Regeling vervallen per 01-01-2015

Regeling maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2012

Geldend van 01-11-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Regeling maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2012

Gemeenteblad 2012

Regeling maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2012

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van de concerndirecteur van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van 30 oktober 2012; registratienr. 12/745;

gelet op artikel 6, vijfde en zesde lid, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011;

besluit vast te stellen:

Regeling maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2012

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • 1.

    complexe ondersteuning: huishoudelijke verzorging waarbij naast het overnemen van huishoudelijke taken extra ondersteuning en regie noodzakelijk is in verband met in de persoon gelegen factoren of in verband met het tijdelijk geven van instructies aan de persoon of zijn huisgenoten;

  • 2.

    eenvoudige ondersteuning: huishoudelijke verzorging waarbij de huishoudelijke verzorging bestaat uit het overnemen van huishoudelijke taken;

  • 3.

    verordening: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011.

 

Artikel 2 Persoonsgebonden budget huishoudelijke verzorging

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging, als bedoeld in artikel 8, zesde lid, van de verordening wordt vastgesteld conform de resultaatgebieden en bedragen, zoals opgenomen in bijlage 1, als de huishoudelijke zorg wordt geleverd door een huishoudelijke hulp die niet in dienst is van een organisatie.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging, als bedoeld in artikel 8, zesde lid, van de verordening wordt vastgesteld conform de resultaatgebieden en bedragen, zoals opgenomen in bijlage 2, als de huishoudelijke zorg wordt geleverd door een huishoudelijke hulp die in dienst is van een organisatie.

  • 3.

    Indien dat naar het oordeel van het college noodzakelijk is, gezien de beperkingen of belemmeringen van een persoon en de omvang van de compensatie die hierdoor geboden moet worden, kan het college van de tarieven in de bijlagen afwijken.

  • 4.

    Als een persoon een indicatie heeft om meer zelfredzaam te worden, wordt het verlaagde budget conform budget 1 toegepast vanaf de eerste dag van de derde CAK-periode, volgend op die waarin de beschikking met de indicatie is verzonden waarin deze indicatie is opgenomen.

  • 5.

    De houder van een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging die een huishoudelijke hulp heeft die niet in dienst is van een organisatie, kan aanspraak maken op een toeslag voor de verschuldigde werkgeverslasten als deze naar het oordeel van het college op 4 dagen of meer per week dezelfde hulp moet hebben en op de hulp daardoor artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 niet van toepassing is.

  • 6.

    De Sociale Verzekeringsbank wordt aangewezen als rechtspersoon als bedoeld in artikel 6, zesde lid, van de verordening.

 

Artikel 3 Financiële tegemoetkoming woonvoorziening

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming voor de kosten in verband met verhuizing, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de verordening, is gelijk aan het bedrag voor de kosten van stoffering, als gehanteerd in de globaliseringstabel in het kader van de bijzondere bijstand in Rotterdam, vermeerderd met € 1.000,-- voor de kosten van de verhuizing en administratie- en aansluitkosten.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming voor dubbele woonlasten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel e, van de verordening, is gelijk aan de feitelijke kosten van de verschuldigde huur na aftrek van de huurtoeslag waar een persoon recht op heeft tot een maximum van: a. € 500,-- per maand als het de kosten betreft van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte; b. € 250,-- per maand als het de kosten betreft van het tijdelijk betrekken van onzelfstandige woonruimte.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming voor de kosten van het bezoekbaar maken van een woning, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel g, van de verordening, is gelijk aan de kosten die daarvoor redelijkerwijs gemaakt moeten worden, met een maximum van € 3.000,--.

 

Artikel 4 Financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget vervoervoorziening

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming voor een vervoervoorziening in plaats van een reispas voor het CAV, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de verordening, bedraagt € 5.175,--.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming voor de kosten van parkeren, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel d, van de verordening, is gelijk aan: a. de legeskosten die verschuldigd zijn voor de aanvraag van een Europese gehandicaptenparkeerkaart; b. de eigen bijdrage die in rekening wordt gebracht voor de aanleg van een parkeerplaats.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget voor vervoer per taxi, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel c, van de verordening, bedraagt € 1.035,-- per jaar.

 

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming sportvoorziening

De gemiddelde afschrijvingskosten voor een sportrolstoel, bedoeld in artikel 15, derde lid, van de verordening, bedragen € 760,-- per jaar.

 

Artikel 5a  Verantwoording persoonsgebonden  budget

1.  Om in aanmerking te kunnen komen voor een persoongebonden budget voor huishoudelijke verzorging, overlegt de persoon een overeenkomst:

a. met de zorgverlener, als hij de zorg betrekt van een zorgverlener die niet in dienst is van een professionele organisatie; of

b. met de organisatie waarvan hij de zorg betrekt, als de zorgverlener in dienst is van een professionele organisatie.

2.  De houder van een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging verantwoordt de besteding van het budget door middel van de overlegging van bankafschriften, waaruit de betalingen aan de zorgverlener of de professionele organisatie blijkt,

a. binnen een maand na afloop van ieder kalenderjaar;

b. binnen een maand na beëindiging van de verstrekking van huishoudelijke verzorging in de vorm van een persoonsgebonden budget.

3. De houder van een persoonsgebonden budget voor andere

voorzieningen dan huishoudelijke verzorging verantwoordt de besteding van zijn persoonsgebonden budget door overlegging van bankafschriften, kwitanties of kassabonnen van de leverancier, waaruit de besteding van het persoonsgebonden budget afdoende blijkt.

 

Artikel 6 Intrekking oude regeling

De Regeling maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011 wordt ingetrokken.

 

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de dag waarop de Tweede wijziging van de Verordening voorziening maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011 in werking treedt.

 

Artikel 8 Citeertitels

Deze regeling wordt aangehaald als “Regeling maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2012” of “Rmor 2012”.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van 30 oktober 2012.

 

De secretaris, De burgemeester,

 

 

 

Ph. F. M. Raets A. Aboutaleb

 

 

 

 

 

 

 

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 30 november 2012 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Kenniscentrum Bestuursdienst Rotterdam (KBR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)

(Zie ook: www.bds.rotterdam.nl – Gemeentebladen)

Toelichting

 

Algemene toelichting

De Regeling maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2012 (Rmor 2012) is een regeling die is gebaseerd op artikel 6, vijfde en zesde lid, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011.

In het vijfde lid verleent de raad het college de bevoegdheid om nadere regels te stellen omtrent de hoogte, betaling en verantwoording van het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming.

Op grond van het zesde lid kan het college een rechtspersoon alleenrecht verlenen voor de ondersteuning en advisering van houders van een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging.

 

De Rmor 2012 wijkt enigszins af van de Rmor 2011. Een aantal onderdelen is nu namelijk geregeld in de verordening zelf. Bijvoorbeeld:

  • 1.

    de mogelijkheid om het deel van het persoonsgebonden budget dat bestemd is voor onderhouds- en reparatiekosten in termijnen uit te keren;

  • 2.

    de mogelijkheid om het bedrag van een sportvoorziening over maximaal zes jaar in één keer uit te keren.

 

Andere bepalingen waren feitelijk overbodig. Deze bleken voldoende uit de verordening zelf en de daarop gebaseerde (wetsinterpreterende) beleidsregels. Te denken valt bijvoorbeeld aan de bepalingen over de hoogte van het persoonsgebonden budget voor een rolstoel of een woonvoorziening.

 

Inhoudelijke wijzigingen betreffen:

  • 1.

    het vervallen van de financiële tegemoetkoming voor de aanschafkosten van een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel. Doordat deze voorziening nu in bruikleen wordt verstrekt, wordt hiervoor niet langer een financiële tegemoetkoming verstrekt;

  • 2.

    het verhogen van de maximale financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning (was € 2.269,--, is nu € 3.000,--).

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 2 Persoonsgebonden budget huishoudelijke verzorging

Eerste lid

De hoogte van het persoonsgebonden (PGB) is afhankelijk van of de huishoudelijke verzorging wordt geleverd via een professionele organisatie of niet.

Als professionele organisatie wordt aangemerkt:

  • 1.

    een organisatie die is toegelaten op grond van de Wet toelating zorginstellingen;

  • 2.

    een organisatie met een kwaliteitskeurmerk van de Stichting harmonisatie kwaliteitsbeoordeling in de zorgsector (HKZ-keurmerk); of

  • 3.

    een organisatie die is aangesloten bij een branchevereniging met een gedragscode of keurmerk.

 

Tweede lid

Wordt huishoudelijke verzorging voor een gedeelte van een uur geïndiceerd, dan wordt de hoogte van het PGB naar rato vastgesteld. Bijvoorbeeld: 2½ uur huishoudelijke verzorging via een niet-professionele organisatie geeft recht op een PGB van € 35,--.

 

Derde lid

De Sociale Verzekeringsbank is in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten al aangewezen voor advies en ondersteuning van houders van een persoonsgebonden budget in het kader van die wet. Om die reden heeft het college de Sociale Verzekeringsbank ook aangewezen voor deze taak in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het ondersteunen bij de salarisadministratie, de advisering in ARBO-kwesties en arbeidsovereenkomsten, het zorgdragen voor verzekeringen tegen bijvoorbeeld wettelijke aansprakelijkheid en vervanging wegens ziekte van de huishoudelijke hulp.

 

Artikel 3 Financiële tegemoetkoming woonvoorziening

Eerste lid

De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van stoffering van de nieuwe woning is gekoppeld aan de hoogte die hiervoor wordt gehanteerd in het kader van de bijzondere bijstand. De hoogte is afhankelijk van de gezinsgrootte en –samenstelling.

Daarnaast wordt een vast bedrag verstrekt voor de kosten van de verhuizing en bijkomende kosten, zoals aansluitkosten energievoorziening en telefoon.

 

Tweede lid

Als het college vaststelt dat iemand tijdelijk elders gehuisvest moet worden in verband met de aanpassing van zijn woning, kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt voor de dubbele woonlasten over de periode dat het tijdelijke verblijf elders noodzakelijk is.

De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de te betalen huur, de hoogte van de huurtoeslag en of er sprake is van zelfstandige of onzelfstandige woonruimte.

 

Derde lid

De financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van de woning is gemaximeerd op een bedrag waarvoor redelijkerwijs een basisvoorziening gerealiseerd moet kunnen worden.

 

Artikel 4 Financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget vervoervoorziening

Eerste lid

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in plaats van een reispas voor het CAV is gelijk aan vijf maal het bedrag dat gemiddeld voor een klant in Rotterdam wordt uitgegeven voor het CAV.

 

Tweede lid

Een persoon die is aangewezen op vervoer per eigen gesloten vervoermiddel kan op grond van artikel 12, tweede lid, onder d, van de verordening in aanmerking komen voor vergoeding van de voor eigen rekening komende kosten voor een parkeervoorziening.

Het betreffen hier allereerst de legeskosten die verschuldigd zijn bij de aanvraag van een Europese gehandicaptenparkeerkaart.

Daarnaast kan het gaan om de eigen bijdrage die in rekening wordt gebracht voor de aanleg van een parkeerplaats.

 

Derde lid

Een voorziening in de vorm van een taxi kan worden aangeboden in natura, als de persoon gebruik wenst te maken van het taxibedrijf dat door de gemeente in het kader van het CAV is gecontracteerd en dat ook ritten verzorgt die niet collectief worden uitgevoerd.

Wenst iemand gebruik te maken van een ander vervoerbedrijf of van vervoer door familie, dan kan de voorziening door middel van een persoonsgebonden budget worden aangeboden.

Het persoonsgebonden budget voor het gebruik van de taxi is gebaseerd op het gemiddelde aantal ritten dat iemand met het CAV maakt, een gemiddelde ritlengte van 8 kilometer en het maximum taxitarief.

Als uit onderzoek blijkt dat dit niet voldoende is door in de persoon gelegen omstandigheden, kan het college uitgaan van een hoger aantal ritten of een hogere hoeveelheid kilometers.

 

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming sportvoorziening

Op grond van artikel 15, derde lid, van de verordening wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor een sportvoorziening gemaximeerd op de gemiddelde afschrijvingskosten voor een sportrolstoel. Deze kosten worden in dit artikel vermeld.

 

Artikel 6 Intrekking oude regeling

Met de inwerkingtreding van deze regeling vervalt de vorige regeling, de Rmor 2011.

 

Artikel 7 Inwerkingtreding

De inwerkingtreding is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Tweede wijziging van de verordening.

 

Artikel 8 Citeertitels

De onderhavige regeling kan op twee manieren geciteerd worden: voluit en als afkorting, in beide gevallen met vermelding van het jaartal.