Regeling vervallen per 01-01-2018

Wijziging Verordening maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015

Geldend van 27-06-2015 t/m 31-12-2017

Intitulé

Gemeenteblad 2015

Wijziging Verordening maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015

De raad van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 april 2015 (raadsvoorstel nr. 15MO03690); raadsstuk 15bb3087 e.a.;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 149 van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen:

 

 

Artikel I

De Verordening maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel d vervalt;

  • 2.

    Onder verlettering van onderdeel c in d, wordt er een nieuw onderdeel c ingevoegd dat luidt: c. Brede Raad: door het college ingestelde Brede Raad Rotterdam voor het sociale domein;

 

B

In artikel 6 vervalt het derde lid.

 

C

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het tweede lid komt te luiden als volgt:

  • 2.

    Als het onderzoek niet binnen zes weken is afgerond of als het college de cliënt in de gelegenheid wil stellen alvast een aanvraag in te dienen, terwijl het gespreksverslag nog niet beschikbaar is, is een aanvraag ook mogelijk via een daartoe door het college vastgesteld formulier.

    • 1.

      In het derde lid, onder a, wordt na “zolang het niet mogelijk is dat hiervoor door” ingevoegd: of.

 

D

Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid in artikel 9 wordt een nieuw lid ingevoegd dat luidt:

  • 1.

    Een cliënt kan alleen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening indien naar het oordeel van het college de mogelijkheden van de cliënt om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemene of andere voorzieningen afwezig of ontoereikend zijn om: a. de beperkingen die de cliënt ondervindt in de zelfredzaamheid of participatie te verminderen of weg te nemen en de cliënt met een, al dan niet aanvullende, maatwerkvoorziening in staat wordt gesteld zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven functioneren; b. de problemen die de cliënt ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving, als sprake is van een cliënt met psychische of psychosociale problemen of die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te verminderen of weg te nemen en de cliënt met de, al dan niet aanvullende, maatwerkvoorziening in staat wordt gesteld om zich uiteindelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

E

Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    Onder verlettering van de leden b tot en met h tot a tot en met g, vervalt onderdeel a.

  • 2.

    Onder toevoeging van het cijfer “1” voor de eerste zin, ter duiding van het eerste lid, wordt een tweede lid ingevoegd, dat luidt:

    • 1.

      Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.

 

F

Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    De titel van artikel 14 komt te luiden:

Aanvullende criteria voor maatwerkvoorziening huisvesting.

  • 1.

    Het eerste lid komt te luiden als volgt:

    • 1.

      Voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van het resultaatgebied huisvesting gelden de volgende criteria in aanvulling op artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b: a. de cliënt heeft psychische of psychosociale problemen, in combinatie met problemen op één of meerdere leefgebieden of de cliënt heeft de thuissituatie verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld; b. de cliënt is meer dan 3 etmalen per week aangewezen op een beschermde woonomgeving of permanent toezicht in de vorm van opvang of beschermd wonen.

  • 2.

    In het tweede lid wordt de zinsnede “artikel 10, met uitzondering van onderdeel f” gewijzigd in: artikel 10, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel e.

 

G

Artikel 21 komt te luiden als volgt:

 

Artikel 21 Blijk van waardering voor mantelzorgers

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de in Rotterdam woonachtige mantelzorgers, in de vorm van:

  • 2.

    een jaarlijkse activiteit voor mantelzorgers;

  • 3.

    een jaarlijks attentie.

    • 1.

      Het college kan steekproefsgewijs controleren of de attentie rechtmatig is verstrekt.

    • 2.

      Als het college heeft vastgesteld dat de attentie niet rechtmatig is verstrekt, kan het college besluiten de persoon voor één of meerdere jaren uit te sluiten van het recht op een attentie.

    • 3.

      Het college kan nadere regels stellen over in ieder geval: a.  de vorm en waarde van de attentie; b. de wijze waarop de mantelzorger in aanmerking kan komen voor de attentie; c.  het totaal aantal attenties dat het college per jaar beschikbaar stelt.

 

H

Artikel 22 komt te luiden als volgt:

 

Artikel 22 Tegemoetkoming meerkosten zorg

  • 1.

    Een persoon met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten heeft, kan in aanmerking komen voor een forfaitaire tegemoetkoming meerkosten zorg ter ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie.

  • 2.

    Een persoon komt alleen voor de in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming in aanmerking, als hij alleen of samen met zijn echtgenoot, in het kalenderjaar waarin hij de meerkosten heeft waarvoor hij in aanmerking wil komen voor een tegemoetkoming, een inkomen ontvangt van ten hoogste 130% van het wettelijk sociaal minimum, op basis van de bijstandsnorm, als bedoeld in artikel 20, eerste of tweede lid, of 21 van de Participatiewet.

  • 3.

    Als de aannemelijke meerkosten betrekking hebben op een kind, worden de inkomsten in aanmerking genomen van de degene die op grond van artikel 2.1.5, van de wet, als bijdrageplichtige ouder(s) kan/kunnen worden aangemerkt.

  • 4.

    De aanvraag voor een tegemoetkoming moet worden ingediend voor 1 juli van het kalenderjaar, volgend op het kalenderjaar waarop de meerkosten betrekking hebben, door middel van een daartoe door het college vastgesteld formulier.

 

  • 1.

    Het college stelt nadere regels ten aanzien van in ieder geval de volgende onderwerpen: a. de situaties waarin meerkosten aannemelijk worden geacht, waarbij een cliënt die een maatwerkvoorziening of pgb ontvangt op grond van de wet, in ieder geval geacht wordt aannemelijke meerkosten te hebben; b. de wijze waarop rekening wordt gehouden met het inkomen, als bedoeld in het tweede lid; c. de hoogte van de tegemoetkoming, afhankelijk van de te verwachten kosten die met de tegemoetkoming voor de gemeente Rotterdam gemoeid zijn, het verwachte aantal personen dat hiervoor in aanmerking komt en het beschikbare budget.

  • 2.

    Als meerkosten worden in ieder geval niet aangemerkt de kosten waarvoor een vergoeding mogelijk is op grond van de zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet.

  • 3.

    Iedere persoon in een huishouden waarbij sprake is van aannemelijke meerkosten, kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming meerkosten zorg, doch aannemelijke meerkosten kunnen slechts éénmaal per huishouden per kalenderjaar dienen als grond voor een tegemoetkoming.

  • 4.

    Het college kan steekproefsgewijs controleren of de tegemoetkoming rechtmatig is verstrekt.

  • 5.

    Als het college heeft vastgesteld dat de tegemoetkoming niet rechtmatig is verstrekt, kan het college besluiten: a. de tegemoetkoming terug te vorderen; b. de persoon voor één of meerdere jaren uit te sluiten van het recht op een tegemoetkoming.

 

I

Artikel 23, tweede lid, onder c, sub 10, komt te luiden als volgt: 10 is verbonden aan een organisatie die beschikt over een keurmerk van het Keurmerkinstituut als goedgekeurd pgb-bureau; of

 

J

Artikel 26, tweede lid, komt te luiden als volgt:

  • 1.

    Voor zover het pgb bestemd is voor het resultaatgebied mantelzorgondersteuning met verblijf en deze wordt geleverd in het informele circuit, bedraagt het pgb:

    • 1.

      34,9% van de kostprijs van de maatwerkvoorziening als er geen noodzaak is voor individuele ondersteuning;

    • 2.

      44,8% van de kostprijs van de maatwerkvoorziening als er wel een noodzaak is voor individuele ondersteuning.

 

K

Artikel 27 komt te luiden als volgt:

Artikel 27 Pgb voor huisvesting

Voor zover het pgb bestemd is voor het resultaatgebied huisvesting, wordt het pgb vastgesteld op basis van de resultaatgebieden, genoemd in artikel 11, eerste lid, onder a t/m e.

 

L

Artikel 32, eerste lid, komt te luiden als volgt:

  • 1.

    De eigen bijdrage wordt vastgesteld conform hoofdstuk 1, paragrafen 1 en 2 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en bedraagt maximaal de kostprijs van de maatwerkvoorziening.

M

Artikel 33 komt te luiden als volgt:

Artikel 33 Eigen bijdrage maatwerkvoorziening huisvesting

  • 1.

    Een cliënt is in afwijking van artikel 32 overeenkomstig dit artikel een eigen bijdrage verschuldigd voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van het resultaatgebied huisvesting voor opvang en beschermd wonen.

  • 2.

    De eigen bijdrage wordt vastgesteld conform hoofdstuk 1, paragraaf 1 en 3, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, voor beschermd wonen of hoofdstuk 1, paragrafen 1 en 4, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, voor opvang.

  • 3.

    Een cliënt is de eigen bijdrage verschuldigd zolang de maatwerkvoorziening niet is ingetrokken en de huisvesting voor cliënt beschikbaar is.

  • 4.

    Afwezigheid uit de instelling, anders dan in verband met beëindiging van de voorziening, wordt voor de verschuldigdheid van de eigen bijdrage buiten beschouwing gelaten.

  • 5.

    De eigen bijdrage voor opvang in verband met risico’s voor de veiligheid in verband met huiselijk geweld, wordt vastgesteld en geïnd door de instelling waar de cliënt verblijft.

  • 6.

    De eigen bijdrage voor opvang, anders dan bedoeld in het vorige lid, wordt vastgesteld en geïnd door het CAK.

N

Artikel 40 komt te luiden als volgt:

Artikel 40 Brede Raad Rotterdam

  • 1.

    De Brede Raad heeft in het kader van de wet tot taak het college gevraagd en ongevraagd te adviseren bij de beleidsvoorbereiding en de uitvoering van de wet.

  • 2.

    In de Brede Raad hebben ingezetenen zitting, waaronder in ieder geval cliënten of vertegenwoordigers van cliënten of andere ingezetenen die beschikken over adequate kennis van of ervaring hebben met één of meerdere doelgroepen van de wet.

 

  • 1.

    Het college draagt er zorg voor dat de Brede Raad vroegtijdig wordt betrokken bij de voorbereiding van beleid en regelgeving door: a. hen te informeren over onderwerpen waarop wijziging van beleid of regelgeving verwacht wordt; b. waar mogelijk in gezamenlijkheid te komen tot voorstellen voor beleid of regelgeving.

  • 2.

    Het college kan besluiten dat betrokkenheid van de Brede Raad niet noodzakelijk of gewenst is: a. ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen; b. als inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten; c. als sprake is van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft; d. als invoering of wijziging van beleid of regelgeving het gevolg is van een rechterlijke uitspraak, contractuele of andere schriftelijke afspraken; e. als de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht;

  • 3.

    Het college draagt er zorg voor dat de Brede Raad zodanig wordt ondersteund dat deze zijn taken naar behoren kan vervullen.

  • 4.

    De Brede Raad, of een afvaardiging daarvan, heeft ten minste éénmaal per jaar overleg met de verantwoordelijk wethouder. Zowel de wethouder als de adviesraad kunnen hiervoor bespreekpunten aandragen bij de persoon die de adviesraad ondersteunt.

  • 5.

    Onverlet de vorige leden kan het college besluiten dat ten aanzien van een beleidsvoornemen een aanvullende inspraakprocedure wordt gevolgd.

 

O

Aan artikel 45 worden na het vijfde lid, drie leden ingevoegd die luiden:

  • 1.

    In afwijking van artikel 22, vijfde lid, kan in 2015 een aanvraag worden ingediend vóór 1 december 2015.

  • 2.

    In afwijking van artikel 22, negende lid, worden personen die in 2015 een aanvraag indienen en over 2014 een individuele voorziening of pgb ontvingen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, dan wel een indicatie hadden voor zorg, als bedoeld in de artikelen 4, 5, 6 of 9a van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, zonder dat sprake was van verblijf, als bedoeld in artikel 9 van voornoemd besluit, in ieder geval geacht aannemelijke meerkosten te hebben.

  • 3.

    Als aan een cliënt na beëindiging van het voor hem geldende overgangsrecht, als bedoeld in hoofdstuk 8 van de wet, niet tijdig een volledig onderzoek kan worden afgerond om op basis daarvan een besluit te nemen voor een aansluitend arrangement op basis van resultaatgebieden, kan het college besluiten een tijdelijk arrangement toe te kennen dat overeenkomt met de zorg die de cliënt voorheen ontving in het kader van het overgangsrecht.

 

Artikel II

De toelichting bij de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt als volgt gewijzigd:

A De toelichting bij artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    Na de derde alinea (met als titel: Beperking) wordt een nieuwe alinea ingevoegd die luidt: Brede Raad Met de Brede Raad wordt in deze verordening bedoeld de adviesraad die het college heeft ingesteld voor het sociale domein. De adviesraad heeft in ieder geval de taak te adviseren over beleidsvoornemens en –uitvoering in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet.

  • 2.

    De vijfde alinea “Centraal Onthaal” vervalt.

B

In de toelichting bij artikel 6 vervalt de laatste alinea (Een ondertekend gespreksverslag wordt… t/m … aanvraag te nemen.).

 

C

De derde alinea in de toelichting bij artikel 7 komt te luiden als volgt: In de situatie dat het onderzoek niet tijdig is afgerond of er nog geen verslag is, kan het college een aanvraagformulier ter beschikking stellen voor het indienen van de aanvraag.

 

D

De toelichting bij artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

Na de derde alinea (De maatwerkvoorziening vormt ……. niet voldoende zijn.) wordt een nieuwe alinea ingevoegd die luidt:

 

De tweede alinea verwoordt feitelijk hetgeen hierboven is beschreven en omschrijft de systematiek zoals deze in artikel 2.3.5 van de wet is opgenomen.

 

E

De toelichting bij artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    In de eerste alinea wordt “behalve onder f” gewijzigd in: behalve onder e.

  • 2.

    De tweede alinea (Zoals ook in de algemene toelichting….. maatschappelijke ondersteuning) wordt vervangen door de volgende tekst: De grondslag van dit artikel is artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de raad in de verordening bepaalt op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Dit artikel ligt ook ten grondslag aan de volgende artikelen waarin aanvullende criteria worden genoemd voor specifieke maatwerkvoorzieningen.

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr. 3, p.148) is bij artikel 2.3.5, derde lid, van de wet opgemerkt dat de maatwerkvoorziening nadrukkelijk een hekkensluiter is: “Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college. Dat is niet het geval wanneer het gaat om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard gebruikelijk zijn (fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok, eenvoudige rollator). Wanneer iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperking of problemen niet meer afdoende zijn, kan aanleiding bestaan om een voorziening te treffen. Dat is ook niet het geval als de aanvrager zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, bijvoorbeeld: indien iemand is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de aanvrager in een al aangepast huis zou gaan wonen.”

  • 1.

    Na de laatste alinea wordt een nieuwe alinea ingevoegd die luidt: De laatste passage van de tekst uit de memorie van toelichting, zoals hiervoor aangehaald, in samenhang met de verdere parlementaire geschiedenis, biedt een onderbouwing om het begrip “voorzienbaarheid” in individuele gevallen een rol te laten spelen bij de afwijzing van een maatwerkvoorziening. Zoveel volgt ook uit de passages in de parlementaire geschiedenis waaruit blijkt dat de wetgever aan heeft willen sluiten bij de huidige rechtspraak op dit punt (zie in het bijzonder de nadere memorie van antwoord, Kamerstukken I 2013-13, 33841, nr. J, p.18). Hieruit volgt verder dat met artikel 8, derde lid, nadrukkelijk geen (verkapte) inkomenstoets is – of kan worden – beoogd. Ook op grond van de wettekst en blijkens de parlementaire geschiedenis is hiervoor namelijk uitdrukkelijk geen ruimte gelaten (zie verder de nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr. 34, p.24).

 

  • 1.

    Gelet op artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, van de wet, de genoemde wetsgeschiedenis en de huidige jurisprudentie is het van belang een expliciete grondslag te hebben voor afwijzing van een maatwerkvoorziening waarbij de “voorzienbaarheid” een rol speelt. Het tweede lid voorziet in een dergelijke grondslag. Gelet op het maatwerkkarakter van de wet, is de weigeringsgrond als een “kan”-bepaling opgenomen; het college is daarmee altijd gegeven een inhoudelijke afweging te maken bij iedere individuele aanvraag. Dit is, zoals ook is gesteld in de toelichting bij het eerste lid, overigens niet anders dan ten aanzien van de overige criteria die het college op grond van dit en volgende artikelen hanteert.

 

 

F

De toelichting bij artikel 14 komt te luiden als volgt:

Artikel 14 Aanvullende criteria voor maatwerkvoorziening huisvesting

Bij het resultaatgebied huisvesting kan sprake zijn van 2 vormen van intramurale ondersteuning:

  • 1.

    opvang;

  • 2.

    beschermd wonen.

Beide begrippen zijn in artikel 1.1.1 van de wet gedefinieerd:

Opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

Beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Er is dus sprake van het bieden van onderdak én ondersteuning.

De situatie waarin een cliënt zelfstandig woonruimte huurt, al dan niet in een situatie van begeleid wonen, wordt niet gerekend tot het resultaatgebied “huisvesting”: hierbij kan cliënt in aanmerking komen voor ondersteuning binnen één van de overige (extramurale) resultaatgebieden.

In het eerste lid wordt omschreven in welke situaties een cliënt in aanmerking kan komen voor ondersteuning binnen dit resultaatgebied:

Bij a staan de 2 criteria verwoord, zoals opgenomen in artikel 2.3.5 van de wet:

  • 1.

    er is sprake van psychische of psychosociale problemen; òf

  • 2.

    cliënt heeft de thuissituatie verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

Daarbij moet sprake zijn van problemen op meerdere leefgebieden, zoals huisvesting, schulden, gezondheid, zelfverzorging.

Daarnaast moet de cliënt meer dan 3 etmalen per week aangewezen zijn op een beschermde woonomgeving of permanent toezicht. Dit laatste criterium sluit aan op de omschrijving van opvang en beschermd wonen. Bij een kortere behoefte kan sprake zijn van een algemene opvang in de vorm van dag- en nachtopvang of een maatwerkvoorziening voor het resultaatgebied mantelzorgondersteuning met verblijf.

 

Een cliënt komt voor ondersteuning binnen dit resultaatgebied derhalve slechts in aanmerking als zelfstandige huisvesting met ambulante begeleiding niet toereikend is.

 

G

De toelichting bij artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    In de vierde alinea wordt “vijfde lid” gewijzigd in: vierde lid;

  • 2.

    In de zesde alinea wordt “elfde lid” gewijzigd in: tiende lid;

In de zevende alinea wordt “zesde en zevende lid” gewijzigd in: vijfde en zesde lid.

H

De toelichting bij artikel 21 wordt gewijzigd als volgt:

 

  • 1.

    In de tweede alinea wordt “voor de mantelzorgers van haar cliënten” gewijzigd in: voor mantelzorgers.

  • 2.

    De laatste zin (De wijze waarop is vrij) wordt vervangen door: Voor mantelzorgers die in Rotterdam woonachtig zijn wordt de jaarlijkse blijk van waardering op 2 manieren vormgegeven. Het is hierbij niet van belang of de persoon waarvoor de mantelzorger zorgt in Rotterdam woont. Allereerst wordt er jaarlijks een activiteit georganiseerd waar mantelzorgers gratis aan kunnen deelnemen. Ten tweede kunnen mantelzorgers die zich hiertoe bij de gemeente melden, in aanmerking komen voor een jaarlijkse attentie. Zij moeten daarbij aangeven voor wie zij mantelzorger zijn.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen, bijvoorbeeld over de vorm en waarde van de attentie, de wijze waarop de mantelzorger hiervoor in aanmerking kan komen en het aantal attenties dat het college beschikbaar stelt.

  • 4.

    Het college kan steekproefsgewijs controleren of de attentie rechtmatig is verstrekt. Is dat niet het geval, dan kan het college besluiten de persoon voor één of meerdere jaren uit te sluiten van het recht op een attentie.

 

I

De toelichting bij artikel 22 komt te luiden als volgt:

 

Artikel 22 Tegemoetkoming meerkosten zorg

In artikel 2.1.7 van de wet is bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming kan worden verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Hieraan wordt met dit artikel 22 invulling gegeven.

 

In het tweede lid is bepaald dat het college voor personen die hiervoor in aanmerking willen komen, een inkomensgrens moet hanteren van 130% van het wettelijk sociaal minimum. Dit minimum wordt afgeleid van de bijstandsnorm: voor jongeren van 18 tot 21 jaar de norm die vermeld staat in artikel 20, eerste en tweede lid. Voor personen van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd de norm uit artikel 21. Deze norm is voor gehuwden gebaseerd op 100% van het wettelijk minimumloon en voor alleenstaanden en alleenstaande ouders op 70% van het wettelijk minimumloon. Voor jongeren is de norm afgeleid van het minimumjeugdloon.

 

Als de tegemoetkoming wordt verstrekt ten behoeve van een kind, worden de inkomsten in aanmerking genomen van degene(n) die staan genoemd als bijdrageplichtige ouders op grond van artikel 2.1.5 van de wet. Het gaat daarbij om de onderhoudsplichtige ouders of van degene die, anders dan als ouder, samen met de ouder het gezag uitoefent over een kind.

Als ouders zijn ontheven of ontzet uit de ouderlijke macht, wordt geacht sprake te zijn van een inkomen onder 130% van het wettelijk sociaal minimum.

Er wordt voor zowel het inkomen als de aanwezigheid van aannemelijke meerkosten gekeken naar het kalenderjaar, voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend.

Dus een aanvraag die in 2016 wordt ingediend, heeft betrekking op de meerkosten en inkomenssituatie in 2015.

 

De tegemoetkoming wordt op aanvraag verstrekt. Hiervoor wordt door het college een aanvraagformulier vastgesteld. De aanvraag moet voor 1 juli ontvangen zijn. Te laat ontvangen aanvragen worden buiten behandeling gesteld.

 

Het college stelt in nadere regels in ieder geval vast:

  • 1.

    wat de hoogte wordt van de forfaitaire tegemoetkoming;

  • 2.

    wanneer er sprake is van aannemelijke meerkosten;

  • 3.

    hoe het inkomen wordt vastgesteld (peildatum, wijziging van een situatie gedurende het kalenderjaar etc.).

Dat kunnen bijvoorbeeld meerkosten zijn als gevolg van niet-vergoede medicijnen op voorschrift van een arts of kosten van een voorgeschreven dieet.

Cliënten die een maatwerkvoorziening of pgb op grond van de wet ontvangen, hoeven geen meerkosten aan te tonen. Het feit dat zij in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening maakt aannemelijk dat er sprake is van meerkosten.

Kosten die vergoed worden op grond van de basis ziektekostenverzekering worden niet aangemerkt als meerkosten.

 

De tegemoetkoming is persoonlijk. Dat wil zeggen dat meerdere personen in een gezin aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming.

Wel moeten per gezinslid een andere maatwerkvoorziening/pgb of andere meerkosten als grondslag dienen. Zo kan een maatwerkvoorziening voor het voeren van een huishouden voor gezinslid 1 en ondersteuning bij dagbesteding voor gezinslid 2 worden opgevoerd.

 

Het college kan steekproefsgewijs controleren of de tegemoetkoming rechtmatig is verstrekt. Is dat niet het geval, dan kan het college besluiten de persoon voor één of meerdere jaren uit te sluiten van het recht op een attentie. Ook kan het college besluiten de tegemoetkoming terug te vorderen.

 

J

In de toelichting bij artikel 26 wordt de laatste alinea (Daarbij is ook….. voor het pand) gewijzigd in de volgende tekst: Als de mantelzorgondersteuning met verblijf in het informele circuit wordt verzorgd, vindt alleen een vergoeding plaats van de verblijfskosten. Alleen als er sprake is van individuele ondersteuning tijdens het verblijf, worden ook deze kosten vergoed. Dit leidt tot twee verschillende percentages van de kostprijs van de maatwerkvoorziening.

 

K

In de toelichting bij artikel 27 vervalt de laatste zin (Als de ondersteuning……. in artikel 25).

 

L

De toelichting bij artikel 33 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    De derde tot en met vijfde alinea vervallen.

  • 2.

    Na de tweede alinea wordt twee alinea’s ingevoegd die luiden: De wijze waarop de eigen bijdrage voor opvang en beschermd wonen wordt berekend, is vastgelegd in hoofdstuk 1, paragrafen 3 en 4, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

De cliënt is op grond van het tweede lid de eigen bijdrage verschuldigd zolang de huisvesting voor cliënt beschikbaar is en de indicatie niet is ingetrokken. Ook als een cliënt derhalve tijdelijk afwezig is, bijvoorbeeld in verband met ziekenhuisopname of vakantie, blijft deze de eigen bijdrage verschuldigd.

 

M

De toelichting bij artikel 40 komt te luiden als volgt:

 

Artikel 40  Brede Raad Rotterdam

Met dit artikel heeft de raad invulling gegeven aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet. Dit artikel schrijft voor dat in de verordening wordt bepaald op welke wijze ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van de wet.

De gebiedscommissies hebben op grond van de Verordening op de gebiedscommissies 2014 een taak om de bewoners van het gebied te betrekken bij de voorbereiding, vaststelling en uitvoering van het gemeentelijk beleid in de gebieden. Daarbij kan het ook gaan om onderdelen die onder de reikwijdte van de wet vallen. Te denken valt aan de bevordering van sociale samenhang en leefbaarheid in de wijken.

 

Met dit artikel geeft de gemeenteraad op nog een andere wijze invulling aan de participatie van burgers in het kader van de wet. De Brede Raad Rotterdam krijgt een taak bij de beleidsvoorbereiding en advisering over de uitvoering van de wet. De Brede Raad wordt door het college ingesteld, en zal behalve ten aanzien van de wet ook ten aanzien van andere onderdelen van het sociale domein een rol krijgen, zoals de Jeugdwet.

 

In het tweede lid is geregeld dat cliënten in het kader van de wet vertegenwoordigd zullen worden in deze Brede Raad. Daarbij kan het gaan om cliënten die een voorziening ontvangen op grond van de wet of hun vertegenwoordigers. Ook kan het gaan om ingezetenen van de gemeente die op andere wijze kennis van of ervaring hebben met de wet en haar doelgroepen. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat vertegenwoordigers van instellingen in de Brede Raad zitting hebben.

 

Het is van belang dat de beleidsvorming zo veel mogelijk in gezamenlijkheid tot stand wordt gebracht en zo vroeg mogelijk wordt getoetst of voorgenomen beleid op draagkracht kan rekenen, zodat tijdig bijsturing kan plaatsvinden.

 

In het vierde lid is geregeld dat het college kan besluiten dat het niet nodig is de Brede Raad te betrekken. In de onderdelen a t/m e staan daarvoor voorbeelden genoemd.

 

De Brede Raad wordt ondersteund door niet-ambtelijke personen, om de onafhankelijkheid van de Brede Raad zoveel mogelijk te waarborgen. Deze personen zijn in dienst van een stichting, de Stichting Brede Raad Rotterdam. Ook zijn er vanuit de gemeente één of meerdere personen die als contactpersoon optreden voor de Brede Raad en ook periodiek overleg met leden zullen hebben.

 

Ten minste éénmaal per jaar vindt overleg plaats met de verantwoordelijk wethouder. Zowel vanuit de gemeente als vanuit de Brede Raad kunnen agendapunten voor dit overleg worden aangedragen.

 

Het college kan besluiten dat een aanvullende inspraakprocedure wordt gevolgd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als de aard van het beleidsvoornemen meer specifieke advisering vergt of (ook) gecontracteerde instellingen raakt. In dat geval kan het college bijvoorbeeld ook een adviesverzoek neerleggen bij de instellingen, bij professionals, de gebiedscommissies of het Basisberaad GGZ.

 

N

Na de laatste alinea van de toelichting bij artikel 45 worden de volgende alinea’s ingevoegd:

 

Het zesde en zevende lid zien op de tegemoetkoming die het college kan verstekken op grond van artikel 22.

Op grond van artikel 22 moet een aanvraag voor een tegemoetkoming worden ingediend voor 1 juli. Omdat dat voor 2015 een te krappe termijn is, gezien het moment waarop artikel 22 in werking is getreden, wordt voor 2015 de datum 1 december 2015 gehanteerd.

Op grond van artikel 22 wordt een cliënt die een maatwerkvoorziening op grond van de wet ontvangt geacht aannemelijke meerkosten te hebben. Aangezien een aanvraag die in 2015 wordt ingediend betrekking heeft op de meerkosten over 2014, kan niet verwezen worden naar de maatwerkvoorziening op grond van de wet, omdat deze toen nog niet bestond. Voor 2015 is een individuele voorziening of pgb in 2014 op grond van de oude Wmo een criterium.

 

Het achtste lid heeft betrekking op de situatie dat voor een zogenaamde overgangscliënt niet tijdig een onderzoek kan worden afgerond en er hierdoor niet aansluitend een arrangement op basis van resultaatgebieden kan worden toegekend. In die situatie kan tijdelijk een arrangement worden aangeboden op basis van de zorg die voorheen in het kader van het overgangsrecht is geboden. Hiermee wordt voorkomen dat de cliënt tijdelijk zonder zorg of ondersteuning zit.

 

Artikel III

  • 1.

    Het recht op een pgb voor mantelzorgondersteuning met verblijf in het informele circuit, dat is gebaseerd op een besluit dat is genomen op grond van de tekst van artikel 26, tweede lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van dit besluit, blijft gehandhaafd gedurende de periode waarvoor het pgb is verstrekt, doch uiterlijk tot 1 januari 2016.

  • 2.

    Het recht op een pgb voor huisvesting dat is gebaseerd op een besluit dat is genomen op grond van de tekst van artikel 27, tweede lid, zoals dat luidde op de dag vóór  inwerkingtreding van dit besluit, blijft gehandhaafd gedurende de periode waarvoor het pgb is verstrekt, doch uiterlijk tot 1 januari 2016.

 

Artikel IV

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na de dagtekening van het Gemeenteblad waarin het wordt geplaatst, waarbij de artikelen I, onderdeel O, en artikel II, onderdeel N, beide voor zover betrekking hebbend op artikel 45, achtste lid, terugwerken tot en met 1 januari 2015.

  • 2.

    Indien de inwerkingtreding ligt op een later tijdstip dan 1 juli 2015, werken de artikelen I, onderdelen A en N, en II, onderdelen A en M, terug tot en met 1 juli 2015.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 18 juni 2015.

 

De griffier,

 

 

 

A.C. de Bondt, plv.

De voorzitter,

 

 

 

A. Aboutaleb

 

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 26 juni 2015 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)

Algemene toelichting

Met dit besluit tot wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015 (Vmor 2015) is invulling gegeven aan een aantal onderwerpen dat nog moest worden geregeld:

  • 1.

    de wijze waarop ingezetenen van de gemeente worden betrokken bij de uitvoering van de wet;

  • 2.

    de wijze waarop het college blijk geeft van een jaarlijkse blijk van waardering aan mantelzorgers;

  • 3.

    de wijze waarop het college een financiële tegemoetkoming verstrekt aan personen die als gevolg van hun beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen aanmerkelijke meerkosten hebben.

Daarnaast wordt een aantal (soms alleen technische) wijzigingen toegepast in de bestaande tekst van de verordening en in de toelichting (artikel 17).

Met de wijzigingen van de teksten van de artikelen in artikel I, is in artikel II ook de bijbehorende artikelsgewijze toelichting aangepast, zodat tekst en toelichting als een geheel zijn te lezen.

 

Artikelsgewijzigde toelichting bij de tekst van de wijzigingsverordening

A (artikel 1)

De definitie van “Centraal Onthaal” is vervallen, omdat deze term in de rest van de verordening niet voorkomt. Daarmee is de definitie overbodig geworden.

Er is een definitie voor “Brede Raad” toegevoegd in verband met het nieuwe artikel 40.

 

B (artikel 6)

Het derde lid is vervallen. Hierin stond dat de cliënt verplicht is om het gespreksverslag te ondertekenen voor gezien of akkoord als hij een aanvraag indient.

In de praktijk blijkt deze werkwijze (vooral bij eenvoudige aanvragen) vertragend te kunnen werken. Om die reden wordt de ondertekening als verplichting achterwege gelaten. De cliënt ontvangt wel altijd het gespreksverslag en blijft ook de mogelijkheid houden hier wijzigingen op aan te brengen en deze voor “gezien” of “akkoord” te ondertekenen.

 

C (artikel 7)

De wijziging van het tweede lid bevordert een snelle afhandeling van de hulpvraag door de cliënt. Cliënt wordt, zodra het onderzoek is afgerond in de gelegenheid gesteld al een aanvraag in te dienen, terwijl het gespreksverslag pas later aan cliënt wordt verstrekt.

Met name bij eenvoudige aanvragen is dit een praktische oplossing.

 

D (artikel 9)

Het nieuwe tweede lid is feitelijk een herhaling van hetgeen in artikel 2.3.5 van de wet is opgenomen en omschrijft de algemene criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een maatwerkvoorziening. Deze criteria vormen de basis. Hierna worden de (aanvullende) criteria toegepast die specifiek voor de betreffende resultaatgebieden en maatwerkvoorzieningen zijn opgenomen.

 

 

E (artikel 10)

Met de wijziging van de tekst van artikel 10 is geen inhoudelijke wijziging beoogd. Het begrip “voorzienbaar” stond al als criterium genoemd. In de toelichting was ook expliciet aangegeven dat de toepassing van de genoemde criteria maatwerk is.

Toch is ervoor gekozen om de gewijzigde tekst uit de modelverordening van de VNG en met name de toelichting bij deze tekst over te nemen, om hierover geen misverstand te laten bestaan.

 

F (artikel 14)

De wijziging van het eerste lid heeft als doel de criteria voor ondersteuning binnen het resultaatgebied huisvesting te verduidelijken. Er is meer aansluiting gezocht bij de criteria voor de maatwerkvoorzieningen opvang en beschermd wonen, zoals die zijn opgenomen in artikel 2.3.5 van de wet.

De wijziging van het tweede lid betreft een technische wijziging in verband met de nieuwe indeling van artikel 10, waardoor de verwijzing niet meer klopte.

 

G (artikel 21)

Met dit nieuwe artikel wordt invulling gegeven aan de wijze waarop het college invulling geeft aan een jaarlijkse blijk van waardering voor in Rotterdam woonachtige mantelzorgers.

Enerzijds zal er jaarlijks een activiteit worden georganiseerd op gebiedsniveau waarvoor de in het gebied woonachtige mantelzorgers voor worden uitgenodigd. De invulling van deze activiteit, die plaatsvindt rond of op de dag van de mantelzorger, wordt verzorgd door de gebieden.

Daarnaast kunnen mantelzorgers zich bij de Vraagwijzers melden om in aanmerking te komen voor een attentie. Hierbij wordt voor 2015 gedacht aan de verstrekking van een Rotterdampas of een activiteit die op de Rotterdampas kan worden geladen.

 

H (artikel 22)

Met dit artikel wordt invulling gegeven aan de wijze waarop het college een tegemoetkoming kan verstrekken aan personen die aannemelijke meerkosten hebben als gevolg van hun beperkingen, psychische of psychosociale problemen.

Personen kunnen hiervoor op aanvraag in aanmerking komen. De hoogte van de forfaitaire vergoeding wordt jaarlijks vastgesteld op basis van het beschikbare budget en de te verwachten kosten die met de uitvoering gemoeid zijn.

Voor 2015 wordt een bedrag van € 250,- per persoon beschikbaar gesteld.

Er geldt een inkomensgrens van 130% van het wettelijk sociaal minimum, afgeleid van de bijstandsnorm voor jongeren (artikel 20, eerste of tweede lid, van de Participatiewet) of 21- jarigen tot de pensioengerechtigde leeftijd, zoals opgenomen in artikel 21 van de Participatiewet.

Het college werkt dit artikel in nadere regels verder uit.

Kosten waarvoor een vergoeding mogelijk is op grond van de zorgverzekering, worden niet als meerkosten aangemerkt.

Binnen een huishouden kunnen meerdere personen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming.

 

I (artikel 23)

Het betreft hier een technische wijziging: niet Per Saldo maar het Keurmerkinstituut geeft het keurmerk af voor goedgekeurde PGB-bureaus.

 

J (artikel 26)

Bij mantelzorgondersteuning wordt onderscheid gemaakt tussen een situatie met en zonder individuele ondersteuning. Bij professionele ondersteuning wordt een percentage van 90% van de volledige kostprijs voor de maatwerkvoorziening gehanteerd. Per saldo leidt dit tot verschillende bedragen, omdat de kostprijs van de maatwerkvoorziening in beide situaties anders is.

Bij informele ondersteuning wordt uitgegaan van de verblijfskosten die in de kostprijs van de maatwerkvoorziening zijn verdisconteerd, alsmede de begeleidingskosten die hier eventueel onderdeel van uit kunnen maken. Doordat de vaststelling van de hoogte van het pgb bij informele ondersteuning dus niet op de volledige kostprijs van de maatwerkvoorziening is gebaseerd, leidt dit tot twee verschillende percentages. Dat is nu verwerkt in het tweede lid.

 

K (artikel 27)

Met de wijziging van artikel 27 vervalt de mogelijkheid om een pgb te krijgen voor het resultaatgebied huisvesting. De cliënt wordt geacht zelf de kosten van zijn huisvesting te betalen en kan alleen een pgb ontvangen voor de geleverde ondersteuning op basis van de resultaatgebieden die zijn genoemd in artikel 11.

 

L (artikel 32)

De wijziging van artikel 32, eerste lid, betreft slechts een technische wijziging en verduidelijkt dat de basis voor de berekening van de eigen bijdrage enerzijds ligt in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en anderzijds bepaald wordt door de kostprijs van de maatwerkvoorziening.

 

M (artikel 33)

De wijziging van artikel 33 is noodzakelijk als gevolg van de publicatie van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, waarin 2 paragrafen zijn opgenomen over de wijze waarop de eigen bijdrage bij opvang en beschermd wonen zijn geregeld. Hiermee is de uitwerking van de wijze waarop de eigen bijdrage voor het resultaatgebied huisvesting wordt vastgesteld, niet langer noodzakelijk. Wel blijft het lid gehandhaafd waarin wordt bepaald door wie de eigen bijdrage voor de opvang wordt vastgesteld en geïnd. Voor de opvang in verband met risico’s voor de veiligheid in verband met huiselijk geweld, wordt de eigen bijdrage in verband met de veiligheidsaspecten van de bewoners vastgesteld en geïnd door de aanbieder van de opvang.

 

N (artikel 40)

In dit artikel is opgenomen op welke wijze het college zorg draagt voor de betrokkenheid van ingezetenen bij de beleidsvoorbereiding en –uitvoering van de Wmo.

Het college heeft hiervoor een Brede Raad opgericht, die breed adviseert op het sociale domein.

De instelling van de Brede Raad laat onverlet dat het college ook op andere wijze burgers of andere belanghebbenden kan betrekken bij de uitvoering van de Wmo, zoals bijvoorbeeld binnen de gebieden of gecontracteerde instellingen.

 

 

 

O (artikel 45)

In artikel 45 zijn 2 overgangsbepalingen opgenomen ten aanzien van de tegemoetkoming meerkosten zorg.

Voor de indiening van een aanvraag voor een tegemoetkoming in 2015 geldt dat:

  • 1.

    de aanvraag in plaats van vóór 1 juli vóór 1 december moet worden ingediend;

  • 2.

    in plaats van een maatwerkvoorziening is ook de aanwezigheid van een individuele voorziening of extramurale zorg op grond van de AWBZ voldoende om aanmerkelijke meerkosten aanwezig te achten. Een verwijzing naar een maatwerkvoorziening op grond van de wet heeft immers over 2014 geen zin, omdat de wet toen nog niet bestond.

 

Daarnaast is in het achtste lid een bepaling opgenomen, waarin de mogelijkheid is gecreëerd om tijdelijk een arrangement toe te kennen op basis van de in het kader van het overgangsrecht verleende zorg. Dit kan, als niet tijdig het onderzoek voor een arrangement op basis van resultaatgebieden kan worden afgerond en hierdoor niet aansluitend op het overgangsrecht een arrangement op basis van resultaatgebieden kan worden aangeboden. Hiermee wordt voorkomen dat een cliënt tijdelijk zonder zorg of ondersteuning zit.

 

Toelichting bij artikel III

In artikel III zijn overgangsbepalingen opgenomen voor de situatie dat wel een pgb voor huisvesting is verstrekt. In dat geval blijft het pgb voor huisvesting gehandhaafd tot uiterlijk 1 januari 2016.

Op dezelfde wijze is ook het overgangsrecht geregeld voor het pgb voor mantelzorgondersteuning met verblijf.

Hierdoor hebben zowel de cliënt als de instelling/zorgverlener een half jaar de tijd om zich in te stellen op de nieuwe situatie.

 

Toelichting bij artikel IV

De inwerkingtreding is voorzien op 1 juli 2015. Alleen de wijziging van de overgangsbepaling die betrekking heeft op het kunnen verstrekken van een arrangement op basis van de voorheen ontvangen zorg, heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2015.

Aangezien de Brede Raad per 1 juli 2015 door het college is ingesteld, werkt het artikel met betrekking tot de Brede Raad terug tot en met 1 juli 2015, indien de inwerkingtreding van de wijziging van de verordening later is dan 1 juli 2015.