Verordening bodemenergiesystemen Rotterdam

Geldend van 04-07-2013 t/m heden

Intitulé

Verordening bodemenergiesystemen Rotterdam

Gemeenteblad 2013

Verordening bodemenergiesystemen Rotterdam

De Raad van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 mei 2013 (raadsvoorstel Beleid BS13/370;13GR1443); raadsstuk 13GR1443;

gelet op de artikelen 121 en 147 van de Gemeentewet, artikel 1.9a van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 2.2b Besluit omgevingsrecht en artikel 18 lid 3 van de Wet bodembescherming (Wbb);

overwegende dat:

burgemeester en wethouders als gevolg van artikel 1.4 van het Besluit lozen buiten inrichtingen het bevoegd gezag zijn voor het installeren en in werking hebben van een gesloten bodemenergiesysteem;

burgemeester en wethouders op grond van artikel 2.2b Besluit omgevingsrecht interferentiegebieden kunnen aanwijzen;

burgemeester en wethouders op grond van artikel 2.1. lid 1 sub i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, juncto artikel 2.2a lid 7 van het Besluit omgevingsrecht vergunning kunnen verlenen voor het installeren en in werking hebben van een gesloten bodemenergiesysteem met een vermogen van meer dan 70 kW en voor een bodemenergiesysteem met een vermogen van minder dan 70 kW, indien dat systeem zich bevindt in een interferentiegebied dat is aangewezen op grond van artikel 2.2b Besluit omgevingsrecht;

het wenselijk is interferentiegebieden aan te wijzen waarbinnen voorafgaande toestemming wordt vereist bij de aanleg van gesloten bodemenergiesystemen ter voorkoming van interferentie dan wel ter bevordering van het doelmatig gebruik van bodemenergie;

besluit:

tot vaststelling van de Verordening bodemenergiesystemen Rotterdam (verordening voor de aanwijzing van interferentiegebieden en de aanleg van gesloten bodemenergiesystemen)

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening, de bijlage en de toelichting wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    gesloten bodemenergiesysteem: een installatie waarmee gebruik wordt gemaakt van de bodem voor de levering van warmte of koude ten behoeve van verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door middel van een gesloten circuit van zich in de bodem bevindende leidingen, met inbegrip van het bovengrondse deel van de installatie;

  • c.

    interferentie: onderlinge beïnvloeding van nabijgelegen bodemenergiesystemen, die kan leiden tot een hoger of lager rendement van een individueel bodemenergiesysteem;

  • d.

    interferentiegebied: een gebied binnen de gemeente Rotterdam waarin ordening van bodemenergiesystemen wenselijk is met het oog op het voorkomen van interferentie tussen bodemenergiesystemen of anderszins ter bevordering van het doelmatig gebruik van bodemenergie.

Artikel 2 Aanwijzing interferentiegebieden

De op de bij deze verordening behorende kaart (zie bijlage 1) omkaderde gebieden worden aangewezen als interferentiegebieden in de zin van 2.2b Besluit omgevingsrecht.

Artikel 3 Weigering vergunning voor een gesloten bodemenergiesysteem

Een omgevingsvergunning voor een gesloten bodemenergiesysteem wordt op grond van artikel 5.13c Besluit omgevingsrecht geweigerd, indien het bodemenergiesysteem naar het oordeel van het college zodanige interferentie kan veroorzaken met een ander bodemenergiesysteem, met inbegrip van een bodemenergiesysteem waarvoor een vergunning krachtens artikel 6.4, eerste lid, van de Waterwet is vereist, dat het doelmatig functioneren van de betreffende systemen kan worden geschaad, dan wel anderszins sprake is van een ondoelmatig gebruik van bodemenergie. Van ondoelmatig gebruik van bodemenergie is in ieder geval sprake indien:

de aanleg van een gesloten bodemenergiesysteem (mede) plaatsvindt buiten de eigendom van de aanvrager of initiatiefnemer, indien daardoor op belendende percelen de aanleg van een bodemenergiesysteem niet meer mogelijk is zonder interferentie te veroorzaken dan wel de mogelijkheden voor aanleg van een bodemenergiesysteem ernstig worden beperkt;

de aanleg van een gesloten bodemenergiesysteem met een beperkte capaciteit de toekomstige aanleg van een gesloten bodemenergie-systeem met een grotere capaciteit belemmert;

een gesloten bodemenergiesysteem of een onderdeel daarvan binnen een interferentiegebied dieper reikt dan 80 meter beneden maaiveld.

Artikel 4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na de dagtekening van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening bodemenergiesystemen Rotterdam.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 20 juni 2013.

De griffier, De voorzitter,

J.G.A. Paans A. Aboutaleb

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 27 juni 2013 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Kenniscentrum Bestuursdienst Rotterdam (KBR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)

(Zie ook: www.bds.rotterdam.nl – Gemeentebladen) Bijlage 1 Kaart Aanwijzing Interferentiegebieden

Toelichting

Algemeen

Artikel 1 Begripsomschrijving

Op 1 juli 2013 treedt de zogenaamde AMVB Bodemenergiesystemen (Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels voor milieubeheer, het Besluit bodemkwaliteit, het Besluit lozen buiten inrichtingen, het Besluit omgevingsrecht en het Waterbesluit met betrekking tot het installeren en in werking hebben van bodemenergiesystemen, Staatscourant Nr. 4830) in werking (hierna: de AMVB). De AMVB bevat regels over het installeren en in werking hebben van bodemenergiesystemen en leidt tot wijzigingen in de hierboven genoemde AMVB’s.

Met deze regelgeving wil de rijksoverheid de toepassing van bodemenergie stimuleren en een impuls geven aan duurzaamheidambities gericht op de besparing van fossiele brandstoffen en CO2-reductie. Daarnaast dient aantasting van de bodem door bodemenergiesystemen te worden voorkomen door de introductie van een aantal algemene regels die een bepaald beschermingsniveau waarborgt. De AMVB draagt bij aan de realisatie van de doelstellingen van de EG-richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare energiebronnen.

De gemeente Rotterdam heeft als doelstelling dat in 2025 de CO2-uitstoot ten opzichte van 1990 is gehalveerd. Door middel van de toepassing van bodemenergie kan een bijdrage geleverd worden aan realisatie van die doelstelling. Toepassing van bodemenergie leidt tot een ondergrondse ruimteclaim. Omdat de druk op de beschikbare ruimte in bepaalde delen van Rotterdam groot is, wil de gemeente het gebruik sturen.

Open en gesloten bodemenergiesystemen

Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open

en gesloten systemen. Voor het plaatsen van gesloten bodemenergiesystemen in Rotterdam is het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam het bevoegd gezag. Zodra het gesloten bodemenergiesysteem is geplaatst, is de vergunning uitgewerkt. Voor de werking en instandhouding van het gesloten bodemenergiesysteem gelden dan alleen nog de algemene regels uit de AMVB.

Bij gesloten bodemenergiesystemen wordt water, vaak gemengd met een antivriesmiddel, door een buizenstelsel in de bodem geleid. Terwijl het water door het buizenstelsel gaat, wordt warmte uitgewisseld met (het water in) de bodem. Als koud water door het buizenstelsel geleid wordt, wordt dat opgewarmd door de bodem (terwijl de bodem afkoelt) en daarna gebruikt voor verwarming. Als warm water door het buizenstelsel geleid wordt, wordt dat afgekoeld door de bodem (terwijl de bodem opwarmt) en daarna gebruikt voor koeling. Gesloten bodemenergiesystemen worden veelal toegepast bij individuele woningen en kleinschalige kantoorgebouwen.

Figuur 1: Principe gesloten systeem

Een belangrijke wijziging die de AMVB met zich mee brengt voor gesloten bodemenergiesystemen is dat een melding of vergunning vereist is, waar dat eerder niet het geval was. Of een melding dan wel een vergunning vereist is, hangt af van het vermogen en de locatie van het systeem. Gesloten bodemenergiesystemen met een vermogen van minder dan

70 kW zijn meldingsplichtig, voor gesloten bodemenergiesystemen met een vermogen van meer dan 70 kW geldt een vergunningplicht. In interferentiegebieden (zie hieronder) geldt een vergunningplicht voor gesloten systemen, ongeacht het vermogen.

Bij open bodemenergiesystemen wordt grondwater tussen twee plekken in de bodem, bronnen, heen en weer gepompt. Het water in de twee bronnen verschilt van temperatuur. Het water uit de koudste bron wordt opgepompt ten behoeve van koeling, waarna het opgewarmde water teruggepompt wordt in de warmste bron. Andersom wordt het water uit de warmste bron opgepompt ten behoeve van verwarming, waarna het afgekoelde water teruggepompt wordt in de koudste bron. Open bodemenergiesystemen worden veelal toepast bij grotere panden, vooral bedrijven/kantoren en appartementcomplexen/woonwijken.

Figuur 2: Principe open systeem

Voor open bodemenergiesystemen in Rotterdam is gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland het bevoegd gezag. Voor open bodemenergiesystemen is een vergunning vereist op grond van de Waterwet, omdat in een dergelijk systeem grondwater wordt onttrokken aan de bodem. De Provincie Zuid-Holland stelt tevens beleidregels op, die zij hanteert bij de vergunningverlening op grond van de Waterwet voor open bodemenergiesystemen. Een belangrijke wijziging die de AMVB met zich mee brengt voor open bodemenergiesystemen is dat de bestaande vergunningprocedure wordt verkort.

De AMVB bevat tevens, zowel voor open als gesloten bodemenergiesystemen en ongeacht of ze wel of niet vergunningplichtig zijn, uniforme voorschriften die gericht zijn op het voorkomen van aantasting van de bodemkwaliteit en voorschriften die het duurzaam gebruik van bodemenergie bevorderen. Er is gekozen voor zoveel mogelijk direct werkende algemene regels, waarmee is voorzien in een algemeen beschermingsniveau voor alle systemen.

Voor wat betreft de kwaliteitsaspecten van de werkzaamheden bij de aanleg van bodemenergiesystemen sluit de AMVB aan bij het Besluit bodemkwaliteit. Op grond van dat besluit mogen de werkzaamheden bij de aanleg van open en gesloten bodemenergiesystemen alleen worden verricht door een overeenkomstig dat besluit erkende persoon of instelling. Verder kunnen op grond van het Besluit bodemkwaliteit ook normdocumenten worden aangewezen, waarin is beschreven hoe bepaalde werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Een dergelijke regeling geldt bijvoorbeeld voor mechanisch boren. Die boringen moeten worden plaatsvinden overeenkomstig de beoordelingsrichtlijn BRL SIKB 2100 Mechanisch boren met bijbehorend protocol 2101 Mechanisch boren. Hierin is ook aangegeven hoe de afwerking na buitengebruikstelling van het bodemenergiesysteem moet plaatsvinden.

Interferentie

Bodemenergiesystemen hebben thermische invloedsgebieden, relatief koude en/of warme zones in de bodem (inclusief grondwater) doordat water in een buizenstelsel of in de grond wordt gebracht dat een andere temperatuur heeft dan de natuurlijke bodemtemperatuur. Bij bodemenergiesystemen in elkaars nabijheid bestaat het risico dat thermische invloedsgebieden elkaar overlappen (interferentie). Interferentie tussen thermische invloedsgebieden van verschillende temperatuur is vooral ongewenst, omdat één zone dan zowel gekoeld als opgewarmd wordt. Hierdoor vermindert het energierendement van de betrokken bodemenergiesystemen.

Het risico op interferentie neemt toe als bodemenergiesystemen dichter bij elkaar gerealiseerd worden. Realisatie van een groot aantal bodemenergiesystemen in een beperkt gebied kan alleen wanneer de systemen ‘slim’ ten opzichte van elkaar gepositioneerd worden. In gebieden waar dergelijke druk op de (energieopslag)capaciteit van de bodem voorzien wordt, is het wenselijk dat regie wordt gevoerd om vraag naar en beschikbaarheid van ruimte voor bodemenergie op elkaar af te stemmen.

Artikel 2 Aanwijzing interferentiegebieden

Interferentiegebieden kunnen zowel bij gemeentelijke als provinciale verordening worden aangewezen. In beginsel worden interferentiegebieden aangewezen bij gemeentelijke verordening. Dit is geregeld in artikel 2.2b Besluit omgevingsrecht. De aanwijzing van de in deze verordening opgenomen interferentiegebieden is afgestemd met de provincie Zuid-Holland, zodat overlap in interferentiegebieden is voorkomen en er geen interferentiegebied is aangewezen dat overlap vertoond met een grondwater-beschermingsgebied.

Een belangrijke reden waarom de gemeente het initiatief heeft bij de aanwijzing van interferentiegebieden, is dat de aanwijzing van een interferentiegebied vooral gevolgen voor de gemeente heeft. Hierdoor wordt namelijk voor de installatie van kleine gesloten bodemenergie-systemen met een vermogen van minder dan 70 kW een omgevingsvergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verplicht. Het college is hiervoor het bevoegd gezag. Daarnaast is de gemeente de lokale regisseur, zeker indien het gaat om de afstemming van lokaal gebruik van schaarse (onder)grond. De aanwijzing van een interferentiegebied leunt sterk aan tegen de taken van de gemeente in het kader van de ruimtelijke ordening, vooral het opstellen van een bestemmingsplan of een structuurvisie, en moet daarop worden afgestemd.

De in deze verordening aangewezen gebieden hebben gemeenschappelijk dat er een grote vraag naar bodemenergie bestaat of wordt verwacht en dat het daarom wenselijk is dat regie wordt gevoerd om vraag en aanbod van ruimte voor bodemenergie op elkaar af te stemmen. Nieuwe gebouwen die in Rotterdam gerealiseerd worden, worden verwarmd middels een aansluiting op het restwarmtenet. Indien de nieuwe gebouwen naast verwarming ook koeling nodig hebben, kunnen zij daar met een bodemenergiesysteem in voorzien. De realisatie van een groot aantal bodemenergiesystemen in een beperkt gebied is te verwachten op die plaatsen waar veel nieuwe gebouwen met een koelbehoefte gerealiseerd worden. Begin 2011 heeft de gemeente Rotterdam ten behoeve van beleidsvorming op het gebied van duurzame koeling van gebouwen een onderzoek naar de mogelijkheden, de kansen en de aandachtspunten voor milieuvriendelijke koeling uit laten voeren. De belangrijkste conclusie van het onderzoek was, dat de in deze verordening aangewezen gebieden een zodanig intensieve koudebehoefte hebben, dat het thema koude hier aandacht verdient voor en tijdens het gebiedsontwikkelingsproces.

Het rechtsgevolg van de aanwijzing van een interferentiegebied is dat voor het installeren van een klein gesloten bodemenergiesysteem toestemming is vereist. Dit is een omgevingsvergunning op grond van de Wabo.

De provincie Zuid-Holland houdt bij het verlenen van vergunningen voor open bodemenergiesystemen rekening met de door de gemeente Rotterdam aangewezen interferentiegebieden. Gezien de te verwachten complexiteit binnen de interferentiegebieden, is de provincie Zuid-Holland voornemens binnen aangewezen interferentiegebieden vergunningen te verlenen op basis van de uitgebreide procedure (afd. 3.4 Awb). De provincie Zuid-Holland houdt bij het verlenen van vergunningen voor open bodemenergiesystemen ook rekening met de door de gemeente Rotterdam opgestelde bodemenergieplannen. Indien een bodemenergieplan voor een interferentiegebied opgesteld is, waartoe de effecten van open bodemenergiesystemen op de thermohydrologie doorgerekend zijn, zal de provincie Zuid-Holland binnen het betreffende interferentiegebied vergunningen verlenen op basis van de verkorte procedure (afd. 4.1.1 Awb).

Schematisch ziet de vergunningsplicht er als volgt uit:

Open systeem

Gesloten systeem

Buiten interferentiegebied

Vergunningplichtig (GS).

Kleiner dan 70 kW meldingsplichtig. Groter dan of gelijk aan 70 kW wel vergunningplichtig (B&W).

Binnen interferentiegebied

Vergunningplichtig (GS).

Vergunningplichtig (B&W).

Bij het verlenen van een vergunning toetst de gemeente of sprake is van overlap van het thermische invloedsgebied van het systeem waarvoor vergunning wordt aangevraagd met andere (al aanwezige) gesloten bodemenergiesystemen. Hierdoor vermindert het energierendement van de betrokken systemen, wat een reden kan vormen om de vergunning voor het nieuwe systeem te weigeren.

Om te bepalen of tussen gesloten systemen sprake is van interferentie, wordt gebruik gemaakt van de methodiek die is opgenomen in Bijlage 2 van de Handhavingsuitvoeringsmethode Bodemenergiesystemen voor gemeentelijke taken (HUM BE deel 2), vastgesteld door het Centraal College van Deskundigen Bodembeheer op 21 juni 2012, Versie 1.0. De HUM is te verkrijgen via www.sikb.nl.

Artikel 3 Weigering vergunning voor een gesloten bodemenergiesysteem

De algemene weigeringgronden voor vergunningen voor gesloten bodemenergiesystemen zijn opgenomen in artikel 5.13c van het Besluit omgevingsrecht. De gronden voor weigering zijn het veroorzaken van interferentie waardoor het functioneren van een ander bodemenergie-systeem kan worden geschaad en het ondoelmatig gebruik van bodemenergie.

In dit artikel is aangegeven in welke situaties de aanleg van een gesloten bodemenergiesysteem in ieder geval ondoelmatig wordt geacht. Indien naar het oordeel van het college sprake is van ondoelmatigheid (of interferentie) wordt de vergunning geweigerd. De formulering in ieder geval is gekozen om aan te geven dat ook in andere gevallen of omstandigheden dan die genoemd onder a. tot c. sprake kan zijn van ondoelmatigheid.

Voor de aanleg van een gesloten bodemenergiesysteem is het noodzakelijk dat leidingen en lussen in de bodem worden aangebracht. Een kwestie die daarbij nadrukkelijk een rol speelt, maar die niet in de AMVB wordt geregeld, is het eigendom van de bodemenergiesystemen. Daarom dient teruggevallen te worden op het reguliere goederenrecht (artikel 5:20 leden 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek).

De aanleg van een gesloten bodemenergiesysteem buiten de eigendomsgrenzen van de initiatiefnemer kan gevolgen hebben voor plaatsing van bodemenergiesystemen op aangrenzende terreinen. Een van die gevolgen kan zijn, dat op een aangrenzend terrein de aanleg van een nieuw systeem niet kan zonder interferentie te veroorzaken. Verder kan op een aangrenzend terrein de aanleg van een bodemenergiesysteem door de aanwezigheid van leidingen wordt belemmerd. Daarom heeft het de voorkeur een gesloten bodemenergiesysteem zoveel mogelijk op het eigen terrein aan te leggen. Indien de aanleg van leidingen of bronnen in gemeentegrond dient plaats te vinden, zal hiertoe voorafgaand toestemming van de gemeente vereist zijn.

Bij de toets op doelmatigheid zal nadrukkelijk worden beoordeeld in hoeverre de aanleg van een gesloten bodemenergiesysteem beperkingen oplevert voor het bestaande en/of het toekomstige gebruik van de bodem van aangrenzende terreinen. Uitgangspunt daarbij is dat het ruimtebeslag op het terrein van derden zo wordt gekozen, dat dit geen of een minimaal effect heeft op de mogelijkheden om op het aangrenzende terrein ook een bodemenergiesysteem te plaatsen.

Op grond van de doelmatigheidsafweging kan ook worden bewerkstelligd, dat bepaalde systemen voorrang krijgen. Zo wordt geen vergunning verleend voor een klein gesloten bodemenergiesysteem, indien er in een gebied een concreet voornemen is een groter (of bijvoorbeeld een collectief beheerd) systeem aan te leggen. Daarmee wordt voorkomen dat kleine systemen gebieden op slot zetten.

Maximale diepte binnen interferentiegebied

De gemeente beoogt binnen interferentiegebieden te bewerkstelligen dat een strikte scheiding plaatsvindt in de aanleg van gesloten en open bodemenergiesystemen, zodanig dat de bodemlaag die het meest geschikt is voor de aanleg van open systemen daarvoor geheel beschikbaar wordt gesteld.

De bodemopbouw in Rotterdam bestaat uit een aantal watervoerende pakketten en scheidende lagen. Bovenaan bevindt zich de deklaag met een dikte van 10 à 15 m. De bovenste meters hiervan zijn sterk antropogeen beïnvloed en bestaan hoofdzakelijk uit matig fijn, vaak slib- of kleihoudend zand. De zandige bovenlaag wordt ook wel het freatisch watervoerende pakket genoemd. Voor het overige bestaat de deklaag uit een afwisseling van klei en veen. Hieronder bevindt zich het eerste watervoerende pakket, dat is opgebouwd uit matig fijn tot uiterst grof, soms grindig zand. De dikte hiervan is 15 à 25 m. In dit pakket is het zoet-/brakgrensvlak aanwezig. Vanuit provinciaal beleid is het niet toegestaan om zoet grondwater te verzilten. De toepassing van energieopslag (open systemen) is daarom niet gewenst in het eerste watervoerende pakket. Daarnaast is grootschalige energieopslag in het eerste watervoerende pakket niet wenselijk, omdat in dit pakket al veel belangen aanwezig zijn. Deze belangen mogen niet beïnvloed worden door toekomstige energieopslagsystemen (open systemen).

De eerste scheidende laag bestaat uit zandige klei met enkele grove zandlagen. In dit pakket is de overgang van brak naar zout grondwater aanwezig. Door de grote dikte van de laag, circa 60 meter, is de interactie tussen het eerste en gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket minimaal.

Het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket bestaat uit matig fijn tot matig grof zand met klei- en leeminsluitingen. Op basis van boorbeschrijvingen uit het archief van TNO Bouw en Ondergrond (DINO Loket) blijkt dat in dit gebied geen aaneengesloten scheidende laag tussen het tweede en derde watervoerende pakket voorkomt. Daarom kunnen beide watervoerende pakketten als één geheel beschouwd worden. Het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket biedt bodemtechnisch gezien de beste mogelijkheden voor de toepassing van grootschalige, ondergrondse energieopslag, in het bijzonder open systemen.

Figuur 3: Profiel ondergrond

Gezien de beperkte ruimte die beschikbaar is, wil de gemeente Rotterdam de ondergrond in gebieden waar een grote vraag naar bodemenergie wordt verwacht, de interferentiegebieden, zo doelmatig mogelijk gebruiken voor energieopslag. Dit kan alleen wanneer gebruik wordt gemaakt van open energieopslagsystemen, omdat deze het hoogste rendement hebben.

Binnen interferentiegebieden wordt de aanleg van gesloten bodemenergiesystemen alleen doelmatig geacht tot een diepte van 80 meter minus maaiveld, dat is de ondergrens van de eerste scheidende laag. Dit geldt zowel voor de kleine (vermogen minder dan 70 kW) als grote (vermogen groter dan 70 kW) gesloten bodemenergiesystemen. Voor dieper reikende gesloten systemen wordt geen vergunning verleend, omdat in die bodemlagen open systemen doelmatiger worden geacht. Vanaf 80 meter minus maaiveld mogen open bodemenergiesystemen worden aangebracht. Indien een vergunning wordt aangevraagd voor een bodemenergiesysteem binnen een interferentiegebied dat dieper reikt dan 80 meter minus maaiveld, wordt geen vergunning verleend omdat dergelijke systemen op die diepte niet doelmatig worden geacht.