Regeling vervallen per 31-12-2014

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam 2012

Geldend van 11-02-2012 t/m 30-12-2014

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam 2012

Gemeenteblad 2011

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam 2012

De raad van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 november 2011; (raadsvoorstel nr. 11jos28135); raadsstuk 2011-3548;

gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

besluit vast te stellen:

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam 2012

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • b.

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • c.

    school: dat gedeelte van een gebouw dat voor onderwijs gebruikt wordt;

  • d.

    -school voor basisonderwijs: basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

    • -

      school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

    • -

      school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • e.

    nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • f.

    dislocatie: tijdelijke vestiging van een school of scholengemeenschap, bedoelt voor het oplossen van huisvestingsnood;

  • g.

    voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • h.

    programma: programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

  • i.

    overzicht: overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

  • j.

    aanvrager: bevoegd gezag dat een aanvraag voor vergoeding van een voorziening of voor bekostiging van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze verordening heeft ingediend;

  • k.

    aanvraag: verzoek om vergoeding van een voorziening of om bekostiging van bouwvoorbereiding;

  • l.

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is;

  • m.

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

  • n.

    permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • o.

    noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • p.

    gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • q.

    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • r.

    verhuur: gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

  • s.

    medegebruik: gebruik van een ruimte voor (gym)onderwijs of voor Rotterdams onderwijsbeleid in een gebouw waar een andere school hoofdgebruiker is;

  • t.

    gezamenlijke akte: akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • u.

    beslissing gedeputeerde staten: beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • v.

    eigendomsoverdracht: eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u en van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • w.

    Rotterdams onderwijsbeleid: onderwijsbeleid dat door de raad of het college is vastgesteld;

  • x.

    integraal huisvestingsplan: plan waarin de doelstellingen van het Rotterdams onderwijsbeleid vertaald wordt in de consequenties voor de onderwijshuisvesting;

  • y.

    ruimtestudie: studie waarin een instelling voor voortgezet onderwijs per ruimtesoort beschrijft over welk oppervlak zij beschikt en hoe groot de discrepantie is tussen benodigd en beschikbaar oppervlak;

  • z.

    constructiefout: in relatie met een constructiefout wordt de volgende definitie gehanteerd: ‘Een 'bouwconstructie' is elk deel van een bouwwerk dat is bestemd om belasting te dragen. Dit kan bijvoorbeeld zijn een dragende wand, een vloer, een trap of hellingbaan, een ruit of de dakconstructie. Onder 'belasting' wordt in dit verband verstaan elke oorzaak van krachten op of vervormingen in de bouwconstructie. In een bouwwerk is de constructie (drager) verder te definiëren als dat deel van een bouwwerk dat verantwoordelijk is voor de stabiliteit van het bouwwerk. Zo ontstaat de scheiding tussen drager en inbouw. Anders geformuleerd: Alles wat herleidbaar uit twee of meer delen is samengevoegd noemen we een constructie.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

a.de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

1° nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

2° uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

3° gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

4° verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

5° verwerving van het terrein voor zover nodig voor de realisering van een onder a sub 1° tot en met 4° omschreven voorziening;

6° inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

7° inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

8° medegebruik van een ruimte in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte en een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;

  • b.

    aanpassingen aan gebouwen ten behoeve van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • c.

    onderhoud aan gebouwen ten behoeve van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bestaande uit een of meer activiteiten, zoals onderscheiden in bijlage I;

  • d.

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie. De modelverordening kent het begrip ‘constructiefout’ daarnaast als onderdeel van het formulier ‘Bouwkundige opname’. Daar wordt het volgende gesteld: ‘als het herstel van constructiefout wordt gevraagd, wordt het element aangevuld waarop de aanvraag betrekking heeft’. Elementen die een relatie hebben met een constructiefout zijn: fundering, vloeren, dakconstructie, draagconstructie, vloerafwerkingen, plafondafwerkingen, warmteopwekking, waterleiding/riolering, luchtbehandeling en elektrotechniek;

  • e.

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, terrein, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden, alsmede maatregelen om schade door vandalisme te voorkomen;

  • f.

    huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • g.

    extra ruimte boven de ruimtebehoefte zoals beschreven in Bijlage III, deel B en bekostiging van de exploitatie van deze extra ruimte ter realisatie van het Rotterdams onderwijsbeleid.

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a 1°en 2° alsmede onder b, kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding, indien de verwachte kosten van de voorziening een bedrag van € 200.000,-- te boven gaan. Hierbij is het bepaalde in paragraaf 4 van toepassing.

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen

De vergoeding voor de voorzieningen in artikel 2 onder:

  • 1.

    a.1°, a.2°, a.3°, a.4°, a.5°, b, behalve aanpassingen voor onderwijskundige vernieuwingen, c, d en e wordt vastgesteld op basis van feitelijke kosten, met inachtneming van bijlage IV deel B;

  • 2.

    a.6°, a.7°, onder b vallende aanpassingen voor onderwijskundige vernieuwingen en f wordt vastgesteld op de normvergoeding, met inachtneming van het bepaald in artikel 12, derde lid onder a, vierde en vijfde lid, alsmede in bijlage IV deel A;

  • 3.

    a.8° wordt vastgesteld op basis van het medegebruikerstarief, opgenomen in bijlage IV, deel C;

  • 4.

    g wordt van geval tot geval aangegeven op welke wijze de bekostiging wordt vastgesteld.

Artikel 5 Informatieverstrekking

  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening. Bij de gegevensverstrekking wordt vanaf 2013 uitsluitend gebruik gemaakt van digitale formats via het Onderwijsloket. Voor het huisvestingsprogramma 2013 kan in uitzonderlijke gevallen na overleg tussen het schoolbestuur en de dienst JOS de huisvestingsaanvraag op papier worden ingediend.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden onderscheiden in:

    • a.

      basisgegevens, zijnde gegevens die eenmalig in hun geheel worden verstrekt en vervolgens alleen in geval van wijziging worden gemeld bij het college;

    • b.

      periodieke gegevens, zijnde gegevens die regelmatig door het bevoegd gezag dienen te worden verstrekt;

    • c.

      overige gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening.

  • 3. De in het tweede lid onder a genoemde basisgegevens omvatten:

    • a.

      gegevens over het bevoegd gezag, bestaande uit naam, adres, denominatie en vestigingsplaats, alsmede een opgave van een contactpersoon inzake aangelegenheden aangaande de huisvesting;

    • b.

      gegevens over de onder het beheer van het bevoegd gezag staande school of scholen die geheel of gedeeltelijk gehuisvest zijn in een gebouw gelegen in de gemeente, bestaande uit het brinnummer, naam, adres, onderwijssoort en eventuele onderwijsafdelingen en, voor zover van toepassing, de aanduiding of de school bestaat uit een hoofdvestiging met een of meer nevenvestigingen.

    • c.

      gegevens over de bij de school of nevenvestiging in gebruik zijnde gebouwen gespecificeerd per gebouw, bestaande uit:

      • i.

        het adres;

      • ii.

        de status van het gebouw zijnde hoofdgebouw of dislocatie;

      • iii.

        de bouwaard, zijnde permanent of noodlokaal;

      • iv.

        het bouwjaar;

      • v.

        de bruto vloeroppervlakte van het gebouw uitgedrukt in m2;

      • vi.

        de genormeerde en feitelijke capaciteit van het gebouw voor zover bestemd voor een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, te bepalen aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel A en B;

      • vii.

        een plattegrond van het gebouw;

    • d.

      gegevens over de omvang van het medegebruik uitgedrukt in m2, te verstrekken door de hoofdgebruiker van het gebouw waarin het medegebruik plaatsvindt;

    • e.

      gegevens over het adres, het stichtingsjaar en de oppervlakte van de oefenzaal indien het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of school voor voortgezet onderwijs eigenaar is van een gymnastiekruimte.

  • 4. De in het tweede lid onder b genoemde periodieke gegevens omvatten:

    • a.

      een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum per locatie staat ingeschreven op de school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw gelegen op het grondgebied van de gemeente;

    • b.

      een afschrift van een tussentijdse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat staat ingeschreven op de school in verband met een wijziging van het aantal leerlingen;

    • c.

      indien de school gedeeltelijk is gehuisvest in een of meer locaties op het grondgebied van de gemeente, een opgave van het aantal leerlingen op de wettelijke teldatum per locatie;

    • d.

      de onder a en b vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag tegelijk met de opgave aan de minister verstrekt aan het college;

    • e.

      het bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 februari voorafgaande aan het schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, omvattende:

      • i.

        de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;

      • ii.

        de aanduiding van de gymnastiekruimte of –ruimten waarin het gebruik wordt gewenst;

      • iii.

        de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

  • 5. De in het tweede lid onder c genoemde gegevens omvatten in ieder geval:

    • a.

      een oordeel over de juistheid en volledigheid van door het college voorgelegde gegevens die betrekking hebben op het bevoegd gezag;

    • b.

      inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het opmaken van de staat van het onderhoud als bedoeld in artikel 37;

    • c.

      gegevens betreffende de onderhoudssituatie en de onderhoudsplanning van lesgebouwen en gymnastiekruimten;

    • d.

      de gereedmelding van een op het programma onderwijshuisvesting in enig jaar toegekende voorziening, dan wel de melding van ingebruikneming of medegebruik van een voorziening. Het bevoegd gezag verstrekt deze gegevens binnen drie maanden na de datum van oplevering van de voorziening, dan wel de datum van ingebruikneming of medegebruik;

    • e.

      de bouwvergunning, indien vereist.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen aan de gegevensverstrekking en het college kan voor de gegevensverstrekking een formulier voorschrijven.

Paragraaf 2 Programma en overzicht

Artikel 6 Indiening aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor opname van een voorziening op het programma dient uiterlijk op 31 januari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma te zijn ontvangen door het college. De aanvraag kan met ingang van 1 januari 2012 uitsluitend elektronisch geschieden via het onderwijsloket (www.onderwijsloket.nl) zoals bedoeld in artikel 2:15 Algemene Wet Bestuursrecht. Een aanvraag wordt ingediend door het bevoegd gezag en dient ondertekend te worden met een elektronische handtekening, zoals bedoeld in artikel 2:16 van de Algemene Wet Bestuursrecht, dan wel op een andere door het college toegestane wijze van elektronische indiening waarbij geen twijfel bestaat over de authenticiteit van de aanvraag.

  • 2.

    Aanvragen die op 1 februari of later worden ontvangen neemt het college niet in behandeling.

Artikel 7 Gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1.

    De aanvraag vermeldt in ieder geval:

  • a.

    de naam en het adres van de aanvrager;

  • b.

    de dagtekening;

  • c.

    de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

  • d.

    welke voorziening wordt aangevraagd;

  • e.

    de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

  • f.

    de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

  • 2.

    In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a.

      de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1° tot en met 4°;

    • b.

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt, indien het een voorziening betreft bestaande uit:

1° nieuwbouw voor de gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw;

2° onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, of;

3° herstel van een constructiefout.

    • c.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die vergoed wordt met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B;

    • d.

      een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27;

    • e.

      indien de aanvraag betrekking heeft op nieuwbouw of uitbreiding ten behoeve van het voortgezet onderwijs: een ruimtestudie.

  • 3.

    Indien er sprake is van leegstand binnen het scholenbestand van een schoolbestuur, dient de aanvraag vergezeld te gaan van een leegstandsreductieplan. In het leegstandsreductieplan wordt aangegeven, op welke wijze het betreffende bevoegd gezag de geconstateerde overcapaciteit terugdringt. De omvang van de overcapaciteit wordt bepaald aan de hand van de NEN 2580-systematiek. In het IHP 2012-2015 worden 3 mogelijkheden genoemd en toegelicht om, ingeval van overcapaciteit, deze te reduceren:

A bevorderen medegebruik bij andere scholen;

B stimuleren onderhuur aan organisaties met een maatschappelijke doelstelling;

C opheffen inefficiënte huisvesting.

4. Bij het ontbreken van een of meer gegevens deelt het college dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens voor 15 maart aan te vullen. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet voor 15 maart heeft verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen een onderbouwde opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen en geeft daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1. Na het in behandeling nemen van een aanvraag door het college kan de aanvraag voor 1 juli volgend op de in artikel 6, eerste lid, genoemde datum door de aanvrager nader worden toegelicht. De toelichting kan plaatsvinden op verzoek van de aanvrager of op verzoek van het college. Ten behoeve van een goede voorbereiding en een efficiënt verloop van dit overleg dienen de bevoegde gezagsorganen uiterlijk 1 week van te voren hun vragen, opmerkingen en discussiepunten aangaande de besluitvorming over de ingediende aanvraag schriftelijk kenbaar te maken aan het college.

  • 2. Ingeval de aanvraag een voorziening betreft die bekostigd wordt op basis van de feitelijke kosten overeenkomstig bijlage IV, deel B, treedt het college voor de in het eerste lid genoemde datum in overleg met de aanvrager, indien het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde begroting van de kosten dient te worden aangepast. Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag, geeft het college zulks, onder vermelding van de redenen, aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3. Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1. Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2. Het overleg als bedoeld in het eerste lid wordt gevoerd in het Rotterdamse Onderwijs Forum. Op het overleg is de Verordening Rotterdams Onderwijs Forum van toepassing.

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

  • 1. Het college stelt jaarlijks het bekostigingsplafond vast dat beschikbaar is voor bekostiging van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen voor het basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs en / of per voorziening. Voorts kan het college een afzonderlijk bedrag vaststellen voor voorzieningen die het noodzakelijk acht voor de realisatie van het door de raad of door het college vastgestelde Rotterdams onderwijsbeleid.

  • 2. Indien de gemeentebegroting niet uiterlijk op 31 december wordt vastgesteld van het jaar waarin artikel 6 genoemde datum valt, worden het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht, uiterlijk op 31 december vastgesteld.

  • 3. Indien ten tijde van de vaststelling van de gemeentebegroting het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht nog niet kunnen worden vastgesteld, vindt de vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht plaats op uiterlijk 31 december van het jaar waarin de in artikel 6 genoemde datum valt.

  • 4. Indien de in het tweede en derde lid genoemde uiterste datum voor de vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht wordt overschreden, worden de aangevraagde en in behandeling genomen voorzieningen geacht voor bekostiging in aanmerking te zijn gebracht. Voor de hoogte van de bekostiging is het gestelde in artikel 4 in samenhang met bijlage IV bepalend. De uitvoering van de voorziening geschiedt dan volgens het bepaalde in paragraaf 2.4.

Artikel 12 Inhoud programma

  • 1.

    De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:

  • a.

    de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

  • b.

    de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

  • c.

    de oppervlakte en indeling van een school als bedoeld in bijlage III.

Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

  • 2.

    Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan het college bij de vaststelling van het programma afwijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

  • 3.

    Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven:

  • a.

    het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A, voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

  • b.

    het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening, waarvan bekostiging overeenkomstig bijlage IV, deel B, op basis van feitelijk te maken kosten plaatsvindt;

  • c.

    de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen;

  • d.

    de wijze waarop en de periode waarvoor de bekostiging van de voorziening, genoemd in artikel 2 onder g, wordt vastgesteld.

  • 4.

    Bij beschikbaarstelling van een genormeerd bedrag, als bedoeld in het derde lid onder a, wordt het daadwerkelijk beschikbaar te stellen bedrag door het college met behulp van de systematiek, aangegeven in bijlage IV, deel A, hoofdstuk 4, aangepast aan het prijspeil van het jaar van invoering van voorziening.

Artikel 13 Inhoud overzicht

  • 1. Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste of tweede lid, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2. Ten aanzien van de voorzieningen, als bedoeld in het eerste lid wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1. De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking doet het college schriftelijk mededeling over de besluiten aan de overige bevoegde gezagsorganen.

  • 2. De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering

  • 1. Binnen vier weken na vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

  • a. het bouwheerschap als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de Expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs; In geval er sprake is van multifunctioneel gebruik, zal het bouwheerschap altijd bij de gemeente liggen, of bij een door de gemeente aan te wijzen ontwikkelaar;

  • b. het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

  • c. een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

  • d. de wijze waarop het college toepassing geeft aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 16;

  • e. de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen.

  • 2. Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een voorziening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, dan geeft de aanvrager aan op welke wijze de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij worden, voor zover van toepassing, gezien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B in acht genomen.

  • 3. De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, legt het college schriftelijk vast in een verslag, dat het binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis van de aanvrager brengt. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt er, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.

  • 4. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, deelt het college binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

  • 1.

    Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid, is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter instemming in bij het college.

  • 2.

    Binnen zes weken na ontvangst van de stukken beslist het college over de instemming met de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college deelt de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 3.

    Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 4.

    De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven als dat naar het oordeel van het college niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.

  • 5.

    De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening die overeenkomstig bijlage IV, deel B, wordt bekostigd op basis van feitelijk te maken kosten. De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    Nadat het college met het bouwplan van een voorziening die overeenkomstig bijlage IV, deel B, wordt bekostigd op basis van feitelijk te maken kosten, heeft goedgekeurd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

  • 7.

    De indiening van de in het zesde lid bedoelde offertes kan achterwege blijven, zulks naar het oordeel van het college, indien tijdens het overleg als bedoeld in artikel 15 is overeengekomen dat het voor de uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening beschikbaar gestelde bedrag tevens het maximumbedrag is.

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid, of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 17a Bouwprotocol

Het college kan voor de uitvoering van de op het programma geplaatste voorzieningen een bouwprotocol vaststellen.

Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien de aanvrager niet vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. Een huur- of erfpachtovereenkomst vermeldt de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst. Een koopovereenkomst vermeldt de datum van aankoop.

  • 2. De aanspraak op bekostiging kan worden verlengd, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn, als bedoeld in het eerste lid, bij het college heeft ingediend.

  • 3. Het college beslist voor 15 september op het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

Paragraaf 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Artikel 19 Indiening aanvraag

Een aanvraag tot bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan leiden, kan worden ingediend bij het college. De aanvraag kan met ingang van 2012 (HVP 2013) uitsluitend elektronisch geschieden via het onderwijsloket (www.onderwijsloket.nl) zoals bedoeld in artikel 2:15 Algemene Wet Bestuursrecht. Een aanvraag wordt ingediend door het bevoegd gezag en dient ondertekend te worden met een elektronische handtekening, zoals bedoeld in artikel 2:16 van de Algemene Wet Bestuursrecht, dan wel op een andere door het college toegestane wijze van elektronische indiening waarbij geen twijfel bestaat over de authenticiteit van de aanvraag.

Artikel 20 Inhoud aanvraag

  • 1. De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

  • a. een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

  • b. de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

  • c. een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft die overeenkomstig bijlage IV, deel B, wordt bekostigd op basis van feitelijk te maken kosten.

  • 2. Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 21 Tijdstip beslissing

  • 1.

    Het college beslist binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag of binnen zes weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.

  • 2.

    Indien een beschikking niet binnen zes weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 22 Inhoud beslissing

  • 1.

    De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan leiden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

  • a.

    de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

  • b.

    de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

  • c.

    de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2.

    De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3.

    Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt het college welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A, voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een toegewezen voorziening betreft die overeenkomstig bijlage IV, deel B, bekostigd wordt op basis van feitelijk te maken kosten.

  • 4.

    Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of pachtovereenkomst moet zijn gesloten, alsmede voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet zijn gezonden.

  • 5.

    Binnen zes maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst zijn gesloten.

Artikel 23 Uitvoering beslissing

Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de in het tweede lid van artikel 16 genoemde termijn van zes weken. Hiervoor moet worden gelezen: drie weken.

Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging

  • 1.

    Indien niet voor de in artikel 22, vierde en vijfde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het bepaalde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanspraak op bekostiging kan worden verlengd, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.

  • 3.

    Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.

  • 4.

    Omtrent het niet tijdig inzenden van het afschrift, bedoeld in artikel 22, vierde lid, is het bepaalde in artikel 18, eerste lid, met betrekking tot het zenden van bericht aan de aanvrager van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4 Bekostiging bouwvoorbereiding

Artikel 25 Aanvraag

1.Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag voor bekostiging van de bouwvoorbereiding indienen bij het college. De kosten van bouwvoorbereiding hebben betrekking op de werkzaamheden, samenhangend met het voorlopig ontwerp, het definitief ontwerp en de bouwvoorbereiding.

De bepalingen uit De Nieuwe Regeling 2005, rechtsverhouding Opdrachtgever – architect, ingenieur en adviseur (hierna: DNR 2005), dan wel een latere versie hiervan, zijn hierop van overeenkomstige toepassing.

2.De artikelen 6 tot en met 10 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag (vervallen)

Artikel 27 Beschikking op aanvraag

  • 1.

    Het college neemt voor het tijdstip, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, een beslissing op de aanvraag.

  • 2.

    De aanvraag wordt toegewezen indien en voor zover:

  • a.

    er voldoende middelen voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;

  • b.

    de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat;

  • c.

    naar het oordeel van het college voldoende zekerheid bestaat dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

  • 3.

    Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt de beschikking tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden bekostigd. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. De aanvrager en het college maken afspraken over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag. Bij de bepaling van het bedrag en de beschikbaarstelling in termijnen kunnen de desbetreffende bepalingen van de in artikel 25, eerste lid, genoemde DNR 2005, als uitgangspunt worden genomen.

  • 4.

    Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen door de aanvrager geen rechten worden ontleend ten aanzien van de plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma.

  • 5.

    Het bedrag dat gemoeid is met de bekostiging van bouwvoorbereiding wordt in mindering gebracht op het bedrag dat gemoeid is met de bekostiging van de desbetreffende voorziening.

Artikel 28 Vervallen aanspraak bekostiging

  • 1.

    De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van bekostiging van de bouwvoorbereiding vervalt, indien niet voor 1 september van het jaar, volgend op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk gestart is met de bouwvoorbereiding.

  • 2.

    De aanvrager dient binnen twee weken na de start van de bouwvoorbereiding zodanige informatie aan het college te overleggen dat daaruit blijkt dat daadwerkelijk met de bouwvoorbereiding is gestart.

Paragraaf 5 Medegebruik en verhuur

Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

  • 1.

    a. er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • b.

    het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • c.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;

  • d.

    er sprake is van leegstand of overcapaciteit in een lesgebouw van een school;

  • e.

    er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

  • 2.

    Het college kan niet overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien zowel het juridisch als het economisch eigendom van het gebouw of terrein berust bij het bevoegd gezag van de school.

Artikel 30 Omschrijving leegstand

  • 1.

    Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

  • a.

    wanneer het betreft een gebouw ten behoeve van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw in vierkante meters bruto vloeroppervlakte zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A, blijkt dat er ten minste een aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte ter grootte van de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

  • b.

    wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten. Voor een zelfstandige school voor praktijkonderwijs (niet zijnde een afdeling voor praktijkonderwijs) is het bepaalde onder a van toepassing.

  • 2.

    Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

  • a.

    wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren;

  • b.

    wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt door een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B, blijkt dat de benutting van het gebouw lager is dan 33 klokuur. In bijzondere gevallen kan het college, na overleg met het betrokken bevoegd gezag, het aantal klokuur genoemd in de vorige volzin hoger vaststellen. In dat geval wordt het aantal klokuur niet hoger vastgesteld dan op 40 klokuren;

  • c.

    wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen

  • 1.

    Het college gaat niet over tot vordering, indien de leegstand, berekend overeenkomstig artikel 30, wordt gebruikt voor activiteiten die wenselijk zijn het kader van het Rotterdamse onderwijsbeleid, zoals dat door de raad dan wel door het college is vastgesteld, en voor dat gebruik toestemming is verleend.

  • 2.

    Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt: a. als eerste leegstand gevorderd in het gebouw dat qua beschikbare ruimte het beste aansluit op de huisvestingsbehoefte;

    • b.

      vervolgens leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;

    • c.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en

    • d.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

    • 3.

      Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het tweede lid opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 32 Overleg en mededeling

  • 1.

    Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2.

    Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 3.

    Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4.

    Binnen een week na het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 5.

    De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in het tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

  • a.

    de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

  • b.

    een aanduiding van het aantal groepen leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

  • c.

    een aanduiding van het gebouw waarin leegstand wordt gevorderd;

  • d.

    een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

  • e.

    de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 33 Vergroeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.

Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering indien:

  • a.

    sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bedoeld in artikel 30, dan wel het gebouw voor lichamelijke oefening buiten de reguliere lestijden niet in gebruik is;

  • b.

    sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 35 Overleg en mededeling

  • 1.

    Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.

  • 2.

    In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3.

    Binnen vier weken na afloop van het overleg, als bedoeld in het eerste lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering tot medegebruik aan het bevoegd gezag. Indien het overlegheeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voor zover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over deze punten. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Artikel 36 Toestemming college

  • 1.

    Voordat het bevoegd gezag een huurovereenkomst sluit, vraagt het toestemming voor de verhuur aan het college.

  • 2.

    Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, en de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3.

    Het college verleent geen toestemming indien:

    • a.

      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs of;

    • b.

      de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

Artikel 36 a Tegemoetkoming / compensatie kapitaals- en onderhoudslasten

  • 1.

    Voor de aan het onderwijs onttrokken ruimten in schoolgebouwen waarvoor de gemeente de kosten draagt, wordt een compensatie in rekening gebracht bij het bevoegd gezag. Voor 1 februari 2012 wordt na overleg met Rotterdamse bevoegde gezagsorganen een uitvoeringsregeling opgesteld en door het college vastgesteld.

  • 2.

    Op het in lid 1 genoemde bedrag zijn de voor onderwijshuisvesting gebruikelijke indexeringsregels van toepassing. Dan zal een indexering op bovenstaande cijfers voor 2011 plaatsvinden als basis voor de verrekening van 2012.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan bij het college een onderbouwd verzoek indienen voor verlaging van de compensatie. Het college zal hierover binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een uitspraak doen.

Paragraaf 6 Aanvang en einde gebruik van (gedeelten van) gebouwen en terreinen

Artikel 37 Tijdstip aanvang en beëindiging gebruik; staat van onderhoud

  • 1. Voordat een (gedeelte van een) gebouw en terrein in gebruik wordt genomen wordt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag de staat van onderhoud opgemaakt.

  • 2. Nadat het bevoegd gezag een (gedeelte van een) gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik ervan zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 3. Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht plaats vindt, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 4. De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.

  • 5. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

  • 6. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

  • 7. Alle investeringen die een bevoegd gezag met voorafgegeven schriftelijke toestemming van het college met eigen middelen in het gebouw worden geïnventariseerd.

  • 8. Uiterlijk drie maanden voor de lege oplevering van het schoolgebouw en / of – terrein wordt door het bevoegd gezag schriftelijk mededeling aan het college gedaan van de datum en het tijdstip waarop de oplevering en de feitelijke overdracht zal plaatsvinden, alsmede van de natuurlijke persoon die hierbij namens het bevoegd gezag zal optreden.

  • 9. Uiterlijk twee maanden voor het tijdstip waarop de overdracht zal plaatsvinden, wordt door het bevoegd gezag van de school en het college in gezamenlijk overleg de akte, als bedoeld in het eerste lid, vastgesteld en ondertekend. Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, wordt op hetzelfde moment tevens de staat onderhoud, als bedoeld in het derde lid opgemaakt. Indien er sprake is van eigen investeringen door het bevoegd gezag als bedoeld in het zevende lid, wordt hiervoor een afrekening opgesteld.

  • 10. Het bevoegd gezag en het college kunnen vooraf overeenkomen dat het bepaalde in lid 7 tot en met 8 niet van toepassing is.

  • 11. Op het moment dat het bevoegd gezag het onderwijsgebruik beëindigt van zogenaamde eigendomsscholen als bedoeld in artikel 205 van de Lager-onderwijswet 1920 en als bedoeld in artikel 126 van de Kleuteronderwijswet gelden de bepalingen die zijn vastgelegd in het Besluit oude eigendoms- en huurscholen WPO.

Paragraaf 7 Gebruik gymnastiekruimte

Artikel 38 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik voor een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs.

1.Een bevoegd gezag verstrekt jaarlijks uiterlijk 31 januari voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. De aanvraag kan met ingang van 1 januari 2012 uitsluitend elektronisch geschieden via het onderwijsloket (www.onderwijsloket.nl) zoals bedoeld in artikel 2:15 Algemene Wet Bestuursrecht. Een aanvraag wordt ingediend door het bevoegd gezag en dient ondertekend te worden met een elektronische handtekening, zoals bedoeld in artikel 2:16 van de Algemene Wet Bestuursrecht, dan wel op een andere door het college toegestane wijze van elektronische indiening waarbij geen twijfel bestaat over de authenticiteit van de aanvraag.

Deze opgave bevat de volgende gegevens:

  • a.

    de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;

  • b.

    de aanduiding van de gymnastiekruimte of -ruimten waarin het gebruik wordt gewenst;

  • c.

    de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst. Op de aanvraag is artikel 20, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 3.

    Het college stelt jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

  • 4.

    Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

  • a.

    de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

  • b.

    het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

  • c.

    het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

  • 5.

    Het voorstel tot inroostering vermeldt per school de volgende gegevens:

  • a.

    het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

  • b.

    de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

  • c.

    een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

  • d.

    voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge de beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.

Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

  • 6.

    Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.

  • 7.

    Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college voor 21 juni volgend op de genoemde datum in het derde lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het zesde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.

  • 8.

    Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.

Artikel 39 Inroostering gebruik gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs

  • 1. De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte dan wel de gewenste huur van een sportterrein als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 2. Artikel 20, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het college stelt jaarlijks vóór 1 mei, voorafgaande aan het volgende schooljaar, op basis van de ingediende aanvragen een voorstel tot inroostering van de scholen voor voortgezet onderwijs op. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten.

    Indien naar het oordeel van het college de beschikbare capaciteit ontoereikend is, kan, na overleg met de betrokken bevoegde gezagsorganen, worden uitgegaan van ten hoogste 40 klokuren. Het bepaalde in artikel 38, vierde lid onder c en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen van scholen voor voortgezet onderwijs die een aanvraag hebben ingediend. Zij worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel.

  • 5. Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college vóór 21 juni, volgend op de in het derde lid genoemde datum, de definitieve inroostering voor het volgende schooljaar vast. Indien het college afwijkt van een of meer in het overleg, bedoeld in het derde lid, naar voren gebrachte reacties, wordt dit gemotiveerd.

  • 6. Artikel 38, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 40 Aansluitingen nutsvoorzieningen en facturen op naam van schoolbestuur

Per 1 januari 2012 worden de nutsaansluitingen (gas, licht, water, kabel etc.) en de bijbehorende facturen geacht op naam van het bevoegd gezag te staan.

Artikel 41 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 42 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 43 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    De verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam 2012.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van zes weken na de dagtekening van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 3.

    De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam wordt ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 december 2011.
De griffier,
J.G.A. Paans
De voorzitter,
A.Aboutaleb

Bijlage I: Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder - behoudens de financiële toets - de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

  • ·

    deel A: lesgebouwen;

  • ·

    deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

    DEEL A Lesgebouwen

    Onder verwijsafstand in dit deel wordt verstaan een afstand van 1.500 meter hemelsbreed, mits de afstand over de weg niet langer is dan 2.000 meter. De afstand over de weg wordt gemeten langs de voor kinderen veilige, begaanbare wegen, zulks ter beoordeling van het college. Het college kan bij de toetsing van de noodzaak van de in dit deel opgenomen voorzieningen de eisen betrekken die het Rotterdams onderwijsbeleid aan de onderwijshuisvesting stelt. De noodzaak voor het toekennen van een voorziening in verband met het Rotterdams onderwijsbeleid blijkt uit het feit dat:

    • a.

      zonder de gevraagde voorziening naar het oordeel van het college de doeleinden van het Rotterdams onderwijsbeleid niet kunnen worden gerealiseerd, en realisatie onverwijld noodzakelijk is; en

    • b.

      ter verwezenlijking van deze doeleinden geen gebruik kan worden gemaakt van een geschikte ruimte van een ander gebouw, niet zijnde een schoolgebouw als bedoeld in artikel 1, binnen de verwijsafstand, of de verwezenlijking op een andere wijze dan is gevraagd niet mogelijk is.

    De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2, 1.3.2b, en 1.10d worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. De voorziening genoemd onder 1.3.2b wordt niet noodzakelijk geacht voor nevenvestigingen. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

    1.1 Nieuwbouw

    De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

    • b1.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

    • b2.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

    • c.

      het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen de verwijsafstand een passende huisvesting voor de school te realiseren.

    1.2 Vervangende bouw

    De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

    • a.

      het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

    • b1.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

    • b2.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

    • c.

      het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen de verwijsafstand een passende huisvesting voor de school te realiseren.

    Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

    • a.

      vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

    • b.

      vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

    • c.

      vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

    Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

    1.3 Uitbreiding

    1.3.1 Uitbreiding algemeen school voor basisonderwijs en school voor (voortgezet) speciaal onderwijs

    De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

    • a.

      het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt, en

    • b1.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

    • b2.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

    • b3.

      het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en

    • c.

      het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen de verwijsafstand een passende extra huisvesting voor de school te realiseren.

    • d.

      evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een meer benodigde onderwijsruimten te maken.

    1.3.2. Uitbreiding algemeen school voor voortgezet onderwijs

    De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

    • a.

      het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bijlage III, deel A - voor de aanwezige capaciteit en bijlage III, deel B - voor de ruimtebehoefte -, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende ten minste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en

    • b.

      het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen de verwijsafstand een passende huisvesting voor de school te realiseren.

    1.3.2 Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs en school voor (voortgezet) speciaal onderwijs met een speellokaal

    De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

    • a.

      het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

    • b.

      het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en

    • c.

      het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

    • d.

      medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en

    • e.

      evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige vierkantemeter bruto-oppervlakte en de genormeerde vierkantemeter bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken.

    1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

    De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

    • a1.

      het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

    • a2.

      het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

    • b1.

      de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

    • b2.

      de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

    • c.

      er binnen de verwijsafstand geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

    • d.

      er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

    • e.

      de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

    1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

    De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

    • a.

      er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan de verwijsafstand kunnen voorzien, terwijl

    • b.

      er binnen de verwijsafstand geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

    • c.

      de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

    1.6 Terrein

    De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

    1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair, leer- en hulpmiddelen

    1.7.1. School voor basisonderwijs en school voor (voortgezet) speciaal onderwijs

    a.Aanspraak op het bekostigen van de eerste inrichting van onderwijsleerpakket en meubilair ontstaat op het moment dat de capaciteit van de school wordt uitgebreid en de school voor de gevraagde uitbreiding met onderwijsleerpakket en meubilair nog niet eerder is bekostigd.

    b. De noodzaak voor een school voor onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal blijkt uit het feit dat een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs uitgebeid wordt met een speellokaal; de noodzaak voor een toeslag onderwijsleerpakket en meubilair van een tweede speellokaal blijkt uit het feit dat een school voor basisonderwijs wordt uitgebreid met een tweede speellokaal.

    1.7.2 School voor voortgezet onderwijs

    Aanspraak op het bekostigen van eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair ontstaat op het moment dat:

    • a.

      een voorziening in de huisvesting wordt toegekend met als gevolg uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en

    • b.

      als door middel van een inpandige aanpassing een andere ruimtesoort wordt gecreëerd.

    Bij fusie van scholen wordt uitbreiding van de eerste inrichting onderwijspakket en meubilair respectievelijk leer- en hulpmiddelen uitsluitend toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen.

    1.8 Medegebruik

    De noodzaak van medegebruik van een school voor:

    • 1.

      basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt.

    • 2.

      voortgezet onderwijs blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is.

    1.9 Aanpassing

    De voorziening aanpassing van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bestaat uit:

    • a.

      wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

    • b.

      een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw geschikt te maken voor het desbetreffende onderwijs;

    c creëren (extra) leslokaal of aanpassen leslokaal binnen het gebouw;

    • d.

      verbouwing van een dislocatie tot hoofdgebouw, ten behoeve van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs;

    • e.

      functieverandering, ten behoeve van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, van vaklokalen als gevolg van de keuze voor een ander vak;

    • f.

      creëren speellokaal binnen het gebouw ten behoeve van een school voor speciaal basisonderwijs;

    • g.

      voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;

    • h.

      vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties; en

    • i.

      het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers:

    • j.

      aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen.

    Ad a

    De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn. De noodzaak kan bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs ook aanwezig zijn indien een gebouw in gebruik wordt genomen door een andere onderwijssoort. De voorzieningen die dan noodzakelijk zijn, zijn de specifieke voorzieningen voor die onderwijssoort, die nog niet in het gebouw aanwezig zijn.

    Ad b

    De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het desbetreffende onderwijs.

    Ad c

    De noodzaak voor het creëren van een (extra) leslokaal blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen de verwijsafstand. Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is. De noodzaak voor het aanpassen van een leslokaal blijkt uit het feit dat het lokaal kleiner is dan 42 vierkante meters bruto vloeroppervlakte en aanpassing naar het oordeel van het college noodzakelijk is. Indien aanpassing door de constructie van het gebouw niet mogelijk is, kan het college een extra lokaal boven de op grond van bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit toekennen.

    Ad d

    De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit de aanwezigheid van meer dan 60 leerlingen speciaal onderwijs of meer dan 42 leerlingen voortgezet speciaal onderwijs, terwijl volgens de prognose als vereist volgens bijlage II deze leerlingen ten minste vijftien jaren aanwezig zullen zijn en de dislocatie voor vijftien jaren of meer - gelet op de bouwkundige staat - als hoofdgebouw kan dienen.

    Ad e

    De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan door de onderwijsinspecteur is goedgekeurd.

    Ad. f.

    De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de speciale school voor basisonderwijs niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is. Daarnaast is de noodzaak afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten. Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

    Ad g

    De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

    Ad h

    De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

    Ad i

    De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.

    Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

    Ad j

    De noodzaak van deze aanpassing blijkt uit het feit dat:

    • a1. er sprake is van leegstand en de mogelijkheid bestaat om een lokaal aan te passen ten behoeve van de onderwijskundige vernieuwing, waarbij het aan te passen lokaal volgens de prognose zoals die door de gemeente wordt gehanteerd ten minste vijf jaren niet nodig is voor het reguliere onderwijs; of

      a2. ingeval aanpassing van een leegstaand lokaal niet mogelijk is, de aanpassing ten behoeve van de onderwijskundige vernieuwing gekoppeld is aan de voorziening uitbreiding c.q. algehele renovatie van de school (het schoolgebouw); en b. de aanpassing nog niet eerder is toegekend, en

    • c. bij de bouw van het gebouw geen rekening is gehouden met onderwijskundige vernieuwingen, en

    • d. het een permanent gebouw betreft, en

    • e. het om een bouwkundige aanpassing van het gebouw gaat.

    1.10 Onderhoud voor scholen ten behoeve van het basis en (voortgezet) speciaal onderwijs

    De voorziening onderhoud bestaat uit:

    • a.

      onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het overzicht “onderhoud basis en (voortgezet) speciaal onderwijs”

    • b.

      (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

    • c.

      algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming

    De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

    Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

    Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is.

    Noodzakelijk onderhoud aan noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien:

    • a.

      het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, nog ten minste vier jaar voor de school nodig is; en

    • b.

      voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen de verwijsafstand.

    1.11Herstel van constructiefouten

    De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

    1.12 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket, meubilair en leer- en hulpmiddelen in geval van bijzondere omstandigheden

    De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd. De noodzaak van maatregelen om schade door vandalisme te voorkomen blijkt uit het feit dat schade door vandalisme te verwachten is dan wel zich reeds heeft voorgedaan en (een) passende maatregel(en) tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, deze schade kan / kunnen beperken.

    1.13 Extra ruimte boven de ruimtebehoefte zoals beschreven in bijlage III, deel B en bekostiging van exploitatie van deze ruimte ter realisatie van het Rotterdams onderwijsbeleid

    De aanspraak op deze extra ruimte in vierkante meters bruto vloeroppervlak blijkt uit de argumentatie die het bevoegd gezag geeft waarom deze extra ruimte gewenst is, voor welke periode deze ruimte gebruikt wordt en wat de kwalitatieve en kwantitatieve baten zijn voor het Rotterdams onderwijsbeleid.

    DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

    1.1 Nieuwbouw

    De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om voor een school voor:

    • 1.

      basisonderwijs binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten

    • 2.

      (voortgezet) speciaal onderwijs het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimte.

    • 3.

      voortgezet onderwijs het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 m gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

    1.2 Vervangende bouw

    De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

    • a.

      het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om voor een school voor:

    • 1.

      basisonderwijs binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

    • 2.

      (voortgezet) speciaal onderwijs het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

    • 3.

      voortgezet onderwijs het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 m gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten, en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

    1.3 Uitbreiding

    De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om voor een school voor:

    • 1.

      basisonderwijs binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

    • 2.

      (voortgezet) speciaal onderwijs het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

    • 3.

      voortgezet onderwijs het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 m gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten, en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

    1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

    De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

    • a1.

      het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

    • a2.

      het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om voor een school voor:

    • 1.

      basisonderwijs binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

    • 2.

      (voortgezet) speciaal onderwijs het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

    • 3.

      voortgezet onderwijs het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 m gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door het college vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

    • d.

      de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

    1.5 Terrein

    De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

    1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

    De noodzaak van eerste inrichting blijkt uit:

    • a.

      het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

    • b.

      het feit dat voor de desbetreffende accommodaties nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

    De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair voor een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs blijkt uit:

    • a.

      het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

    • b.

      het feit dat voor de desbetreffende leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt.

    1.7 Medegebruik

    De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

    1.8 Aanpassing voor een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs

    De aanpassingen bestaan uit:

    • 1.

      het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

    • 2.

      het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

    • 3.

      wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

    • 4.

      voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

    • 5.

      vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

    Ad 1

    De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

    Ad 2

    De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

    Ad 3

    De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

    Ad 4

    De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

    Ad 5

    De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is. Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose,

    die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

    1.9 Onderhoud voor een school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.

    De voorziening onderhoud bestaat uit:

    • a.

      onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voorzover omschreven in het overzicht “onderhoud basis onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs”;

    • b.

      (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

    • c.

      algehele vervanging van radiatoren, convectors en leidingen voor centrale verwarming.

    De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

    Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

    Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is.

    1.10 Herstel constructiefouten

    De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

    1.11 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

    De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

    De noodzaak van maatregelen om schade door vandalisme te voorkomen blijkt uit het feit dat schade door vandalisme te verwachten is dan wel zich reeds heeft voorgedaan en (een) passende maatregel(en), zulks ter beoordeling van het college, deze schade kan / kunnen beperken.

    1.12 Huur van een sportterrein

    De noodzaak van huur van een sportveld voor een school voor voortgezet onderwijs blijkt uit:

    • a.

      het feit dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en

    • b.

      er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag.

    I Overzicht “onderhoud basisonderwijs en (voorgezet) speciaal onderwijs“

    Activiteiten die behoren tot het onderhoud:

    Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten.

    Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging.

    Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders.

    Vervangen brandtrap.

    Vervangen erfscheiding.

    Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein.

    Vervangen binnenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk (renovatie-activiteit).

    Vervangen buitenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk (renovatie-activiteit).

    Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen (renovatie-activiteit).

    Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten.

    Vervangen boeiboorden.

Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingprognoses

Bij de beoordeling van de aanvragen wordt uitgegaan van de meest recente leerlingentellingen van de meest recente peildatum van de Dienst Uitvoering Onderwijs.

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging. Voor voorzieningen van tijdelijk gebruik wordt de termijn van de duur van de voorziening gehanteerd.

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte termijnprognose.

De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:

  • a.

    het voedingsgebied of de voedingsgebieden;

  • b.

    de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • c.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied;

  • d.

    de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

  • e.

    de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • f.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en

  • g.

    het onderwijs dat wordt gegeven.

De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn).

Bij het beoordelen van aanvragen voor scholen voor basisonderwijs, voor speciale scholen voor basisonderwijs en voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs worden de door het Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) vervaardigde Leerlingenprognoses Primair onderwijs gehanteerd en de Rotterdamse bevolkingsprognoses, die jaarlijks worden geactualiseerd en aan de bevoegde gezagsorganen te beschikking worden gesteld.

Bij het beoordelen van aanvragen voor het voorgezet onderwijs worden de prognosemodellen gehanteerd van Micro Prognose BV, de bevolkingsprognoses van COS en voor de regiogemeenten PRIMOS, op basis van de laatst bekende integrale leerlingentelling, die periodiek wordt geactualiseerd en aan de bevoegde gezagsorganen ter beschikking wordt gesteld.

Bijlage III: Criteria voor oppervlakte en indeling

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

deel A: de bepaling van de capaciteit;

deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

DEEL A De bepaling van de capaciteit

1.Gebouwen van hoofd- en nevenvestigingen met een permanente of tijdelijke bouwaard en dislocaties

  • 1.

    De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld in de vierkante meter bruto vloeroppervlakte van het gebouw.

  • 2.

    De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs is de het bruto vloeroppervlak zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de vierkante meter bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'.

  • 3.

    De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs is het vierkante meter bruto vloeroppervlakte zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-2, de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs' en wordt vastgesteld in de gegevens met:

    • -

      het aantal specifieke ruimten;

    • -

      het aantal werkplaatsen;

    • -

      het aantal lokalen bewegingsonderwijs.

Naast de vierkante meter bruto vloeroppervlakte zal het gegeven 'aantal gymnastieklokalen' moeten worden vastgelegd, evenals het gegeven 'aantal specifieke ruimten en werkplaatsen' indien en voor zover deze noodzakelijk zijn in het kader van aanvragen betreffende uitbreiding dan wel medegebruik. Bij het gegeven 'aantal specifieke ruimten en werkplaatsen' moeten de ruimtesoorten worden onderscheiden zoals deze binnen het ruimtebehoeftemodel zijn opgenomen.

  • 4.

    Indien een speellokaal aanwezig is èn de school voor speciaal basisonderwijs voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in bijlage I, deel A, paragraaf 1.3.2 sub a. en sub b, wordt op de bruto vloeroppervlakte 90 vierkante meter in mindering gebracht

  • 5.

    Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke (waaronder kinderopvang) en recreatieve doeleinden.

  • 6.

    De capaciteit van het gebouw met een permanente bouwaard en de capaciteit van de tijdelijke bouwaard worden afzonderlijk vastgesteld.

  • 7.

    Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

3.2 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van de gemeente Rotterdam. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw.

Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven. De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

1.3 Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

1.4 Inventaris

Voor de inventaris ten behoeve van een school voor basisonderwijs is het uitgangspunt dat op 1 januari 2011 alle scholen in de gemeente voldoende zijn voorzien. Voor de inventaris ten behoeve van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs is het uitgangspunt dat op 1 januari 2009 alle instellingen voldoende zijn voorzien.

Voor de inventaris ten behoeve van een school voor voortgezet onderwijs is het uitgangspunt dat op 1 januari 1997 alle instellingen voldoende zijn voorzien.

De bruto vloeroppervlakte is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris voor een school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bruto vloeroppervlakte algemene ruimten en het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen als zodanig zijn de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezig inventaris voor een school voor voortgezet onderwijs.

2 Gymnastiekruimten

2.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte bedraagt 40 klokuren.

2.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

2.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn tenzij het nieuwbouw of uitbreiding betreft.

DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

De ruimtebehoefte van een school wordt vastgesteld op basis van het aantal leerlingen.

1. Lesgebouw

Ter inleiding:

Het is mogelijk dat als gevolg van (aanvullingen op de) Rijksfinanciering de huisvestingsbehoefte groter is dan op grond van de onderstaande formules wordt berekend. Het bevoegd gezag dient bij de aanvraag, dan wel in het leegstandsreductieplan deze afwijking per school te onderbouwen. Vervolgens zal de afwijking in eerste instantie binnen de toegestane frictieruimte worden opgevangen. Wanneer dat aantoonbaar niet kan, zal het college de huisvestingsbehoefte hoger vaststellen.

Basisschool

Voor een basisschool is het aantal leerlingen en de gewichtensom bepalend voor de huisvestingsbehoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als een afzonderlijke school.

De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.

De basisruimtebehoefte van een basisschool wordt berekend met de formule:

B = 200 + 5,03 * L, waarbij

B = basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters.

, en

L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

De toeslag wordt berekend met de formule:

T = 1,40 * G, waarbij

T=toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters en

G=gecorrigeerde gewichtensom, welke als volgt wordt bepaald:

  • §

    bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= de optelling van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen);

  • §

    verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een bedrag ter grootte van 6,0% van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal;

  • §

    als de aldus verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80% van het aantal ingeschreven leerlingen, wordt de gewichtensom vastgesteld op 80% van het aantal ingeschreven leerlingen.

Speciale school voor basisonderwijs

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal leerlingen bepalend voor de ruimtebehoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als een afzonderlijke school.

De ruimtebehoefte van een speciale school voor basisonderwijs wordt berekend met de formule:

R= 250+7,35*L, waarbij

R= ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte,rekenkundig afgerond op hele vierkante meters, en

L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 m2.

School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs is de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal), het type vestiging en het aantal leerlingen bepalend voor de huisvestingsbehoefte.

De ruimtebehoefte van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt berekend met de formule

R=V+f*L, waarbij

R = ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters, en

V = vaste voet in vierkante meter bruto vloeroppervlakte.

Voor hoofdvestigingen voor alle onderwijssoorten 370 m2 behalve voor VSO-ZMLK. Voor VSO-ZMLK is de vaste voet 250 m2.

Voor nevenvestigingen is de vaste voet niet van toepassing, en

f = factor (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling) volgens onderstaande tabel, en

L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

De tabel geeft een overzicht van f (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling), per onderwijssoort.

Onderwijssoort

f – factor voor: SO

f- factor voor: VSO

§Slechthorende kinderen (SH)

§Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)

§Visueel gehandicapten (VISG)

§Langdurig zieke kinderen (LZ)

§Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)

§Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI)

8,8

12,2

§Dove kinderen (DO)

§Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG)

§Meervoudig gehandicapte kinderen (MG)*

13,8

15,5

§Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)

8,8

9,2

*Als bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de N-factor anders dan 7 is vastgesteld wordt de f-factor aangepast. Voor SO-MG met N = 2 geldt 56,75, voor VSO-MG met N = 2 geldt 57,5, voor SO-MG met N = 3 geldt 56,75 en voor VSO-MG met N = 3 geldt 57,5.

Voor een school met zowel SO als VSO binnen een onderwijssoort, is de vaste voet slechts eenmaal van toepassing. Voor een school met meer onderwijssoorten is voor elk van de schoolsoorten de vaste voet van toepassing. De bepaling van de ruimtebehoefte van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende onderwijssoorten afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd.

Toekenning van een eventueel speellokaal geeft een additionele ruimtebehoefte van 90 m2..

School voor voortgezet onderwijs

Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (RBM) de ruimtebehoefte bepaald. Het totale ruimtebeslag van een instelling voor voortgezet onderwijs is een optelling van twee componenten, te weten:

  • 1.

    een leerlinggebonden component;

  • 2.

    een vaste voet.

ad 1 Een leerlinggebonden component Deze wordt bepaald door aan de hand van in tabel 7.1.a Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen vierkante meter bruto vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, leerweg of sector die de leerling volgt.

ad 2 Een vaste voet De vaste voet wordt bepaald aan de hand van in tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bruto- vloeroppervlakten per instelling of sector. De vaste voet is afhankelijk van de aard van de vestiging en van het onderwijsaanbod binnen de beroepsgerichte leerweg. Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van toepassing, een vaste voet per sector geeft, uitgedrukt in bruto vierkante meters, de totale ruimtebehoefte van de instelling. Het RBM voorziet in een normering voor praktijkonderwijs. Het RBM voorziet niet in een afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC). Het OPDC levert diensten ter ondersteuning van leerlingen op de scholen die het samenwerkingsverband zijn aangegaan. De leerlingen die gebruikmaken van de diensten van het OPDC zijn derhalve in alle gevallen ingeschreven bij reguliere scholen voor voortgezet onderwijs.

Tabel 7.1.a Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg

Ruimtetype

BVO/leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

-

Algemeen

6,18

Bovenbouw AVO/VWO

-

Algemeen

5,85

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

Algemeen

6,41

-

LWOO

Algemeen

7,07

Bovenbouw techniek

GLW

Algemeen

5,98

-

-

Specifiek

5,47

-

BLW

Algemeen

4,69

-

-

Specifiek

8,99

-

LWOO

Algemeen

4,44

-

-

Specifiek

12,72

Bovenbouw economie

GLW

Algemeen

5,95

-

-

Specifiek

0,89

-

BLW

Algemeen

5,56

-

-

Specifiek

2,25

-

LWOO

Algemeen

5,85

Specifiek

3,06

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

Algemeen

5,33

Specifiek

2,10

BLW

Algemeen

4,71

Specifiek

4,22

LWOO

Algemeen

4,85

Specifiek

5,53

Bovenbouw landbouw

GLW

Algemeen

5,94

Specifiek

0,78

BLW

Algemeen

5,37

Specifiek

2,34

LWOO

Algemeen

5,03

Specifiek

4,69

Praktijkonderwijs

Algemeen

4,41

Specifiek

7,72

Legenda TLW = theoretische leerweg LWOO = leerwegondersteunend onderwijs GLW = gemengde leerweg BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

Tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Ruimtetype

Vaste voet

Hoofdvestiging

Algemeen

980

Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak

Algemeen

550

Nevenvestiging zonder spreidingsnoodzaak

0

VMBO-techniek BLW

Specifiek

299

VMBO-economie BLW

Specifiek

196

VMBO-zorg/welzijn BLW

Specifiek

168

VMBO-landbouw BLW

Specifiek

117

Praktijkonderwijs

Algemeen

306

Legenda BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

De vaste voet per instelling is 980 vierkante meter bruto vloeroppervlakte welke wordt toegekend aan de hoofdvestiging van de instelling. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak, geldt een aanvullende vaste voet van 550 m2 bruto vloeroppervlak. De vaste voet voor een hoofdvestiging of nevenvestiging met of zonder spreidingsnoodzaak is niet van toepassing op een zelfstandige school voor praktijkonderwijs. Voor praktijkonderwijs geldt een vaste voet van 306 m² voor zowel een zelfstandige vestiging als een afdeling voor praktijkschool.

Indien van toepassing worden vaste voeten behorende bij die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden toegekend op de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden en de sector een omvang heeft van tenminste 100 leerlingen.

2 Gymnastiekruimten

1. Voor een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen, zoals bepaald in de modelbeleidsregelvoor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. Voor een speciale school voor basisonderwijs wordt het aantal gymgroepen bepaald door het aantal leerlingen te delen door de 'N-factor'. De 'N-factor' is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

2.Voor de:

  • a.

    school voor basisonderwijs wordt per gymgroep 6-12-jarigen uitgegaan van maximaal 2 klokuur gymnastiek.

  • b.

    speciale school voor basisonderwijs en de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.

  • c.

    School voor voortgezet onderwijs vormt de in tabel 7.2 'Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs' vermelde bruto vloeroppervlakten de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs en voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het aantal gymgroepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie wordt bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SO / VSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.

Tabel 7.2 Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg

BVO/leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

-

1,66

Bovenbouw AVO/VWO

-

0,78

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

1,11

-

LWOO

1,26

Bovenbouw techniek

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw economie

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw landbouw

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Praktijkonderwijs

-

1,99

Legenda TLW = theoretische leerweg LWOO = leerwegondersteunend onderwijs GLW = gemengde leerweg BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

1 Voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

  • -

    Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de berekende ruimtebehoefte gedurende tenminste vijftien jaar blijft bestaan.

  • -

    Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als de berekende ruimtebehoefte gedurende minimaal vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend dan wel tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

  • a.

    nieuwbouw, dan wel

  • b.

    vervangende nieuwbouw wordt voor een:

    • §

      school voor (speciaal) basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bepaald aan de hand van het aantal leerlingen waarvoor huisvesting noodzakelijk is. Het bijbehorend aantal vierkante meter bruto vloeroppervlak wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’ en

    • §

      school voor voortgezet onderwijs bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend dan wel tijdelijk gebruik bestemde voorziening

  • a.

    uitbreiding, dan wel

  • b.

    uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, dan wel

  • c.

    ingebruikneming dan wel

  • d.

    medegebruik, wordt voor een:

school voor (speciaal) basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in deel A van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in deel B van deze bijlage. Het verschil moet voor blijvend bestemde voorziening tenminste bedragen:

  • §

    55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening basisschool;

  • §

    40 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening basisschool;

  • §

    50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs.

Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt de bruto-vloeroppervlakte van een speellokaal 90m2 bvo.

School voor voortgezet onderwijs

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw en ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste 15 jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: “Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte”.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw of uitbreiding door middel van ingebruikneming wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste 15 jaar noodzakelijk is en de huisvesting die aanwezig is.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk en blijvend gebruik bestemde voorziening medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met 10% verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik word gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste 4 jaar doch korter dan 15 jaar noodzakelijk is.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste 4 jaar doch korter dan 15 jaar noodzakelijk is en de met 10% verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het verschil is minimaal 100 m2 bruto vloeroppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste 4 jaar en korter dan 15 jaar noodzakelijk is en de met 10% verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste 4 jaar doch korter dan 15 jaar noodzakelijk is en de met 10% verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting.

De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: “Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte”.

Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt de vierkante meter bruto vloeroppervlakte van een speellokaal 90 vierkante meter bruto vloeroppervlak.

1.2 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

    • a.

      terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

    • b.

      eerste inrichting van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste inrichting van het onderwijsleerpakket, en meubilair voor een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald door de omvang in vierkante meter bruto vloeroppervlakte van de goedgekeurde voorziening.

  • c.

    eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen, dan wel uitbreiding van de eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor het voortgezet onderwijs wordt bepaald door de omvang in vierkante meter bruto vloeroppervlakte van de goedgekeurde voorziening.

  • d.

    eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair als er sprake is van een inpandige aanpassing in een school voor voortgezet onderwijs waarbij algemene en specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke en / of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.

  • e.

    herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

  • f.

    extra ruimte boven de ruimtebehoefte zoals beschreven in deel B en bekostiging van de exploitatie van deze extra ruimte ter realisatie van het Rotterdams onderwijsbeleid is maximaal 10% van de huidige ruimtebehoefte bepaald conform deel B voor een school voor basisonderwijs, 5% voor een school voor voortgezet onderwijs en 0% een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs.

1.3 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde:

  • 1.

    nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt voor de school voor

    • a.

      (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

    • b.

      voorgezet onderwijs bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B.

  • 2.

    uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

  • 3.

    aanpassing van een gymnastiekruimte van een school voor (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

  • 4.

    terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

  • 5.

    aanvulling op de eerste inrichting van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste inrichting van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

  • 6.

    herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

  • 7.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening huur sportterrein voor een school voor het voortgezet onderwijs bedraagt ten hoogste acht weken per kalenderjaar. De omvang van de goedgekeurde voorzieningen medegebruik gymnastiekruimte wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bruto vloeroppervlak gym) / 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2 bruto vloeroppervlak gym) / 322.

DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

1 School voor basisonderwijs

  • -

    minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto;

  • -

    minimumoppervlakte van een onderwijsruimte: 8 m2 netto;

  • -

    voor het speciaal basisonderwijs geldt een minimum netto oppervlakte van 84 m2 voor een speellokaal.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • -

    minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto;

  • -

    een speellokaal heeft een minimum netto oppervlakte van 84 m2;

  • -

    minimum oppervlakte van een onderwijsruimte: 8 m2 netto.

3 School voor voortgezet onderwijs Minimum afmetingen, uitgedrukt in netto m2:

theorielokaal:

42 m2

theorievaklokaal:

50 m2

vaklokaal natuurkunde:

50 m2

vaklokaal biologie:

50 m2

vaklokaal scheikunde:

60 m2

vaklokaal handvaardigheid:

60 m2

vaklokaal overig:

80 m2

specifiek vaklokaal lassen:

50 m2

specifiek vaklokaal meten:

50 m2

werkplaats:

115 m2

restaurant:

80 m2

4 Gymnastiekruimten

De oefenruimte is minimaal 252 m2 netto.

De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten met een was-/douchegelegenheid.

III-1 overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de vierkante meter bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'

NEN 2580: Regelgeving

1.1.Bepalen BVO

De vaststelling van de vierkante meter bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw volgens NEN 2580.

1.2. BVO gebouw

·De bruto vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto

vloeroppervlakten van alle tot het gebouw behorende binnenruimten

(lokalen, verkeersruimten, bergingen, aangrenzende buitenberging,

etc.)

·Indien een binnenruimte aan een andere aanpandige binnenruimte

grenst, wordt gemeten tot het hart van de desbetreffende

scheidingsconstructie.

·Trapgaten, liftschacht en leidingschacht op elk vloerniveau worden

meegerekend mits deze groter zijn dan 4 m2.

·De oppervlakte van een vrijstaande uitwendige kolom, indien groter of gelijk aan

0,5 m² wordt meegerekend.

·De bruto vloeroppervlakte van een kruipruimte indien de nettohoogte groter of gelijk is

aan 1,5 m1, voor mensen toegankelijk is en een verharde

vloer heeft, wordt meegerekend.

·De bruto vloeroppervlakte van een zolder indien de netto hoogte groter of gelijk is aan

1,5 m1 en voor mensen toegankelijk is wordt meegerekend.

Opmerking:

·De oppervlakte van losstaande bijgebouwen zoals schuren en

bergingen worden niet tot de BVO van het gebouw gerekend. Deze

worden als zelfstandig gebouw gerekend.

·De oppervlakte van gebouwgebonden buitenruimten zoals loggia’s,

balkons, niet-gesloten galerijen, dakterrassen enz. worden niet tot

de BVO van een gebouw gerekend, maar separaat als overdekte of

niet-overdekte gebouwgebonden buitenruimten benoemd.

1.3. BVO overdekte gebouwgebonden buitenruimten van een gebouw

·Een gebouwgebonden buitenruimte betreft een ruimte die door het

deels ontbreken van uitwendige bouwkundige

scheidingsconstructies permanent in open verbinding staat met de

bodem en/of buitenlucht.

·Een gebouwgebonden buitenruimte die, of een deel daarvan dat,

overdekt is, waarbij de breedte van de verticale projectie op het

horizontale vlak minimaal de helft is van de netto-hoogte en ten

minste gelijk is aan 0,75 m1.

Opmerking:

·Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte

grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig

worden toegerekend aan de bruto vloeroppervlakte van die

binnenruimte.

1.4. BVO niet-overdekte gebouwgebonden buitenruimten van een gebouw

·Een gebouwgebonden buitenruimte die, of een deel daarvan dat,

niet overdekt is in de zin van 1.3.

1.5. BVO Gymnastiekruimten

·Gymnastiekruimten worden niet tot het BVO van een schoolgebouw

gerekend. Een gymnastiekruimte bestaat uit:

oEen oefenruimte van minimaal 252 m2 netto met een

minimale hoogte van 5 meter.

  • oMinimaal twee kleedruimten met een was-/douchegelegenheid.

  • ·

    De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige

gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw.

·Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandige

gelegen gymnastieklokalen wordt de vierkante meter bruto

vloeroppervlakte gerekend tot in het hart van de

scheidingsconstructie.

III-2 Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de vierkante meter bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'

De vaststelling van de vierkante meter bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw volgens NEN 2580. De vierkante meter bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de vierkante meter bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende 'beloopbare' binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.

Tot de vierkante meter bruto oppervlakte behoort eveneens:

  • -

    de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau;

  • -

    de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m2.

Uitzonderingen:

  • -

    De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de vierkante meter bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.

  • -

    Open brand- of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de vierkante meter bruto oppervlakte niet meegerekend.

  • -

    Niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.

Bijlage IV Financiele normering

De financiële normering valt uiteen in drie delen:

  • -

    deel A: vergoeding op basis van normbedragen;

  • -

    deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten;

  • -

    deel C: bepaling medegebruikstarief.

    DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen

    In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen. Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn inclusief BTW. De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn ten behoeve van de vergoedingen voor 2012.

    1. Eerste inrichting onderwijsleerpakket voor een school ten behoeve van basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

    Het bedrag voor eerste inrichting onderwijsleerpakket (OLP) en meubilair bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m2 voor OLP en meubilair tezamen. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal leerlingen. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

    a.De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

    Basisbedrag

    € 36.144,43

    Naast het basisbedrag per vierkante bruto vloeroppervlak

    € 126,44

    b.De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

    Basisbedrag

    € 76.685,50

    Naast het basisbedrag voor elke vierkante meter bruto vloeroppervlak

    € 130,81

    Onderwijs leerpakket / meubilair speellokaal speciaal basis onderwijs

    € 6.997,90

    c.School voor (voortgezet) speciaal onderwijs.

    Basisbedrag

    Naast het basisbedrag voor elke vierkante meter bruto vloeroppervlak

    SO/VSO-doven

    € 129.207,74.

    € 225,54

    SO/VSO-sh

    € 117.374,93

    € 292,30

    SO/VSO-esm

    € 109.373,35

    € 145,34

    SO/VSO-visg

    € 155.222,56

    € 277,41

    SO/VSO-lz

    € 98.983,61

    € 136,69

    SO/VSO-lg

    € 116.531,56

    € 266,47

    SO/VSO-zmlk

    € 97.446,25

    € 115,95

    SO/VSO-zmok

    € 95.116,91

    € 133,30

    SO/VSO-pi

    € 95.957,72

    € 144,76

    SO/VSO-mg

    € 117.988,25

    € 118,24

    De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een (tweede) speellokaal bedraagt € 6.997,90.

    Gymzalen De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een losse gymnastiekzaal bedraagt voor zowel een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs € 73.528,26

    Bij realisatie van een inpandige gymzaal ziet de vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs er als volgt uit:

    Schoolsoort

    Bedrag in euro

    SO-doven

    € 38.613,86

    SO-sh/esm

    € 38.387,34

    SO-visg

    € 46.473,65

    SO-lg/mg

    € 50.907,42

    SO-lz/pi

    € 36.513,83

    SO-zmlk

    € 36.513,83

    SO-zmok

    € 36.438,69

    VSO-doven

    € 45.270,32

    VSO-sh/esm

    € 46.451,55

    VSO-visg

    € 55.262,19

    VSO-lg/mg

    € 56.693,70

    VSO-lz/pi

    € 44.616,16

    VSO-zmlk

    € 44.616,16

    VSO-zmok

    € 39.828,25

    SOVSO-doven

    € 46.880,85

    SOVSO-sh/esm

    € 50.255,48

    SOVSO-visg

    € 57.347.85

    SOVSO-lg/mg

    € 58.236,82

    SOVSO-lz/pi

    € 48.418,98

    SOVSO-zmlk

    € 48.418,98

    SOVSO-zmok

    € 40.280,19

    2. Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs

    De toekenning van een vergoeding voor eerste inrichting met inventaris (leer- en hulpmiddelen en meubilair) is gekoppeld aan de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw (niet zijnde vervangende nieuwbouw), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd. Indien bij uitbreiding wordt verwezen naar medegebruik is toekenning van inventaris slechts van toepassing indien inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt dan wel niet geschikt is. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type ruimte dat wordt gerealiseerd. Door het verschil te bepalen tussen de aanwezige bruto vloeroppervlakte per ruimtetype en het te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype wordt de hoogte van de vergoeding bepaald aan de hand van de in onderstaande tabel genoemde bedragen.

    Normbedragen inventaris per ruimtetype (in euro)

    Algemene ruimte

    149,38

    Specifieke ruimte

    (Uiterlijke) verzorging/mode en commercie

    348,62

    Handel/verkoop/administratie

    213,26

    Praktijkonderwijs

    286,34

    Werkplaatsen

    Techniek algemeen

    365,76

    Consumptief

    708,30

    Grafische techniek

    1354,16

    Landbouw

    0,00

    Specifieke ruimte:

    • -

      (uiterlijke)verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;

    • -

      handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren;

    • -

      praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken.

    Werkplaatsen:

    • -

      techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;

    • -

      consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

    • -

      grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

    • -

      landbouw: groen-praktijk;

    • -

      praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken.

    De overige ruimte is algemene ruimte.

    Gymzalen

    In geval van nieuwbouw (als eerste voorziening), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd, bestaat aanspraak op vergoeding voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik bestaat geen aanspraak op eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair (Lhm). De vergoeding, afhankelijk van het type toegekende gymnastiekaccommodatie wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

    Meubilair

    L.h.m

    Totaal

    Eerste lokaal

    1.022,67

    60.983,82

    62.006,49

    Tweede lokaal

    1.022,67

    47.572,01

    48.594,67

    Derde lokaal

    1.022,67

    20.682,08

    21.704,75

    Oefenplaats 1

    13.468,17

    13.468,17

    Oefenplaats 2

    1.554,71

    1554,71

    Huur sportvelden Gedurende maximaal 8 weken per jaar kan een school aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten bedraagt € 21,15 per klokuur.

    3.Aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen

    Voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt de normvergoeding bepaald op basis van de verschiloppervlakte tussen het aantal genormeerde m2 bruto vloeroppervlak behorend bij de minimumnormen zoals deze golden voor 1 januari 2003 en het aantal genormeerde m2 behorend bij de minimumnormen (zie bijlage III, deel A) bij het aantal leerlingen dat bepaald is aan de hand van de bepaling van de omvang van de permanente ruimtebehoefte van de school (uitgedrukt in leerlingen).

    De bedragen zijn inclusief een component voor de eerste inrichting.

    Vergoeding school voor basisonderwijs

    Aantal leerlingen

    Verschil oppervlakte (in m2 bvo)

    Bedrag

    0 – 48

    35

    € 58.769,26

    49 – 72

    45

    € 75.560,48

    73 – 96

    55

    € 92.351,70

    97 - 120

    65

    € 109.142,91

    212 - 144

    75

    € 125.934,13

    145 - 168

    85

    € 142.725,35

    169 - 192

    95

    € 159.516,57

    192 - 216

    105

    € 176.307,78

    217 - 240

    115

    € 193.099,00

    241 - 274

    125

    € 209.890,22

    275 298

    135

    € 226.681,44

    299 - 322

    145

    € 243.472,66

    Bij elke volgende 24 leerlingen

    € 16.791,22

    Vergoeding speciale school voor basisonderwijs

    Aantal leerlingen

    Verschil oppervlakte (in m2 bvo)

    Bedrag

    0 – 60

    70

    € 117.538.52

    61 – 75

    80

    € 134.329,74

    Bij elke volgende 15

    € 16.791,22

    4. Indexering

    Werkelijke prijsontwikkeling

    De in de verordening genoemde normbedragen gelden voor 2012.Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt. Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer 'Consumentenindex van alle huishoudens’ (NR-reeks), gepubliceerd in de 'Maandstatistiek van de prijzen' van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar.

    Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma

    Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen. Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) 'bruto investeringen door bedrijven in woningen', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september. Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer 'prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

    DEEL B Vergoeding op basis van feitelijke kosten

    Bepaling van de feitelijk kosten

    De feitelijke kosten van de in artikel 4 genoemde voorzieningen worden bepaald aan de hand van de demarcatie opgenomen investeringskosten eigenaar versus gebruiker voor zover vereist uit relevante regelgeving. Deze kosten en het minimale kwalitatieve gebruikers niveau van deze investeringskosten staan beschreven in de “Leidraad projecten Onderwijshuisvesting”. Hierbij wordt rekening gehouden met de wet- en regelgeving, lokaal onderwijsbeleid, locatiegebonden factoren en de actuele marktsituatie. Het college toetst zowel de bouwkundige als de prijstechnische aspecten, met als uitgangspunt "sober en doelmatig".

    Huur van tijdelijke lokalen

    Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten.

    Ten aanzien van deze voorzieningen kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding, indien de begrote kosten van de voorziening naar verwachting een bedrag van EUR 200.000 te boven gaan. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een vierkante meter bruto vloeroppervlakte van 2500 vierkante meter) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het verwachte bedrag. De vergoeding van bouwvoorbereiding maakt deel uit van de feitelijke kosten.

    Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, 1ste lid, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dienen de wettelijke voorschriften ten aanzien van aanbesteding voor de sector overheid en de aanbestedingsregels van de gemeente Rotterdam voldaan te worden. De laatste zijn beschreven in de “Leidraad projecten Onderwijshuisvesting”.

    Het uiteindelijke budget op basis van de feitelijke toegekende kosten wordt beschouwd als een taakstellend budget.

    DEEL C Bepaling medegebruikstarieven

    Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor voortgezet onderwijs alsmede een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs betaalt voor het onderwijsgebruik van een lokaal, niet zijnde een gymnastiekruimte, een vergoeding. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma's van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekendgemaakt door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen

Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma gerangschikt in volgorde van prioriteit.

In het Integraal Huisvestingsplan zijn de criteria benoemd waaraan een aanvraag moet voldoen. Deze criteria zijn gerangschikt naar prioriteit.

Een aanvraag die voldoet aan een criterium met de hoogste prioriteit krijgt voorrang op een aanvraag die voldoet aan een criterium met een lagere prioriteit. Indien er meerdere aanvragen aan hetzelfde criterium voldoen, krijgt die aanvraag voorrang die op basis van de overige criteria de hoogste prioriteit behaald.

Bijlage VI: Beleidsregel voor bekostiging van gymnastiekruimte

Het college van de gemeente Rotterdam,

gelet op de artikelen 117, 134 en 136 van de Wet op het primair onderwijs en de artikelen 115, 128 en 130 van de Wet op de expertisecentra;

gelet op de artikelen XIII, XV en XVII van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden;

gelet op artikel 5 van de Gemeentewet;

gezien het gevoerde op overeenstemming gericht overleg met vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen van de niet door gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente;

besluit vast te stellen de volgende:

beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 1 Omvang en bekostiging gebruik

1.De omvang van het door de gemeente bekostigde gebruik van een gymnastiekruimte door een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week waarin volgens het activiteitenplan door de school de gymnastiekruimte wordt gebruikt. Voor een basisschool wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld op basis van het aantal groepen volgens het bepaalde in artikel 14 van het Besluit Bekostiging WPO en de splitsingstabel zoals opgenomen in de bijlage bij deze beleidsregel.

Het aantal klokuren bedraagt ten hoogste 2 klokuur per week per groep leerlingen van 6 jaar en ouder. Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld op basis van het aantal groepen volgens respectievelijk het bepaalde in het vierde lid van artikel 136 WPO en artikel 14 van het Besluit bekostiging WEC.

Het aantal klokuren bedraagt ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes jaar indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal en ten hoogste 2,25 klokuur per groep leerlingen van zes jaar en ouder.

  • 2.

    Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs of school voor (voortgezet) speciaal onderwijs dat eigenaar is van een gymnastiekruimte ontvangt jaarlijks bekostiging. De hoogte van de bekostiging wordt vastgesteld volgens het bepaalde in de bijlage bij deze regeling, op basis van de door het betreffende bevoegd gezag ingevolge artikel 38, eerste lid van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs verstrekte gegevens. Het maximaal aantal voor bekostiging in aanmerking komende klokuren wordt op grond van het eerste lid vastgesteld. Wanneer er sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meer andere scholen voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs wordt voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding het aantal klokuren getotaliseerd.

  • 3.

    Het college keert de ingevolge het tweede lid vastgestelde jaarlijkse vergoeding in driemaandelijkse termijnen uit aan het bevoegd gezag als bedoeld in het tweede lid, waarbij de eerste termijn aanvangt aan het begin van het schooljaar.

Artikel 2 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze regeling betreffende, waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college. Artikel 3 IndexeringHet college stelt jaarlijks de in het kader van deze regeling gehanteerde normbedragen voor de klokuurvergoeding bij op basis van de in bijlage IV , deel A van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 4 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling kan worden aangehaald als: beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de gemeente Rotterdam.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking met ingang van [datum].

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van ..... [datum].

De voorzitter, De secretaris,

…………..…………….

Bijlage I Grondslag bekostiging voor materiële instandhouding lichamelijke oefening

Bijlage I

Basisschool

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep 6-12-jarigen wordt maximaal 2 klokuur gymnastiek vergoed. Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Bij de bepaling van het aantal formatieplaatsen en daarop gebaseerde aantal groepen wordt uitgegaan van de formule en bepalingen zoals vastgelegd in artikel 14 van het Besluit Bekostiging WPO. Dit vloeit voort uit het derde lid van artikel 136 WPO.

Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht 'splitsing aantal groepen leerlingen' zoals weergegeven in tabel 1.

Tabel 1 Splitsingstabel aantal groepen leerlingen

Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal gymgroepen leerlingen in groepen 4- en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening.

Aantal gymgroepen per school (G)

Aantal gymgroepen 4/5-jarigen

Aantal gymgroepen 6/12-jarigen

2

1

1

3

1

2

4

2

2

5

2

3

6

2

4

7

3

4

8

3

5

9

3

6

10

3

7

11

4

7

12

4

8

13

4

9

14

5

9

15

5

10

16

5

11

17

6

11

18

6

12

19

6

13

20

6

14

21

7

14

22

7

15

23

7

16

24

8

16

25

8

17

26

8

18

27

9

18

28

9

19

29

9

20

30

9

21

31

10

21

32

10

22

33

10

23

34

11

23

35

11

24

36

11

25

37

11

26

38

12

26

39

12

27

40

12

28

41

13

28

42

13

29

43

13

30

44

14

30

45

14

31

46

14

32

47

14

33

48

15

33

49

15

34

50

15

35

Speciale school voor basisonderwijs

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de 'N-factor’ zoals bepaald in vierde lid van artikel 136 WPO. De 'N-factor' is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Het aantal groepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar word maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed, indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed. Bij de bepaling van het aantal groepen wordt uitgegaan van het bepaalde in artikel 14 van het Besluit bekostiging WEC. Dit vloeit voort uit het derde lid van artikel 130 WEC.

Vergoeding per klokuur

Ingevolge artikel 117 en 136 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 115 en 130 van de Wet op de Expertisecentra worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding alsmede een vergoeding voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair.

De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.

Stichtingsjaar en omvang

Vast bedrag

Variabel bedrag

Tot 1987

-< 90 m2

€ 2.714,96

€ 329,87

-90-130 m2

€ 3.483,74

€ 417,43

-130-170 m2

€ 3.809,21

€ 450,47

-170-190 m2

€ 3.635,18

€ 492,88

-190-230 m2

€ 3.481,54

€ 542,99

-> 230 m2

€ 3.940,27

€ 607,43

Vanaf 1987

->= 252 m2

€ 3.128,54

€ 552,35

De bovenstaande normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2012. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2008 en voorzien van het cumulatief MEV-indexcijfer voor 2009-2011 (5% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek).

Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

  • ·

    Indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed;

  • ·

    Indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed;

  • ·

    Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren.

Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.