Besluit veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer

Geldend van 11-11-2004 t/m heden

Intitulé

Besluit veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

Gelezen het voorstel van de Havenmeester van Rotterdam van 3 augustus 2004, Beleid BMB 106038;

overwegende:

  • -

    dat in het havengebied van Rotterdam werkzaamheden worden verricht met behulp van schepen, waarvoor geen voorschriften bestaan die verband houden met de veiligheid van het gebruikte varende materieel in relatie tot die werkzaamheden;

  • -

    dat in dit havengebied personen worden vervoerd, met schepen waarvoor geen certificaat van onderzoek is vereist ingevolge artikel 3 van de Binnenschepenwet;

  • -

    dat het noodzakelijk is om in het belang van de orde en veiligheid in de haven eisen te stellen aan deze schepen;

  • -

    dat de recent vastgestelde Havenverordening Rotterdam 2004 aanleiding heeft gegeven om het Besluit veiligheidseisen kleine schepen in te trekken en te vervangen door onderhavig besluit;

gelet op de artikelen 5.1.2 en 5.1.3 van de Havenverordening Rotterdam 2004;

Besluiten:

vast te stellen het hierna volgende Besluit veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer.

Artikel 1 Toepassingsgebied

  • 1. Dit besluit is van toepassing op:

    • a.

      een schip dat wordt gebruikt bij het uitoefenen van het beroep van bootman of voor het communicatievaren, als bedoeld in artikel 5.1.4 van de Havenverordening Rotterdam 2004;

    • b.

      een schip waarvoor ingevolge artikel 3 van de Binnenschepenwet geen certificaat van onderzoek is vereist en waarmee 12 of minder personen, buiten de bemanning, worden vervoerd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn op schepen, die in het bezit zijn van een certificaat van onderzoek als bedoeld in artikel 3 van de Binnenschepenwet, uitsluitend de artikelen 9, eerste lid, onderdelen f en g, en 23, derde lid, van toepassing.

Artikel 2 Begripsbepalingen

  • 1. Voor de toepassing van dit besluit zijn van overeenkomstige toepassing de begripsbepalingen van de Havenverordening Rotterdam 2004.

  • 2. Voorts wordt verstaan onder:

    • a.

      lengte van een schip: de grootste lengte van de romp, roer en boegspriet niet inbegrepen;

    • b.

      Lwl: de lengte op de waterlijn op het vlak van de grootste inzinking;

    • c.

      breedte: de grootste breedte, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating;

    • d.

      Bwl: de breedte op de waterlijn, de grootste breedte van de romp, gemeten op de buitenkant van de spanten, op of onder het vlak van de grootste inzinking;

    • e.

      vlak van de grootste inzinking: vlak door de waterlijn, overeenkomende met de grootste toegelaten inzinking waarbij het schip mag varen;

    • f.

      vrijboord: afstand tussen het vlak van de grootste inzinking en het daaraan evenwijdige vlak door het laagste punt van het gangboord, of bij ontbreken van een gangboord, het laagste punt van het vaste boord;

    • g.

      veiligheidsafstand: afstand tussen het vlak van de grootste inzinking en het daaraan evenwijdige vlak door het laagste punt, waar het schip niet meer als waterdicht wordt beschouwd;

    • h.

      aan dek: op een open, niet door opbouw of anderszins van de buitenlucht afgesloten, dek, de vloer van een schip met een open kuip daarbij inbegrepen;

    • i.

      zone 2: de wateren binnen de gemeente Rotterdam zoals genoemd in bijlage I van het Binnenschepenbesluit, te weten: Nieuwe Waterweg, het Scheur, Calandkanaal ten westen van de Beneluxhaven, Breeddiep, Beerkanaal en de daarop aansluitende havens;

    • j.

      zone 3: de wateren binnen de gemeente Rotterdam zoals genoemd in bijlage I van het Binnenschepenbesluit, te weten: Havengebied van Rotterdam niet genoemd onder zone 2, Calandkanaal, Hartelkanaal, Nieuwe Maas, Oude Maas.

Artikel 3 Scheepsromp

  • 1. De scheepsromp is voldoende sterk en is bestand tegen alle belastingen die onder normale omstandigheden op de romp worden uitgeoefend.

  • 2. De waterinlaten en -uitlaten, alsmede de daarop aansluitende pijpleidingen, zijn zo uitgevoerd dat elk ongewenst binnendringen van water in het schip onmogelijk is.

  • 3. De lengte van een schip bestemd voor de passagiersvaart, bedraagt ten minste 7 meter en de breedte ten minste 2 meter.

Artikel 4 Schotten

De motor is geplaatst in een aparte ruimte, die door middel van een brandvertragend schot van de accommodatie is gescheiden, of is geheel omsloten door een brandvertragende omkasting. Het brandvertragend effect is ten minste 1 uur.

Artikel 5 Lenssysteem

  • 1. Een lenspomp is voor direct gebruik beschikbaar. De diameter van de aansluiting bedraagt ten minste 38 mm. Bij een scheepslengte van meer dan 12 meter, bedraagt deze diameter ten minste 50 mm, danwel worden twee lenspompen gebezigd met een aansluiting van elk ten minste 38 mm.

  • 2. Elke waterdichte afdeling die tijdens de vaart gewoonlijk niet luchtdicht is afgesloten, kan afzonderlijk worden gelensd.

  • 3. Een bilge-alarm waarschuwt tijdig wanneer zich vloeistof in de bilge of op de bodem bevindt in ruimten waar dit invloed van betekenis heeft op de stabiliteit.

Artikel 6 Ankergerei

  • 1. Een anker is voor direct gebruik gereed.

    Het anker:

    • a.

      heeft voldoende houdkracht (bijv. een poolanker);

    • b.

      heeft een gewicht van ten minste 20 kg en;

    • c.

      is voorzien van een ankertros.

    De ankertros heeft een lengte van ten minste 3 maal de diepte van het desbetreffende vaarwater en is van voldoende breeksterkte voor het betrokken schip.

  • 2. Op schepen langer dan 12 meter, heeft het anker een gewicht van ten minste 25 kg.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid genoemde anker mag worden vervangen door twee ankers met ten minste een gezamenlijk gewicht als genoemd in het eerste, respectievelijk het tweede lid.

Artikel 7 Reddingmiddelen

  • 1. Ten minste één reddingboei met een lijn van ten minste 20 m is voor onmiddellijk gebruik gereed.

  • 2. Voor alle opvarenden zijn individuele of collectieve reddingmiddelen aan boord.

    Drijvende zitkussens worden als reddingmiddelen beschouwd indien zij:

    • a.

      een draagvermogen in zoetwater van ten minste 7,5 kilogram hebben;

    • b.

      bestand zijn tegen olie, olieproducten en temperaturen tot vijftig graden Celsius;

    • c.

      van een grijplijn zijn voorzien, en

    • d.

      niet aan het schip zijn bevestigd.

Artikel 8 Blusmiddelen

In de nabijheid van de motorinstallatie is een draagbaar blustoestel met een voor vloeistofbranden geschikt blusmiddel en een vulgewicht van ten minste 4 kg aanwezig, dan wel twee blustoestellen van ten minste 2 kg vulgewicht elk.

Artikel 9 Overige uitrusting

  • 1. Aan boord is ten minste de volgende uitrusting in bruikbare staat aanwezig:

    • a.

      een bootshaak;

    • b.

      een verbanddoos, met voldoende verbandmiddelen om in noodgevallen eerste hulp te kunnen verlenen;

    • c.

      voldoende trossen voor meren en slepen, alsmede een voorziening waaraan een sleeptros bevestigd kan worden om gesleept te worden;

    • d.

      een goed functionerende, voor onmiddellijk gebruik gereed zijnde scheepshoorn, die geschikt is voor het geven van de voorgeschreven geluidsseinen;

    • e.

      een goed werkende marifoon die is voorzien van de locale marifoonblokkanalen, kanalen 10 en 11 en de brugkanalen;

    • f.

      werkboten die worden gebruikt bij het vastmaken van schepen beschikken over een marifoon met de kanalen 41 tot en met 45;

    • g.

      boten waarmee een tros van een schip naar een meerpaal of -boei wordt gesleept, zijn uitgerust met een inrichting waarmee de schipper de gesleepte tros onder alle omstandigheden kan loslaten, wanneer de boot scheef of onder water getrokken dreigt te worden.

  • 2. Tijdens de vaart wordt een goed functionerende radarreflector gevoerd.

Artikel 10 Stabiliteit en drijfvermogen

  • 1. Het schip dient voldoende stabiel te zijn.

    Het schip is voldoende stabiel indien het de volgende stabiliteitsproef met goed gevolg doorstaat. Het gewicht van de helft van het toegestane aantal personen wordt zodanig naar de zijde van het schip verplaatst, dat aldaar een dichtheid van 3,75 personen of 285 kg/m2 wordt verkregen.

    Bij deze proef mag de slagzij na het verplaatsen niet meer dan 7° bedragen. Deze hellingshoek wordt bepaald met behulp van een clinometer.

    Het resterend vrijboord en de resterende veiligheidsafstand mogen niet kleiner zijn dan respectievelijk 0,05 Bwl + 20 cm en 0,05 Bwl + 10 cm.

    Deze proef moet worden gehouden bij de ongunstigste vullingsgraad van de brandstof- en drinkwatertanks.

  • 2. Het schip heeft na vollopen voldoende reservedrijfvermogen.

  • 3. Indien redelijkerwijs niet kan worden voorzien in voldoende reservedrijfvermogen, zijn naar het oordeel van de Havenmeester afdoende maatregelen getroffen om te voorkomen dat water aan boord komt. In dat geval bevindt zich tijdens de vaart geen vrije vloeistof in het schip.

Artikel 11 Veiligheidsafstand en inzinkingsmerken

  • 1. De veiligheidsafstand bedraagt in zone 3 ten minste 50 cm.

    De veiligheidsafstand bedraagt in zone 2 ten minste 80 cm.

  • 2. Kleinere afstanden zijn toegestaan, wanneer de bedrijfsvoering dit vereist en de aard van het vaartuig dit toelaat met handhaving van het veiligheidsniveau.

  • 3. Voor schepen die goederen mogen vervoeren, is het vlak van de grootste inzinking aangegeven door één paar duidelijk zichtbare en onuitwisbare inzinkingsmerken, ongeveer midscheeps.

Artikel 12 Brandstofvoorziening

  • 1. Er mag geen brandstof worden gebruikt of aan boord zijn met een vlampunt van 55°C of lager.

  • 2. Peilglazen van de brandstoftanks staan met de bovenzijde in verbinding met de tank, zodat de brandstof daarin kan terugvloeien.

    De brandstoftank bevindt zich buiten het voor passagiers bestemde gedeelte en is voorzien van een vanaf dek afsluitbare snelafsluiter van de brandstoftoevoer.

    De vulopening en de ontluchting van de brandstoftank bevinden zich aan dek.

  • 3. De voor de verbranding noodzakelijke luchttoevoer is gewaarborgd.

Artikel 13 Installaties

  • 1. Installaties voor verwarming, koken en koeling zijn beveiligd tegen oververhitting en omvallen.

  • 2. De installaties zijn voorzien van een thermisch beveiligde brandstofafsluiter.

  • 3. Bijlage II, artikel 2.04, van het Binnenschepenbesluit is van overeenkomstige toepassing op een centrale verwarmingsinstallatie met verstuivingsbranders.

Artikel 14 Stuurinrichting en bedieningsorganen

  • 1. Het schip is voorzien van een betrouwbaar werkende stuurinrichting, die een goede bestuurbaarheid garandeert.

    Hierbij wordt rekening gehouden met het gebruik waarvoor het schip is bestemd.

  • 2. De functies van de bedieningsorganen zijn duidelijk aangegeven.

  • 3. Indien een stuurmachine aanwezig is, is deze sterk genoeg om de krachten op het roer te kunnen opvangen.

  • 4. De voortstuwingsinstallatie kan op betrouwbare wijze aangezet, gestopt en van vooruit op achteruit en andersom gezet worden.

  • 5. Een alarmvoorziening is aangebracht voor koelwatertemperatuur, smeeroliedruk en laadstroom.

  • 6. De stand van het roer is vanaf de stuurstelling duidelijk zichtbaar; indien dit niet het geval is, is een roerstandaanwijzer bij de stuurstelling aangebracht.

Artikel 15 Vrij uitzicht

Vanaf de stuurstelling van het schip is vrij uitzicht in alle richtingen gegarandeerd.

Artikel 16 Motoren

  • 1. De voortstuwingsinstallatie is zodanig ingericht en opgesteld, dat zij voldoende toegankelijk is voor de bediening en het onderhoud.

  • 2. Bewegende delen en hete oppervlakken van motoren en stoomketels, alsmede hun toebehoren, zijn voorzien van beschermende voorzieningen.

Artikel 17 Uitlaatgassenleiding

  • 1. Uitlaatgassenleidingen die door de verblijven of het stuurhuis gaan, zijn in die ruimten voorzien van een voldoende gasdichte ommanteling.

  • 2. Uitlaatgassen worden volledig naar buitenboord afgevoerd.

    Binnendringen van de uitlaatgassen in de ruimten van het schip wordt door doelmatige maatregelen verhinderd.

  • 3. Uitlaatgassenleidingen zijn afdoende gekoeld of warmte-isolerend bekleed.

Artikel 18 Elektrische installaties

  • 1. Accumulatoren zijn afgedekt en zo geplaatst, dat zij toegankelijk zijn en niet kunnen verschuiven tengevolge van de scheepsbewegingen.

    Zij zijn niet opgesteld in het stuurhuis of verblijven dan wel op plaatsen waar zij aan overmatige hitte, extreme koude dan wel regen- of buiswater zijn blootgesteld.

  • 2. Gesloten ruimten, kasten en kisten waarin batterijen zijn opgesteld, kunnen doelmatig worden geventileerd.

Artikel 19 Vloeibaar gasinstallatie

Voor het gebruik van vloeibaar gas voor huishoudelijke doeleinden, is hoofdstuk 8 van regien II van het Binnenschepenbesluit van overeenkomstige toepassing.

Aanvullende voorzieningen voor personenvervoer

Artikel 20 Toepassingsgebied artikelen 21 t/m 24

De artikelen 21 tot en met 24 zijn uitsluitend van toepassing op schepen voor personenvervoer met dien verstande dat onder 'personen' niet wordt verstaan bemanning.

Artikel 21 Aantal personen

  • 1. Het ten hoogste toegestane aantal personen aan boord van het schip wordt zodanig vastgesteld, dat aan het bepaalde van dit besluit met betrekking tot de stabiliteit en het vrijboord wordt voldaan.

  • 2. Er is voor elke opvarende een zitplaats. Per zitplaats wordt gerekend een breedte van ten minste 40 cm.

  • 3. Het maximum aantal personen is op het schip op een in het oog springende plaats duidelijk leesbaar aangegeven.

  • 4. Indien het schip bestemd is of gebezigd wordt om zaken niet zijnde handbagage (mede) te vervoeren, is het schip daartoe in het bijzonder ingericht.

Artikel 22 Vluchtruimte

  • 1. Er is een vrij middenpad over de gehele lengte van het voor personen bestemde gedeelte van het schip aanwezig. De breedte van het middenpad bedraagt ten minste 45 cm.

  • 2. Indien het schip een opbouw heeft, is zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde dan wel aan beide zijden van het voor personen bestemde gedeelte een uitgang met een vrije breedte van ten minste 70 cm aanwezig.

    Een der uitgangen mag zijn vervangen door twee nooduitgangen, ieder met een vrije doorgang van ten minste 60 cm breed en 80 cm hoog.

Artikel 23 Verschansing en in- en ontschepingsvoorzieningen

  • 1. Waar personen mogen komen, is op het schip een verschansing van ten minste 90 cm hoogte aangebracht.

    Openingen voor embarkeren of debarkeren zijn overeenkomstig beveiligd.

  • 2. Loopplanken zijn ten minste 60 cm breed en voorzien van reling van ten minste 90 cm hoogte.

  • 3. Schepen bestemd voor het vervoer van personen, met het oogmerk deze af te zetten varend of liggend langszij een ander schip mogen, in plaats van de verschansing als genoemd in het eerste lid, zijn voorzien van andere beveiliging van een gelijk veiligheidsniveau die geschikt is voor dit doel.

  • 4. De in het derde lid bedoelde schepen zijn zodanig ingericht en uitgerust dat personen onder alle omstandigheden op veilige wijze kunnen overstappen van of naar een ander vaartuig.

Artikel 24 Deuren

  • 1. Deuren voor ruimten die zijn bestemd voor personen, met uitzondering van hutdeuren, gaan naar buiten open of zijn als schuifdeuren uitgevoerd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde deuren kunnen tijdens de vaart niet door onbevoegden worden afgesloten of vergrendeld.

Slotbepalingen

Artikel 25 Vrijstellingen

Artikel 9, eerste lid, onder e en artikel 21, tweede lid, zijn niet van toepassing op werkboten welke alleen worden gebruikt voor het vast- en losmaken van zeeschepen, alsmede op open boten voor het vervoer van personen over korte afstand tussen wal en schip.

Artikel 26 Intrekking

Het besluit veiligheidseisen kleine schepen d.d. 14 maart 2000, gemeenteblad 2000, nummer 25, wordt ingetrokken.

Artikel 27 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na publicatie in het Gemeenteblad.

Artikel 28 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als "Besluit veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 3 augustus 2004.

De Secretaris

A. Liedorp, l.s.

De Burgemeester

N.J.G. Janssens, l.b.