Regeling vervallen per 01-06-2014

Verordening burgerinitiatief Rotterdam

Geldend van 01-10-2005 t/m 31-05-2014

Intitulé

Verordening burgerinitiatief Rotterdam

De Raad van de gemeente Rotterdam,

Gelezen het voorstel van het presidium van 27 oktober 2003, 03GR2797;

raadsstuk 2003-1151;

overwegende, dat de Raad de motie-Van Ravesteijn/Marapin (2002-977) op 14 november 2002 met betrekking tot het mogelijk maken van het zgn. burgerinitiatief heeft aangenomen;

gelezen het voorstel voor het burgerinitiatief Rotterdam;

gehoord de beraadslagingen in de commissie voor Bestuur en Veiligheid op 28 augustus en 30 oktober 2003 alsmede de reactie van het college van B&W d.d. 28 oktober 2003;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet;

Besluit:

De Verordening burgerinitiatief Rotterdam vast te stellen. De verordening komt als volgt te luiden:

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

raad:

gemeenteraad van Rotterdam;

b.

commissie:

raadscommissie als bedoeld in artikel 82 van de Gemeentewet;

c.

college:

college van burgemeester en wethouders van Rotterdam;

d.

burgerinitiatief:

een schriftelijk en gemotiveerd verzoek van ingezetenen aan de raad om te beraadslagen en te besluiten over een door hen geformuleerd voorstel dat betrekking heeft op een gemeentelijke aangelegenheid;

e.

ingezetenen:

zij die hun werkelijke woonplaats in de gemeente hebben;

f.

deelgemeente:

een deelgemeente zoals genoemd in artikel 7 van de Deelgemeenteverordening 2002 alsmede de decentrale besturen als bedoeld in de Verordening wijkraad Pernis en de Verordening Centrumraad.

Artikel 2

Ingezetenen van veertien jaar en ouder kunnen een burgerinitiatief indienen.

Artikel 3

Een burgerinitiatief gaat niet over:

  • a.

    de uitvoering van besluiten van hogere bestuursorganen waaromtrent de raad geen beleidsvrijheid heeft;

  • b.

    gemeentelijke procedures;

  • c.

    de gemeentelijke organisatie;

  • d.

    vaststelling en wijziging van de gemeentelijke begroting;

  • e.

    gemeentelijke belastingen en tarieven;

  • f.

    geldelijke voorzieningen voor ambtsdragers, gewezen ambtsdragers dan wel hun nagelaten betrekkingen of hun rechthebbenden;

  • g.

    handelingen en gedragingen van collegeleden, raadsleden of ambtenaren waartegen een klacht kan worden ingediend op grond van de Algemene wet bestuursrecht of een door de raad of het college vastgestelde klachtenregeling;

  • h.

    benoemingen of functioneren van personen;

  • i.

    onderwerpen waartegen een bezwaar- of beroepsprocedure openstaat of heeft opengestaan;

  • j.

    onderwerpen waarover deelgemeenten bevoegd zijn;

Artikel 4

  • 1. Het burgerinitiatief wordt schriftelijk ingediend bij de voorzitter van de raad.

  • 2. Het burgerinitiatief wordt ondersteund door ten minste het volgende aantal ingezetenen van veertien jaar en ouder:

    • a.

      voor verzoeken met een buurtgericht karakter: 25;

    • b.

      voor verzoeken met een wijkgericht karakter: 50;

    • c.

      voor verzoeken met een bovenwijks of stedelijk karakter: 250.

  • 3. De ondersteuning bedoeld in het vorige lid blijkt uit ondertekening door de ingezetene van een aan het burgerinitiatief gehechte, door de gemeente verstrekte lijst.

  • 4. Een ondertekening als bedoeld in het vorige lid is pas geldig als naast de handtekening tevens de naam, het adres en de geboortedatum van de ingezetene worden vermeld.

  • 5. Digitale handtekeningen zijn niet geldig.

Artikel 5

  • 1. Het burgerinitiatief bevat een voorstel aan de raad voor een door de raad te nemen besluit, voorzien van een motivering.

  • 2. Indien uit de realisering van het burgerinitiatief kosten voortvloeien, wordt daarvan een globale raming gegeven.

  • 3. Het burgerinitiatief vermeldt de naam, het adres en de geboortedatum van minimaal een en maximaal drie ingezetenen die als vertegenwoordigers van het burgerinitiatief optreden.

Artikel 6

  • 1. De voorzitter van de raad bericht de raad binnen twee weken na ontvangst van een burgerinitiatief of het burgerinitiatief voldoet aan de eisen bedoeld in de artikelen 4 en 5 en of sprake is van eventuele uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 3.

  • 2. Indien een burgerinitiatief niet voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 4 stelt de voorzitter van de raad de vertegenwoordigers bedoeld in artikel 5, derde lid, gedurende een termijn van ten hoogste vier weken in de gelegenheid om de vastgestelde gebreken te herstellen.

  • 3. De voorzitter van de raad doet van een besluit als bedoeld in het vorige lid schriftelijk mededeling aan de vertegenwoordigers en aan de raad.

  • 4. De termijn bedoeld in het tweede lid vangt aan met ingang van de datum van dagtekening van de schriftelijke mededeling bedoeld in het derde lid.

Artikel 7

  • 1. De raad beslist in zijn eerstvolgende vergadering na ontvangst van het advies van de voorzitter bedoeld in artikel 6, eerste lid, over de behandeling van het burgerinitiatief.

  • 2. Indien de raad het burgerinitiatief in behandeling neemt, stelt hij tegelijkertijd vast of gebruik wordt gemaakt van een van de mogelijkheden genoemd in het derde en het vierde lid van dit artikel en in welke raadsvergadering besluitvorming over het burgerinitiatief zal plaatsvinden.

  • 3. De raad kan een burgerinitiatief om advies voorleggen aan het college. Hij stelt daarbij een termijn vast waarbinnen dit advies moet zijn uitgebracht.

  • 4. De raad kan besluiten om over een burgerinitiatief het advies in te winnen van een commissie. Hij stelt daarbij een termijn vast waarbinnen dit advies moet zijn uitgebracht.

  • 5. Beraadslaging en besluitvorming over een burgerinitiatief vindt plaats binnen acht weken nadat de raad heeft besloten om het burgerinitiatief in behandeling te nemen. Deze termijn kan ten hoogste eenmaal met vier weken worden verlengd.

  • 6. Indien een burgerinitiatief wordt ingediend in de maanden juli of augustus kunnen de termijnen genoemd in het zesde lid, met acht respectievelijk vier weken worden verlengd.

Artikel 8

  • 1. De voorzitter van de raad stelt een of meer van de vertegenwoordigers bedoeld in artikel 5, derde lid, in de gelegenheid het burgerinitiatief toe te lichten in de raadsvergadering waarin de beraadslaging over het burgerinitiatief plaatsvindt en eventuele vragen uit de raad te beantwoorden.

  • 2. De voorzitter van de raad kan een of meer van de vertegenwoordigers bedoeld in artikel 5, derde lid, toestemming geven om deel te nemen aan de beraadslaging in de raad over het burgerinitiatief.

  • 3. Indien de raad toepassing heeft gegeven aan artikel 7, vierde lid, zijn het eerste en het tweede lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

  • 1. De raad stelt de vertegenwoordigers bedoeld in artikel 5, derde lid, binnen twee weken na de datum van de raadsvergadering waarin besluitvorming over het burgerinitiatief heeft plaatsgevonden schriftelijk in kennis van zijn besluit. Indien de raad geheel of gedeeltelijk afwijkt van het burgerinitiatief geeft hij de redenen daarvoor aan.

  • 2. Indien de raad geheel of gedeeltelijk overeenkomstig het burgerinitiatief besluit, deelt het college de vertegenwoordigers binnen twee weken na de raadsvergadering als bedoeld in het eerste lid van dit artikel mede wanneer met de uitvoering van het raadsbesluit zal worden gestart en bij welke medewerker van de gemeente Rotterdam de vertegenwoordigers nadere inlichtingen kunnen inwinnen, en wat de duur van de uitvoering zal zijn.

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking zes weken na publicatie in het Gemeenteblad met inachtneming van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet.

Artikel 11

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening burgerinitiatief Rotterdam.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 6 november 2003.
De Griffier, De Voorzitter,
K.D. Handstede I.W. Opstelten