde leefomgeving, door het bevorderen van de kwaliteit en samenwerking bij de uitvoering en handhaving van het omgevingsrecht. De wet is een invulling van de Wabo, formaliseert de Omgevingsdiensten en regelt de randvoorwaarden voor gemeenten en provincies om tot een hogere kwaliteit te komen. Zo wordt het basistakenpakket 1 van de omgevingsdiensten wettelijk vastgelegd en worden gemeenten verplicht een verordening kwaliteit VTH te hebben. In deze verordening dient de gemeenteraad de kaders vast te leggen waaraan de uitvoering van minimaal de basistaken dient te voldoen. Dit kunnen bijvoorbeeld kaders zijn ten aanzien van continuïteit, deskundigheid en klantgerichtheid. Doordat de basistaken door iedere gemeente en provincie zijn belegd bij de omgevingsdiensten en deze diensten zoveel mogelijk uniform dienen te werken, dienen de verordeningen op het niveau van de Omgevingsdienst op elkaar afgestemd te zijn. Een werkgroep van De6 gemeenten heeft een conceptverordening voorbereid. Dit leidt in 2017 tot een voorstel aan de raad. Bij vaststelling door de raad zal de verordening inwerkingtreden op 1 januari 2018.

De verplichte verordening en verplichte uitvoering van de basistaken door een omgevingsdienst is niet de enige consequentie van de wijziging van de Wabo. Overige consequenties zijn onder meer dat:

  • -

    de gemeente en provincie een zorgplicht hebben voor de kwaliteit van de niet-basistaken,

  • -

    samenwerking bij en informatie-uitwisseling over basistaken niet meer vrijblijvend is,

  • -

    niet alleen meer voor de handhaving, maar ook voor de vergunningverlening beleid, programmering, strategieën, verslaglegging en evaluatie verplicht wordt en

  • -

    omgevingsdiensten / regionale uitvoeringsdiensten verplicht als openbaar lichaam dienen te worden ingesteld.

Een ander onderdeel van de stelselherziening is de verbetering van de afstemming en informatie-uitwisseling tussen provincies, gemeenten, waterschappen, het openbaar ministerie (OM), politie en de Rijks toezichthouders. Zij worden verplicht wederzijds informatie uit te wisselen (waaronder toezicht informatie) en periodiek regionaal af te stemmen over handhavingsprioriteiten en programma’s.

2.1.4 AMvB VTH / Aanpassing Bor

Naast de wet VTH is er ook de zogenaamde AMvB VTH (Besluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving)), welke op 1 juli 2017 in werking is getreden. In de deze AMvB wordt een vertaalslag gemaakt van de Package Deal (basistakenpakket) naar het Bor. Ook zijn procescriteria opgenomen voor vergunningverlening en wordt de basis gelegd voor een gemeenschappelijk inspectiesysteem (Inspectieview Milieu). Deze AMvB wordt in een later stadium verwerkt in de AMvB's die onder de Omgevingswet komen te vallen, maar is nu apart vormgegeven vanwege de eerdere inwerkingtreding van de Wet VTH.

De wijze waarop de gemeente het handhavingsbeleid moet vormgeven is vastgelegd in artikel 7.2 van het Bor. Op grond van dat artikel moet het door de gemeente periodiek op te stellen VTH-beleid inzicht geven in:

  • -

    een analyse van problemen die zich voor kunnen doen;

  • -

    de prioriteiten met betrekking tot de voorgenomen activiteiten;

  • -

    de methodiek die wordt gehanteerd om de gestelde doelen te bereiken;

  • -

    de wijze waarop toezicht en rapportage worden uitgevoerd;

  • -

    de sanctiestrategie inclusief strafrechtelijke afstemming;

  • -

    de wijze waarop het bestuursorgaan omgaat met overtredingen die zijn begaan door of in naam van het bestuursorgaan of van de andere organen van de overheid;

  • -

    de samenwerking en afstemming met andere betrokken bestuursorganen.

Met de komst van de AMvB VTH gaan de procescriteria ook gelden voor vergunningverlening en toezicht.

In artikel 7.3 van het Bor is vastgelegd dat het handhavingsbeleid jaarlijks moet worden uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma waarin wordt opgenomen welke activiteiten in het komende jaar worden uitgevoerd. Ook het uitvoeringsprogramma moet met de overige betrokken bestuursorganen worden afgestemd. In artikel 7.7 is geregeld dat gerapporteerd moet worden over de mate waarin doelen zijn gerealiseerd en afspraken zijn nagekomen.

2.1.5 Algemene plaatselijke verordening en bijzondere wetten

Onder de fysieke leefomgeving worden ook openbare orde en veiligheid (APV), kleine verkeersovertredingen en bijzondere wetten, zoals de Opiumwet, de Drank- en Horecawet (DHW) en de Wet op de kansspelen geschaard. Voorliggend VTH-beleid heeft ook betrekking op de gemeentelijke taken die vallen onder deze wetten en een relatie hebben met de fysieke leefomgeving.

2.2 Beleidscyclus

2.2.1 Systematiek

In het (toekomstige) Bor en in de (voor de basistaken verplichte) kwaliteitscriteria zijn minimumeisen opgenomen waaraan elke professionele handhavings- en vergunningenorganisatie moet voldoen. Deze eisen leiden tot een strategische, programmatische en onderling afgestemde uitoefening van de VTH-taken. Hierdoor wordt een transparante en systematische manier van werken bereikt, waarmee gestuurd kan worden op prioriteiten en de in te zetten capaciteit en waarover achteraf via het evaluatieverslag verantwoording kan worden afgelegd. De beleidscyclus kan als volgt worden weergegeven:

afbeelding binnen de regeling

Big 8 cyclus

Het systematisch doorlopen van deze cyclus zorgt ervoor dat de handhaving en vergunningverlening steeds doelmatiger kan worden uitgevoerd.

2.2.2 De beleidscyclus in de praktijk

In deze paragraaf wordt kort toegelicht hoe wij de beleidscyclus vormgeven en wat de positie van dit VTH-beleid daarin is.

Prioriteiten en doelen

In dit VTH-beleid worden de doelen en prioriteiten beschreven. Deze zijn tot stand gekomen op basis van een visie op vergunningverlening, toezicht en handhaving (hoofdstuk 4) en een probleemanalyse (hoofdstuk 5 en 6). Deze probleemanalyse bestaat uit:

  • -

    Een beschouwing van interne vakspecialisten van het taakveld waarop zij werkzaam zijn. Onder meer wordt ingegaan op ontwikkelingen binnen het vakgebied, specifieke aandachtspunten en knelpunten (op basis van ervaring) met betrekking tot risico’s, methodieken en procedures, organisatie en middelen en de doelstellingen die hieruit voortvloeien.

  • -

    Een risicoanalyse van de fysieke leefomgeving. Dit is een inschatting van de kans dat in de gemeente Roosendaal wetten en regels worden overtreden en wat de impact daarvan is. Voor deze risicoanalyse is gebruik gemaakt van een afwegingsmodel. Het is van belang dat het VTH-beleid wordt opgesteld met een zo breed mogelijk draagvlak onder burgers, bestuurders en vakspecialisten.

Strategie en uitvoering

Vervolgens wordt beschreven hoe de doelen uit het strategisch beleid worden gerealiseerd. Aangegeven is welke strategieën worden gehanteerd, zoals de handhavingsstrategie en sanctiestrategie, welke instrumenten ingezet worden en hoe met andere partijen wordt samengewerkt.

Planning en control: Het borgen van de middelen

De doorwerking van de prioriteiten en doelen op de personele en financiële capaciteit vindt plaats in de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s en wordt geborgd in de begroting.

Rapportage en evaluatie: Bijstellen beleid

De probleemanalyse, die onderdeel uitmaakt van dit beleidsplan, wordt periodiek opgesteld en bestuurlijk vastgesteld. Het uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks geëvalueerd. Het beleidsplan, de evaluatie en de actualisatie van de probleemanalyse vormen de basis voor het uitvoeringsprogramma. In het jaarlijkse uitvoeringsprogramma wordt vastgelegd welke activiteiten dat jaar worden uitgevoerd, welke prioriteiten daarbij gesteld worden en met welke capaciteit de werkzaamheden worden uitgevoerd. Tot slot staat beschreven hoe de resultaten worden gemonitord en hoe hierover verantwoording wordt afgelegd.

3. Ontwikkelingen en bestaand beleid

3.1 Profiel van de gemeente Roosendaal

Roosendaal is een gemeente met ruim 77.000 inwoners, ruim 34.650 woningen en zo’n 6.000 bedrijfsvestigingen op een oppervlakte van 107,21 km², waarvan 0,78 km² water. Naast de stad Roosendaal bestaat de gemeente uit de dorpen Wouw, Heerle, Nispen, Wouwse Plantage en Moerstraten.

Door de strategische ligging langs de rijkswegen A17 en A58, spoorlijnen Antwerpen – Rotterdam en Vlissingen – Breda alsmede de (zee)havens Rotterdam, Moerdijk, Antwerpen en Vlissingen profiteert Roosendaal vooral van de transport- en logistieksector. De gemeente Roosendaal is een belangrijke economische motor voor de regio door de aanwezigheid van industrie, bedrijvigheid en dienstverlening. Daarnaast is er sprake van een groot buitengebied met zowel agrarische, recreatieve als natuurfuncties.

De gemeente wil samen met haar inwoners en ondernemers bouwen aan een optimaal duurzame samenleving.

3.2 Landelijke ontwikkelingen en beleid

In deze paragraaf wordt een aantal landelijke ontwikkelingen en beleid beschreven dat relevant is voor de gemeentelijke VTH-uitvoering.

3.2.1 Omgevingswet

Het omgevingsrecht is nu versnipperd in tientallen wetten, circa 120 AMvB’s en een vergelijkbaar aantal ministeriële regelingen. Deze historisch gegroeide hoeveelheid aan wetten, regels en afspraken voor de fysieke leefomgeving wordt geïntegreerd in één nieuw stelsel. De Omgevingswet zet de gebruiker centraal én beoogt meer flexibiliteit te bieden. Het wetsvoorstel gaat over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving en bevat regels over milieu, natuur, bouwen, infrastructuur, monumenten en ruimte.

Naar verwachting treedt de wet in 2020/2021 in werking. De Omgevingswet is ingrijpend en vergt de nodige voorbereiding. De wet kent vier verbeterdoelen:

  • 1.

    Vergroten van inzichtelijkheid;

  • 2.

    Integrale gebiedsbenadering;

  • 3.

    Verbeteren en versnellen van de besluitvorming;

  • 4.

    Vergroten van de bestuurlijke afwegingsruimte.

Op onderdelen is de Omgevingswet nog volop in de maak. Met de voorbereiding wordt echter niet gewacht. De wet richt zich, in lijn met de bovenstaande verbeterdoelen, voor 80% op cultuur, houding en werkwijze en voor 20% op de invoering van juridisch-planologische instrumenten. Daarmee sluit de Omgevingswet aan bij de veranderprocessen die veel gemeenten al hebben ingezet (bijvoorbeeld het resultaat- en klantgericht werken) als gevolg van een veranderende samenleving. De wet kent 6 kerninstrumenten. Op gemeentelijk niveau zijn dit de Omgevingsvisie, het Omgevingsplan, Programma’s en de Omgevingsvergunning.

Een belangrijke stap in de andere manier van werken is de samenwerking binnen de De6 (gemeenten Etten-Leur, Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen en Zundert). De gemeenten bouwen samen aan een netwerk en benutten samenwerkingskansen zo veel als mogelijk. Binnen dit netwerk is er ook een werkgroep die zich bezighoudt met de implementatie van de Omgevingswet en is een gezamenlijk Plan van Aanpak opgesteld. Daarbij kunnen de dynamiek, het tempo en de inhoud misschien verschillen, maar de hoofdprocesstappen zijn voor elke gemeente hetzelfde. Het Plan van Aanpak biedt een goed houvast en geeft richting aan de koers die is ingezet om de Omgevingswet op een goede en overwogen manier te implementeren.

3.2.2 Vergunningsvrij bouwen

Een ander voorbeeld is vergunningsvrij bouwen. Onder de Wabo wordt voor de activiteit bouwen onderscheid gemaakt in vergunningsplichtig en vergunningsvrij bouwen. Met de inwerkingtreding van het gewijzigde Bor (Bijlage II) per 1 november 2014 heeft een aanzienlijke verruiming en aanpassing van het vergunningsvrije bouwen plaatsgevonden. De verwachting is dat er hierdoor minder vergunningsaanvragen voor de activiteit bouwen zullen worden gedaan bij de gemeente. Echter zal er meer tijd besteed worden aan informatieverstrekking en het bevestigen of een project inderdaad vergunningsvrij is.

3.2.3 Wet kwaliteitsborging voor het bouwen

Ook de bouwplantoetsing en het bouwtoezicht is in ontwikkeling. Het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen is 21 februari 2017 aangenomen door de Tweede Kamer. Het wetvoorstel ligt nu bij de Eerste Kamer. De plenaire behandeling vond plaats op 4 juli 2017. De stemming over het voorstel is op 11 juli 2017 op verzoek van de minister van BZK aangehouden. De VNG is vooralsnog kritisch en vindt het onuitvoerbaar voor gemeenten. Kern van het wetsvoorstel:

  • Kleine bouwwerken en verbouwingen vrij van toets Bouwbesluit 2012.

  • De gemeente controleert of een aannemer werkt met een goedgekeurde methode voor kwaliteitsbewaking.

  • De toetsing aan het Bouwbesluit 2012 van nieuwbouw en verbouw bij de vergunningverlening door de gemeente vervalt.

  • Private partijen ontwikkelen methodes voor kwaliteitsbewaking om te zorgen dat aannemers zich houden aan de bouwtechnische eisen uit het Bouwbesluit 2012.

  • Een onafhankelijke publieke toelatingsorganisatie oordeelt of een voorgestelde methode voor kwaliteitsbewaking voldoet aan de eisen.

Naar verwachting treedt deze wet op 1 juli 2019 in werking. Het doel van deze wet is het verbeteren van de kwaliteitsborging voor het bouwen en het versterken van de positie van de bouwconsument. Invoering van private kwaliteitsborging in de bouw betekent samengevat dat de technische bouwbesluittoets en het toezicht tijdens de bouw in de toekomst door private partijen worden uitgevoerd. De gemeentelijke werkzaamheden voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen beperken zich tot een toets aan het bestemmingsplan, welstand en omgevingsveiligheid.

Zowel de ontwikkelingen rond het vergunningsvrij bouwen als deze wet zullen derhalve leiden tot verschuivingen bij de gemeentelijke inzet op vergunningverlening en toezicht en handhaving bij de bouw.

3.2.4 Activiteitenbesluit milieubeheer en Activiteitenregeling milieubeheer

In januari 2016 is de vierde tranche van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) in werking getreden. Dit is de laatste grote wijziging van het Activiteitenbesluit voordat dit besluit in de Omgevingswet opgaat. Onder meer betekent dit dat verschillende vergunningsplichtige groepen bedrijven, zoals ziekenhuizen, gieterijen en asbestverwijderingsbedrijven, onder het Activiteitenbesluit komen te vallen. Dit heeft invloed op het aantal te verwachten vergunningsaanvragen en het aantal te verwachten meldingen. Ook gaat een aantal Besluiten en regelingen op in het Activiteitenbesluit. Per bedrijf zal bij aanvang van het toezicht bekeken moeten worden welke artikelen uit het Activiteitenbesluit voor hen van toepassing zijn. Dit zal bij de eerste controles de nodige tijd vergen.

3.2.5 Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij

Begin 2014 heeft de provincie Noord-Brabant de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) vastgesteld. De BZV is een uitwerking van de regels van de Verordening ruimte 2014 en is een instrument dat stuurt en stimuleert dat een veehouderij zorgvuldig is en daarmee goed past in haar omgeving. Een veehouder moet een voldoende BZV-score hebben op het moment dat hij zijn bedrijf wil uitbreiden. De BZV raakt de bouwactiviteit, maar de daadwerkelijke toetsing gaat met name over milieuaspecten. Afstemmen tussen de gemeente (bouw) en de OMWB (milieu) is hierbij belangrijk.

3.2.6 Landelijke Handhavingsstrategie

De Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) biedt een breed toepasbaar kader voor handhaving, waaronder specifieke handhavingsstrategieën kunnen worden uitgewerkt en vastgesteld. De LHS is ontwikkeld vanuit de wens om te komen tot een verbeterde organisatie en uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dit omwille van een ‘gelijk speelveld' voor natuurlijke of rechtspersonen voor wie een bepaalde norm of voorschrift geldt. En ook omwille van een maatschappij die ervan uit mag gaan dat handhavers zodanig optreden dat haar rechtsgevoel wordt gerespecteerd en de leefomgeving veilig, schoon en gezond blijft. Uitgangspunt is het centraal stellen van sterke, slagkrachtige en onafhankelijke handhavingsinstanties met een beginselplicht tot handhaven. Die passend interveniëren bij iedere bevinding, dat wil zeggen afhankelijk van de situatie weloverwogen kiezen voor alleen bestuursrechtelijk, bestuurs- èn strafrechtelijk of alleen strafrechtelijk optreden. En die in vergelijkbare situaties vergelijkbare keuzes maken en interventies op vergelijkbare wijze kiezen en toepassen.

In 2014 hebben alle handhavende instanties zich uitgesproken voor implementatie van de LHS. Implementatie van de LHS betekent in de eerste plaats dat de bevoegde overheden de LHS vaststellen als eigen strategie of hun eigen strategie compleet in lijn brengen met de LHS. Implementatie van de LHS betekent in de tweede plaats dat de bevoegde overheden en hun handhavingsinstanties, waaronder de omgevingsdiensten, de LHS concreet gaan toepassen en leerervaringen gaan uitwisselen.

Uitgangspunt is dat de 67 Brabantse gemeenten, de 3 Brabantse waterschappen en de provincie Noord- Brabant de LHS vaststellen. Met dit VTH-beleid wordt ook de LHS vastgesteld. Nadere informatie over de LHS is opgenomen in hoofdstuk 7 van dit VTH-beleid.

3.2.7 Openbare ruimte

Vanuit de overheid worden steeds meer toezichtstaken die nu bij de politie horen (impliciet) overgedragen naar de gemeenten. Tevens heeft de VNG een voorstel gedaan bepaalde politietaken over te gaan dragen naar de gemeenten, bijvoorbeeld op het gebied van verkeer (snelheidscontroles e.d.). Deze taken moeten door de gemeentelijke toezichthouders (met -bevoegdheid) worden uitgevoerd.

3.2.8 Brandveilig gebruik overige plaatsen

De Wet veiligheidsregio’s bepaalt dat er nadere regels moeten komen voor het brandveilig gebruik van voor personen toegankelijke ruimten waarvoor niet reeds op basis van bouwregelgeving voorschriften bestaan. Te denken valt aan partytenten en festivalterreinen. Het “Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen”, dat naar alle waarschijnlijkheid op 1 januari 2018 in werking treedt, komt in de plaats van de afzonderlijke gemeentelijke brandbeveiligingsverordening en uniformeert daarmee de toepasselijke regels.

3.2.9 Wet aanpak woonoverlast

Per 1 juli 2017 is de Wet aanpak woonoverlast in werking getreden. Woonoverlast is een hardnekkige problematiek in Nederland. In de praktijk bleek landelijk behoefte te zijn aan een juridisch instrument om woonoverlast tegen te gaan. Het nieuwe instrumentarium betreft het toevoegen van een nieuw artikel, te weten 151d, aan de Gemeentewet. De gemeenteraad kan hiermee de burgemeester de bevoegdheid geven een gedragsaanwijzing op te leggen waarbij de overlastgever iets moet doen of nalaten. Als ultimum remedium kan de burgemeester de woning voor korte termijn sluiten. Voor het toepassen van dit instrument heeft de burgemeester, op 24 oktober 2017, beleid vastgesteld. De Beleidsregel ‘Wet aanpak woonoverlast gemeente Roosendaal’ is op 30 december 2017 in werking getreden.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Roosendaal verandert . . Roosendaal beweegt

De visie, waarvan de gemeenteraad op 13 maart 2013 kennis heeft genomen, “Roosendaal verandert . . . Roosendaal beweegt” voegt de sociale, ruimtelijke en economische visie op hoofdlijnen samen in 1 compact document. Deze koepelvisie heeft als doel Roosendaal een stad van mensen, van wonen, van (net)werken te laten zijn. Een complete en vitale stad. Om dit te bereiken moet Roosendaal de komende jaren inspelen op trends als ontgroening, vergrijzing, globalisering, individualisering, informatisering, veranderingen in mobiliteit en bereikbaarheid en decentralisatie van overheidstaken én hier duurzame antwoorden op dichten. Tegelijkertijd verandert de rol van de lokale overheid fundamenteel: van “oplosser van alle problemen” naar een meer faciliterende rol die meer overlaat aan partners en inwoners.

3.3.2 Structuurvisie Roosendaal 2025

De Structuurvisie Roosendaal 2025 (vastgesteld door de gemeenteraad op 13 maart 2013) is in meerdere opzichten een trendbreuk met het verleden. In de eerste plaats is de structuurvisie sinds de Wet ruimtelijke ordening een wettelijke verplichting. Roosendaal moet een structuurvisie hebben die aangeeft wat het ruimtelijk beleid is en op welke wijze het ruimtelijk beleid zal worden uitgevoerd. Ten tweede is de structuurvisie opgesteld in een tijd van economische crisis. Die heeft ertoe geleid dat de haalbaarheid en de betaalbaarheid van de ruimtelijke ordening centrale begrippen in het ruimtelijk beleid zijn geworden. De vanzelfsprekendheid dat er vraag is naar gronden voor woningen, winkels en kantoren, is er niet meer. Strategische keuzes voor het toekomstig ruimtegebruik worden onder andere beïnvloed door demografische ontwikkelingen van ontgroening en vergrijzing. Ook die ontwikkelingen leiden ertoe dat Roosendaal niet in de eerste plaats aan meer woningen en meer bedrijventerreinen moet denken, maar aan omvormingen, herstructurering en transformatie. Tot slot is er maatschappelijk een fundamenteel ander idee ontstaan over het functioneren van de gemeente. De gemeente is niet langer de dominante partij in maatschappelijke ontwikkelingen, maar onderdeel van een netwerkmaatschappij waarin de gemeente een rol op zich neemt. Op het gebied van ruimtelijke ordening wil de gemeente een uitnodigende partij voor maatschappelijke partners zijn.

Het antwoord van Roosendaal op al deze ontwikkelingen is geformuleerd in de structuurvisie op twee beleidsuitgangspunten:

  • Een duurzame ontwikkeling van een compact, compleet en verbonden Roosendaal;

  • Een haalbare en betaalbare lokale ruimtelijke ontwikkeling.

De duurzame ontwikkeling van een compacte, complete en verbonden stad leidt tot fundamentele keuzes:

  • Bouwen binnen de stedelijke contouren van de stad om zo bestaande infrastructuren optimaal te benutten;

  • Buitengebied ontzien van verstedelijking; ruimte voor agrarische dynamiek in het noordelijk deel van het buitengebied en toerisme en recreatie in gebieden als Visdonk en Brabantse Wal;

  • Zuinig/duurzaam ruimtegebruik, waarbij efficiënt gebruik en hergebruik van bestaande ruimte en bebouwing het uitgangspunt is;

  • Gebruik maken van de kwaliteit van de locatie;

  • Leefbaarheid van wijken en dorpen waarborgen door behoud en versterking van collectieve openbare ruimte, het behouden van de groen-blauwe structuren en het wegnemen van infrastructurele barrières i.c. het uitplaatsen van de A58 en het goederenvervoer per spoor naar buiten het stedelijk gebied;

  • De kwaliteit van de locatie is medebepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden of initiatieven;

  • De identiteit van stad en dorpen versterken door het handhaven en versterken van de landschappelijke en cultuurhistorische basisstructuren in het buitengebied en de bebouwde omgeving;

  • Groen/blauwe hoofdstructuren in het stedelijk gebied behouden als verbinding met het buitengebied;

  • Het sturen van nieuwbouw op basis van strategisch voorraadbeheer;

  • (regionaal) Ruimte creëren voor speerpunten/topsectoren van economisch beleid;

  • Het aanbod van sociaal-maatschappelijke en detailhandelsvoorzieningen in wijken en dorpen behouden, waar mogelijk door concentratie en bundeling van voorzieningen;

  • Het optimaliseren van infrastructurele verbindingen en het beter benutten van de multimodale ontsluitingsmogelijkheden (weg, water, spoor, buis) van Roosendaal;

  • Benutten van de strategische ligging van Roosendaal en West-Brabant in de Vlaams Nederlandse Delta;

  • Bij ruimtelijke ingrepen de mogelijkheden voor energietransitie en bodemenergie optimaliseren;

  • Bijdragen aan sociale veiligheid door integratie van dit beleidsveld in het ruimtelijk ontwerp van gebouwen en openbare ruimte.

De haalbare en betaalbare lokale ruimtelijke ontwikkeling wordt ondersteund door de volgende keuzes:

  • Niet meer programma’s in ontwikkeling nemen dan dat de markt kan opnemen;

  • Economische druk op de markt genereren door voorzichtig te programmeren;

  • Eerst bestaande programma’s benutten en pas daarna aan nieuwe beginnen. Nieuwe ontwikkelingen van kantoren en winkels voorlopig bevriezen;

  • Flexibel en kleinschalig programmeren en faseren;

  • Intensiveren en beter benutten van de bestaande voorraad van stedelijke functies (woningen, bedrijventerreinen, kantoren, winkels, horeca, maatschappelijk vastgoed); Toepassen van de SER/ duurzaamheidsladder bij ruimtelijke ontwikkelingen;

  • Uitnodigen, samenwerken en regisseren in plaats van voorschrijven. Verruim de mogelijkheden van bestemmingsplannen (plan vooruit).

De structuurvisie begint met grondbeginselen van het ruimtelijk beleid. De stad Roosendaal is qua opbouw compact, compleet en verbonden. Dit compacte karakter komt voort uit het geconcentreerd bouwen van wijken en dorpen in een hiërarchie van wegen en met een geconcentreerde voorzieningenstructuur. De kwaliteit van het buitengebied, open en weids in het noorden en een parklandschap in het zuiden, komt daardoor goed tot zijn recht. De compleetheid bestaat uit het aanbod van voorzieningen, ruimtelijke kwaliteiten en de complementariteit van stad en buitengebied. Verbondenheid is de mate waarin Roosendaal via netwerken fysiek is verbonden met haar omgeving en sociaal is verbonden met haar samenleving.

3.3.3 Woonagenda

Decennialang heeft de rol van de gemeente zich beperkt tot het faciliteren met bestemmingsplannen e.d. en het aanbieden van bouwgrond. Woningcorporaties zorgden voor sociale huurwoningen, ouderen gingen naar het bejaardenhuis en marktpartijen zorgden voor voldoende aanbod van woningen in de particuliere sector. Dit algemene beeld van een beperkte rol van de gemeente en een sterk aanbodgerichte woningmarkt gericht op groei is de afgelopen paar jaar fundamenteel gewijzigd. Daar waar een forse economische groei vele problemen kan helpen oplossen zal dat niet het geval zijn voor de gevolgen van krimp en vergrijzing. De meeste gemeenten zullen terechtkomen in een situatie die in het teken zal staan van transformaties binnen de bestaande woningvoorraad en weinig nieuwbouw meer.

Op 22 april 2015 is de “Woonagenda 2015” vastgesteld door de gemeenteraad. De Woonagenda richt zich op 4 hoofdpunten:

  • Het stimuleren van de lokale woningmarkt;

  • Anticiperen op demografische veranderingen;

  • Verbinden van beleid om Roosendaal een goed woon-, werk- en leefklimaat te bieden;

  • Verbinden van partijen in een participatieve aanpak.

In alle marktsegmenten wordt tot 2030 nog een vraag naar nieuwbouwwoningen verwacht. De woningbouwprogrammering is in principe flexibel en vraaggericht. De bestaande voorraad en het huidige leegstaande vastgoed spelen echter meer dan voorheen ook een rol in het bepalen van de programmering.

3.3.4 Integraal Veiligheidsplan “Veiligheid, uw en onze zorg!”

De gemeenteraad heeft op 10 december 2014 het Integraal Veiligheidsplan “Veiligheid, uw en onze zorg!” (IVP) vastgesteld. Dit plan heeft een looptijd van 2015 tot en met 2018. Met het IVP en het daarop gebaseerde jaarlijkse Actieplan Integrale Veiligheid (AIV) wordt betrokkenen inzicht gegeven in de uitvoering van de integrale aanpak van veiligheid in de gemeente Roosendaal. Het jaarlijkse AIV geeft de concrete inzet aan en biedt een actueel overzicht van de lopende activiteiten. Op basis van het IVP en het actieplan werkt de gemeente Roosendaal – samen met inwoners, ondernemers, bezoekers, maatschappelijke organisaties en professionals op het gebied van veiligheid – enerzijds aan het verbeteren van de objectieve veiligheid en anderzijds aan het verbeteren van het subjectieve veiligheidsgevoel van inwoners, ondernemers en bezoekers.

3.3.5 Arbeidsmigranten in Roosendaal

Op 17 juni 2008 is door het college van burgemeester en wethouders de notitie “Arbeidsmigranten in Roosendaal” vastgesteld. In de gemeenteraadsvergadering van 12 december 2012 is de motie ‘Arbeidsmigranten in Roosendaal’ ingediend en aangenomen. In deze motie is het college verzocht om de notitie “Arbeidsmigranten in Roosendaal” uit 2008 te actualiseren. Het doel is dat de gemeenteraad een integrale aanpak wordt gepresenteerd om arbeidsmigratie in goede banen te leiden op het gebied van arbeidsmarkt, huisvesting, leefbaarheid en integratie. Het college heeft in mei 2013 geconcludeerd dat er geen behoefte is aan nieuw instrumentarium. De afspraken en maatregelen uit 2008 worden met deze actualisatie gecontinueerd. Het gaat hier in eerste instantie over het stimuleren van GBA-inschrijvingen en het handhaven volgens de eerder ingezette lijn. Voor wat betreft de huisvestingsopgave wordt aangesloten bij de afspraken die in regionaal verband hierover zijn gemaakt.

Uitgangspunt bij toezicht is de panden, waarin arbeidsmigranten zijn gehuisvest, integraal te controleren. Hierbij staan veiligheid en gezondheid centraal. Indien er sprake is van een situatie die strijdig is met de ter zake geldende Wabo-regelgeving wordt een bestuurlijk handhavingstraject gestart om bij de gebruiker en/of eigenaar van het pand af te dwingen dat de noodzakelijke verbeteringen/aanpassingen worden verricht dan wel dat een strijdige situatie wordt beëindigd.

3.3.6 Actieplan Roosendaal Futureproof

Het Actieplan Roosendaal Futureproof (Actieplan), vastgesteld door de gemeenteraad op 8 juni 2017, is een duurzame uitvoeringsagenda voor Roosendaal. Met het Actieplan wordt beoogd de verduurzaming van verschillende beleidsterreinen te versnellen. Het principe van de circulaire economie is hierbij leidend. De gemeente kan daarbij faciliteren, stimuleren, regisseren, initiëren en makelen. Het Actieplan is samen met de Roosendaalse bevolking opgesteld. De speerpunten en actiepunten zijn door de bevolking zelf bedacht, waardoor de burger zich kan herkennen in dit Actieplan. Er zit veel energie in de Roosendaalse samenleving. De bevolking en de bedrijven van Roosendaal hebben veel kennis, veel initiatieven en veel ideeën. En op een breed maatschappelijk speelveld. Het Actieplan gaat over wonen, afval, mobiliteit, groen, water, energie, mens en zorg. Het Actieplan Roosendaal Futureproof geeft de maatschappelijke energie, plannen en initiatieven een kader waarbinnen uitvoering gegeven gaat worden.

3.3.7 Beleid toepassing artikel 13b Opiumwet

Op 19 juli 2016 heeft de burgemeester het “Beleid toepassing artikel 13b Opiumwet” vastgesteld. De Opiumwet richt zich primair op de preventie en beheersing van de uit druggebruik voortvloeiende risico’s voor de gezondheid. De uitbereiding van de Opiumwet met artikel 13b is gericht op de beheersing van de negatieve effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden. Met artikel 13b van de Opiumwet is er voor het bestuur een direct instrument voorhanden om de verkoop, de aflevering of de verstrekking dan wel de aanwezigheid van middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een halt toe te roepen. Het optreden op grond van dit artikel vindt immers plaats op grond van het enkele feit dat de Opiumwet wordt overtreden. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang ontstaat zodra verkoop, aflevering, verstrekking of de aanwezigheid van soft- of harddrugs zich in woningen of lokalen of daarbij behorende erven voordoet. In de beleidsregels is vastgelegd hoe de burgemeester gebruik maakt van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuurlijk op te treden. Dit beleid heeft onder meer gevolgen voor de ureninzet van de ambtelijke organisatie bij de voorbereiding van de besluitvorming en het daadwerkelijk sluiten van woningen en lokalen.

3.4 Gemeentelijke ontwikkelingen

In deze paragraaf wordt een aantal gemeentelijke (beleids)ontwikkelingen gesignaleerd die van invloed (kunnen) zijn op de doelen en uitvoering van de gemeentelijke VTH-taken.

3.4.1 De6 samenwerking

De zes gemeenten Zundert, Halderberge, Etten-Leur, Roosendaal, Rucphen en Moerdijk hebben de intentie om op een aantal gebieden samen te werken. Er hebben zes verkenningen plaatsgevonden op de thema’s Financiën, P&O, Juridische zaken, Ruimtelijke ontwikkeling, VTH-taken en Openbare Ruimte. Ook is er gekeken naar de regionale sturing op het sociaal domein en de verbonden partijen. Uit alle verkenningen bleek dat er veel kansen liggen om dingen samen te doen. Omdat de gemeenten samenwerken als een netwerk wordt er niet gedacht aan juridische constructies of convenanten, maar gaan de gemeenten samen aan de slag en trekken ze samen op waar dat zinvol, effectief en efficiënt is. Ook bij het opstellen van voorliggend VTH-beleid is samengewerkt binnen het De6-verband. Dit heeft onder meer geresulteerd in een gezamenlijke prioriteringsmethodiek en een modeltekst voor het beleid.

3.4.2 Buurtpreventie

Preventie is een belangrijke pijler. De inwoners van onze gemeente hebben hier zelf invloed op in onder andere de vorm van (deelname aan) buurtpreventie. Bijna 700 inwoners zijn actief in zo’n 40 buurtpreventieteams.

De focus ligt op:

  • een toename van het aantal teams (waardoor de zelf- en samenredzaamheid wordt vergroot);

  • het versterken van de bestaande teams;

  • een gemeentebreed netwerk van buurtpreventieteams (een evenredige verdeling van teams over alle wijken).

3.4.3 Huisvesting statushouders

De huisvesting van statushouders binnen onze gemeente heeft tot op heden geen problemen opgeleverd. Uitgaande van de huidige lage instroom is de verwachting dat deze extra inwoners de komende jaren nog gehuisvest kunnen worden in de reguliere woningvoorraad. Er hoeven dan ook geen andere oplossingen gerealiseerd te worden met bijvoorbeeld een semipermanente status. De huidige situatie brengt vooralsnog geen gevolgen met zich mee als het gaat om vergunningverlening, toezicht en/of handhaving.

3.4.4 Welstand

De huidige welstandsnota is onderdeel van de veranderingen in het kader van de Omgevingswet. De (nieuwe) welstandsnota moet een inspirerend stuk worden met onderzoeksvragen die bij bouwinitiatieven aan het begin van de planvorming al aan de orde zijn. Een initiatiefnemer kan hierdoor geïnspireerd zijn project opstarten. Bij ontwikkelingen en initiatieven zal de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) het voorstel doen om middels onderzoeksvragen en coaching in het voortraject de gewenste beeldkwaliteit gezamenlijk vast te stellen. De (nieuwe) welstandsnota moet ondersteunend zijn aan de CRK (een adviescommissie die breed van opzet is), welke commissie (vooraf) coacht en inspireert maar de verantwoordelijkheid bij de indiener/initiatiefnemer laat.

3.4.5 Evenementennota

Samen met partners is de nieuwe nota evenementenbeleid in ontwikkeling. Het festivalbeleid is hier onderdeel van. Dit overeenkomstig de raadsmotie "ruimte voor festivals". Zoals afgesproken wordt het evenementenbeleid in samenhang met (en onder de paraplu van) het citymarketingplan opgesteld. Het participatietraject voor het nieuwe evenementenbeleid is in volle gang.

De aanleiding voor het ontwikkelen van de nota evenementenbeleid is divers. Het aanbod van evenementen in Roosendaal is de afgelopen jaren flink toegenomen. Dit is een positieve ontwikkeling die ook enkele aandachtspunten kent. Zo dreigt verzadiging en marktverdringing. Het is belangrijk een aantrekkelijk en gevarieerd evenementenprogramma te blijven ontwikkelen. Dit draagt immers bij aan de versterking van de sociale cohesie, de economische en toeristische sector. De nieuwe aanpak van citymarketing leidt tot de keuze voor een speciale categorie premium-events, die juist vanuit het marketingbelang een bijzondere positie krijgen. In het evenementenbeleid zal deze positie nader uitgewerkt worden. Daarnaast zal ook de uitvoeringsorganisatie in samenhang met citymarketingorganisatie een duidelijke en praktische positie moeten krijgen. Wat ook speelt is het feit dat Inspecties landelijk aandringen op borging van veiligheid en gezondheid bij de organisatie van evenementen. In de nota dienen ook deze elementen een duidelijke plek te krijgen. Het locatiebeleid zet in op spreiding en inperking van overlast. Hiermee wordt tevens voorzien in de behoefte aan bijzondere (festival)locaties met specifieke mogelijkheden. Per locatie wordt aangegeven welke ontwikkeling wordt voorgestaan. Voor de locaties waar de omgevingsbelasting ingeperkt dient te worden, wordt een stringent programma vastgesteld met een gemaximeerd aantal belastende evenementen. Tot slot hebben organisatoren behoefte aan een nieuwe werkwijze. Deze moet leiden tot betere afstemming en positionering van de evenementencoördinatie, minder administratieve lasten en meer faciliteiten.

3.4.6 Openbare orde en veiligheid

Binnen het domein openbare orde en veiligheid speelt een aantal ontwikkelingen die hebben geleid tot aanpassing van de APV. Het betreft de volgende onderwerpen:

  • Sluiting publiek toegankelijke gebouwen bij aantreffen vuurwapens.

    Uit een rapport van de politie blijkt een tendens dat de politie steeds meer (illegale) vuurwapens aantreft in zowel woningen als voor het publiek toegankelijke gebouwen. Voor het aantreffen van vuurwapens in voor publiek toegankelijke gebouwen is een nieuw artikel in de APV opgenomen. Door toepassing van dit artikel krijgt de burgemeester de bevoegdheid de voor publiek toegankelijke lokalen te sluiten bij het aantreffen van vuurwapens. Wanneer en hoe de burgemeester deze bevoegdheid inzet is uitgewerkt in de Beleidsregel sluitingsbevoegdheid vuurwapens.

  • Vergunning voor aangewezen branches.

    In bepaalde branches is vaak sprake is van ondermijnende praktijken. In dit kader is het van belang in te zetten op het ondernemersklimaat en het onaantrekkelijk maken van het vestigingsklimaat voor criminelen. Deze inzet bestaat onder andere uit een doorgevoerde APV-wijziging, waarmee het mogelijk is geworden een vergunningplicht in te voeren voor door de burgemeester aangewezen branches om een onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemingsklimaat tegen te gaan.

  • Woonoverlast.

    Zie hiervoor bij § 3.2.9.

  • Prostitutie.

    Het wetsvoorstel (Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche) stelt tot doel de oorzaken van het voortbestaan van misstanden in de prostitutiebranche aan te pakken. Deze aanpak bestaat uit het verkleinen van lokale en regionale verschillen, het verkrijgen van meer zicht en grip op de seksbranche door alle vormen van prostitutie onder een vorm van regulering te brengen, en het vergemakkelijken van toezicht en handhaving. De kern van het wetsvoorstel wordt gevormd door de invoering van een verplicht en uniform vergunningenstelsel voor de uitoefening van een seksbedrijf. Hierdoor ontstaat meer uniformiteit in lokaal vergunningenbeleid. In het wetsvoorstel is opgenomen aan welke vergunningsvoorwaarden de exploitant in ieder geval moet voldoen. Ook krijgen gemeenten met dit wetsvoorstel de mogelijkheid onder voorwaarden voor een nuloptie te kiezen. Verder voorziet het wetsvoorstel in:

    • -

      een registratieplicht voor alle prostituees;

    • -

      een aantal maatregelen en instrumenten om toezicht en handhaving te vergemakkelijken;

    • -

      het strafbaar stellen van het gebruikmaken van illegaal aanbod van prostitutie.

De hiervoor in 3.3 en 3.4 genoemde (beleids)ontwikkelingen zijn niet uitputtend. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van gemeentelijke beleidsdocumenten die raakvlakken hebben met dit VTH-beleid.

4. Uitgangspunten voor VTH-beleid

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving beschreven. Deze uitgangspunten vormen de beleidsmatige basis voor de doelstellingen die in hoofdstuk 6 worden vastgelegd.

4.1 Roosendaal in Ontwikkeling

In de afgelopen jaren is met “Roosendaal in Ontwikkeling” de koers voor de organisatie bepaald en is deze hierop ingericht. Deze koers wordt gelopen aan de hand van drie kernwaarden:

  • Samen (We komen samen met anderen tot resultaten, binnen en buiten onze organisatie. We gaan de dialoog aan om het gemeenschappelijke belang te dienen. Soms nemen we initiatief, soms laten we het initiatief bij anderen. We zorgen voor samenhang tussen initiatieven van ons en onze partners.)

  • De ander centraal (We stellen de ander centraal bij alles wat we doen. We luisteren goed en achterhalen de behoefte achter de vraag. We organiseren onze digitale en persoonlijke dienstverlening zo eenvoudig en toegankelijk mogelijk. We communiceren tijdig en in begrijpelijke taal. We geven ruimte voor initiatief en durven los te laten. We gaan er van uit dat mensen zelf het meeste weten over hun eigen beweging.)

  • Resultaat gericht (We maken duidelijke afspraken over resultaten die we willen behalen en stellen daarbij prioriteiten, zowel intern als extern. We komen onze afspraken na. We evalueren onze resultaten om er van te leren en kwaliteit te meten. We spreken elkaar aan op gemaakte afspraken, houding en gedrag en gaan uit van eigen verantwoordelijkheid.)

Er is gekozen voor een ontwikkelaanpak, waarbij concrete resultaten worden nagestreefd en tegelijkertijd geanticipeerd kan worden op ontwikkelingen in de wetgeving en techniek alsmede de behoefte bij inwoners en ondernemers. Deze strategische opgave wordt vraag gestuurd ingevuld. Wat is de visie op dienstverlening in een notendop? Bij alles wat de gemeente doet is het streven, dat de inwoners/ondernemers tevreden zijn over de dienstverlening. Ze ervaren ‘goed geholpen’ te zijn.

Mede als gevolg van een aantal incidenten in het land met ernstige bodemverontreinigingen, branden bij bedrijven, ongelukken bij evenementen en incidenten in de bouw, hebben veel gemeenten in de loop der jaren geïnvesteerd in een meer professionele uitvoering van de vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dat geldt ook voor de gemeente Roosendaal, waar sinds 2004 bestuurlijke prioriteiten worden gesteld, programmatisch wordt gewerkt en er voldoende en kwalitatief goede medewerkers bij de gemeente of bij partners zijn waarmee wordt samengewerkt zoals De6 gemeenten, OMWB en VRMWB. De gemeentelijke inzet voor de VTH-taken kan worden samengevat onder de noemer “servicegerichte vergunningverlening, toezicht en handhaving”. Hieronder wordt verstaan dat deze taken efficiënt en effectief worden uitgevoerd, streng waar nodig en oplossingsgericht waar mogelijk.

4.2 Focus op de grootste risico’s

Evenals de voorgaande jaren zal ook de komende jaren het accent van het beleid liggen op het beheersbaar houden en terugdringen van de bestaande grotere omgevingsrisico’s en het voorkomen van nieuwe grotere omgevingsrisico’s. De gemeentelijke inzet zal zich concentreren op deze meest risicovolle situaties. In hoofdstuk 5 wordt deze werkwijze toegelicht. Het spreekt voor zich dat de veiligheid en milieurisico’s van bedrijven bijzondere aandacht verdienen. Maar er zijn meer aandachtspunten. Denk bijvoorbeeld aan ‘hotspots’, in historisch gegroeide situaties waarin wonen, werken en recreëren niet meer goed bij elkaar passen of ontwikkelingen nieuwe risico’s met zich meebrengen, zoals rond vrijkomende agrarische bebouwing. Daarnaast zijn er onderwerpen die in algemene zin om aandacht vragen. Zo blijft het (landelijk) lastig om goed zicht en grip te krijgen op handel in afval- en bouwstoffen. Brandveiligheid zal als onderwerp nog belangrijker worden als mensen langer zelfstandig blijven wonen en er meer vergunningsvrij kan worden gebouwd en ook de implementatie van de aanpak van de drugsoverlast (drugssquad) verdient bijzondere aandacht.

De Wet Veiligheidsregio’s beoogt een integrale samenwerking van de veiligheidspartners (VRMWB, gemeente en provincie) op regionaal niveau onder andere op gebied van risicobeheersing en ten aanzien van het taakveld brandweerzorg. De bedoelde samenwerking is binnen de regio Midden- en West-Brabant nog niet structureel geborgd. Er is nu nog sprake van samenwerking tussen gemeenten en VRMWB (brandweer) op basis van bestaande lokale afspraken die dateren van voor de regionalisering in 2010. Inmiddels is een proces ingezet om de genoemde integrale samenwerking op gebied van risicobeheersing tot stand te brengen middels een door de VRMWB opgesteld basistakenpakket en een uitvoeringsprogramma Risicobeheersing.

4.3 Eigen verantwoordelijkheid en ruimte voor eigen initiatief

De uitdagingen liggen in de tweede plaats in een verschuiving bij de inzet van de verschillende instrumenten die we hebben op basis van het omgevingsrecht. Het accent lag tot nu toe – zoals ook vanuit het Rijk zo bepleit – op het programmatisch en vanuit de regelgeving sturen op naleefgedrag. Alhoewel het naleven van de wet niet ter discussie staat, zal de gemeente Roosendaal de komende jaren de inwoners en ondernemers meer op hun eigen verantwoordelijkheid aanspreken maar hen ook de ruimte laten om met eigen oplossingen te komen. De gemeente vindt het belangrijk om ruimte te bieden aan economische initiatieven en geen onnodige barrières op te werpen. Dat betekent dat de VTH-taken ook deels vanuit de invalshoek van inwoners en ondernemers wordt ingevuld. Waar de eigen verantwoordelijkheid onvoldoende leidt tot het realiseren van het gewenste effect, zullen inwoners en ondernemers gefaciliteerd worden. De gemeente Roosendaal wil daarmee ook vooruitlopen op de Omgevingswet die naar verwachting in 2020/2021 in werking treedt. Uitgangspunt is de verwachting dat veel ondernemers en inwoners deze verantwoordelijkheid goed aan kunnen. Maar daar waar dit niet het geval is en leidt tot onacceptabele risico’s zal zo nodig stevig handhavend worden opgetreden (high trust – high penalty).

4.4 Van handhaving naar preventie

Een andere uitdaging is het vroegtijdiger bijsturen in ontwikkelingen die voorzienbaar problematisch kunnen worden. Er wordt momenteel relatief veel tijd besteed aan handhavingssituaties over overlast waar in essentie sprake is van onderliggende ‘burenruzies’. Door alerter te zijn op mogelijke onderliggende conflicten bij klachten of signalen kunnen dergelijke escalaties mogelijk worden voorkomen en wordt buitensporige inzet vanuit de handhaving voorkomen. Dit gebeurt door de preventieve en voorlichtende rol van toezichthouders en Boa’s, de inzet van communicatie-instrumenten, subsidies, mediation/buurtbemiddeling of via maatschappelijke ondersteuning. Hetzelfde geldt voor het voorkomen van onnodige overtredingen of klachten doordat inwoners en ondernemers onvoldoende op de hoogte zijn van risico’s en regelgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van asbestdaken. Ook hier kan tijdige voorlichting, bijvoorbeeld bij de start van de bouw, aan het loket, via de website en gemeentelijke publicaties herstelkosten en eventuele schade voorkomen. Ook bij de aanpak om te komen tot een veilige leefomgeving staat preventie voorop waarbij wordt doorgepakt daar waar het nodig is.

4.5 Zorgen voor zicht op zaken

Om dit mogelijk te maken is een goed zicht op ontwikkelingen binnen de gemeente vereist. Bijvoorbeeld als het gaat om de vestiging van bedrijvigheid aan huis, initiatieven van burgers, bedrijven/verenigingen, wijken of dorpen rond (zorg)voorzieningen, veranderend gebruik van vrijkomende bebouwing of renovatie en verbouwing van bestaande gebouwen (in verband met brandveiligheid). Niet door nog meer toezicht uit te oefenen, maar door slim gebruik te maken van bestaande informatie (bijvoorbeeld binnen de sociale sectoren), signalering, inzet van nieuwe technologie én de bereidheid van inwoners en ondernemers om bijvoorbeeld verbouwingen tijdig te melden.

5. Van een risicoanalyse naar VTH-strategieën

5.1 Inleiding

De risicoanalyse, de prioritering en de vorming en vaststelling van VTH-strategieën, zijn tot stand gekomen via drie sporen. Het eerste spoor betrof het via een risicoanalyse bepalen van prioriteiten met behulp van een risicomatrix, die gezamenlijk is ingevuld door de vakspecialisten van de De6 gemeenten. Tijdens het tweede spoor hebben de bestuurders van de De6 gemeenten hun eerste reactie kunnen geven op de gevormde prioriteiten tijdens de vaststelling van en het voor inspraak vrijgeven van het concept beleidsstuk. Vervolgens zijn de burgers en bedrijven van De6 gemeenten actief benaderd en in de gelegenheid gesteld om hun reactie uit te brengen op het concept beleidsstuk. Tijdens het derde spoor heeft de besluitvorming plaatsgevonden en is het beleidsstuk bestuurlijk definitief vastgesteld.

In dit hoofdstuk wordt bovenvermelde werkwijze kort toegelicht. In hoofdstuk 6 worden de resultaten gepresenteerd. Deze resultaten bieden een basis voor de prioriteiten die gesteld worden voor de taakvelden vergunningverlening, toezicht en handhaving.

5.2 Risicoanalyse

Onderdeel van het beleidsplan betreft het, via een risicoanalyse, in beeld brengen van risico’s en effecten van de taakvelden vergunningverlening, toezicht en handhaving. Hieruit volgt dan een prioritering die als vertrekpunt is gebruikt voor het opstellen en uitwerken van de VTH-strategieën.

Om een goede afweging te kunnen maken tussen alle gemeentelijke VTH-taken is gebruik gemaakt van een risicomatrix. De risicomatrix is een praktisch instrument om prioriteiten te stellen binnen het totale pakket van VTH-taken van een gemeente en deze in beeld te brengen.

5.3 Werking risicoanalyse

Om de VTH-onderdelen te kunnen prioriteren is een inventarisatie gemaakt waarbij per onderdeel en per onderwerp (bouwen, gebruik, APV/bijzondere wetten, milieu en brandveiligheid) de taken in beeld zijn gebracht. Per taak zijn vervolgens de risico’s en effecten geprioriteerd via de scores hoog, middel en laag (risicoanalyse). Aan de hand van deze scores is vervolgens een prioriteitenverdeling gemaakt. De volgende prioriteiten zijn hierbij gehanteerd:

  • Extra hoog;

  • Hoog;

  • Middel;

  • Laag;

  • Extra laag.

Aan de hand van deze prioriteiten kan per VTH-onderdeel een strategie worden opgesteld. Deze strategieën vormen de basis voor het jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma. De prioriteitenlijst is in bijlage 3 opgenomen.

5.4 Uitvoeringsprogramma

Met het jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma wordt per VTH-onderdeel een eventueel aangepaste risicoanalyse en daarbij behorende strategie voorgelegd aan de colleges van burgemeester en wethouders van De6 gemeenten met hierbij de mogelijkheid om op grond van bestuurlijke afwegingen de prioriteiten en vervolgens de strategieën aan te passen. In het jaarlijkse uitvoeringsprogramma worden de strategieën gekoppeld aan de beschikbare capaciteit.

Ook wordt jaarlijks een verslag gemaakt. De conclusies en verbeterpunten van het jaarverslag dienen weer als input voor het opstellen van nieuwe beleids- en/of uitvoeringsprogramma’s. Hierdoor is het ook mogelijk jaarlijks de prioriteiten bij te stellen en in te spelen op actuele zaken en de prioriteitenlijst opnieuw bestuurlijk vast te laten stellen. Voor zover mogelijk en noodzakelijk worden aanpassingen in De6 verband voorbereid.

5.5 Analyse vakspecialisten

De basis voor de huidige prioriteiten wordt gevormd door de risicoanalyse die door de vakspecialisten van de De6 gemeenten, de brandweer Midden- en West-Brabant en de OMWB Midden- en West-Brabant is uitgevoerd. Deze vakspecialisten zijn in het VTH-domein werkzaam. Daarom hebben zij een goed beeld van de ontwikkelingen binnen het taakveld. Bovendien kennen zij de lokale situatie en de eventuele knelpunten waar zij in de dagelijkse praktijk mee te maken hebben. Om die reden hebben de vakspecialisten deze belangrijke functie ingevuld en hebben daarom de basis gelegd voor de totstandkoming van dit VTH-beleid.

5.6 Reacties burgers en bedrijven

De colleges van De6 gemeenten vonden het belangrijk dat het VTH-beleid tot stand zou komen met een zo breed mogelijk draagvlak onder de burgers en bedrijven van De6 gemeente. Deze groepen zijn dan ook actief betrokken bij de totstandkoming van het VTH-beleid. Naast de algemene ter inzagelegging van het vaststelde concept beleidsstuk zijn verschillende platforms, belangenverenigingen en overige stakeholders die deze twee groepen vertegenwoordigen binnen De6 gemeenten, verzocht hun reactie uit te brengen op het vastgestelde concept beleidsstuk.

6. Prioriteiten en doelen

6.1 Resultaten afwegingsmodel

Zoals hiervoor in § 5.4 is beschreven is de basis voor de prioriteitenlijst gevormd door de risicoanalyse, die is uitgevoerd door vakspecialisten. Verzoeken om handhaving en klachten (meldingen) hebben – in beginsel – altijd een hoge prioriteit, vanuit een wettelijke taak en/of uit oogpunt van klantgerichtheid. Calamiteiten en ongewone voorvallen zijn niet opgenomen in de prioriteitenlijst. Hiervoor wordt standaard capaciteit gereserveerd.

Extra hoog scoren de volgende onderwerpen:

  • Bouwen

    • Bedrijven categorie 4 (alle zware industrie; extreem grote nieuwbouw; Brzo-bedrijven; nieuwbouw IPPC-bedrijven en megastallen)

    • Publiek categorie 3 (grootschalige bijeenkomstfuncties groter dan 1.000 m²)

  • Brandveiligheid

    • Ziekenhuis, verpleeghuizen, bejaardenoorden e.d.

    • Opslag gevaarlijke stoffen

    • Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen

    • Dagopvang voor verminderd zelfredzame personen

    • Gebouwen met gezondheidszorgfunctie met bedgebied (> 10 personen)

    • Zorgwoningen

  • Milieu

    • C2 (= categorie-indeling van de OMWB en betreft inrichtingen zoals: benzinestations, fokken en houden van dieren, zwembaden, productie van kunststoffen, productie van kleur- en verfstoffen, spoorwegemplacement)

    • IPPC-industrieel en agrarisch

  • Drugsoverlast (inclusief toepassen bevoegdheid artikel 13b van de Opiumwet)

  • Grote evenementen

Voor het totaaloverzicht van de prioriteiten wordt verwezen naar bijlage 3.

6.2 Resultaten werkgroepen/interviews

Het gaat hier om vergunningverlening, toezicht en handhaving van wet- en regelgeving met betrekking tot de bebouwde en onbebouwde leefomgeving; het omgevingsrecht. De genoemde instrumenten hebben, naast andere instrumenten zoals het verlenen van subsidie en het geven van voorlichting, als doel de kwaliteit van de leefomgeving te beschermen en daar waar mogelijk te verbeteren.

Medewerkers die in het brede domein van het omgevingsrecht werkzaam zijn hebben een goed beeld van de ontwikkelingen binnen het taakveld. Bovendien kennen zij de Roosendaalse lokale situatie en de eventuele knelpunten waar zij in de dagelijkse praktijk mee te maken hebben. Om deze redenen hebben deze vakspecialisten een actieve rol bij het opstellen van dit VTH-beleid. Als start is een informatiebijeenkomst gehouden waarbij globaal de doelen en werkwijze van het proces zijn toegelicht. Hierna zijn enkele werkgroepen samengesteld, welke werkgroepen de volgende onderwerpen in beeld hebben gebracht:

  • Bestaande beleidsdoelen in gemeentelijk beleid;

  • Ontwikkelingen en knelpunten binnen het vakgebied die om aandacht vragen;

  • Concrete doelstellingen voor het VTH-domein;

  • Op hoofdlijnen: activiteiten en instrumenten om deze doelen te bereiken.

Daarnaast zijn vakspecialisten, op het gebied van milieu/duurzaamheid, economie, ruimtelijke kwaliteit, archeologie/monumenten en wonen geïnterviewd.

De resultaten van de werkzaamheden van de werkgroepen c.q. de interviews met de vakspecialisten zijn met name verwerkt in hoofdstuk 3 alsmede in deze paragraaf. De uit de doelen voortkomende actiepunten worden hierna specifiek aangegeven en/of opgenomen in het jaarlijkse uitvoeringsprogramma (met een meer jaren doorkijk).

Algemeen

De volgende ontwikkelingen, knelpunten en doelen hebben betrekking op het brede terrein van het omgevingsrecht c.q. de leefomgeving.

Ontwikkelingen

  • De impact van de Omgevingswet, zie ook § 3.2.1. Dit zal verdere integratie van aspecten met zich meebrengen, zoals milieu en brandveiligheid. Het doel van de Omgevingswet is meer ruimte voor maatwerk, minder regels, minder onderzoekslasten en toetsingskaders. Dit heeft gevolgen voor de werkzaamheden op het gebied van vooral ruimtelijke ordening, bouwen, milieu en brandveiligheid. Welke gevolgen is nu nog niet bekend. Verder zal gestuurd worden op deregulering en doelvoorschriften. Dat geeft meer ruimte aan bijv. bedrijven om eisen in te vullen. Meer vrijheid betekent ook meer maatwerk en overleg en kost daardoor meer tijd. Wel is duidelijk dat een aantal ontwikkelingen vanuit de Omgevingswet van invloed kan zijn op de prioritering van en capaciteit voor deze vergunnings-, toezichts- en handhavingsactiviteiten.

  • Ondermijnende criminaliteit bestaat uit alle vormen van misdaad die een bedreiging vormen voor de integriteit van onze samenleving. Denk aan zaken als cybercrime, drugshandel en -productie, mensenhandel, wapenhandel etc. Maar ook onderwerpen als het (op grote schaal) ontduiken van belasting, crimineel geld witwassen of frauderen met vastgoed, uitkeringen of overheidssubsidies. Bij ondermijnende criminaliteit is vaak sprake van verwevenheid van de onderwereld met de bovenwereld. Ondermijnende criminaliteit is niet altijd zichtbaar maar heeft wel zichtbare gevolgen voor de Nederlandse burger. Verloedering op straat, verwaarlozing van panden, mensenhandel, drugshandel en afpersing leiden tot problemen in de maatschappij. De aanpak van georganiseerde misdaad vraagt om een georganiseerde overheid en een integrale aanpak. De integrale aanpak en samenwerking zijn gericht op de inzet van preventieve, bestuursrechtelijke, privaatrechtelijke, fiscale en/of strafrechtelijke instrumenten. Onderdeel van deze integrale aanpak is de bestuurlijke aanpak. Binnen de bestuurlijke aanpak neemt het openbaar bestuur maatregelen die de georganiseerde criminaliteit in de activiteiten belemmeren of frustreren. Wanneer de strafrechtelijke opsporing en vervolging door politie en justitie gecombineerd wordt met bestuurlijke en fiscale middelen, ontstaat de meest optimale vorm van de bestrijding van georganiseerde criminaliteit: de geïntegreerde aanpak. Hieraan werken, op basis van gelijkwaardigheid, verschillende partijen zoals gemeente, provincie, politie, OM, belastingdienst en bijzondere opsporingsdiensten. De ene keer zal dat leiden tot bestuurlijk, de andere keer tot fiscaal- of strafrechtelijk optreden.

  • De Wet Bibob is een (preventief) bestuursrechtelijk instrument. Als er een ernstig gevaar dreigt dat bijvoorbeeld een vergunning wordt misbruikt, kan het bevoegde bestuursorgaan de aanvraag weigeren, onder extra voorwaarden verlenen of de afgegeven vergunning intrekken. Zo wordt voorkomen dat de overheid criminele activiteiten faciliteert en wordt bovendien de concurrentiepositie van bonafide ondernemers beschermd. De Wet Bibob wordt meer en meer toegepast, waarbij ook aanvragen (aanvragers) van vergunningen op het terrein van het omgevingsrecht.

Knelpunten

  • Informatie-uitwisseling tussen de diverse vergunningverlenende, opsporende en toezichthoudende instanties is verre van optimaal. In vele casussen is het slechts toegestaan om informatie te delen, nadat vele juridische hiccups zijn geslecht.

  • Er is (nog) niet bepaald welke capaciteit nodig is voor vergunningverlening, toezicht en handhaving als gevolg van aanpassing van gemeentelijke verordeningen. Als voorbeeld de voorgestelde wijziging van de APV ten aanzien van de winkelexploitatievergunning.

Doelen

  • Implementatie van de Omgevingswet.

    Actie: Overeenkomstig de notitie “Een dynamisch plan van aanpak voor de De6” de Omgevingswet op een goede en overwogen manier te implementeren.

  • Voorkomen misbruik vergunningen.

    Actie: Toepassen van de bevoegdheden uit de Wet Bibob in relatie tot het gemeentelijk beleid dienaangaande.

    Actie: Uitbreiding van de beleidsterreinen waarop de Wet Bibob van toepassing is vraagt capaciteit, expertise, kennis en kunde, wat gevolgen heeft voor de inzet en capaciteit voor met name de teams Ruimtelijke Ontwikkeling, Vergunningen en Veiligheid, Toezicht & Handhaving.

  • Vergroten awareness.

    Actie: Om het onderwerp ondermijning beter op het netvlies te krijgen is het noodzakelijk om het onderwerp goed weg te zetten in de gemeentelijke organisatie. Daarbij is het belangrijk de bewustwording binnen de organisatie te vergroten. Door middel van themasessies, trainingen en dergelijke wordt de hele organisatie meegenomen in dit onderwerp. Doel daarvan is:

    • om de urgentie van ondermijning te voelen;

    • om awareness te vergroten;

    • om te begrijpen dat dit alle teams raakt;

    • om te beseffen dat we daar organisatie breed mee aan de slag moeten.

  • Vervolgstap is de borging. De lokale aanpak van ondermijning krijgt immers pas effect als het onderwerp stevig verankerd is in de gemeentelijke organisatie. Dat vraagt om structurele aandacht.

  • Adequate informatie-uitwisseling op dossierniveau.

    Actie: Voor zover nog niet van toepassing, daar waar nodig voor goede bestuursrechtelijke opvolging van dossiers, met ketenpartners convenanten te sluiten om te voorzien in een goede informatie-uitwisseling. Uiteraard binnen de wettelijke mogelijkheden, zoals de Wet bescherming persoonsgegevens.

  • Bestrijding van de ondermijnende criminaliteit.

    Actie: Met ketenpartners worden integrale controles voorbereid en uitgevoerd. Het betreft hier gezamenlijk toezicht op zogenaamde vrijplaatsen en daarnaast het uitvoeren van aangekondigde en onaangekondigde (integrale) controles van panden / percelen in het kader van de planmatige aanpak van bedrijventerreinen c.q. complexen met bedrijven en/of thema’s. Daarnaast zijn er nog andere acties met betrekking tot georganiseerde criminaliteit die extra capaciteit zullen vragen, waar de impact nu nog niet van is in te schatten.

Bouw, sloop, asbest, monumenten, archeologie en ruimtelijke ordening

Ontwikkelingen

Er is een aantal ontwikkelingen waarvan op voorhand nog niet duidelijk is wat de impact op de (capaciteit van de) vergunningverlening, toezicht en handhaving is. Dit zijn onder andere:

  • De impact van de De6 samenwerking op het gebied van de activiteit bouwen. Samenwerking biedt een meerwaarde. Kwaliteit en uniformiteit worden versterkt en er is sprake van een efficiencyvoordeel.

  • De impact van de privatisering van de bouwtoets. Zie hierover ook § 3.2.3. De verwachting is dat met invoering van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen op termijn minder werkzaamheden bij vergunningen worden verricht. Het zou kunnen betekenen dat er meer werkzaamheden in het toezicht van bestaande situaties nodig is. Bij grotere risico’s en kwetsbare functies zijn er redenen om de betrokkenheid van het bevoegd gezag te behouden.

  • Vergunningsvrij bouwen. Zie ook § 3.2.2. Door wijziging van het Bor (Bijlage II) heeft een verruiming en aanpassing van het vergunningsvrije bouwen plaatsgevonden. Daardoor worden minder vergunningsaanvragen voor de activiteit bouwen ingediend. Omdat locaties van vergunningsvrij bouwen op voorhand niet bekend zijn, zal er meer tijd besteed moeten worden aan communicatie en informatieverstrekking.

  • De Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, waarin is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. In de Erfgoedwet is de instandhoudingsverplichting opgenomen. Dit houdt in dat een eigenaar ervoor moet zorgen dat het monument zodanig wordt onderhouden dat de instandhouding van het object en de monumentale bouwkundige elementen gewaarborgd is. De gemeente dient daarop toe te zien, wat gevolgen heeft voor de inzet en capaciteit voor de teams Ruimtelijke Ontwikkeling, Vergunningen en Veiligheid, Toezicht & Handhaving.

  • Vermindering van indicaties voor intramurale zorg, waardoor inwoners langer zelfstandig moeten blijven wonen kan leiden tot noodzakelijke extra voorzieningen in/aan woningen en zorgt voor een toename aan vragen over mantelzorg. Hierdoor zal er meer tijd besteed moeten worden aan communicatie en informatieverstrekking.

Knelpunten

  • Een aantal onderwerpen in bestemmingsplannen leidt tot discussie, met name speelt hierbij de vraag: waar mag een pand al dan niet voor gebruikt worden. In sommige situaties wordt de mogelijkheid om medewerking te verlenen beperkt (door de wijze van bestemmen). In andere gevallen wordt de mogelijkheid om minder gewenste ontwikkelingen tegen te gaan beperkt (door de wijze van bestemmen c.q. de (achterhaalde) toegekende bestemming).

  • Het op peil houden van het kennisniveau van medewerkers met betrekking tot ontwikkelingen en wetswijzigingen vraagt tijd, aandacht en financiële middelen.

  • Toename behoefte aan informatieverstrekking aan externe en interne klanten.

  • Er is (nog) niet bepaald welke capaciteit nodig is voor adequaat toezicht op bestaande bouw. Daarnaast zal een overgang van het toezicht tijdens de bouw naar de private sector extra gemeentelijke capaciteit gaan vergen voor het toezicht na oplevering van de gebouwen.

  • Er is (nog) niet bepaald welke capaciteit nodig is voor vergunningverlening, toezicht en handhaving met betrekking tot monumenten en archeologische objecten.

  • Vanaf 2024 zijn asbestdaken in Nederland verboden. Dit betekent dat eigenaren van gebouwen met asbesthoudende dakbedekking deze voor die tijd moeten verwijderen. Gemeenten moeten toezien op de naleving van deze regels. Dit zal extra capaciteit vragen.

  • Omdat locaties van vergunningsvrij bouwen niet altijd bekend zijn is het toezicht op deze activiteit moeilijk in te regelen.

Doelen

  • Behoud van aanwezige cultuurhistorisch waardevolle en of archeologische waarden.

    Actie: het uitvoeren van een 0-meting met betrekking tot de staat van de monumenten.

  • Correcte sanering van asbesthoudende dakbedekking.

    Actie: Adequaat toezicht op de naleving van de verplichting voor eigenaren van gebouwen om voor 2024 asbesthoudende dakbedekking te verwijderen.

  • Actuele bestemmingsplannen

    Actie: Bij het opstellen c.q. actualiseren van bestemmingsplannen rekening houden met de hierboven bij knelpunten beschreven situaties. Bij het opstellen/actualiseren zal de belangenafweging plaatsvinden in hoeverre het al dan niet wenselijk is dat een bepaalde bestemming wordt aangepast.

  • Medewerkers zijn voortdurend op de hoogte van ontwikkelingen en wetswijzigingen.

    Actie: Bij het jaarlijks op te stellen opleidingsplan medewerkers inplannen voor het op peil houden van kennis met betrekking tot ontwikkelingen en wetswijzigingen.

  • Er is voldoende capaciteit beschikbaar voor informatieverstrekking.

    Actie: In de urenramingen (in de A3-plannen van de afzonderlijke teams) vanaf 2019 rekening houden met capaciteit voor informatieverstrekking.

  • Bestaande bebouwing voldoet aan alle van toepassing zijn de wet- en regelgeving.

    Actie: Inventariseren beschikbare en benodigde capaciteit voor toezicht bestaande bouw, mede in relatie tot de privatisering van bouwtoezicht, gereed 2019.

  • Verminderen aantal woninginbraken door het bevorderen van toepassing van het politiekeurmerk veilig wonen.

    Actie: Informatie verstrekken bij vergunningverlening, start 2019.

  • Het bevorderen van duurzaam bouwen en verbouwen van woningen en bedrijven.

    Actie: Uitvoering geven aan het Actieplan Roosendaal Futureproof.

Brandveiligheid

Ontwikkelingen

Er is een aantal ontwikkelingen waarvan op voorhand nog niet duidelijk is wat de impact is op de (capaciteit van) de vergunningverlening, het toezicht op en handhaving van brandveiligheidsaspecten. De gevolgen van deze ontwikkelingen zullen gedurende de looptijd van dit VTH-beleid duidelijk worden. Wel is duidelijk dat een aantal ontwikkelingen van invloed kan zijn op prioritering en/of capaciteit. Dit zijn onder andere:

  • De impact van de AMvB brandveilig gebruik. Zie hierover ook § 3.2.8.

  • De impact van de De6 samenwerking op het gebied van brandveiligheid.

Knelpunten

  • De vaststelling van het basistakenpakket van de brandweer kan leiden tot een herziening over de uitvoering van het toezicht brandveilig gebruik.

  • Als gevolg van de veranderingen in de zorgsector trekken zorgverleners zich meer terug als huisvester. Onduidelijk is wie deze taken overneemt en wie erop toe ziet dat er (brand)veilige zorg wordt verleend als er geen wettelijke vergunning- of meldingsplicht meer geldt.

  • Er wordt nog veel geregeld vanuit handhaving en te weinig vanuit preventie. Inzet van communicatie is hierbij belangrijk.

  • In bestaande bouw worden veel wijzigingen in brandcompartimentering aangebracht die leiden tot overtredingen.

Doelen

  • Implementatie van het basistakenpakket van de VRMWB.

    Actie: In 2018 worden afspraken gemaakt tussen gemeente en VRMWB over taakverdeling brandveiligheid. Afspraken over capaciteit en uitvoering worden vastgelegd in het jaarlijkse uitvoeringsprogramma.

  • Het voorkomen van achteruitgang van het brandveiligheidsniveau in de zorgsector.

    Actie: Vanaf 2018 worden jaarlijks de ontwikkelingen in de zorgsector met betrekking tot brandveiligheidsaspecten gevolgd. Wanneer in enig jaar blijkt dat de taken van de terugtredende zorgverleners op het gebied van brandveilige zorg onvoldoende worden opgepakt, zal de gemeente het toezicht intensiveren.

    Actie: Met betrokken partners bij zowel intramurale als extramurale zorgverlening worden de negatieve effecten van de veranderende zorg zo optimaal mogelijk gecompenseerd d.m.v. innovatieve oplossingen en het integraal benaderen van (brand)veiligheid, zorg en wonen.

  • Inwoners bewust maken van brandveiligheidsrisico’s (preventie).

    Actie: Maatschappelijk betrokken vrijwilligers gaan in 2018 aan de slag om inwoners bewust te maken van de brandveiligheidsrisico’s, maar helpen ook bij het treffen van maatregelen zoals het checken van de woning op brandveiligheid en het plaatsen van rookmelders.

    Actie: Brandpreventie d.m.v. voorlichting op basisscholen. Maar ook voorlichting na een brand met impact op de omgeving, waarbij informatie wordt gedeeld over de risico’s van brand, het voorkomen van brand en wat te doen bij brand.

Milieu

Ontwikkelingen

  • De gemeente Roosendaal moet de LHS nog vaststellen. De LHS biedt een breed toepasbaar kader voor handhaving.

  • Europese Energie-Efficiency Richtlijn (EED). De EED is in 2012 door de Europese Commissie vastgesteld en in 2015 vertaald naar landelijke regelgeving. De EED betreft een wettelijke verplichting voor grote ondernemingen om een keer per vier jaar een energieaudit uit te voeren en de rapportage voor toetsing aan het bevoegd gezag aan te bieden.

  • Begin 2017 is de gemeente Roosendaal in het kader van interbestuurlijk toezicht (IBT) omgevingsrecht bezocht door de provincie Noord-Brabant voor een reality check en themaonderzoek. Het IBT-themaonderzoek was gericht op ‘Gemeentelijk toezicht op emissies van veehouderijen’. Uit het onderzoek is een aantal verbeterpunten naar voren gekomen.

  • De gemeente Roosendaal trekt vanwege de gunstige ligging ten opzichte van de havens van Rotterdam en Antwerpen veel transport-, op- en overslagbedrijven voor distributie richting het Europese achterland. Ook de komende jaren wil de gemeente Roosendaal groeien als een logistieke verbinder.

  • Uit de afvalwatercontroles de afgelopen jaren is gebleken dat de lozingssituatie bij de horeca-inrichtingen (vetafscheiders) en de (grotere) bedrijven in de voedingsmiddelenindustrie vaak niet voldoet. Dit kan (grote) schade toebrengen aan het gemeentelijk rioolstelsel.

  • De provincie Noord-Brabant zet de komende jaren sterk in op de transitie van de Brabantse veehouderijen naar een sector die maatschappelijk geaccepteerd en gewaardeerd wordt, diervriendelijk produceert, past in de natuurlijke omgeving en geen onaanvaardbare gezondheidsrisico’s meebrengt (zorgvuldige veehouderijen). Extra toezicht door de gemeente Roosendaal draagt bij aan een beter naleefgedrag van veehouderijen. Dit helpt bij de transitie van de veehouderij en de gewenste wijzigingen naar een betere leefomgeving die de provincie nastreeft.

Knelpunten

  • Uit het IBT-onderzoek van de provincie Noord-Brabant is gebleken dat geen opleveringscontroles (meer) worden uitgevoerd.

  • Als gevolg van de overdracht van het bevoegd gezag van de 2 Brzo-bedrijven naar de provincie is de invloed van de gemeente op deze risicovolle bedrijven verminderd.

  • Bij het behandelen van ingekomen meldingen wordt te weinig relatie gelegd met bestemmingsplannen. Hierdoor krijgen bedrijven een positieve bevestiging van de milieumelding, maar er kan een mogelijke strijdigheid zijn met het bestemmingsplan zonder dat dit gesignaleerd wordt.

  • Er is onvoldoende zicht op het aantal opslag- en transportbedrijven binnen de gemeente Roosendaal en de soorten opslag binnen deze bedrijven. Het risico bestaat dat gevaarlijke stoffen zonder de juiste veiligheidsvoorzieningen worden opgeslagen.

  • Er is geen volledig beeld van de inrichtingen met natte koeltorens binnen de gemeente Roosendaal. Natte koeltorens zijn installaties die gebruikt worden voor het afvoeren van overtollige warmte uit productieprocessen en gebouwen door middel van het vernevelen van water in een open constructie. Natte koeltorens zijn bij onvoldoende onderhoud en beheer bekende verspreidingsbronnen van legionellabacteriën. Een besmetting met legionella kan leiden tot Legionellose ofwel de Veteranenziekte.

  • De OMWB kan de toepassing van de LHS op dit moment nog niet voldoende inzichtelijk maken.

  • Onvoldoende middelen om de EED-rapportages en verzoeken af te handelen.

  • Toename klachten over geluidoverlast die veroorzaakt wordt door horecabedrijven en evenementen.

Doelen

  • Actueel houden inrichtingenbestand.

    Actie: De OMWB (in het werkprogramma opgenomen onder: “Milieukartering en gegevensbeheer”) opdragen het inrichtingenbestand adequaat te beheren.

  • Informatie gestuurd toezicht.

    Actie: De OMWB meldingen en klachten eenduidig laten analyseren om op die manier, waar van toepassing, informatiegericht te gaan/kunnen controleren. Dergelijke analyses kunnen input vormen voor het controleprogramma.

  • Geluidoverlast horeca en evenementen.

    Actie: Terugbrengen overlast en naleving geluidvoorschriften verhogen door middel van communicatie, vergunningverlening, controle (uitvoeren metingen) en handhaving.

  • EED

    Actie: In het werkprogramma van de OMWB ruimte reserveren ten behoeve van het steekproefsgewijs afhandelen van EED-rapportages en verzoeken.

  • Landelijke handhavingsstrategie

    Actie: Vaststellen van de LHS.

    Actie: Zorgdragen voor monitoring door de OMWB op toepassing van de LHS en rapportage hierover aan de gemeente.

  • Ondersteuning transitie naar zorgvuldige veehouderijen.

    Actie: In het werkprogramma van de OMWB wordt ruimte gereserveerd voor controles veehouderijen. Deze controles dienen, waar mogelijk, gezamenlijk met de provincie Noord-Brabant en/of andere toezichthoudende instanties te worden uitgevoerd.

    In 2022 is 100% van de veehouderijen gecontroleerd.

  • Lozingssituatie horeca en voedingsmiddelenindustrie voldoet in 2019 in 90% van de gecontroleerde locaties.

    Actie: In het werkprogramma van de OMWB blijft ruimte gereserveerd voor de afvalwater- en horecacontroles.

  • Uitvoeren van opleveringscontroles.

    Actie: Het uitvoeren van opleveringscontroles wordt vanaf 2019 opgenomen in het werkprogramma van de OMWB.

    In geval van oprichting van een inrichting dient in 90% van de gevallen een opleveringscontrole te worden uitgevoerd.

    In geval van wijziging van een inrichting dient in 30% van de gevallen een opleveringscontrole te worden uitgevoerd.

  • Transport-, op- en overslagbedrijven.

    Actie: In het werkprogramma van de OMWB worden integrale controles van transport-, op- en overslagbedrijven opgenomen. De controles dienen onaangekondigd te worden uitgevoerd met bijzondere aandacht voor de opslag van gevaarlijke stoffen. Een deel van deze controles moet gezamenlijk met andere toezichtpartners (o.a. douane en ILT) worden uitgevoerd.

  • Zicht op natte koeltorens.

    Actie: In het werkprogramma van de OMWB wordt ruimte gereserveerd voor dossieronderzoek en controles natte koeltorens. Daarnaast moet de OMWB dit onderwerp meenemen bij iedere (reguliere) integrale milieucontrole om de informatiepositie op dit onderwerp te verbeteren.

  • Invloed houden op het gewenste veiligheidsniveau van Brzo-bedrijven.

    Actie: Afspraken maken over de informatie-uitwisseling van risicovolle bedrijven (Brzo+ bedrijven) tussen gemeente, provincie, OMWB en VRMWB.

  • Voorkomen dat bedrijven zich op plaatsen vestigen die niet gewenst zijn.

    Actie: Door de gelijktijdige toetsing van vergunningen en meldingen op van toepassing zijnde wetgeving (zoals het bestemmingsplan) wordt voorkomen dat bedrijven zich op plaatsen vestigen die niet gewenst zijn.

Algemene plaatselijke verordening en bijzondere wetten

Ontwikkelingen

  • Inwoners ervaren overlast van c.q. irriteren zich aan zwerfafval, verkeerd parkeren, loslopende honden, graffiti e.d. De zogenaamde kleine ergernissen. Door de gemeenteraad zijn (in december 2016) middelen beschikbaar gesteld om structureel meer in te zetten op die situaties die door de burger als overlastgevend ervaren worden.

  • Als gevolg van een aantal incidenten in binnen- en buitenland tijdens evenementen zijn doden en gewonden gevallen. Hierdoor wordt veiligheid bij evenementen steeds belangrijker.

  • De nieuwe DHW is in 2013 ingevoerd. Het doel van de wet is gezondheidsschade door alcohol bij jongeren te voorkomen en verstoring van de openbare orde door alcoholmisbruik onder jongeren terug te dringen. Onder meer werd de leeftijdsgrens aangepast van 16 naar 18 jaar. Ook moeten gemeenten verplicht een preventie- en handhavingsplan opstellen waarin ze beschrijven hoe ze ervoor zorgen dat er geen alcohol wordt geschonken aan jongeren onder de 18 jaar. Daarnaast moet de gemeente beschrijven hoe ze de handhaving van deze regel vormgeven. Het alcoholgebruik onder jongeren heeft hierdoor, maar ook door het zgn. comazuipen, de laatste jaren meer aandacht gekregen.

  • De Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (hierna: Prostitutiewet) moet nog worden vastgesteld door de Eerste Kamer. Naar verwachting treedt de wet in 2018 in werking.

  • De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in 2016 een belangrijke uitspraak gedaan over de wijze waarop de overheid dient om te gaan met het verlenen van zogenaamde schaarse vergunningen. De verdelingsprocedure, aanvraagtijdvak en toe te passen criteria voor het beoordelen van vergunningaanvragen dienen – wanneer sprake is van een schaarse vergunning – vooraf transparant en duidelijk te zijn. Ook mogen schaarse vergunningen niet meer voor onbepaalde tijd worden verleend. Om te voldoen aan deze nieuwe in de rechtspraak gestelde eisen dienen verordeningen aangepast te worden. De Verordening speelautomatenhallen gemeente Roosendaal wordt in 2017 geactualiseerd en ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad.

Knelpunten

  • Het drankgebruik onder jongeren en de wijze waarop ouders hiermee omgaan.

  • Er is onvoldoende toetsingskader voor de veiligheidsaspecten voor het verlenen van evenementenvergunningen.

  • Door het gewijzigde regime als gevolg van de nieuwe Prostitutiewet en de daarop gebaseerde aanpassing van de APV is het denkbaar dat dit kan leiden tot verschuiving van prostitutie naar de illegaliteit en andere (dan tot nu toe bekende/gebruikelijke) locaties.

  • Panden (of percelen) die in strijd met de Drank- en Horecawet, drank- en horecavergunning en/of het ter plaatse geldende bestemmingsplan worden gebruikt. Hierdoor kan het gemeentelijk alcoholmatigingsbeleid worden ondermijnd. Daarnaast kan er sprake zijn van oneerlijke concurrentie met reguliere horecaondernemingen en/of de detailhandel.

Doelen

  • Veilige evenementen.

    Eind 2017 is de nieuwe nota evenementenbeleid vastgesteld. Hierin is een toetsingskader opgenomen ten aanzien van evenementenveiligheid voor zowel vergunningverlening als het toezicht om de beheersbaarheid van veiligheid beter te borgen.

    Actie: Implementatie van het nieuwe beleid in 2018. Waarbij met name gemeente, politie, GHOR, OMWB en brandweer duidelijke en concrete afspraken maken over rollen en bevoegdheden bij zowel vergunningverlening als toezicht en handhaving. Dit wordt vervolgens, vanaf 2019, concreet vastgelegd in het uitvoeringsprogramma.

  • Drankgebruik en -misbruik door jongeren voorkomen.

    Actie: Inzet op controles horeca inrichtingen, sportkantines, supermarkten, evenementen e.d. waarbij controle op leeftijd belangrijk punt van aandacht vormt. Dit ter uitvoering van het gemeentelijk gezondheidsbeleid (verwoord in het Preventie- en Handhavingsplan Alcohol) en het Alcohol- en Horecasanctiebeleid.

    Actie: Vanuit gemeente, vanuit het project “think before you drink”, meer voorlichting voor ouders en jongeren.

    Actie: Gelijktijdig met de lokale nota gezondheidsbeleid wordt het Preventie- en Handhavingsplan Alcohol 2018-2021 opgesteld. Vaststelling door de gemeenteraad in het 4e kwartaal van 2018.

  • Voorkomen van menshandel en uitbuiting in de prostitutie.

    Actie: Op grond van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche en de daarop gebaseerde aanpassing van de APV wordt, samen met de ketenpartners (zoals OM, politie, brandweer en GGD), een vergunningen-, toezicht- en handhavingsarrangement opgesteld om misstanden in de sekssector te voorkomen en waar nodig aan te pakken.

    Vanaf 2019 het toezicht op prostitutie intensiveren.

  • Verhogen naleefgedrag met betrekking tot exploitatie van panden/percelen op grond van de Drank- en Horecawet (al dan niet in combinatie met het bestemmingsplan).

    Actie: Inzet op controles van panden/percelen. Daar waar noodzakelijk wordt bestuursrechtelijk opgetreden. In die situaties waar wel sprake is van een overtreding van wet- en regelgeving maar bestuursrechtelijk optreden niet op zijn plaats is, wordt gedoogd. Het besluit wordt schriftelijk vastgelegd en past binnen de spelregels uit het gedoogbeleid.

7. Strategie en uitvoering

7.1 Inleiding

7.1.1 Achtergrond

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de doelen en prioriteiten uit hoofdstuk 6 worden gerealiseerd. Hiertoe wordt een aantal strategieën ingezet. De uitvoeringsstrategieën zijn gebaseerd op landelijke strategieën en zijn aangevuld met regionale afspraken en gemeentelijke werkwijzen. De gemeente hanteert de volgende uitvoeringsstrategieën.

  • -

    Vergunningenstrategie (Paragraaf 7.2) Hierin wordt de aanpak beschreven om voorwaarden op te leggen aan activiteiten.

  • -

    Toezichtstrategie (Paragraaf 7.3). Deze bevat de verschillende toezichtinstrumenten met een beschrijving van de wijze waarop deze worden ingezet. Ook de wijze waarop preventie wordt ingezet om naleefgedrag te bevorderen en overtredingen te voorkomen, de preventiestrategie, is als onderdeel van de toezichtstrategie beschreven in paragraaf 7.3.

  • -

    Handhavingsstrategie (Paragraaf 7.4). Voor de aanpak bij constatering van overtredingen wordt de LHS. Ook de wijze waarop de gemeente omgaat met gedogen, de gedoogstrategie, wordt in dit hoofdstuk beschreven.

De samenhang tussen de strategieën is schematisch weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding binnen de regeling

7.1.2 Het afwegingsmodel en de uitvoeringsstrategieën

Het afwegingsmodel is bedoeld om VTH-taken te prioriteren. Daarbij is dan nog niet aangegeven hoe met de verschillende prioriteiten wordt omgegaan. Aan de hand van de prioriteiten en de in te zetten strategie kan de benodigde capaciteit worden berekend. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de prioritering volgens het afwegingsmodel bedoeld is om de programmatische taken te prioriteren, dat betreft 80% van de beschikbare capaciteit. De overige 20% wordt vrijgehouden voor klachten/calamiteiten (10%) en afhandelen verzoeken om handhaving (10%).

Om de benodigde capaciteit te berekenen wordt gebruik gemaakt van kengetallen. Bij het vaststellen van het kengetal is rekening gehouden met de toezichtstrategie en het aantal en soort stappen volgens het handhavingstappenplan. Voor het opstellen van kengetallen is gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens binnen de eigen organisatie, de OMWB en van landelijke gegevens (bijvoorbeeld het toezichtsprotocol bouw).

7.2 Vergunningenstrategie

7.2.1 Algemeen

Uitgangpunt bij vergunningverlening is dat burgers en bedrijven verantwoordelijk zijn voor het indienen van goede en volledige aanvragen. De aanvraag vormt immers de basis voor de te verlenen vergunning en na vergunningverlening voor adequaat toezicht en eventueel handhaving. De gemeente houdt zich bij de taakuitvoering aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De gemeente heeft de taak om de verschillende belangen vanuit de verschillende disciplines te coördineren. De gemeente Roosendaal hanteert hierbij het principe “Ja, tenzij…”. De komst van de Wabo heeft ertoe geleid dat bij het aanvragen van een Wabo-vergunning wordt gewerkt met casemanagement. Bij elke aanvraag wordt een regisseur toegewezen. De klant beschikt hierdoor over één vast aanspreekpunt na indiening. Het ‘van het kastje naar de muur sturen’ wordt hierdoor sterk verminderd, evenals het risico dat bij vergunningverlening tegenstrijdige voorschriften worden gesteld. De regisseur krijgt vanuit de betrokken disciplines adviezen aangereikt en ziet toe op het integrale karakter van de omgevingsvergunning.

De verschillende vormen van vergunningen met de bijbehorende procedures zijn wettelijk vastgelegd en worden hier verder niet behandeld. Er zal gewerkt gaan worden met verschillende toetsingskaders voor de diverse vergunningen. De toetsingskaders worden in 2018 beschreven c.q. uitgewerkt. Hierbij worden ook (indien nodig) protocollen, checklists e.d. opgesteld. Dit alles gebeurt zo veel als mogelijk in De6-verband.

7.2.2 Toetsingsniveaus

Er zal gewerkt gaan worden met 5 toetsingsniveaus, zie hieronder. Indien de vakspecialist het noodzakelijk acht dat een concrete vergunningsaanvraag op een hoger niveau wordt getoetst, dan is het eerst hogere niveau van toepassing.

Prioriteit

Toetsingsniveau

Extra Hoog

Niveau 4

Hoog

Niveau 3

Middel

Niveau 2

Laag

Niveau 1

Extra laag

Niveau 0 of 1

Niveau 0

Het niet beoordelen of aan een voorschrift wordt voldaan.

Niveau 1

Uitgangspuntentoets: bevatten de stukken voldoende informatie over de uitgangspunten? Gecontroleerd wordt of de globale uitgangspunten op de stukken die zijn aangeleverd om het desbetreffende aspect te kunnen toetsen, in voldoende mate en in samenhang zijn weergegeven.

Niveau 2

Visueel toetsen: kloppen de uitgangspunten en lijken de uitkomsten aannemelijk? Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken die zijn aangeleverd om het betreffende aspect te kunnen toetsen in de juiste vorm zijn, waarbij van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten aannemelijk.

Niveau 3

Representatief toetsen: controle van de maatgevende onderdelen. Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de aangeleverde stukken om het betreffende aspect te kunnen toetsen in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten aannemelijk zijn. De maatgevende berekeningen worden gecontroleerd dan wel nagerekend.

Niveau 4

Volledig toetsen: alles in samenhang controleren. Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken, aangeleverd om het betreffende aspect te kunnen toetsen, in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en worden de uitkomsten gecontroleerd/nagerekend.

7.2.3 Samenwerking bij de vergunningverlening

Vergunningaanvragen worden beoordeeld vanuit de benodigde disciplines en afhankelijk van de aangevraagde activiteit vindt samenwerking plaats met diverse interne en externe adviseurs.

Het overhevelen van het basistakenpakket naar de OMWB betekent voor de gemeente dat een deel van de VTH (milieu)taken extern wordt uitgevoerd. Voor de kwaliteit van de specialistische bouwplantoetsing (bouwfysica, bouwakoestiek, constructieve veiligheid) werken we samen met de gemeenten in de regio. Toetsing van de brandveiligheidsaspecten vindt plaats door de VRMWB. Bouwplannen en aanvragen voor monumenten worden voorgelegd en getoetst door de CRK.

7.3 Toezichtstrategie

7.3.1 Inleiding

Onder toezicht kan worden verstaan het verrichten van feitelijke handelingen met als doel na te gaan of het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. Een belangrijk verschil tussen toezicht en opsporing is het feit dat bij toezicht geen sprake hoeft te zijn van een concrete verdenking dat een strafbaar feit is gepleegd. De bevoegdheden van een toezichthouder zijn geregeld in de Awb (hoofdstuk 5, afdeling 5.2), al dan niet in relatie met een bijzondere wet (bijv. Algemene wet op het binnentreden).

7.3.2 Toezichtstrategie

Een toezichtstrategie geeft aan welke activiteiten worden ondernomen om vast te stellen of wet- en regelgeving worden nageleefd en hoe deze worden georganiseerd. Om na te gaan of voorschriften ook gedurende langere tijd en in alle situaties worden nageleefd, is het noodzakelijk om programmatisch of operationeel toezicht te blijven uitvoeren. Daarnaast is het nodig om capaciteit te reserveren voor onaangekondigde en steekproefsgewijze controles en surveillance.

In de praktijk wordt onderscheid gemaakt in preventief en repressief toezicht. Met preventief toezicht wordt bedoeld het toezicht dat wordt uitgevoerd om na te gaan of in overeenstemming met de gelden rechtsnormen wordt gehandeld. Binnen deze categorie kan onderscheid worden gemaakt tussen diverse vormen toezicht (deze zijn nader beschreven in bijlage 6).

De reden dat voornoemde vormen van toezicht als preventief worden gekwalificeerd is dat voorafgaande aan de feitelijke uitvoering van het toezicht nog niet duidelijk is of voorschriften worden overtreden. Bij repressief toezicht ligt dit anders. Deze controles worden uitgevoerd indien tijdens de hierboven genoemde controles een overtreding is geconstateerd. Gedacht kan worden aan een controle of de gemaakte afspraak is nagekomen of aan de opgelegde lastgeving is voldaan. In het jaarlijks op te stellen VTH-uitvoeringsprogramma wordt per handhavingsopgave de vorm en frequentie van het toezicht of de controle bepaald. Dit is afhankelijk van de prioriteit van de handhavingsopgave en de beschikbare menskracht en financiële middelen. Daarbij geldt hoe hoger de prioriteit, hoe frequenter en intensiever het toezicht. Volledigheidshalve moet worden aangegeven dat alle toezicht- en controlebezoeken momentopnames zijn en dat dit bedrijven en/of burgers niet vrijwaart van een eigen verantwoordelijkheid voor een goede naleving van de gestelde voorschriften van alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

Bij het opstellen van het VTH-uitvoeringsprogramma wordt in beginsel de volgende systematiek toegepast. Eerst wordt het aantal locaties bepaald. Om het jaarlijkse aantal te controleren locaties te bepalen worden de volgende percentages gebruikt:

Prioriteit

Toezichtspercentage

extra hoog

100% toezicht

hoog

75% toezicht

middel

50% toezicht

laag

25% toezicht

extra laag

10% toezicht

Als vooraf het aantal te controleren locaties niet is te bepalen, wordt op basis van ervaringscijfers een aantal uren/controles per jaar opgenomen. Dit betreft voornamelijk toezichtstaken op illegale zaken, zoals illegale bouwactiviteiten, illegale milieuactiviteiten etc.

7.3.3 Toezicht op algemene regels

Door deregulering en lastenverlichting is een aantal vergunningen en meldingen vervangen door algemene regels. Voor een aantal type inrichtingen in het kader van de Wet milieubeheer is de vergunnings-/meldingsplicht vervallen met het in werking treden van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim). Eenzelfde effect is opgetreden in het kader van het Bouwbesluit c.q. het Bor. Deze inrichtingen of bouwactiviteiten moeten blijven voldoen aan de algemene regels zoals opgenomen in besluiten. Het vergt van de overheid extra inspanning om de locaties die niet (meer) vergunnings-/meldingsplichtig zijn en wel aan algemene regels moeten voldoen in beeld te brengen en te houden om de toezichtstaak naar behoren uit te kunnen voeren. Om de niet bekende locaties op te sporen en te controleren op de algemene regels moet hiermee in de capaciteitsplanning rekening worden gehouden.

7.3.4 Controle op illegale activiteiten en leegstaande panden

Naast het toezicht houden op de vergunningen/meldingen en de algemene regels is er capaciteit nodig voor het opsporen van illegale activiteiten. In de jaarplanning wordt capaciteit opgenomen voor vrije surveillance om illegale activiteiten op te sporen. Dit kan zijn het illegaal bouwen, illegaal storten van afval, strijdig gebruik van percelen en/of gebouwen, etc. Het is mogelijk om op projectmatige wijze te controleren en hieraan bepaalde prioriteiten te verbinden. Dit kan van toepassing zijn bij bijvoorbeeld een handhavingsactie buitengebied etc. De projecten worden in het uitvoeringsprogramma opgenomen. Een belangrijk aspect is het toezicht houden op leegstaande panden. Dit om te voorkomen dat verpaupering optreedt of dat er illegale activiteiten plaatsvinden (bijv. hennepkwekerijen). Leegstaande gebouwen komen steeds vaker voor in het buitengebied (voormalige agrarische gebouwen) en op oudere industrieterreinen. Een extra aandachtspunt bij voormalige agrarische bebouwing is de aanwezigheid van asbestdaken. Dit is eerder al als knelpunt benoemd. Het verwijderen van dit soort daken moet door gespecialiseerde bedrijven gebeuren en is een kostbare zaak. Het is nog niet bekend of er subsidie voor verstrekt gaat worden.

7.3.5 Aanpak ondermijning

Een van de primaire taken van een gemeente is het scheppen en borgen van een veilige leefomgeving voor de burgers. Hierin speelt het onderwerp ondermijnende criminaliteit een belangrijke rol. Een samenleving waar criminele groepen hun activiteiten zonder al te veel problemen kunnen uitvoeren en hierin misschien onbewust worden gefaciliteerd door de overheid, mondt uit in een vrijstaat en is onacceptabel. Onderzoeken laten zien dat de ondermijnende criminaliteit een florerende industrietak is. Exacte cijfers ontbreken – uiteraard; het fluïde karakter van de criminele samenwerkingsverbanden maakt dat deze regelmatig van samenstelling en zakenpartners veranderen en weer verdwijnen. De aanpak van georganiseerde criminaliteit vraagt om een stevige aanpak van zowel de gemeente als het OM, de belastingdienst en de politie. Het effectief bestrijden vraagt veel meer dan alleen een strafrechtelijke invalshoek. Een integrale aanpak dus, vanuit strafrecht, fiscaalrecht en bestuursrecht met als doel het verstoren van een criminele business, vitale elementen, logistieke processen en gelegenheidsstructuren. De focus bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit ligt op hennepteelt, synthetische drugs, mensenhandel en outlaw motorgangs (OMG). In Roosendaal worden als onderdeel van deze aanpak integrale multidisciplinaire controles gepland en uitgevoerd. Doelstelling van het toezicht is om inzicht te krijgen in en een overzicht te krijgen van mogelijke illegale bewoning, illegale bebouwing, brandveiligheid, milieuactiviteiten, strijdig gebruik etc. Deze toezichtstaken worden in nauwe samenwerking uitgevoerd met andere handhavingspartners zoals politie, belastingdienst, UWV, Douane, OMWB, brandweer e.d.

7.3.6 Klachten en meldingen

Klachten en meldingen zijn niet apart geprioriteerd. Vanuit de dienstverleningsvisie hebben alle klachten – in beginsel – een hoge prioriteit. Alle klachten worden daarom zo spoedig mogelijk in behandeling genomen volgens de vastgestelde procedure. Voor het afhandelen van milieuklachten wordt gebruikgemaakt van de 24-uurs klachtendienst van de OMWB.

7.3.7 Communicatie en voorlichting

Communicatie wordt zo georganiseerd, dat het vergunningverlening, toezicht en handhaving versterkt en effect heeft op het naleefgedrag. De communicatie speelt ook in op de waarneming van de burger en bestendigt het vertrouwen van de burger in de aanpak van de overheid. De nieuwe vormen van communicatie vragen een goed samenspel tussen de informatievoorziening, het bestuurlijk optreden en de aanpak van communicatie.

Communicatie heeft een preventieve werking. Het bevordert het naleven van wetten en regels. Dit gebeurt door mensen te confronteren met en beter te laten nadenken over hun (ongewenste) gedrag. Voor toezicht en handhaving is kennis hebben van de regels, de risico’s en de sancties van groot belang. Communicatie speelt daarin een directe rol. Iemand die weet wat hij zelf kan doen aan de leefbaarheid/veiligheid in zijn omgeving, beleeft minder overlast/onveiligheid.

Er moet een balans zijn tussen de berichtgeving over en de interventie zelf. Daadkrachtig reageren in de communicatie heeft geen zin, als het probleem te complex is om direct op te treden. De mensen moeten zien dat de boodschap overeenkomt met het daadwerkelijk optreden. Dat wekt vertrouwen. Boodschap, actie en verwacht effect moeten in balans zijn.

Met ‘pinpoint’ communicatie zorgen we ervoor dat de burgers die bijvoorbeeld de overlast zelf direct ervaren goede informatie krijgen. Buiten het gebied waar de overlast direct speelt is die informatie niet zinvol. Voorafgaand aan het naar buiten brengen van een boodschap zal een zorgvuldige analyse en afweging plaatsvinden. Aan de hand van heldere criteria volgt in samenwerking met belanghebbende partners een communicatieplan per geval (bijv. bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit). Daarnaast is het van belang om vergunningverlening, toezicht en handhaving en de communicatie daarover zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.

De communicatie maakt de inspanningen van betrokkenen zichtbaar. Gericht op het delen van succes. De communicatie maakt zichtbaar hoe geïnvesteerd wordt in de leefbaarheid/veiligheid van de gemeente. De beoogde communicatie zoekt aansluiting op door publieksgroepen al gebruikte vormen van communicatie. De klassieke grootschalige manieren van communiceren schieten hiervoor in toenemende mate te kort.

7.3.8 Verzoek om handhaving

Burgers en bedrijven kunnen een verzoek tot handhaving aan de gemeente richten. De gemeente moet, binnen de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn, op een dergelijk verzoek reageren. Dit impliceert niet dat dan ook altijd tot handhaving moet worden overgegaan. Tegen de beslissing van de gemeente op een handhavingsverzoek staat de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.

7.3.9 Samenwerking toezicht

Structureel vindt overleg plaats met de OMWB (voor de milieu- en bodemtaken) en de VRMWB (voor de brandveiligheidstaken). Toezichtprogramma’s worden zoveel mogelijk afgestemd. Op basis van het integrale handhavingsbeleid kiezen we ervoor de periodieke controles tijdens de gebruiksfase zo veel mogelijk integraal uit te voeren. De bevindingen worden, afhankelijk van het dossier, afgestemd met OMWB, politie, vreemdelingenpolitie, belastingdienst, brandweer, waterschap, douane, koninklijke marechaussee, Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit of Inspectie Leefomgeving en Transport (extern).

7.3.10 Samen sterk in Brabant

Het buitengebied is uniek, waardevol en kwetsbaar. Daarom is het belangrijk om het in de huidige staat te behouden. Om het buitengebied goed te kunnen beschermen is een goede samenwerking tussen de verschillende handhavingsdiensten van essentieel belang. Hiervoor is het project “Samen Sterk in Brabant” (SSiB) gestart. SSiB is een samenwerking van de provincie Noord-Brabant, alle Brabantse gemeenten, de 3 Brabantse waterschappen, de 3 Brabantse omgevingsdiensten, het OM, de politie, Brabant Water, Evides en terreinbeheerders (Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en Brabants Landschap). De focus ligt op de aanpak van stroperij, wild crossen en (drugs)afvaldumpingen. Maar overtredingen als het verwaarlozen van dieren en illegale hennepteelt worden ook opgespoord. Hiertoe is een handhavingsteam 24 uur per dag en zeven dagen per week op pad in het buitengebied.

7.3.11 Mediation en buurtbemiddeling

Mediation is een proces waarin twee of meer partijen die met elkaar een conflict hebben, onder leiding van een externe, onafhankelijke derde, zelf door onderhandelen zoeken naar een oplossing in het wederzijds belang. Hierbij wordt een onafhankelijke mediator ingeschakeld, een mediationovereenkomst en achteraf een vaststellingsoverkomst opgesteld. Mediation wordt veelal toegepast bij geëscaleerde conflicten, bij complexe en/of politiek-bestuurlijk gevoelige zaken, wanneer het om meerdere partijen gaat en wanneer de vertrouwelijkheid van het proces belangrijk is.

Buurtbemiddeling helpt mensen om burenruzies op te lossen. Het doel van buurtbemiddeling is om de communicatie tussen medebuurtbewoners op gang te brengen en hen te ondersteunen in het maken van afspraken om overlast in de toekomst te voorkomen. Het team buurtbemiddeling bestaat uit ruim 20 vrijwilligers. Ze zijn opgeleid en hebben veel ervaring met het bemiddelen in conflictsituaties. De bemiddelaars hebben een onpartijdige houding, ze respecteren mensen en hun verschillende leefwijzen/culturen en houden informatie geheim. Betrokkenen moeten wel bereid zijn om samen tot een oplossing te komen. Bij de aanpak van buurtbemiddeling blijven politie en justitie buiten beeld.

Ervaringen op het gebied van vergunningen, handhaving en toezicht leren dat het inzetten van mediation/buurtbemiddeling wel iets oplevert. Er worden minder juridische procedures gevolgd. Diverse zaken worden op minnelijke wijze opgelost. Goede communicatie met de klant is minstens zo belangrijk als de tijdigheid van een beslissing. Hiermee kunnen geschillen en conflicten juist worden voorkomen. Het bespaart tijd, kosten en administratieve lasten. Het leidt vaak tot een win-win situatie.

7.4 Handhavingsstrategie

7.4.1 Landelijke Handhavingsstrategie

Met de vaststelling van deze beleidsnota stelt het college van burgemeester en wethouders eveneens de Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) vast.

Op 4 juni 2014 is de eindversie van de LHS (versie 1.7) door het IPO en het OM aangeboden aan de staatssecretaris van Milieu. Daarbij spraken alle betrokken partijen zich uit voor implementatie van de LHS. Handhavende instanties, zoals overheden, omgevingsdiensten, het OM en de politie treden dan op eenzelfde manier op bij geconstateerde overtredingen. Zo ontstaat een gelijk speelveld, wordt het rechtsgevoel gerespecteerd en blijft de leefomgeving veilig, schoon en gezond.

De LHS is een sanctiestrategie. Dit wil zeggen dat in die strategie is bepaald hoe en wanneer wordt opgetreden bij overtredingen van de wetgeving. De LHS wordt door gemeente Roosendaal voor alle toezicht en handhavingstaken met betrekking tot de omgevingstaken vastgesteld.

Geconstateerd is dat de aangeboden eindversie van de LHS (versie 1.7) juridische onjuistheden bevat in wat ‘bestuursrecht bestraffend’ en ‘bestuursrecht herstellend’ is. Daardoor is de toepassing van strafrecht in sommige situaties (flankerend beleid) niet meer mogelijk en in strijd met landelijke wetgeving. Aangezien dit zo'n belangrijk onderdeel is, is in bijlage 4 een verbeterde versie opgenomen waarin deze onjuistheden zijn gecorrigeerd waarbij het effect van de beslismatrix hetzelfde is gebleven.

7.4.2 Richtlijn handhaving bij overtreding door de eigen organisatie.

Het kan voorkomen dat de eigen organisatie een handeling verricht die in strijd is met de wettelijke regelgeving. Indien dit geconstateerd wordt moet hiertegen opgetreden worden. Om te zorgen dat er in voorkomende gevallen gelijkluidend zal worden opgetreden is deze richtlijn opgesteld.

  • 1.

    Collegiaal overleg

In eerste aanleg zal er bij het constateren van een overtreding een collegiaal overleg plaats vinden. De toezichthouder die de overtreding heeft geconstateerd zal, nadat dit is afgestemd met de handhavingsregisseur van team Veiligheid, Toezicht & Handhaving, mondeling contact opnemen met zijn collega die betrokken is bij de gemaakte overtreding. Hij zal trachten het probleem op te lossen. Van het contact zal een schriftelijke notitie gemaakt worden die in het handhavingsdossier gevoegd zal worden.

  • 2.

    Overleg directeur

Indien het overleg niet leidt tot het opheffen van de overtreding na het collegiaal overleg zal de toezichthouder die de overtreding heeft geconstateerd de uitkomst van het gesprek terugkoppelen met de handhavingsregisseur. De handhavingsregisseur zal de overtreding en het hieraan gekoppeld collegiaal overleg bespreken met de directeur. De directeur zal de overtreding bespreken in het Directieteam. Hiervan wordt een schriftelijke notitie gemaakt, die aan het handhavingsdossier toegevoegd zal worden.

  • 3.

    Advies burgemeester en wethouders

Indien er via het Directieteam geen overeenstemming bereikt wordt over de geconstateerde overtreding zal de handhavingsregisseur een advies voorleggen aan het college van burgemeester en wethouders. De beslissing van het college is dan bindend. Het advies, inclusief het besluit van het college, zal in het handhavingsdossier gevoegd worden.

7.4.3 Richtlijn handhaving bij overtreding door andere overheden.

Het kan voorkomen dat andere overheden een handeling verricht die in strijd is met de wettelijke regelgeving. Indien dit geconstateerd wordt moet hiertegen opgetreden worden zoals bij alle overige zaken volgens de handhavingsstrategie die is vastgelegd in de LHS. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de bestuurlijk portefeuillehouder handhaving zo spoedig mogelijk in kennis moet worden gesteld van de handhavingszaak.

7.4.4 Gedoogstrategie

Wet- en regelgeving zijn bedoeld om chaos te voorkomen en (beleids)doelstellingen te bereiken. Het college van de gemeente Roosendaal, en in voorkomende gevallen de burgemeester van Roosendaal, hebben daarom een wettelijke plicht om handhavend op te treden tegen diverse soorten overtredingen van verschillende soorten wetgeving. Dit handhavend optreden is ook het uitgangspunt. Er zijn echter situaties denkbaar waarbij handhaving tijdelijk niet wenselijk of zelfs onmogelijk is. Dit noemt men ook wel gedogen: “De bevoegdheid om op basis van een algemene belangenafweging tijdelijk en doelbewust op grond van een schriftelijk verzoek van de overtreder onder voorwaarden via een besluit geheel of gedeeltelijk af te zien van handhavend optreden tegen een overtreding”. Gedogen is geen vanzelfsprekendheid. Gedogen blijft namelijk altijd een uitzondering op de hoofdregel, te weten handhavend optreden. Om ervoor te zorgen dat gedogen eenduidig wordt toegepast heeft de gemeente beleidsregels vastgesteld.

7.5 Toezicht en handhaving kinderopvang

Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de Wet kinderopvang (Wko) ten aanzien van kindercentra, peuterspeelzalen, gastouderbureaus en voorzieningen voor gastouderopvang. Om rechtsongelijkheid te voorkomen en de handhaving efficiënt uit te voeren wordt net zoals bij overige handhavingstaken gebruik gemaakt van een toezichts- en handhavingsstrategie. Het afwegingsoverzicht van het VNG Kenniscentrum Handhaving en Naleving is uitgangspunt voor de nalevingsstrategie. Omdat deze afwijkt van de LHS, wordt deze strategie hier apart benoemd. De gemeente hanteert het bovengenoemde afwegingsoverzicht bij het uitvoeren van de handhavingsacties die nodig zijn als een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wko. Het afwegingsoverzicht is in bijlage 5 opgenomen.

7.5.1 Landelijk Register Kinderopvang

Er is een verplichte registratie in een landelijk register. Alle vormen van kinderopvang zijn verplicht zich voorafgaand aan de exploitatie te laten registreren. Een locatie kan pas in exploitatie worden genomen zodra een locatie in het register is opgenomen. De houder dient wijzigingen per direct te melden en de wijzigingen dienen z.s.m. te worden verwerkt.

7.5.2 Start handhavingstraject

Een belangrijk verschil met betrekking tot overige handhavingstaken is dat in de Wko is vastgelegd dat er jaarlijks inspecties moeten worden uitgevoerd. Deze inspecties moeten worden uitgevoerd door toezichthouders van de GGD. Het college heeft het toezicht gemandateerd aan de directie van de GGD West-Brabant. Het gemeentelijke handhavingstraject begint direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD. De GGD geeft in het rapport een handhavingsadvies aan de gemeente.

7.5.3 Jaarverslag

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid houdt toezicht op de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de wettelijke taken. Dit toezicht wordt namens de minister uitgevoerd door de inspectie van het Onderwijs. De minister kan in geval van ernstige tekortkoming een aanwijzing geven aan de gemeente. Het college stelt jaarlijks uiterlijk voor 1 juli een verslag op van de uitgevoerde taken inzake de Wko en zendt dit verslag naar de gemeenteraad en naar de minister.

7.6 Kwaliteitsborging

In hoofdstuk 7 van het Bor is al een aantal zaken geregeld met betrekking tot de borging van kwaliteit, bijvoorbeeld het verplicht opstellen van een handhavingsprogramma, een uitvoeringsprogramma en een jaarverslag. In het Bor worden ook enkele criteria gesteld aan de uitvoeringsorganisatie. Het gaat dan onder andere om functiescheiding/roulatie, afstemming en uitwisseling van handhavingsinformatie, beschrijving werkprocessen etc. Het Bor geeft alleen criteria voor toezicht en handhaving van Wabo taken.

Samen met het kabinet werken gemeenten en provincies aan het verbeteren van de uitvoering van het omgevingsrecht. De visie van het kabinet over de verbetering staat beschreven in het kabinetsstandpunt (november 2008) waarin het kabinet reageert op de analyses en voorstellen van de commissie Mans, Oosting, Lodders, d’Hondt en de invoering van de Wabo. De verbeterpunten zijn terug te brengen tot drie hoofdpunten:

  • 1.

    De kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken.

  • 2.

    Het verbeteren van de afstemming strafrecht-bestuursrecht.

  • 3.

    De bevoegdheidsverdeling overheden, interbestuurlijk toezicht en bestuurlijke drukte.

Het IPO en de VNG hebben afspraken gemaakt met het kabinet over hoe zij gezamenlijk met de departementen werken aan het verbeteren van deze punten. Deze afspraken zijn deels vastgelegd in de Package Deal (29 september 2009). Bij het verankeren van de afspraken in de wet zijn door de VNG en het IPO nieuwe afspraken gemaakt met het kabinet. Het nieuwe wetsvoorstel is geschreven vanuit een stelsel dat gebaseerd is op vertrouwen en decentralisatie. Dit betekent dat een belangrijk deel van de besluitvorming over de kwaliteit van de uitvoering decentraal plaatsvindt door de desbetreffende bevoegde gezagen. Leidend hierin is de afspraak met het kabinet dat er een landelijk kwaliteitsniveau moet worden gerealiseerd en behouden. De VNG heeft in samenwerking met het IPO op basis van de kwaliteitscriteria 2.1. een modelverordening opgesteld, die door alle gemeenteraden en provinciale staten kan worden vastgesteld.

In D6 verband wordt gewerkt aan een kwaliteitsverordening voor de 6 aangesloten gemeenten. Het betreft een uitwerking van de modelverordening.

7.7 Monitoring en verantwoording

In hoofdstuk 6 is vastgelegd welke doelen we willen bereiken. In hoofdstuk 7 zijn de uitvoeringsstrategieën beschreven die binnen het VTH-domein worden ingezet om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze doelen. Door monitoring van de voortgang wordt zicht gehouden op de mate van doelrealisatie (effectiviteit). Hierover wordt verantwoording afgelegd aan het college, de gemeenteraad en onze burgers.

Monitoring van bovenstaande indicatoren vindt jaarlijks plaats in het op te stellen jaarverslag dat aan het college wordt aangeboden. Het jaarverslag wordt door het college vastgesteld en ter kennisname aan de gemeenteraad voorgelegd.

Indien uit de monitoring van de indicatoren blijkt dat de doelstelling niet gerealiseerd wordt, wordt (afhankelijk van het moment van constateren) hiervoor een verklaring opgenomen in het jaarverslag. Indien nodig worden verbetermaatregelen voorgesteld die ertoe dienen te leiden dat in het vervolg de doelstelling wel gerealiseerd wordt.

8. Organisatie en middelen

8.1 Inleiding

Voor het uitvoeren van strategieën en het bereiken van doelen, zijn personele capaciteit en financiële middelen nodig. Die capaciteit en middelen zijn geborgd in de begroting. In dit hoofdstuk wordt hierop ingegaan.

8.2 Wat is het wettelijk kader?

Zoals eerder in dit plan is aangegeven, is het Bor aangepast. Daarmee heeft het Rijk eisen gesteld aan de borging van personele capaciteit en financiële middelen. Met dit hoofdstuk voldoen we aan deze eisen. Het gaat om dit artikel:

Artikel 7.5. Borging van de middelen

Het bestuursorgaan draagt er zorg voor dat:

  • a.

    de voor het bereiken van de krachtens artikel 7.2, eerste lid, gestelde doelen en de voor het uitvoeren van de in dat artikellid bedoelde activiteiten benodigde en beschikbare financiële en personele middelen inzichtelijk worden gemaakt en in de begroting worden gewaarborgd;

  • b.

    de wijze van berekening van de benodigde financiële en personele middelen, inzichtelijk wordt gemaakt;

  • c.

    voor de uitvoering van het uitvoeringsprogramma, bedoeld in artikel 7.3, eerste lid, voldoende benodigde financiële en personele middelen beschikbaar zijn en dat deze middelen zonodig worden aangevuld of het uitvoeringsprogramma zo nodig wordt aangepast.

8.3 Personele capaciteit

Vergunningverlening en toezicht en handhaving zijn organisatorisch gescheiden. De vergunningverlenende taken zijn allemaal gebundeld binnen team Vergunningen. De handhavende taken die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving zijn allemaal gebundeld binnen team Veiligheid, Toezicht & Handhaving.

afbeelding binnen de regeling

Het team Vergunningen heeft een formatie van 15,97 fte (inclusief ondersteunende functies, zoals applicatiebeheer).

Het team Veiligheid, Toezicht & Handhaving heeft een formatie van 30,01 fte (inclusief Leerplichtambtenaren (3,7 fte) en Ambtenaren OOV (6,97 fte)).

8.4 Uitbesteden

Vele gemeentelijke taken worden uitgevoerd door de voornoemde teams. Echter, specifieke uitvoeringstaken worden door de zogenaamde verbonden partijen (gemeenschappelijke regelingen) uitgevoerd. Die taken worden dus “uitbesteed”. De reden hiervan kan zijn dat dat verplicht gebeurt, maar het kan ook een eigen keuze betreffen. Deze uitbesteding c.q. deelname aan een gemeenschappelijke regeling kost natuurlijk geld. De hieraan verbonden uitgaven zijn opgenomen in de begroting. In de volgende paragrafen beschrijven we aan welke partners taken zijn uitbesteed en hoeveel middelen we daarvoor in de begroting gereserveerd hebben.

8.4.1 Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant

Heel veel van de gemeentelijke taken op het gebied van milieu zijn uitbesteed aan de OMWB. Het gaat dan om advisering over en uitvoering van taken zoals vergunningverlening, toezicht en handhaving. De inzet van de OMWB is geregeld in een Dienstverleningsovereenkomst en een werkprogramma.

In de begroting zijn de volgende bedragen opgenomen voor deze uitbesteding:

  • voor toezicht en (advisering) handhaving: € 584.700;

  • voor (advisering) vergunningverlening: € 192.400.

8.4.2 Gewestelijke Gezondheidsdienst West-Brabant

De GGD is partner bij toezichtstaken die voortkomen uit de Wko en het gemeentelijke prostitutiebeleid. In de begroting is het volgende bedrag gereserveerd voor deze uitbesteding: € 106.100.

8.4.3 Brandweer Midden- en West-Brabant

Vele gemeentelijke taken op het gebied van brandveiligheid zijn uitbesteed aan de brandweer. Het gaat dan om advisering bij vergunningverlening en handhaving en het uitvoeren van controles. De inzet van de brandweer is geregeld in het Basistakenpakket. Afspraken worden vastgelegd in het jaarlijkse uitvoeringsprogramma.

De inzet van de brandweer is verdisconteerd in de (totale) bijdrage van de gemeente aan de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant.

In de begroting is het volgende bedrag opgenomen als bijdrage aan de VRMWB: € 4.4732.440.

8.5 Input voor de begroting?

Op dit moment is het zo in de (meerjaren)begroting geregeld dat jaarlijks een inschatting wordt gemaakt van de capaciteit en middelen die nodig zijn voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Deze inschatting is niet (altijd) gebaseerd op de werkelijke kosten. In 2018 wordt, met de financieel adviseurs, onderzocht hoe de begroting op de onderdelen vergunningverlening, toezicht en handhaving kan worden verbeterd c.q. geoptimaliseerd. De bedoeling is dit plan als input te gebruiken voor de (meerjaren)begroting 2019 e.v. Hierdoor wordt de begroting realistischer en zuiverder.

Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2018.

Ondertekening

Aldus besloten door burgemeester en wethouders van Roosendaal op 30 januari 2018,

de secretaris, de burgemeester,

Bijlagen

Bijlage 1: Afkortingen/begrippenlijst

Bijlage 2: Beleidsregels/verordeningen

Bijlage 3: Prioriteitenoverzicht

Bijlage 4: Matrix LHS

Bijlage 5: Afwegingsoverzicht dagopvang / buitenschoolse opvang / gastouderopvang / gastouderbureau

Bijlage 6: Vormen van toezicht

Bijlage 1: Afkortingen/begrippenlijst

AMvB

Algemene Maatregel van Bestuur

AOV

Ambtenaar openbare orde en veiligheid

APV

Algemene plaatselijke verordening

Barim

Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer

Bibob

Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Boa

Buitengewoon opsporingsambtenaar

Bor

Besluit omgevingsrecht

Brzo

Besluit risico’s zware ongevallen 2015

Brzo+ bedrijven

Bedrijven die risicovolle activiteiten hebben maar net niet onder de criteria van het BRZO vallen

BW

Bijzondere wetten

BZV

Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij

CRK

Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

De6

Samenwerking tussen gemeente Moerdijk, Rucphen, Halderberge, Roosendaal, Etten-Leur en Zundert

EED

Europese Energie-Efficiency Richtlijn

GGD

Gewestelijke Gezondheidsdienst West-Brabant

IBT

Interbestuurlijk toezicht

ILT

Inspectie Leefomgeving en Transport

KVU

Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan

LHS

Landelijke Handhavingsstrategie

OBM

Omgevingsvergunning beperkte milieutoets

OM

Openbaar Ministerie

PR

Plaatsgebonden risico

SSiB

Samen Sterk in Brabant (v.h. Samen Sterk in het Buitengebied)

VRMWB

Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant

VTH

Vergunningen, toezicht en handhaving

Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wko

Wet kinderopvang

Bijlage 2: Verordeningen, beleidsregels e.d.

Onderstaand overzicht is opgesteld in januari 2018, is niet uitputtend en kan tussentijds wijzigen. Dit overzicht is gebaseerd op de gemeentelijke regels zoals gepubliceerd op www.overheid.nl.

  • Afvalstoffenverordening

    • Beleidsregel textielinzameling

    • Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2015 van de gemeente Roosendaal

  • Algemene plaatselijke verordening (APV)

    • Aanwijzingsbesluit fietsenstallingverbod binnenstad gemeente Roosendaal

    • Aanwijzingsbesluit fietsenstallingverbod nabij NS-station

    • Aanwijzingsbesluit gebieden waar honden zonder aanlijning mogen lopen

    • Aanwijzingsbesluit in- en verkoopregister voor handelaren

    • Aanwijzingsbesluit van openbare plaatsen waar het verboden is alcoholhoudende dranken bij zich te hebben c.q. te gebruiken

    • Aanwijzingsbesluit ventverbod

    • Aanwijzingsbesluit verbod glaswerk evenementen

    • Aanwijzingsbesluit verbod straatartiesten e.d.

    • Aanwijzingsbesluit winkelexploitatievergunning

    • Beleidsnota meerjarige evenementenvergunningen

    • Beleidsregel aanvragen vergunningen inzamelingen van geld

    • Beleidsregel ondersteunende horeca

    • Beleidsregel sluitingsuur horeca binnenstad

    • Beleidsregel slutingsbevoegdheid (vuur)wapens

    • Beleidsregel wet aanpak woonoverlast

    • Besluit aanwijzen van wegen waar het verboden is voertuigen die gebruikt worden voor andere dan verkeersdoeleinden langer dan 3 achtereenvolgende dagen te parkeren

    • Besluit aanwijzen van wegen waarbij het verboden is te bedelen

    • Besluit waarbij wegen zijn aangewezen waar een samenscholingsverbod geldt in verband met drugs

    • Bomen en vereenvoudiging regelgeving: Beleidsregel voor Houtopstanden

    • Bomenkaart

    • Circusbeleid gemeente Roosendaal

    • Collectieve dagenregeling 2018

    • Lokaties asverstrooiing

    • Nadere regel honden in de ecologische verbindingszones

    • Nadere regel kennisgeving incidentele festiviteiten

    • Nadere regels losstaande terrassen op openbare plaatsen

    • Nadere regels plaatsing geveltuinen / bloembakken op openbare plaatsen

    • Nadere regels plaatsing plantenbakken en banken op openbare plaatsen

    • Nadere regels plaatsing tijdelijke bouwobjecten op openbare plaatsen

    • Nadere regels plaatsing uitstallingen op openbare plaatsen

    • Nota buitenreclame

    • Ontheffingenbeleid verbod verbranden afvalstoffen

    • Parkeerverbod grote voertuigen

    • Spelregels voor het verlenen van uitwegvergunningen

    • Standplaatsenbeleid

    • Terrassennota

    • Uitvoeringsbesluit regulering gebruik van de haven

  • Bouwverordening gemeente Roosendaal

  • Brandbeveiligingsverordening

  • Destructieverordening gemeente Roosendaal

  • Erfgoedsubsidieverordening

  • Erfgoedverordening Roosendaal 2017

  • Parkeerverordening Roosendaal 2013

  • Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht

  • Verordening ontheffingen autoluwe gebied Roosendaal

    • Nadere regels ontheffingverlening autoluwe gebied Roosendaal

  • Verordening speelautomatenhallen 2017

  • Verordening winkeltijden

  • Wegsleepverordening gemeente Roosendaal

  • Alcohol- en Horecasanctiebeleid

  • Algemene verkoopvoorwaarden voor bedrijfsterrein gemeente Roosendaal 2007

  • Algemene verkoopvoorwaarden voor woningbouwterrein van de gemeente Roosendaal 2013

  • Algemene voorwaarden en richtlijnen met betrekking tot de uitvoering van bouwwerken Roosendaal 2007

  • Beleid toepassing artikel 13b Opiumwet

  • Beleidsplan Woonwagenzaken 2000

  • Beleidsregel artikel 35 Drank- en Horecawet

  • Beleidsregel Bibob

  • Beleidsregel ondersteunende horeca

  • Beleidsregels inzake de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast gemeente Roosendaal 2011

  • Beleidsregels Leegstandwet

  • Kaders voor verkoop van plantsoengrond

  • Nota Parkeernormen

  • Notitie kapsalons en kleinschalige kinderopvang aan huis

  • Ontheffingenbeleid Wet Geluidhinder

  • Randvoorwaardennota derde bouwlaag Tolberg west 2

  • Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen

  • Toekomst voor het verleden

  • Welstandsnota 2013

Bijlage 3: Prioriteitenoverzicht

 

Prioriteitennummer

Vakgebied

VTH-taak

Totaalscore

Extra Hoog

1

Bouwen

bedrijven cat.4 extreem grote bouwwerken en zware milieubedrijven

146,88

2

Brandveiligheid

ziekenhuis, verpleegtehuizen, bejaardenoorden etc.

146

3

Brandveiligheid

opslag gevaarlijke stoffen

146

4

Milieu

C2 (complex)

144,84

5

Milieu

D1 (IPPC) industrieel

141,7

6

Brandveiligheid

kinderdagverblijf en peuterspeelzaal

139,74

7

Brandveiligheid

dagopvang voor verminderd zelfredzame personen

137

8

Brandveiligheid

gebouwen met gezondheidszorgfunctie met bedgebied > 10 personen

136

9

Milieu

D1 (IPPC) agrarisch

135,2

10

Bouwen

publiek cat.3 grote bouwwerken

132,6

11

APV en Bijzondere wetten

Drugsoverlast (inclusief toepassing art. 13b Opiumwet)

132,6

12

APV en Bijzondere wetten

Grote evenementen

131,58

13

Brandveiligheid

zorgwoningen

130

Hoog

14

Bouwen

wonen cat.3 grote bouwwerken

125,46

15

Milieu

illegale activiteiten buiten een inrichting (lucht/lozen/afval/bodem/geluid)

125,08

16

Bouwen

bedrijven cat.3 grotere bouwwerken

124,44

17

Brandveiligheid

theater, schouwburg, bioscoop, museum, bibliotheek

124

18

Brandveiligheid

cafe's, discotheek en restaurant > 50 personen

124

19

Bestemmingsplan

huisvesting arbeidsmigranten

120,99

20

Bouwen

overige, zoals bruggen, viaducten en tunnels

120,36

21

Slopen

sloopmelding met asbest

119,34

22

APV en Bijzondere wetten

Dumpingen drugsafval

118,32

23

Brandveiligheid

kamergewijze verhuur

118,32

24

Bouwen

Monumenten

116,28

25

Brandveiligheid

evenementen/tenten

116

26

APV en Bijzondere wetten

Overlast openbare ruimte en water

113,22

27

Bouwen

publiek cat.2 complexere verbouwingen en bouwwerken

113,22

28

Brandveiligheid

basisschool (leerlingen < 12 jaar) > 10 personen

113

29

Brandveiligheid

overdekt winkelcentrum (meerdere winkelgebouwen) > 50 personen

112

30

Milieu

C1 (vergunning)

110,16

Middel

32

Brandveiligheid

woonfunctie in woongebouw (flats, aanleunwoningen, portiekwoningen)

109,18

33

Bestemmingsplan

afwijken bestemmingsplan

108,78

34

Bestemmingsplan

gebruik bouwwerken (buiten bebouwde kom)

108,12

35

Milieu

C2 (niet complex)

108,12

36

Milieu

B2 (melding basistaken) vuurwerk

107,1

37

Brandveiligheid

overige gebouwen bijeenkomst (gebedshuis, buurthuis etc) > 50 pers.

106

38

Brandveiligheid

hotel/motel/pension > 10 personen

106

39

APV en Bijzondere wetten

Samen sterk in het buitengebied

105,06

40

Slopen

illegaal slopen

105,06

41

Milieu

Besluit bodemkwaliteit

104

42

APV en Bijzondere wetten

Drank- en Horeca - Exploitatie

103,02

43

Brandveiligheid

palletbedrijven

103

44

Brandveiligheid

school VO (leerlingen > 12 jaar) indien > 50 personen

102

45

APV en Bijzondere wetten

Dumpingen overig afval

102

46

Brandveiligheid

asiel-/opvangcentrum voor tijdelijk verblijf van mensen > 10 pers.

101

47

APV en Bijzondere wetten

Seksinrichtingen

99,96

48

Brandveiligheid

fabriek/opslag/magazijn/werkplaats > 150 personen

99

49

Slopen

activiteit slopen (vergunning)

98,94

50

Brandveiligheid

politiebureau met cellen

98,94

51

Bouwen

bedrijven cat.2 complexere verbouwingen en bouwwerken

97,92

52

Bestemmingsplan

gebruik bouwwerken (binnen bebouwde kom)

97,52

53

Brandveiligheid

gebouwen met gezondheidszorgfunctie, geen bedgebied > 50 personen

97

54

Brandveiligheid

woonfunctie gecombineerd gebruik (bijv. wonen boven winkel)

96,9

55

Brandveiligheid

kantoren > 150 personen

96

56

Brandveiligheid

gebouwen met gezondheidszorgfunctie met bedgebied < 10 personen

95,68

57

Bestemmingsplan

gebruik grond (buiten bebouwde kom)

94,35

58

Brandveiligheid

parkeergarage (besloten) > 2500m2

93,84

59

Milieu

B2 (melding basistaken) industrieel (chemisch)

93,84

60

APV en Bijzondere wetten

Verkeer, parkeren en stallen

93,24

61

Brandveiligheid

Fabriek/opslag/magazijn/werkplaats > 2500m2 en/of > 50 personen < 150 personen

93

62

Brandveiligheid

winkelgebouw > 50 personen

92,56

63

APV en Bijzondere wetten

Vuurwerk

91,8

64

Milieu

B2 (melding basistaken) industrieel

91,52

Laag

65

APV en Bijzondere wetten

Dieren

90,48

66

APV en Bijzondere wetten

Drank- en Horeca - Leeftijd

89,76

67

APV en Bijzondere wetten

Kappen

89,44

68

Brandveiligheid

cafe's, discotheek en restaurant < 50 personen

89

69

Bouwen

wonen cat. 2 complexere verbouwingen en bouwwerken

88,74

70

APV en Bijzondere wetten

Zwerfafval

87,72

71

APV en Bijzondere wetten

Stoken

87,36

72

Bestemmingsplan

gebruik grond (binnen bebouwde kom)

86,92

73

Brandveiligheid

politiebureau zonder cellen > 150 personen

86

74

APV en Bijzondere wetten

Explosie

85,28

75

Brandveiligheid

gezondheidsdiensten > 50 personen (tandarts, huisarts, polikliniek)

85

76

APV en Bijzondere wetten

Inzameling Afval

84,24

77

APV en Bijzondere wetten

Terrassen

83,64

78

Milieu

B2 (melding basistaken) afval

83,64

79

Milieu

B2 (melding basistaken) industrieel (metaal/elektro)

82,16

80

Bestemmingsplan

aanlegvergu nning

81,75

81

Brandveiligheid

transformatorhuis > 2500m2

80,58

82

APV en Bijzondere wetten

Drank- en Horeca - Sluitingstijden

80,08

83

Brandveiligheid

zwembad > 50 personen

80,08

84

Brandveiligheid

overige gebouwen bijeenkomst (gebedshuis, buurthuis etc) < 50 pers.

77

85

APV en Bijzondere wetten

Gebruik openbare ruimte en water

76,5

86

APV en Bijzondere wetten

Uitwegen

75,48

87

Brandveiligheid

sportruimte/sportzaal/ sporthal/sportcentrum > 50 personen

74,46

88

Milieu

B2 (melding basistaken) industrieel (voeding)

74,46

89

Brandveiligheid

gebouwen met gezondheidszorgfunctie, geen bedgebied < 50 personen

74

90

Brandveiligheid

parkeergarage (besloten) < 2500m2

74

91

Milieu

B1 (melding niet-basistaken) agrarisch

72,42

92

Brandveiligheid

Fabriek/opslag/magazijn/werkplaats < 2500m2 en/of < 50 personen

72

93

Brandveiligheid

kantoren < 150 personen

72

94

Brandveiligheid

hotel/motel/pension < 10 personen

72

Extra Laag

95

APV en Bijzondere wetten

Kleine evenementen

71,4

96

Brandveiligheid

politiebureau zonder cellen < 150 personen

71,4

97

Milieu

B2 (melding basistaken) nutsvoorzieningen

71,4

98

APV en Bijzondere wetten

Kansspel

70,72

99

Brandveiligheid

asiel-/opvangcentrum voor tijdelijk verblijf van mensen < 10 pers.

68,34

100

Milieu

B2 (melding basistaken) niet-industrieel

68,34

101

Brandveiligheid

transformatorhuis < 2500m2

67

102

Brandveiligheid

kermis > 50 personen

67

103

Milieu

B1 (melding niet-basistaken) horeca

66,3

104

Milieu

B2 (melding basistaken) agrarisch

65,28

105

Milieu

B2 (melding basistaken) industrieel (overig)

65,28

106

Bouwen

publiek vergunningvrij

65,28

107

Milieu

gesloten bodemenergiesystemen

63,44

108

Bouwen

bedrijven vergunningvrij

63,24

109

Brandveiligheid

agrarische bebouwing (stallen,kassen etc.)

63

110

APV en Bijzondere wetten

Markten, losse standplaatsen

61,2

111

Brandveiligheid

winkelgebouw < 50 personen

61,2

112

Brandveiligheid

kampeerterrein > 50 personen

61,2

113

APV en Bijzondere wetten

Venten

60,18

114

Milieu

B2 (melding basistaken) recreatief

59,16

115

Brandveiligheid

Markt > 50 personen

58

116

Brandveiligheid

kampeerterrein < 50 personen

57,2

117

Slopen

sloopmeldingen particulier kleiner dan 35 m2

57,12

118

Slopen

sloopmelding zonder asbest

56,1

119

Bouwen

publiek cat.1 eenvoudige kleine verbouwingen en bouwwerken

55,12

120

APV en Bijzondere wetten

Collecteren

55,08

121

Milieu

B1 (melding niet-basistaken) industrieel

55,08

122

Milieu

B1 (melding niet-basistaken) overig

55,08

123

Brandveiligheid

gezondheidsdiensten < 50 personen (tandarts, huisarts, polikliniek)

55

124

Brandveiligheid

openlucht recreatie > 50 personen

55

125

Milieu

A (niet meldingsplichtig) diversen

54,08

126

Bouwen

bedrijven cat.1 eenvoudige kleine verbouwingen en bouwwerken

54,06

127

Bouwen

wonen vergunningvrij

54,06

128

Brandveiligheid

sportpark > 50 personen

54

129

Bouwen

wonen cat. 1 voor eenvoudige kleine verbouwingen en bouwwerken

53,04

Categorie indelingen activiteit (ver)bouwen

De aangegeven categorieën zijn van toepassing op nieuwbouw en verbouwactiviteiten

Wonen cat. 1

  • alles wat niet vergunningsvrij is

  • eenvoudige kleine verbouwingen en bouwwerken o.a.

  • dakopbouw

  • (kleine) aanbouw

  • bijgebouw tot 90m2

  • overige kleine bouwwerken zoals schuttingen e.d.

  • dakkapel

Wonen cat. 2

  • complexere verbouwingen en bouwwerken.

  • eengezinswoningen nieuwbouw tot 10 stuks.

  • grotere verbouwingen tot 90m2

  • bijgebouwen groter dan 90 m2

  • woon zorggebouwen

Wonen cat. 3

  • appartementen

  • woongebouwen (i.c.m. met diverse functies)

  • eengezinswoningen projecten van 11 stuks of meer.

  • nieuwbouw en verbouw van woonzorg gebouwen

Publiek cat. 1

  • containers, bergingen, fietsenhok, portocabins, en tijdelijke gebouwen

  • kleine uitbreiding , tenten etc.

  • verbouwen van publiek 2 m.u.v. woonzorg gebouwen

Publiek cat. 2

  • horeca

  • scholen

  • uitbreidingen van publiek 1 groter dan 500m2

Publiek cat. 3

  • grootschalige, bijeenkomstfuncties groter dan 1000m2 (bioscoop, gemeentehuis, ect)

Bedrijven cat. 1

  • loodsen tot 1000m2

  • containers

  • tijdelijke gebouwen

  • bijgebouwen bij bedrijven kleiner dan 1000m2

  • portocabins (kleiner dan 500m2)

  • bouwwerken geen gebouw zijnde tot 100m2 (silo’s waterbassins, installaties)

  • winkels kleiner dan 500m2

  • agrarische neven- en bijgebouwen

Bedrijven cat. 2

  • bijgebouwen bij bedrijven van 1000m2 tot 5000m2

  • nieuwbouw en verbouw van winkels van 500m2 tot 1000 m2

  • gebouwen geen industrie (kantoor)

Bedrijven cat. 3

  • alle bedrijven groter dan 5000m2

  • winkels groter dan 1000m2

  • bedrijfsverzamel gebouwen

  • nieuwbouw bedrijfsgebouwen agrarische sector.

Bedrijven cat. 4

  • alle zware industrie

  • extreem grote nieuwbouw

  • BRZO bedrijven

  • Nieuwbouw IPPC bedrijven en megastallen.

Overige

  • bruggen

  • viaducten

  • tunnels

Bijlage 4: Matrix LHS

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 5

Afwegingsoverzicht dagopvang / buitenschoolse opvang / gastouderopvang / gastouderbureau

Prioriteit

Boetebedrag

Domein Kinderopvang, Gastouderopvang, Gastouderbureau in de zin van de wet

Exploitatie zonder toestemming college van burgemeester en wethouders

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF 

Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

Hoog

 

 

 

 

 

 

€ 20.500,-

(boete 4e categorie[1] )

GASTOUDERBUREAU

Een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt.

GASTOUDEROPVANG

Kinderopvang door tussenkomst geregistreerd gastouderbureau; in gezinssituatie; op woonadres gastouder of vraagouder.

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN

  • 1.

    Een buitenschoolse opvang, een kinderdagverblijf, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang wordt niet in exploitatie genomen voordat een onderzoek door de GGD heeft plaatsgevonden en uit dit onderzoek blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bij of krachtens de artikelen 1.49 tot en met 1.59 gestelde regels uit de Wet kinderopvang. 

  • 2.

    Het college bepaalt de ingangsdatum van de toestemming tot exploitatie.

Onverwijld melden wijziging aan het college

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN

De houder van een buitenschoolse opvang, kinderdagverblijf of gastouderbureau meldt een wijziging in de gegevens aan het college met het verzoek de gegevens te wijzigen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de te melden gegevens aangewezen.

Hoog

€ 2000,-

Naleving Kadervoorschriften 

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF 

Houder biedt verantwoorde kinderopvang, waaronder wordt verstaan het in een veilige en gezonde omgeving bieden van emotionele veiligheid aan kinderen, het bevorderen van de persoonlijke en sociale competentie van kinderen en de socialisatie van kinderen door overdracht van algemeen aanvaarde waarden en normen.

 

 

 

 

 

Prioritering en boetebedrag aangegeven bij nadere regel volgend uit deze artikelen

GASTOUDERBUREAU

Houder draagt zorg voor een verantwoorde uitvoering van de

werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan:

  • a.

    het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving;

  • b.

    het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders.

GASTOUDEROPVANG

Houder biedt verantwoorde gastouderopvang aan waaronder wordt verstaan opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

 

Domein Pedagogisch Klimaat

Pedagogisch beleidsplan

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF 

Elke buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf beschikt over een pedagogisch beleidsplan.[2]

Hoog

 

 

€ 8.000,-

GASTOUDERBUREAU

Houder stelt een pedagogisch beleidsplan vast, waarin de voor dat gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven.

Inhoud pedagogisch beleidsplan 

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF 

Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de aspecten van verantwoorde dagopvang en rekening houdend met de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden:

a. emotionele veiligheid;

b. persoonlijke vaardigheden;

c. sociale vaardigheid;

d. waarden en normen.

Gemiddeld

 

€ 3000,-

Het pedagogisch beleidsplan bevat een concrete beschrijving van de overige kwaliteitseisen.

GASTOUDERBUREAU 

Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen ten minste een beschrijving van de

a. emotionele veiligheid;

b. persoonlijke en sociale competenties;

d. waarden en normen.

Gemiddeld

€ 3000,-

Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen ten minste een beschrijving van de overige kwaliteitseisen die aan een voorziening voor gastouderopvang worden gesteld, waaronder de leeftijdsopbouw en aantallen kinderen die door een gastouder worden opgevangen.

Pedagogische praktijk 

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF 

Houder draagt er zorg voor dat er conform het pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld.

Gemiddeld

€ 3000,-

GASTOUDERBUREAU 

Houder voert een zodanig beleid dat de gastouder de kwaliteitseisen kan naleven en stelt hiertoe het pedagogisch beleidsplan ter beschikking aan de gastouder.

Gemiddeld

€ 3000,-

GASTOUDEROPVANG 

De gastouder handelt overeenkomstig het pedagogisch beleidsplan dat door het gastouderbureau is opgesteld en ter beschikking is gesteld.

Gemiddeld

€ 1000,-

Kinderdagverblijf / Voorschoolse educatie[3] 

Voorschoolse educatie omvat per week ten minste vier dagdelen van ten minste 2,5 uur of per week ten minste 10 uur aan activiteiten gericht op het stimuleren van ontwikkelingsdomeinen.

Hoog

€ 2000,-

Per acht feitelijk aanwezige kinderen in de groep is ten minste één beroepskracht aanwezig.

De groep bestaat uit ten hoogste 16 feitelijk aanwezige kinderen.

De beroepskrachten voorschoolse educatie zijn in het bezit van: een getuigschrift of een erkende beroepskwalificatie.

Gemiddeld

€ 1500,-

De houder stelt jaarlijks een opleidingsplan op.

€ 3000,-

niet aanwezig

€ 1000,-

niet actueel 

Voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling.

€ 1000,- 

Inrichting administratie voorschoolse educatie 

Een overzicht van alle bij het kinderdagverblijf werkzame beroepskrachten in relatie tot de behaalde diploma’s en getuigschriften.

Gemiddeld

€ 1000,-

Domein Personeel en Groepen

Verklaring omtrent het gedrag / personenregister[4]

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN

  • 1.

    Verklaring omtrent gedrag (VOG)

    • -

      in bezit zijn van VOG

    • -

      VOG is voor aanvang werkzaamheden overlegd

    • -

      VOG is bij aanvang werkzaamheden niet ouder dan 2 maanden

Hoog

€ 4.000,- per ontbrekende VOG of VOG die ouder is dan 2 maanden voor aanvang werkzaamheden

  • 2.

    Verklaring omtrent het gedrag en Personenregister (PRKP)

    • -

      De houder of voorgenomen houder en de personen die werkzaam zijn of zullen zijn op de kinderopvangvoorziening en waar kinderen worden opgevangen staan, voor zover het natuurlijke personen betreft, ingeschreven in het personenregister kinderopvang.

    • -

      Dit geldt eveneens voor personen van 18 jaar of ouder die structureel aanwezig zijn op het opvangadres of huisgenoot zijn van de gastouder.

Hoog

 

€ 4.000,-

per ontbrekende inschrijving

€ 2.000,-

per ontbrekende koppeling

  • 3.

     Verklaring omtrent het gedrag en Personenregister (PRKP)

    • -

      Werkzaamheden van personen worden pas aangevangen nadat de koppeling tussen de persoon en de houder tot stand is gebracht.

Hoog

€ 4000,-

Passende beroepskwalificatie of deskundigheidseisen / Algemeen

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF

  • 1.

    Passende beroepskwalificatie voor beroepskrachten conform de meest recent aangevangen cao kinderopvang;

  • 2.

    De inzet van beroepskrachten in opleiding gebeurt overeenkomstig de voorwaarden zoals opgenomen in de meest recent aangevangen cao kinderopvang;

  • 3.

    Gedurende de opvang is er tenminste één volwassene aanwezig die gekwalificeerd is voor eerste hulp aan kinderen.

Hoog

€ 4.000,-

geen (juiste) beroepskwalificatie

 

€ 2.000,-

Geen (juiste) EHBO kwalificatie

GASTOUDEROPVANG

  • 1.

    Getuigschrift van een (beroeps)opleiding of erkenning van een beroepskwalificatie;

  • 2.

    Gastouder beschikt over een geregistreerd certificaat eerste hulp aan kinderen bij ongevallen.

Hoog

€ 3000,-

Ad 1

€ 2.000,-

Ad 2

Passende beroepskwalificatie / Meertalige opvang 

BUITENSCHOOLSE OPVANG 

Beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang beschikken over een voor de werkzaamheden passende certificaat of diploma

Gemiddeld

€ 4.000,-

geen juiste kwalificatie

Inrichting administratie beroepskwalificatie, getuigschrift, certificaat 

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF 

Per voorziening is er een overzicht van alle werkzame beroepskrachten in relatie tot de behaalde diploma’s en getuigschriften.

Gemiddeld

€ 1500,-

GASTOUDERBUREAU 

Kopieën van getuigschriften en/of EVC bewijsstukken en certificaten ‘Eerste hulp aan kinderen’ van gastouders

Gemiddeld

€ 1500,-

Opvang in groepen / Stabiliteitseisen 

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF 

De opvang vindt plaats in stamgroepen (dagopvang) of basisgroepen (buitenschoolse opvang).

Hoog

€ 4.000,-

Eisen aan de maximale omvang van de stamgroep (dagopvang) of van de basisgroep (buitenschoolse opvang).

€ 2.000,-

per kind teveel

Met vooraf gegeven schriftelijke toestemming van de ouders kan een kind gedurende een vooraf schriftelijk met de ouders overeengekomen periode worden opgevangen in een andere stamgroep (dagopvang) of basisgroep (buitenschoolse opvang).

€ 2.000,-

per ontbrekende toestemming 

Eisen aan de maximale omvang van een gecombineerde groep, indien een stamgroep (dagopvang) en een basisgroep (buitenschoolse opvang) gecombineerd worden.[5]

€ 2.000,-

per kind teveel

Aan ieder kind wordt een mentor toegewezen.

  • -

    de mentor is een beroepskracht van het kind;

  • -

    bespreekt de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders (dagopvang);

  • -

    bespreekt, indien wenselijk, de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders (buitenschoolse opvang);

  • -

    de mentor is voor ouders het aanspreekpunt bij vragen over de ontwikkeling en welbevinden van het kind (dagopvang);

  • -

    de mentor is voor ouders en kind het aanspreekpunt bij vragen over de ontwikkeling en welbevinden van het kind (buitenschoolse opvang).

Gemiddeld

€ 1500,-

KINDERDAGVERBLIJF 

Houder deelt ouders en kind mee tot welke stamgroep het kind behoort en welke beroepskracht(en) op welke dag aan de desbetreffende stamgroep zijn toegewezen.

Hoog

€ 2.000,-

  • -

    Ten hoogste twee vaste beroepskrachten bij kinderen tot één jaar.

  • -

    Ten hoogste drie vaste beroepskrachten bij kinderen van één jaar of ouder.

€ 1500,- 

Een kind maakt gedurende de week gebruik van ten hoogste twee verschillende stamgroepruimtes

€ 1500,- 

GASTOUDEROPVANG 

De maximale groepsgrootte per gastouder wordt afgestemd op de leeftijd van de op te vangen kinderen (0 tot 13 jaar).

De eigen kinderen in de leeftijd tot 10 jaar worden meegerekend.

Hoog

€ 2.000,-

Beroepskracht-kindratio 

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF 

Minimaal in te zetten beroepskrachten is afgestemd op het aantal aanwezige kinderen in een

stamgroep (dagopvang);

  • -

    in een basisgroep (buitenschoolse opvang);

  • -

    in een combinatiegroep (dagopvang en buitenschoolse opvang).

Bij de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiaires wordt rekening gehouden met de opleidingsfase waarin zij zich op dat moment bevinden.

Hoog

€ 5.000,-

per ontbrekende beroepskracht

Indien kinderen bij een activiteit hun stamgroep (dagopvang) of hun basisgroep (buitenschoolse opvang) verlaten leidt dit niet tot een verlaging van de minimaal in te zetten beroepskrachten.

Minder beroepskrachten inzetten

  • -

    Op schooldagen kan de buitenschoolse opvang ten hoogste een half uur per dag en op vrije dagen van de basisschool en tijdens schoolvakanties ten hoogste drie uur per dag minder beroepskrachten inzetten.

  • -

    Dagopvang kan ten hoogste drie uur per dag minder beroepskrachten inzetten.

  • -

    Indien bij het afwijken van de beroepskracht-kindratio één beroepskracht aanwezig is, is ter ondersteuning van deze beroepskracht een andere volwassene aanwezig.

  • -

    Indien conform de beroepskracht-kindratio slechts één beroepskracht aanwezig is wordt dan is een andere volwassene telefonisch bereikbaar en bij calamiteiten binnen 15 minuten aanwezig.

€ 2500,- 

Gebruik voorgeschreven voertaal 

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN 

  • -

    Gebruik Nederlandse taal als voertaal.

  • -

    Friese taal of een streektaal kan naast de Nederlandse taal mede als voertaal gebruikt worden.

  • -

    Eisen indien een andere taal mede als voertaal gebruikt wordt.

Hoog

€ 4.000,-

Domein Veiligheid en gezondheid  

Veiligheids- en gezondheidsbeleid 

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF 

  • -

    De houder heeft voor elke kdv en bso een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en gezondheid van de op te vangen kinderen zoveel mogelijk is gewaarborgd.

  • -

    De houder draagt er zorg voor dat er conform het veiligheids- en gezondheidsbeleid wordt gehandeld.

Hoog

€ 8.000,- ontbreken beleid

€ 4.000,- niet ernaar handelen

  • -

    De houder evalueert, en indien nodig actualiseert, het veiligheids- en gezondheidsbeleid binnen drie maanden na opening van het kindercentrum.

  • -

    Daarna houdt de houder het veiligheids- en gezondheidsbeleid actueel.

€ 4.000,- 

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat in ieder geval de volgende elementen:

  • 1.

    Continu proces

  • 2.

    Voornaamste risico’s en het risico van grensoverschrijdend gedrag, waaronder het vierogenprincipe bij de dagopvang

  • 3.

    Plan van aanpak

  • 4.

    Omgaan met risico’s

  • 5.

    Inzichtelijk voor medewerkers en ouders

  • 6.

    Achterwacht

€ 2000,- 

De houder draagt er zorg voor dat er gedurende de dagopvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen.

€ 2000,- 

Inventarisatie veiligheids- en gezondheidsrisico’s 

GASTOUDERBUREAU 

  • -

    De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en gezondheid van de door de gastouder op te vangen kinderen op het opvangadres gewaarborgd is.

  • -

    De houder (bemiddelingsmedewerker) inventariseert jaarlijks samen met de gastouder de veiligheids- en gezondheidsrisico’s van alle voor kinderen toegankelijke ruimten in elke woning waar gastouderopvang plaats vindt.

  • -

    De houder stelt samen met de gastouder een plan van aanpak op.

  • -

    De risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid betreft de actuele situatie

  • -

    De risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid bevat in ieder geval een beschrijving van de benoemde thema’s.

Hoog

 

 

€ 8000,-

geen inventarisatie

 

€ 4000,-

>1 jaar,

niet actueel

 

€ 2000,-

per niet beschreven thema

De houder (bemiddelingsmedewerker) stelt jaarlijks samen met de gastouder een plan van aanpak op.

€ 8000,-

 

Bij elke voorziening voor gastouderopvang is een originele en door de bemiddelingsmedewerker en gastouder ondertekende versie van de risico-inventarisatie aanwezig.

€ 3000,-

Houder gastouderbureau draagt er zorg voor dat alle bij zijn gastouderbureau aangesloten gastouders handelen naar de opgestelde risico-inventarisaties veiligheid en gezondheid.

€ 1000,-

per gastouder die er niet naar handelt 

GASTOUDEROPVANG 

  • -

    De gastouder houdt bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening met de risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid.

  • -

    De gastouder draagt er zorg voor dat de maatregelen uit het plan van aanpak binnen de gestelde termijn worden genomen.

  • -

    De gastouder draagt zorg voor een actuele lijst van ongevallen

  • -

    Op ieder adres waar opvang plaatsvindt, is een op dat adres toegespitste inventarisatie aanwezig.

Hoog

€ 2.000,-

  • -

    Een gastouder is goed telefonisch bereikbaar

  • -

    Zorgt voor een adequate vervanging bij calamiteiten bij opvang van meer dan drie aanwezige kinderen.

  • 1.

    Achterwachtregeling

  • 2.

    Achterwacht is bij calamiteiten binnen 15 minuten aanwezig

  • 3.

    Achterwacht is gedurende de opvanguren telefonisch bereikbaar.

€ 1000,- 

Meldcode kindermishandeling 

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN 

De houder heeft een meldcode kindermishandeling vastgesteld die ten minste de volgende elementen bevat: stappenplan; toebedeling van verantwoordelijkheden; aandacht voor bijzondere vormen van geweld; omgaan met vertrouwelijke gegevens.

Hoog

€ 8000,-

  • -

    De houder bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode bij personeel of bij gastouders

  • -

    De houder handelt overeenkomstig de wettelijke meldplicht (gewelds- of zedendelict) en bevordert de kennis en het gebruik ervan.

€ 2000,- 

Domein Accommodatie en inrichting 

Binnen- en buitenruimte 

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF 

De binnen- en buitenruimtes waar kinderen verblijven gedurende de tijd dat zij worden opgevangen, zijn

  • -

    veilig,

  • -

    toegankelijk en

  • -

    passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Gemiddeld

€ 2.000,-

BUITENSCHOOLSE OPVANG 

Per aanwezig kind is ten minste 3,5 m² binnenspeelruimte beschikbaar.

Gemiddeld

€ 2.000,-

3-3.5m² te weinig

 

€ 3.000,-

< 3m² te weinig

  • -

    Per aanwezig kind is ten minste 3 m² vaste buitenspeelruimte beschikbaar.

  • -

    De buitenspeelruimte is bij voorkeur aangrenzend aan het kindercentrum.

  • -

    Niet aangrenzende buitenspeelruimte is in de directe nabijheid en voor kinderen veilig en toegankelijk.

€ 1.000,-

2-2.5m² te weinig

en overige eisen

 

€ 2.000,-

< 2m² te weinig 

KINDERDAGVERBLIJF 

  • -

    Per aanwezig kind is ten minste 3,5 m² binnenspeelruimte beschikbaar.

  • -

    Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste groepsruimte.

Gemiddeld

€ 2.000,-

per ontbrekende ruimte; 3-3.5 m² te weinig;

 

€ 3.000,-

< 3 m² te weinig

Voor aanwezige kinderen tot de leeftijd van anderhalf jaar is in ieder geval een afzonderlijke slaapruimte aanwezig.

€ 2.500,- 

  • -

    Per aanwezig kind is ten minste 3 m² vaste buitenspeelruimte beschikbaar.

  • -

    De buitenspeelruimte is voor kinderen in de leeftijd tot twee jaar aangrenzend aan het kinderdagverblijf.

  • -

    Voor kinderen vanaf twee jaar is de buitenspeelruimte bij voorkeur aangrenzend aan het kinderdagverblijf, maar in ieder geval aangrenzend aan het gebouw.

€ 1.000,-

2-2.5m² te weinig en overige eisen

 

€ 2.000,-

< 2m² te weinig 

Woning 

GASTOUDEROPVANG 

  • -

    De woning waar gastouderopvang plaatsvindt beschikt over voldoende speelruimte- en slaapruimte afgestemd op het aantal kinderen;

  • -

    De binnen- en buitenruimten waar de kinderen verblijven zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Gemiddeld

 

€ 1.000,-

 

De woning waar gastouderopvang plaatsvindt is te allen tijde rookvrij.

Hoog

€ 1500,-

Domein Ouderrecht 

Informatie 

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN 

De houder informeert (vraag)ouders en een ieder die daarom verzoekt over het te voeren beleid.

Gemiddeld

 

€ 1000,-

  • -

    De houder informeert ouders en personeel over het inspectierapport door het zo spoedig mogelijk na ontvangst op de eigen website te plaatsen.

  • -

    Indien geen website aanwezig is legt de houder een afschrift van het inspectierapport op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

GASTOUDERBUREAU 

  • -

    De houder informeert de vraagouder over de inhoud van het pedagogisch beleidsplan.

  • -

    De houder draagt er zorg voor dat de risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid inzichtelijk is voor de vraagouders.

  • -

    In de schriftelijke overeenkomst met de vraagouder is duidelijk te zien welk deel van het betaalde bedrag naar het gastouderbureau gaat en welk deel naar de gastouder.

Gemiddeld

€ 1000,-

Oudercommissie 

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN 

  • 1.

    Houder heeft een oudercommissie ingesteld

  • 2.

    De houder heeft zich aantoonbaar voldoende ingespannen om een oudercommissie in te stellen en biedt ouders de gelegenheid deel te nemen aan een oudercommissie wanneer er maximaal 50 kinderen worden opgevangen

  • 3.

    Als er conform artikel 1.58 tweede lid geen oudercommissie is ingesteld, betrekt de houder de ouders aantoonbaar voldoende op een andere wijze bij: - de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 1.50, eerste lid; en de aspecten waarop adviesrecht bestaat

Gemiddeld

€ 2500,-

Binnen 6 maanden na de registratie in het LRKP heeft de houder het reglement oudercommissie vastgesteld, tenzij er op grond van artikel 1.58 lid 2 geen oudercommissie is ingesteld.

Samenstelling oudercommissie.

Laag

€ 500,-

Inhoud van reglement oudercommissie.

Klachten en geschillen 

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN 

  • -

    Aansluiting bij Geschillencommissie.

  • -

    De mogelijkheid om geschillen aan de commissie voor te leggen wordt op passende wijze aan ouders kenbaar gemaakt.

Laag

 

€ 1.500,-

Schriftelijk vastgelegde klachtenregeling ouders voldoet aan de gestelde eisen.

€ 1.500,-

geen informatie

 

€ 1.000,-

informatie niet volledig 

Openbaar Jaarverslag klachten ouders.

€ 1.500,-

geen jaarverslag

of te laat 

Houder handelt overeenkomstig de regeling

Klachtenregeling wordt op passende wijze onder de aandacht van ouders gebracht.

€ 500,- 

Inrichting administratie 

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN 

Eisen gesteld aan de inrichting van de administratie van een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang of gastouderbureau opdat de toezichthouder een onderzoek kan uitvoeren op de naleving van de bij of krachtens wet gegeven voorschriften.

Gemiddeld

 

€ 1500,

per ontbrekend stuk bij een kindercentrum

 

€ 1000,-

per voorziening voor gastouderopvang

GASTOUDERBUREAU 

Inzichtelijke betalingen van vraagouders aan gastouders en van gastouderbureau aan gastouders.

Hoog

€ 1500,-

Een schriftelijke overeenkomst per (vraag)ouder.

Gemiddeld

€ 1.000,-

per voorziening voor gastouderopvang

Een ondertekend origineel van de risico-inventar\satie veiligheid en gezondheid.

Domein Kwaliteit gastouderbureau 

Kwaliteitscriteria gastouderbureau 

De houder draagt er zorg voor dat per voorziening voor gastouderopvang beoordeeld wordt hoeveel kinderen en van welke leeftijd opgevangen kunnen worden.

Hoog

€ 2.000,-

per niet beoordeelde voorziening

Overige kwaliteitscriteria gastouderbureau, de houder draagt er zorg voor:

  • -

    dat alle bij zijn gastouderbureau aangesloten gastouders tijdens de opvang de voorgeschreven voertaal gebruiken

  • -

    een intakegesprek met de gastouder en met de vraagouder.

  • -

    een koppelingsgesprek voor elke nieuwe koppeling tussen vraag- en gastouder.

  • -

    dat ieder opvangadres minstens twee maal per jaar wordt bezocht, waarbij het jaarlijkse voortgangsgesprek met de gastouder een onderdeel is van één van deze bezoeken.

  • -

    jaarlijks mondelinge evaluatie van de gastouderopvang met de vraagouders en legt deze schriftelijk vast. (art 1.56 lid 1 en 2 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; art 9 Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen; art 11a lid 1 sub e Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen).

Gemiddeld

€ 1.250,-

per voorschrift

Zorgplicht gastouderbureau 

Het gastouderbureau draagt er zorg voor dat er per aangesloten gastouder op jaarbasis tenminste 16 uur wordt besteed aan begeleiding en bemiddeling.

Gemiddeld

€ 2.000,-

per gastouder met < 16 uur

Gastouderbureau is telefonisch goed bereikbaar voor vraagouder en gastouder.

Hoog

€ 1.250,-

Overige voorschriften welke niet nageleefd worden 

Schenden medewerkingsplicht.

Hoog

€ 4.100,-

(boete tweede categorie)

Niet opvolgen aanwijzing / bevel.

€ 4.000,-  

Niet opvolgen exploitatieverbod.

€ 20.500,-

(boete vierde categorie) 

Niet nakomen afspraak als bedoeld in artikel 167 Wet op primair onderwijs.

€ 4.000,- 

[1] https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/straffen-en-maatregelen/vraag-en-antwoord/hoe-hoog-zijn-de-boetes-in-nederland; wetboek van strafrecht eerste boek artikel 23.

[2] In dit voorschrift staan twee kwaliteitseisen: beschikken over een pedagogisch beleidsplan en in de praktijk ernaar handelen.

[3] De beoordeling door de GGD van voorschoolse educatie vindt plaats indien deze door de gemeente wordt gesubsidieerd. Het is niet gebruikelijk dat bij toekenning subsidie een bestraffende sanctie in de vorm van een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

[4] De onder punt 1 genoemde VOG en bijbehorend boetebedrag vervalt zodra het personenregister (PRKP) in gebruik wordt genomen. Vanaf dat moment is punt 2 van kracht. De wetgever maakt in een publicatie het wettelijk kader bekend en de datum in gebruik name. Het gaat dan om de inschrijving in het personenregister en de tijdige koppeling van de persoon aan de houder en niet meer om het in het bezit hebben van een verklaring omtrent het gedrag die aan de vereisten voldoet.

[5] Voorschrift met verwijzing naar bijlage 1 is zowel van toepassing voor een bso als voor een kdv.

Bijlage 6: Vormen van toezicht

We onderscheiden de volgende soorten toezicht:

  • Oplevering: van vergunningen en meldingen: toezichtsbezoek na verlenen vergunning/ontheffing of accepteren melding (activiteiten bouw, milieu, brandveiligheid en APV).

  • Programmatisch toezicht: periodiek toezichtsbezoek na verlenen vergunning/ontheffing of accepteren melding (activiteiten milieu, bouw, brandveiligheid en APV) of toezichtsbezoek met als doel het controleren op algemene voorschriften van een AMvB waarvoor geen meldingsplicht geldt. Onder programmatisch toezicht vallen o.a. regulier, systeem en operationeel toezicht.

  • Regulier toezicht: Integraal toezicht op voorzieningenniveau.

    In de loop der jaren is het integraal toezicht een steeds grotere plaats in gaan nemen binnen het toezicht. Integraal wil zeggen dat tijdens het bezoek aandacht wordt besteed aan alle relevante wetgeving.

    Vanuit de integrale benadering is het beter en eenvoudiger om het VTH-beleid te richten op doelgroepen. Programmatische toezichtsbezoeken worden zoveel als mogelijk integraal uitgevoerd. Dit zal daar waar mogelijk door één toezichthouder worden uitgevoerd. In complexere gevallen zal een team van toezichthouders/specialisten worden samengesteld. Vanwege de complexiteit kan besloten worden af te zien van integraal toezicht en andere vormen van toezicht toe te passen, zoals systeemtoezicht, operationeel toezicht etc. Wanneer een inspectieteam wordt ingesteld is het streven om het aantal toezichthouders in een team tot een minimum te beperken. Op termijn moet een behoorlijke efficiëntiewinst te bereiken zijn doordat bij een aantal taken één toezichthouder op meerdere aspecten kan controleren.

  • Systeemtoezicht: is een vorm van toezicht gericht op de processen en beheersingsmaatregelen binnen een bedrijf.

  • Onaangekondigde toezichtbezoeken (Toezicht operationeel niveau): Dit is een vorm van toezicht om vast te stellen of tijdens werksituaties de voorschriften worden nageleefd.

  • Controle: bezoek t.b.v. het constateren van overtredingen. Dit bezoek is niet naar aanleiding van een vergunning/ontheffing of melding. Tijdens het bezoek worden eventueel verleende vergunningen of van toepassing zijnde meldingen wel gecontroleerd. (illegaal bouwen, dumpen afval, strijdig gebruik etc. bij milieu, bouw, brandveiligheid en APV)

  • Deeltoezicht: idem als regulier/operationeel toezicht, alleen wordt maar een bepaald deel gecontroleerd, bijv. brandveiligheid tijdens carnaval en kerst.

  • Toezicht activiteit bouwen: bezoeken tijdens bouwperiode. Deze bezoeken worden voorafgaand aan een oplevering van de omgevingsvergunning uitgevoerd.

  • Administratief toezicht: toezicht op het naleven van voorschriften zonder fysiek controle ter plaatse, bijvoorbeeld door het indienen van verplichte keuringen, jaarverslagen certificaten etc.

  • Klachtenbezoek: Locatiebezoek n.a.v. klachten/meldingen van derden.

  • Bezoek n.a.v. verzoek handhaving: Locatiebezoek n.a.v. een verzoek van derden om handhavend op te treden.

  • Hercontrole: alle bezoeken n.a.v. eerdere toezichtsbezoeken/controles waarbij opmerkingen zijn gemaakt met betrekking tot het naleven van voorschriften om vast te stellen of de overtredingen zijn opgeheven.

  • Controle n.a.v. vooraankondiging: alle bezoeken n.a.v. een vooraankondiging bestuursdwang of dwangsom om vast te stellen of de overtredingen zijn opgeheven.

  • Dwangsomcontroles: alle bezoeken n.a.v. opgelegde dwangsom om vast te stellen of de overtredingen zijn opgeheven.

  • Bestuursdwangcontroles: alle bezoeken die nodig zijn om uitvoering te geven aan een bestuursdwangbeschikking.

  • Zelfcontrole: Bij dit soort toezicht wordt van het bedrijf gevraagd om inspectielijsten in te vullen. Deze inspectielijsten moeten periodiek worden ingeleverd bij het bevoegde gezag. Afhankelijk van de resultaten wordt wel of geen extra toezicht uitgevoerd.

  • Toezicht op bedrijfsbeëindiging: toezichtsbezoek na het ambtshalve intrekken van de vergunning of wanneer een bedrijf zijn activiteiten op die locatie staakt om vast te stellen of aan alle voorschriften wordt voldaan die samenhangen met een bedrijfsbeëindiging.

Toezicht op naleving Wet kinderopvang

Er zijn verschillende typen onderzoeken

  • -

    onderzoek na aanvraag registeropname (bedrijf nog niet in exploitatie).

  • -

    onderzoek na aanvangsdatum exploitatie (binnen drie maanden na aanvang).

  • -

    regulier inspectiebezoek: jaarlijkse standaardinspectie.

  • -

    naderonderzoek: herinspectie naar aanleiding van eerdere inspectie.

  • -

    incidenteel onderzoek: inspectie naar aanleiding van een signaal/klacht

  • -

    onderzoek bij niet-gemelde kinderopvang (illegale kinderopvang)

  • -

    bevindingenonderzoek in het kader van handhaving.

Van elk bezoek wordt door de GGD een inspectierapport gemaakt, dat openbaar gemaakt wordt zoals in de Wko is beschreven. Er kunnen redenen zijn om een inspectierapport niet openbaar te maken. Uitzonderingen kunnen alleen gemaakt worden op basis van de Wet openbaarheid van bestuur. Rapporten van een bevindingenonderzoek worden door de GGD niet openbaar gemaakt, omdat zij onderdeel uitmaken van een handhavingstraject.

Het regulier toezicht Wko wordt uitgevoerd volgens het principe van risicogestuurd toezicht, dat bestaat uit 4 type toezicht dat afhankelijk van het naleefgedrag van eerdere inspecties de vorm van de volgende inspecties bepaald (mini-inspectie, verkort toezicht, regulier toezicht en volledig (uitgebreid) toezicht).


Noot
1

De basistaken zijn de milieutaken van gemeenten met een bovenlokale dimensie die op regionaal niveau uitgevoerd moeten worden, taken die zeer complex zijn en provinciale milieutaken. Deze zijn vastgelegd in het Basistakenpakket voor Regionale uitvoeringsdiensten, versie 2.3 van 25 mei 2011.