Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening woon- en bedrijfsschepen 2005

Geldend van 05-11-2005 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening woon- en bedrijfsschepen 2005

De Raad van de gemeente Rotterdam,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 juni 2005, Beleid BWV 146218; raadsstuk 2005-901;

overwegende, dat het noodzakelijk is de Verordening woon- en bedrijfsschepen 1990 op te schonen en te actualiseren;

gelet op artikel 147, eerste lid, artikel 154 en artikel 229 van de Gemeentewet;

Besluit:

de hierna volgende Verordening woon- en bedrijfsschepen 2005 vast te stellen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

woonschip:

een schip dat uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd wordt of bestemd is voor bewoning, met uitzondering van historische vaartuigen als bedoeld in de Aanwijzing ligplaatsen historische vaartuigen;

b.

varend woonschip:

een woonschip dat zich met behulp van een eigen krachtbron op eenvoudige en veilige wijze kan verplaatsen;

c.

bedrijfsschip:

een schip, niet zijnde een woonschip, dat wordt gebezigd of is bestemd voor doeleinden, waarvan de aard niet gebonden is aan het gebruik van een schip;

d.

houder van een woonschip, onderscheidenlijk bedrijfsschip:

de eigenaar of de gebruiker van een woon-, onderscheidenlijk bedrijfsschip;

e.

tabel:

de in de bij deze verordening behorende bijlage opgenomen tabel.

f.

het college:

het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1. Deze verordening is van toepassing op woonschepen en bedrijfsschepen die ligplaats hebben aan openbare of particuliere kades, taluds en andersoortige oevers binnen de gemeente.

  • 2. Deze verordening is niet van toepassing in het gebied dat in beheer is bij het Havenbedrijf Rotterdam N.V.

  • 3. Deze verordening is niet van toepassing op historische vaartuigen als bedoeld in de Aanwijzing ligplaatsen historische vaartuigen.

Artikel 3 Verbodsbepaling woonschepen

  • 1. Het college wijst aan:

    • a.

      gebieden voor het verblijf van woonschepen;

    • b.

      gebieden voor het verblijf van woonschepen van oud-schippers, voor zover aan de door het college te stellen voorwaarden wordt voldaan;

    • c.

      gebieden voor het verblijf van varende woonschepen.

  • 2. Het is de houder van een woonschip verboden om met dit schip ligplaats te hebben buiten de gebieden, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het is de houder van een woonschip verboden om met dit schip ligplaats te hebben binnen de gebieden, bedoeld in het eerste lid, tenzij hij in het bezit is van een door het college verleende vergunning en voor zover van toepassing voldaan is aan de door het college te stellen nadere regels o.m. betreffende de brandveiligheid.

Artikel 4 Verbodsbepaling bedrijfsschepen

Het is de houder van een bedrijfsschip verboden om met dit schip ligplaats te hebben in de gemeente, zonder een daartoe door het college verleende vergunning.

Artikel 5 Aanvraag vergunning

Een houder van een woon- of een bedrijfsschip vraagt een vergunning als bedoeld in artikel 3, derde lid, en artikel 4, aan bij het college.

Artikel 6 Geldigheidsduur

  • 1. Een vergunning voor een woonschip wordt verleend voor onbepaalde tijd.

  • 2. Een vergunning voor een bedrijfsschip wordt verleend voor ten hoogste vijf jaren.

Artikel 7 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan de vergunningen, bedoeld in de artikelen 3 en 4, kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden die in elk geval betrekking kunnen hebben op:

    • a.

      de ligplaats en de omgeving van de ligplaats;

    • b.

      de aard, het gebruik en de veiligheid van het schip;

    • c.

      het uiterlijk en de afmetingen van het schip;

  • 2. Het is de houder van een woon- of bedrijfsschip verboden het schip te gebruiken in strijd met de gestelde voorschriften en beperkingen.

Artikel 8 Weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden

  • 1. Een vergunning, bedoeld in de artikelen 3 en 4, kan worden geweigerd:

    • a.

      in verband met de ordening of de veiligheid van de havenbekkens en wateren die openstaan voor de scheepvaart;

    • b.

      indien de aard of het gebruik van het woon- of bedrijfsschip niet in overeenstemming is met de aard, de bestemming of het aanzien van de ligplaats of de omgeving;

    • c.

      in verband met de veiligheid van het woon- of bedrijfsschip of de omgeving;

    • d.

      indien het uiterlijk van het woon- of bedrijfsschip afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan een vergunning, als bedoeld in de artikelen 3, derde lid, en 4, wijzigen of intrekken indien:

    • a.

      de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet worden nageleefd;

    • b.

      de bij de aanvraag verstrekte gegevens niet juist of onvolledig blijken te zijn;

    • c.

      zich zodanige omstandigheden of inzichten voordoen dat, indien deze ten tijde van vergunningverlening bekend waren geweest, de vergunning niet of niet in die vorm zou zijn verleend;

    • d.

      in verband met verandering van wetgeving, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten, het algemeen belang zwaarder moet wegen dan het belang van de betrokkenen bij een ongewijzigde beschikking.

Artikel 9 Vergoeding

Voor het ligplaats hebben met een woon- of bedrijfsschip is een vergoeding verschuldigd naar de in de bijlage bij deze verordening opgenomen tarieven, met inachtneming van de daarbij opgenomen bepalingen.

Artikel 10 Bouwverbod

  • 1. Het is de houder van een woon- of bedrijfsschip verboden het schip uitwendig van bouw te veranderen of bouwsels aan te brengen, zonder een daartoe door het college verleende vergunning.

  • 2. De houder van een woon- of bedrijfsschip vraagt de vergunning, bedoeld in het eerste lid, aan bij het OntwikkelingsBedrijf Rotterdam.

  • 3. De houder van een woon- of bedrijfsschip is verplicht op eerste aanzegging door het college, de veranderingen die, zonder of in strijd met de in het eerste lid bedoelde vergunning, zijn aangebracht te verwijderen en het woon- of bedrijfsschip in de oorspronkelijke staat te herstellen.

Artikel 11 Verhalen van schepen

Het college is bevoegd de houder van een woon- of bedrijfsschip schriftelijk op te dragen het schip binnen een redelijke termijn te verhalen naar een andere ligplaats indien de ordening of de veiligheid binnen de gemeente dit naar zijn oordeel noodzakelijk maakt.

Artikel 12 Strafbepaling

Overtreding of handelen in strijd met het bepaalde in artikel 3, tweede en derde lid, artikel 4, artikel 7, tweede lid, en artikel 10, eerste lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 13 Intrekking

De Verordening op woonschepen en bedrijfsschepen 1990 (Gemeenteblad 1990-79) wordt ingetrokken.

Artikel 14 Overgangsrecht

  • 1. Vergunningen voor het verblijf van woonschepen, die zijn verleend ingevolge de Verordening op woonschepen en bedrijfsschepen 1990 en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van de onderhavige verordening, gelden als een vergunning krachtens onderhavige verordening en blijven geldig onder de destijds gestelde voorschriften en beperkingen.

  • 2. Op aanvragen voor vergunningen dan wel bezwaarschriften gericht tegen besluiten genomen op grond van de Verordening op woonschepen en bedrijfsschepen 1990, ingediend vóór de inwerkingtreding van de onderhavige verordening, blijven de bepalingen van de Verordening op woonschepen en bedrijfsschepen 1990 van toepassing.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie in het Gemeenteblad.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening woon- en bedrijfsschepen 2005.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 27 oktober 2005.

De Griffier, De Voorzitter,

K.D. Handstede I.W. Opstelten

Artikelgewijze toelichting

a. Algemeen

Deze verordening heeft betrekking op woon- en bedrijfsschepen die ligplaats hebben binnen de gemeente Rotterdam. Tot op heden waren de regels ten aanzien van woon- en bedrijfsschepen opgenomen in het besluit van de raad van 31 mei 1990 tot vaststelling van de Verordening op woonschepen en bedrijfsschepen.

De belangrijkste aanleiding voor de herziening is de noodzaak te komen tot eenduidige regels ten aanzien van woon- en bedrijfsschepen en actualisering van de oude verordening uit 1990.

De onderhavige verordening wordt in zijn geheel opnieuw vastgesteld. In de artikelsgewijze toelichting wordt nader ingegaan op onder meer de redactionele wijzigingen.

In de verordening is het artikel ‘Toezicht op de naleving’, het artikel ‘Binnentreding’ en het artikel ‘Strafbepaling’ geschrapt. Omdat beide zaken reeds in de wet zijn geregeld (Algemene Wet Bestuursrecht en Algemene wet op het binnentreden), kunnen beide artikelen achterwege worden gelaten.

Getracht is de met deze verordening samenhangende regelgeving op meer overzichtelijke wijze weer te geven. Alle afzonderlijke aanwijzingsbesluiten van ligplaatsen binnen de gemeente zijn opgenomen in een door het college vast te stellen aanwijzingsbesluit. De bevoegdheid hiertoe is vastgelegd in de deze verordening.

In verband met deze verordening wordt tevens het Integraal mandaat- en volmachtbesluit aangepast.

b. Beleid ten aanzien van woonschepen

Het nationale beleid inzake woonschepen bestaat eruit dat zoveel mogelijk wordt gestreefd naar een volledige "normalisatie" van het huisvestingsbeleid voor bewoners van woonschepen. Om die reden zijn de bestaande regelingen ten aanzien van woonschepen zoveel mogelijk geïntegreerd in de overige reguliere wetgeving inzake het wonen, zoals de Huisvestingswet en de Woningwet. Zie hiervoor de wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving. In dat verband is tevens de Wet op de Woonwagens en Woonschepen ingetrokken.

Het enige specifiek op woonschepen betrekking hebbende artikel dat in stand is gebleven is artikel 88 van de Huisvestingswet (voorheen artikel 31 van de Wet op de Woonwagens en de Woonschepen). In dit artikel is bepaald dat het gemeenten niet is toegestaan in een verordening een algeheel verbod op te nemen om ligplaats te nemen met een woonschip. In de jurisprudentie met betrekking tot dit artikel is bepaald dat de gemeente bevoegd is bepalingen vast te stellen betreffende de plaats van woonschepen, waarbij het recht van bewoners van woonschepen om in een bepaalde gemeente verblijfplaats te kiezen echter niet geheel ondermijnd mag worden (HR 2 april 1971, NJ 1971, 271).

In 2000 heeft de overdracht plaatsgevonden van het beheer van een aantal in het stadsgebied gelegen wateren van het voormalige Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam (hierna: GHR) aan het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (hierna: OBR). De overdracht van het beheer van een aantal in het stadsgebied gelegen wateren loopt vrijwel parallel aan de overdracht van het beheer inzake woonboten, aangezien vrijwel alle woonboten zich bevinden in het stadsgebied. Tot op heden heeft deze overdracht onder meer betrekking op de volgende havens: de Voorhaven, de Achterhaven, de Aelbrechtskolk, de Middenkous, de Buizenwaal, het Buizengat ten oosten van de Admiraliteitsbrug, de Oude haven, het Haringvliet, de Scheepmakershaven, ten oosten van de Rederijbrug, de Wijnhaven ten oosten van de Regentessebrug en de Bierhaven. Het beheer inzake bedrijfsschepen overeenkomstig onderhavige verordening berust voortaan uitsluitend bij het OBR. In het door het Havenbedrijf Rotterdam NV beheerde gebied wordt terzake gewerkt met privaatrechtelijke overeenkomsten.

Het door het OBR ontwikkelde beleid ten aanzien van woonschepen hangt nauw samen met het nationale beleid: gestreefd wordt naar een volledige normalisatie van het huisvestingsbeleid voor bewoners van woonschepen, waarbij de rechten en de plichten van de bewoners van woonschepen zoveel mogelijk overeenkomen met die van bewoners van woningen op de wal.

c. Beleid ten aanzien van bedrijfsschepen

In verband met het feit dat de haven van Rotterdam eerst en vooral is bestemd voor de actieve beroepsvaart en in verband met de ordening van de haven, is een terughoudend beleid inzake de afgifte van vergunningen voor bedrijfsschepen gevoerd. Bedrijfsschepen nemen een ligplaats in van een schip dat wordt gebruikt voor het vervoer van goederen of personen of dat anderszins beroepsmatig vaart. Om die reden is tot op heden slechts een beperkt aantal vergunningen aan bedrijfsschepen verstrekt. Met de verzelfstandiging van het voormalige Gemeentelijke Havenbedrijf worden door haar geen vergunningen meer verstrekt, maar worden afzonderlijke ligplaatsovereenkomsten afgesloten.

Ook nu wenst het gemeentebestuur terughoudend om te gaan met de uitgifte van vergunningen voor bedrijfsschepen. De gemeente wil haar havens vooral beschikbaar houden voor varende vaartuigen, opdat de levendigheid in deze havens wordt bevorderd. Momenteel wordt bezien of het uitgifte stelsel voor bedrijfsschepen geprivatiseerd kan worden.

Artikel 1

De in onderdeel a opgenomen definitie van woonschip is overgenomen uit de Huisvestingswet. De zogenoemde historische vaartuigen, zoals bedoeld in de Aanwijzing ligplaatsen historische vaartuigen, vallen niet onder het begrip woonschip.

Aan de definities is het begrip ‘varende woonboot’ toegevoegd. Deze toevoeging is gemaakt om het mogelijk te maken om in de aan de maasgelegen havens ook gedeelten aan te kunnen wijzen als ligplaats voor woonboten. Deze locaties worden echter uitsluitend geschikt geacht voor varende woonschepen. Onder 'bedrijfsschip' wordt volgens onderdeel b verstaan: een schip, niet zijnde een woonschip, dat wordt gebezigd of is bestemd voor doeleinden waarvan de aard niet gebonden is aan het gebruik van een schip. De bedrijfsactiviteit die plaatsvindt aan boord zou derhalve eveneens aan de wal kunnen plaatsvinden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een restaurant op een schip of een museumschip. Het schip wordt niet gebruikt voor het vervoer van goederen of personen, dan wel voor andere doeleinden ten behoeve waarvan met het schip gevaren wordt. In onderdeel c is bepaald dat onder de 'houder van een schip' wordt verstaan: de eigenaar of de gebruiker van een schip. Deze verordening richt zich in de eerste plaats op de eigenaren van woon- en bedrijfsschepen. Indien echter niet duidelijk is wie de eigenaar van het schip is - hetgeen in de praktijk kan voorkomen - kan ook de gebruiker (bijvoorbeeld de huurder) worden aangesproken.

Artikel 2

De verordening is van toepassing op schepen die ligplaats hebben aan zowel openbare als particuliere kades binnen de gemeente Rotterdam, met uitzondering van het havengebied dat in beheer is bij het Havenbedrijf Rotterdam NV. Het betreft niet alleen de havenbekkens, maar tevens de kades, taluds en andersoortige oevers aan andere wateren binnen de gemeente die voor de scheepvaart openstaan. Deze verordening is daarmee tevens van toepassing op woon- en bedrijfsschepen die zijn afgemeerd aan een kade of steiger op de Nieuwe Maas, voor zover niet vallend onder het beheer van het Havenbedrijf. Het begrip 'ligplaats hebben' dient ruim te worden opgevat; ook het indirect gemeerd liggen wordt hieronder begrepen. Ook is het niet van belang waaraan of waarlangs het schip gemeerd ligt.

Artikel 3

Aangezien woonschepen allemaal dezelfde bestemming hebben - het wonen - is het uit oogpunt van helderheid voor de bewoners en andere belanghebbenden wenselijk bij voorbaat gedeelten van de haven aan te wijzen waar het is toegestaan om ligplaats in te nemen met een woonschip. In die gebieden is voor het nemen van ligplaats vervolgens wel een vergunning vereist. Tussen 1986 en 1999 zijn verschillende gebieden aangewezen in een zestal aanwijzingsbesluiten. Ingevolge het vierde lid mogen schippers die sinds 1 november 1990 een ligplaats innemen in een gebied, dat niet door het college is aangewezen, op deze plek wel een ligplaats nemen.

Het college zal, ter uitvoering van de onderhavige verordening en ter bevordering van de overzichtelijkheid, alle tot op heden aangewezen gebieden en bijzondere gebieden in één aanwijzingsbesluit samenvoegen.

Over het aanwijzingsbesluit dient het volgende te worden opgemerkt. Alle in het verleden aangewezen gebieden voor woonboten, zijn in één nieuw aanwijzingsbesluit opgenomen, met uitzondering van de ligplaatsen in de Pelsert- en Lingehaven. Op basis van het in de verordening omschreven overgangsrecht houden de bewoners van deze havens hun oude rechten. Dit geldt tot op het moment de gemeente alternatieve ligplaatsen voor betrokken bewoners kan aanbieden. Dan kunnen nieuwe vergunningen worden verstrekt op basis van de nieuwe verordening en kunnen de oude vergunningen worden ingetrokken.

In het aanwijzingsbesluit wordt een aantal ligplaatsen opgenomen van woonbootbewoners die in het verleden een vergunning van het Hoogheemraadschap of van de Provincie hebben gekregen. Dit geldt ook voor enkele gedoog situaties. Door betreffende bewoners een vergunning zijdens de gemeente te geven, wordt de rechtzekerheid en rechtsgelijkheid bevorderd.

Via het aanwijzingsbesluit worden voorts vijf ligplaatsen onder het overgangsregime geschaard, waarvoor in het verleden geen vergunning is verleend en waarvoor het bestendigen van de ligplaats niet gewenst is. Zij worden aangemerkt als uitsterflocaties, hetgeen betekent dat de ligplaats uitsluitend mag worden gebruikt door de huidige bewoner van het schip. De betreffende bewoners zal een vergunning worden verstrekt waarin staat vermeld dat bij overdracht of bij vervanging van het schip, de ligplaats vervalt.

In het aanwijzingsbesluit is door het college ook een aantal locaties voor varende woonschepen aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid, onder c, van de verordening. Gebleken is dat er veel behoefte is aan ligplaatsen voor varende woonboten. Met name in de tien over te dragen havens, waaronder de Leuvehaven, bevindt zich een aantal oud-schippers, die op hun binnenschip zijn blijven wonen. Deze schippers kunnen zich om uiteenlopende redenen niet kwalificeren voor een van de hiervoor in het betreffende aanwijzingsbesluit voor oud-schippers bedoelde ligplaatsen. Door de categorie varende woonschepen nu op te nemen in het aanwijzingsbesluit kunnen betreffende schippers rechtzekerheid worden verschaft en voorzien worden in de verwachte toekomstige behoefte.

De gebieden, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, betreffen gebieden voor woonschepen van oud-schippers. Voor de verlening van vergunningen voor deze woonschepen worden door het college onder meer eisen gesteld aan de lengte en het uiterlijk van het schip en voorts dienen deze schippers aan te tonen dat zij actief zijn geweest in de beroepsvaart, maar inmiddels deze werkzaamheden hebben beëindigd. Het betreft een zogenaamde uitsterfregeling: zodra er een nieuw schip dan wel nieuwe bewoners komen, dient het woonschip verplaatst te worden.

Een bedrijfsschip mag uitsluitend ligplaats hebben in de haven indien daarvoor een vergunning is afgegeven. Aangezien deze schepen voor sterk uiteenlopende doelstellingen worden gebruikt, dient per schip te worden beoordeeld of het nemen van ligplaats is toegestaan.

Het op voorhand aanwijzen van een gebied voor bedrijfsschepen, zoals bij woonschepen, ligt om die reden niet voor de hand.

Artikelen 4 en 5

Door middel van het verlenen van vergunningen wordt uitvoering gegeven aan het ligplaatsenbeleid met betrekking tot woon- en bedrijfsschepen.

Een aanvraag om een vergunning kan ingediend worden bij het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam, op een daartoe bestemd formulier.

Artikel 7

Van geval tot geval kan bij de aanvraag om een vergunning worden beoordeeld of het nemen van ligplaats met een schip is toegestaan en indien nodig kunnen hieraan voorschriften of beperkingen worden verbonden.

Het gaat hier bijvoorbeeld om de omvang van de in te nemen ligplaats en het al dan niet gebruiken van de walkant.

Verder kunnen er onder meer eisen worden gesteld het varend vermogen van het schip, aan de periode waarop wordt afgemeerd en aan de brandveiligheid van het schip. Naast lengte en breedte kunnen er beperkingen ten aanzien van hoogte en diepgang van het schip worden gesteld. Dit heeft ondermeer te maken met de bevaarbaarheid van de vaarweg en de kwantitatieve eisen van het waterbeheer. Daarnaast kunnen om stedenbouwkundig/planologische redenen beperkingen opgelegd aan de afmetingen van een schip.

Aan het uiterlijk van woon- of bedrijfsschepen zullen in beginsel geen eisen worden gesteld. Alleen indien een schip ligt in een beschermd stadsgezicht (op grond van artikel 35 van de Monumentenwet) of in een zogenaamd bijzonder welstandsgebied, zoals omschreven in de Koepelnota Welstand, kunnen vooraf eisen gesteld worden aan het uiterlijk. Hiervoor zullen dan criteria worden geformuleerd in het kader van de Koepelnota Welstand Rotterdam.

Daarnaast kan zich de situatie voordoen dat het uiterlijk van een schip een erg rommelige indruk maakt, dan wel in ernstige mate is of wordt verwaarloosd. Voorbeelden hiervan zijn ernstige vormen van afbladdering van verf, van roestvorming, van materiaalverwaarlozing of armoedig materiaalgebruik. Het spreekt voor zich dat hiervoor geen absoluut criterium kan worden gegeven, maar dat deze situaties gerelateerd dienen te worden aan hetgeen gebruikelijk is in de omgeving van het desbetreffende schip. In de vergunning zal een voorschrift worden opgenomen dat een schip goed onderhouden dient te worden. Indien een vergunninghouder zich hieraan niet houdt, bestaat er voor de gemeente als vergunningverlener een mogelijkheid de vergunninghouder hierop aan te spreken en zonodig de vergunning op basis van artikel 8, tweede lid onder a van deze verordening, in te trekken.

Artikel 8

In artikel 8 is een aantal gronden opgenomen op basis waarvan de afgifte van een vergunning voor een woonschip of een bedrijfsschip kan worden geweigerd. Tevens bevat dit artikel een aantal wijzigings- en intrekkingsgronden.

De veiligheid en de orde spelen in dit kader een grote rol. Indien naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten de veiligheid van het schip of de omgeving of de veiligheid of orde van de haven in het geding is, zal de vergunning niet worden afgegeven of - zo nodig - worden ingetrokken. In het eerste lid, onder d, is onder meer bepaald dat de afgifte van een vergunning kan worden geweigerd indien het uiterlijk van het schip afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente. In het tweede lid is bepaald dat een vergunning voor een bedrijfsschip tevens wordt geweigerd indien de activiteit die aan boord wordt (of zal worden) uitgeoefend geen relatie heeft met de actieve beroepsvaart. Deze bepaling hangt samen met het in onderdeel c uiteengezette beleid ten aanzien van bedrijfsschepen. Vanzelfsprekend zal bij het hanteren van de in dit artikel opgenomen bevoegdheden een zorgvuldige belangenafweging dienen plaats te vinden.

Artikel 9

De vigerende tarieven zijn gepubliceerd in Gemeenteblad 2003, nr.207.

Artikel 10

Uitwendige verbouwing van een woon- of bedrijfsschip kan gevolgen hebben voor de omgeving van het schip of voor de ligplaats. Ook kunnen verbouwingen van het schip leiden tot een belemmering voor de scheepvaart of anderszins. Om die reden is voor het uitwendig verbouwen van een schip een vergunning nodig.

Artikel 11

In de Havenverordening Rotterdam 2004 is een soortgelijk artikel opgenomen. In verband met de ingrijpende gevolgen voor de houders van een woon- of bedrijfsschip, zal met de in dit artikel toegekende bevoegdheden in de praktijk terughoudend worden omgegaan. Alleen indien de orde dan wel de veiligheid van de haven in het geding is, wordt gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Hierbij kan gedacht worden aan een schip dat brandgevaarlijk is (veiligheid), dan wel aan een situatie waarin een kademuur aan het verzakken is en hersteld dient te worden terwijl de houders van dat schip niet bereid zijn het schip te verhalen (orde). In zulke gevallen kan dwang noodzakelijk zijn.

Artikel 14

In artikel 14 wordt geregeld dat vergunningen die zijn afgegeven op basis van de oude verordening geldig blijven onder de destijds genoemde voorwaarden. Voor het overige is het regime van de onderhavige verordening op deze oude vergunningen van toepassing. In het tweede lid wordt geregeld dat vergunningaanvragen en bezwaren die zijn ingediend onder de oude verordening worden afgehandeld op basis van de nieuwe verordening.