Regeling vervallen per 01-01-2018

Nadere regels Jeugdhulp Rotterdam 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2017

Gemeenteblad 2014

Nadere regels Jeugdhulp Rotterdam 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van de wethouder Onderwijs, Jeugd en Zorg van

20 oktober 2014; kenmerk 14MO09204;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 4 en artikel 11 van de Verordening Jeugdhulp Rotterdam 2015;

overwegende, dat het noodzakelijk is nadere regels te stellen ten aanzien van de indiening van een aanvraag voor een individuele voorziening, de registratie en gespreksvoorbereiding, het te voeren gesprek met een jeugdige of zijn ouders, de verslaglegging, het ondersteuningsplan, de indiening van een aanvraag en de voorwaarden voor een complete aanvraag;

besluit vast te stellen:

Nadere regels Jeugdhulp Rotterdam 2015

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

Verordening: Verordening Jeugdhulp Rotterdam 2015.

Artikel 2 Registratie en gespreksvoorbereiding

  • 1. Het college regelt in overleg met de wijkteams die met de uitvoering van de jeugdhulp zijn belast:

    • a.

      de registratie van hulpvragen of verwijzingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid van de Verordening;

    • b.

      de gevallen waarin de wijkteams overgaan tot gegevensverzameling in het kader van de voorbereiding van een gesprek met de jeugdige of zijn ouders en de gevallen waarin de wijkteams hiervan afzien;

    • c.

      de aard van de gegevens die in het kader van de voorbereiding van een gesprek als bedoeld onder b. worden verzameld;

    • d.

      de termijn waarbinnen de wijkteams een gesprek met de jeugdige of zijn ouders moeten hebben zodra de gegevensverzameling compleet is.

  • 2. Het is een cliëntondersteuner van een jeugdige of zijn ouders die ook lid is van het wijkteam niet toegestaan om in verband met hun specifieke hulpvraag mee te beslissen over de toeleiding naar een passende voorziening.

  • 3. Indien de gespreksvoorbereiding een afgerond beeld oplevert over de hulpvraag en een nader gesprek niet noodzakelijk is, kan het college afzien van een gesprek en een onderzoeksverslag voor akkoord aan de jeugdige of zijn ouders voorleggen.

Artikel 3 Gesprek

  • 1. Indien een gesprek zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b. noodzakelijk wordt geacht, onderzoeken de wijkteams zo spoedig mogelijk in ieder geval het volgende:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • c.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • d.

      het gewenste resultaat van de in te zetten jeugdhulp;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop de individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget waarbij de jeugdige of zijn ouders conform artikel 8.1.6 van de wet, in voor hen begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

  • 3. Het college regelt in overleg met de wijkteams, dat de jeugdige of zijn ouders voorafgaand aan het gesprek worden geïnformeerd over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten, de vervolgprocedure en de toestemming die zal worden gevraagd om hun persoonsgegevens te kunnen verwerken.

Artikel 4 Gespreksverslag of ondersteuningsplan

  • 1. Van het gesprek zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b. wordt een verslag gemaakt, waarin het oordeel van het college over de wenselijkheid van verstrekking van een individuele of overige voorziening wordt vastgelegd onder vermelding van de aan de jeugdige of zijn ouders kenbaar gemaakte gevolgen. Indien de jeugdige of zijn ouders niet instemmen met het oordeel van het college, wordt dit eveneens in het verslag vastgelegd.

  • 2. Indien het gesprek naar het oordeel van het college leidt tot de wenselijkheid van toekenning van een individuele voorziening, zo nodig in combinatie met een overige voorziening, wordt ter zake een ondersteuningsplan opgesteld, tenzij dit gelet op de aard van de te leveren hulp niet noodzakelijk is.

  • 3. Zo spoedig mogelijk na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders, een schriftelijke weergave van het gesprek en, in voorkomend geval, het ondersteuningsplan.

  • 4. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag of ondersteuningsplan toegevoegd.

Artikel 5 De aanvraag voor een individuele voorziening

  • 1. Het college regelt in overleg met de wijkteams die met de uitvoering van de jeugdhulp zijn belast:

    • a.

      de wijze waarop jeugdigen of hun ouders een aanvraag voor een individuele voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de verordening, bij het college kunnen indienen;

    • b.

      de inhoud van het aanvraagformulier dat voor een schriftelijke aanvraag moet worden gebruikt.

  • 2. Ter completering van een aanvraag voor een individuele voorziening als bedoeld in het eerste lid, wordt een voor akkoord ondertekend onderzoeksverslag, gespreksverslag of ondersteuningsplan gebruikt.

  • 3. Een niet voor akkoord ondertekend onderzoeksverslag, gespreksverslag of ondersteuningsplan wordt alleen als een gecompleteerde aanvraag voor een individuele voorziening beschouwd, indien de jeugdige of zijn ouders aan het wijkteam te kennen hebben gegeven een dergelijke aanvraag te wensen met het oog op het indienen van bezwaar.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking op dezelfde dag als de inwerkingtreding van de Verordening Jeugdhulp Rotterdam 2015.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 28 oktober 2014.

De secretaris, De burgemeester,

Ph. F. M. Raets A. Aboutaleb

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 29 oktober 2014 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Kenniscentrum Bestuursdienst Rotterdam (KBR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)

Toelichting Nadere regels Jeugdhulp Rotterdam 2015

Algemene toelichting

Deze nadere regels vormen een uitwerking van artikel 4 van de Verordening Jeugdhulp Rotterdam 2015. Deze verordening is gebaseerd op de “Wet houdende regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen”, kortweg de Jeugdwet.

De in deze Nadere regels vervatte artikelen hebben betrekking op de indiening van een aanvraag voor een individuele voorziening, de registratie en gespreksvoorbereiding, het te voeren gesprek met een jeugdige of zijn ouders, de verslaglegging, het ondersteuningsplan, de indiening van een aanvraag, alsmede de voorwaarden voor een complete aanvraag.

Gedurende de in de Nadere regels beschreven periode tussen het gesprek van de jeugdige met de jeugd- en gezinscoach over de hulpvraag en de eventuele verstrekking van een beschikking voor een individuele voorziening, zijn er enkele momenten te benoemen waarbij richtinggevende termijnen met het oog op de rechtsbescherming van belang zijn. Daarom zijn een onderzoeks- of gespreksverslag of een ondersteuningsplan in de Nadere regels genoemd als documenten die met het oog op completering van de aanvraag voor een individuele voorziening van groot belang zijn en altijd ter ondertekening dienen te worden aangeboden. Indien vervolgens uit het ‘niet-voor-akkoord’ ondertekenen blijkt dat de jeugdige of zijn ouders het niet eens zijn met de inhoud van deze documenten, verstrekt het college desgewenst een formele beschikking waartegen de betrokkene bezwaar kan maken.

Uit oogpunt van rechtsbescherming is het van belang dat er geen onredelijke doorlooptijden ontstaan. Deze hangen echter in de praktijk samen met de mate van complexiteit van de hulpvraag. Wat betreft de beslissingstermijnen wordt aangesloten bij de termijnen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

De Verordening Jeugdhulp Rotterdam 2015 is de verordening waar deze Nadere regels betrekking op hebben.

Artikel 2 Registratie en gespreksvoorbereiding

Lid 1 van dit artikel biedt het college de mogelijkheid om de uitvoering van de onder a. tot en met d. vermelde onderwerpen in overleg met de wijkteams nader uit te werken in, bij voorkeur, werkinstructies. Vanwege de versnelde invoering van de integrale wijkteams is het wenselijk om hierbij zoveel mogelijk af te stemmen op de registratievereisten, de afwegingsfactoren om wel of niet een gesprek te voeren en de termijnen die met betrekking tot de wijkteams volwassenen (WMO) zullen worden gehanteerd.

Lid 2 beoogt de situatie te voorkomen dat een lid van het wijkteam dat tevens als cliëntondersteuner bij een jeugdige of zijn ouders is betrokken, binnen het wijkteam meebeslist over de eventuele inzet van een individuele jeugdhulpvoorziening voor de desbetreffende jeugdige. In de ogen van het college zou dit een inbreuk betekenen op een van de leidende principes van het wijkteam, te weten dat het wijkteam ‘breed moet kijken’ en niet moet optreden als individuele belangenbehartiger. In de parlementaire behandeling van de nieuwe Wmo is bij amendement een vergelijkbare lijn voorgesteld om de combinatie van cliëntondersteuning en beslissen over een maatwerkvoorziening tegen te gaan.

Lid 3 is ter bestrijding van onnodige bureaucratie. Dit bepaalt dat het college in overleg met de jeugdige of ouders van een gesprek kan afzien indien de gespreksvoorbereiding al een afgerond beeld oplevert. Wel dient dan nog formeel te worden vastgesteld dat er tussen de jeugdige of zijn ouders en het wijkteam overeenstemming is over het wel of niet toeleiden naar een overige voorziening of wel of niet verlenen van een individuele voorziening. In verband hiermee wordt altijd een verslag gemaakt en ter ondertekening voorgelegd. Het verslag kan vervolgens de basis zijn voor het toeleiden naar een overige voorziening of voor het verlenen of weigeren van een individuele voorziening. In het laatste geval regelt artikel 5, derde lid dat van een complete aanvraag in de zin van de Awb wordt uitgegaan.

Artikel 3 Het gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag duidelijk zijn. Het ligt daarom voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en ouders hierover wordt gesproken. Hierbij kan ook sprake zijn van meerdere, elkaar opvolgende gesprekken. In het kader van deze Nadere regels worden deze gesprekken beschouwd als onderdelen van een samenhangend geheel, leidend tot één gespreksverslag en/of ondersteuningsplan. Hetgeen vervolgens aan de jeugdige of zijn ouders voor ondertekening wordt aangeboden.

In de aanhef van lid 1 is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk na de voorbereiding van het gesprek dient plaats te vinden. Het hangt af van de situatie hoe snel het gesprek kan of moet plaatsvinden.

In de onderdelen a tot en met f zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven die in ieder geval aan de orde moeten worden gesteld. In werkinstructies kunnen eventueel aanvullende onderwerpen worden voorgeschreven, mits het items zijn die bijdragen aan maatwerk voor de cliënt. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet altijd meer uitgediept hoeven te worden en kan bijvoorbeeld alleen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komt een jeugdige of een ouder voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel b. wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het uitgangspunt van de wet dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan juist ook nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders te versterken.

Bij onderdeel g is het bepaalde in de MvT bij artikel 2.9 van de wet van belang:

De gemeente dient op grond van onderdeel b in haar verordening de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening plaatsvindt, af te stemmen met andere voorzieningen op het gebied van zorg (curatieve en langdurige zorg), onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen. Te denken valt hierbij aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de AWBZ of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs. Ook hiermee wordt de burger rechtszekerheid geboden.

De onderdelen h. en i. betreffen respectievelijk het rekening houden met de godsdienst of levensovertuiging van de jeugdige of zijn ouders en de keuzevrijheid die hen wordt geboden ten aanzien van de vorm waarin de hulp zal worden verstrekt. Het college biedt nadrukkelijk de mogelijkheid om in plaats van zorg in natura, een verstrekking in de vorm van een pgb te kiezen.

Verder dient het tweede lid van dit artikel ertoe om ouders te informeren over een eventuele ouderbijdrage. In artikel 8.2.3 van de wet is namelijk bepaald dat de ouderbijdrage door ‘het bestuursorgaan dat met de inning is belast’ wordt vastgesteld en ten behoeve van de gemeente wordt geïnd. Dit is het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Hier kan de gemeente niet van afwijken.

Ten slotte wordt in het derde lid de mogelijkheid aan het college geboden om in overleg met de wijkteams, bij voorkeur via werkinstructies, te regelen hoe de jeugdige of zijn ouders voorafgaand aan het gesprek worden geïnformeerd over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten, de vervolgprocedure en de toestemming voor verwerking van hun persoonsgegevens.

Artikel 4 Het gespreksverslag of ondersteuningsplan

Lid 1 van dit artikel regelt dat bij een door het college in het gesprek geconstateerde wenselijkheid van toekenning van een overige voorziening, dit duidelijk in het verslag wordt vermeld. Hierbij moet eveneens duidelijk worden aangegeven dat toeleiding naar alleen een overige voorziening tot gevolg heeft dat de procedure met het wijkteam stopt.

Indien de medewerker van het wijkteam en de jeugdige of zijn ouders een individuele voorziening wenselijk achten, al dan niet in combinatie met een overige voorziening, is lid 2 van toepassing. Er wordt dan een ondersteuningsplan opgesteld dat bij de feitelijke hulpverlening kan worden gebruikt. Dit ondersteuningsplan is een hulpverleningsplan als bedoeld in de wet. In de denkbare situaties dat er al een familiegroepsplan is opgesteld of de cliënt op voorstel van de hulpverlener om een dergelijk plan verzoekt, dient dit als onderdeel van het ondersteuningsplan te worden meegenomen. Indien de hulpvraag geen aanleiding geeft voor een ondersteuningsplan, kan de jeugd- en gezinscoach dit achterwege laten. Het ondersteuningsplan kan enkelvoudige hulp betreffen, maar ook zorgarrangementen. Zowel het gespreksverslag als het ondersteuningsplan dienen conform lid 3 zo spoedig mogelijk na het gesprek te worden verstrekt. De jeugdige of zijn ouders moeten immers zo snel duidelijkheid krijgen over de rest van het traject.

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden wordt geregeld in lid 4 van dit artikel.

Artikel 5 De aanvraag

Toekenning van een individuele voorziening door het college kan alleen op basis van een aanvraag. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze Nadere regels wijken daarvan niet af.

Lid 1 wordt in de praktijk zo toegepast dat het college in overleg met het wijkteam in werkinstructies vastlegt hoe de aanvraag voor een individuele voorziening concreet moet worden afgehandeld. Het betreft zaken zoals de wijze waarop zal worden omgegaan met schriftelijke aanvragen en verzoeken van jeugdigen of hun ouders om een beschikking in het geval van een verwijzing door de huisarts, jeugdarts, of medisch specialist, of in het geval er reeds acute crisishulp is verleend. De mogelijkheid om een dergelijk verzoek in te dienen wordt geregeld in artikel 3 tweede en vierde lid van de Verordening. Ook kan het college in goed overleg met de wijkteams bepalen hoe het aanvraagformulier voor een schriftelijke aanvraag eruit moet komen te zien en of bijvoorbeeld een via internet verkrijgbaar formulier dient te worden gebruikt. Hierbij is onder andere een goede afstemming op de WMO-praktijk geboden.

Lid 2 regelt dat ter completering van een aanvraag die op grond van lid 1 via een schriftelijke aanvraag is ingediend, een ondertekend onderzoeksverslag, of gesprekverslag, of ondersteuningsplan wordt gebruikt.

Het bepaalde in lid 3 borgt de rechtsgang van de jeugdige of zijn ouders indien deze er bijvoorbeeld niet mee instemmen dat zij worden toegeleid naar een overige voorziening, omdat zij recht menen te hebben op een individuele voorziening. Of in het geval dat zij het niet eens zijn met een aanbod voor een specifiek type individuele voorziening. In die gevallen kunnen zij ervoor kiezen het onderzoeksverslag, gespreksverslag of het ondersteuningsplan voor niet-akkoord (en alleen voor gezien) te ondertekenen, waardoor de gemeente deze zal verwerken als een aanvraag, waarop een voor bezwaar vatbare beschikking zal volgen. Alleen indien de cliënt expliciet heeft aangegeven de aanvraag stop te willen zetten, is deze aanmerking als aanvraag niet van toepassing en volgt geen beschikking.

Artikel 6 Inwerkingtreding

De inwerkingtreding is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Verordening Jeugdhulp Rotterdam 2015.