Regeling vervallen per 08-06-2018

Verordening inspraak, burgerinitiatief en referenda Rotterdam 2014

Geldend van 07-04-2016 t/m 07-06-2018

Intitulé

Verordening inspraak, burgerinitiatief en referenda Rotterdam 2014

De raad van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 november

2013, (raadsvoorstel nr. 1272629); raadsstuk 13GR3059;

gelet op de artikelen 147, 149 en 150 van de Gemeentewet;

overwegende, dat ter invulling van de mogelijkheden tot invloed van de Rotterdammer een aantal instrumenten in regelgeving vastgelegd worden;

besluit vast te stellen:

Verordening inspraak, burgerinitiatief en referenda Rotterdam

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    beleidsvoornemen: het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid;

  • b.

    burgerinitiatief: een schriftelijk en gemotiveerd verzoek van ingezetenen aan de raad om te beraadslagen en te besluiten over een door hen geformuleerd voorstel dat betrekking heeft op een gemeentelijke aangelegenheid;

  • c.

    gebiedscommissie: een commissie zoals genoemd in artikel 1, sub d van de Verordening op de gebiedscommissies 2014;

  • d.

    inspraak: het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van beleid;

  • e.

    inspraakprocedure: de wijze waarop de inspraak gestalte wordt gegeven;

  • f.

    gebied: de gebieden zoals aangegeven in de Verordening op de gebiedscommissies 2014;

  • g.

    elektronische handtekening: de handtekening als bedoeld in artikel 2:16 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • h.

    gebiedsreferendum: een volksstemming op initiatief van de bevolking waarbij het onderwerp betrekking heeft op het gebied zoals bedoeld in artikel 2 van de verordening op de gebiedscommissies 2014;

  • i.

    digitaal stemmen: stemmen met gebruikmaking van de handtekening als bedoeld in artikel 2:16 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • j.

    kiesgerechtigde: degene die voldoet aan de eisen voor een kiezer van de leden van de raad van de gemeente, zoals bedoeld in artikel B3 van de Kieswet;

  • k.

    ondertekenaar: degene die op het moment van de ondertekening van het inleidende of definitieve verzoek de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, ingezetene is van Rotterdam, niet uitgesloten is van het kiesrecht, en indien hij geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie voldoet aan de vereisten zoals bedoeld in artikel B3, lid 2 van de Kieswet, met dien verstande dat voor de dag van de kandidaatstelling gelezen moet worden het moment van ondertekening van het verzoek;

  • l.

    raadgevend referendum: een volksstemming op initiatief van één of meer verzoekers;

  • m.

    raadplegend referendum: een volksstemming op initiatief van de raad;

  • n.

    referendum: hiermee wordt gedoeld op één van de referenda in deze verordening;

  • o.

    verzoeker: degene die op de dag van het indienen van het verzoek de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, ingezetene is van Rotterdam, niet uitgesloten is van het kiesrecht, en indien hij geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie voldoet aan de vereisten zoals bedoeld in artikel B3, lid 2 van de Kieswet, met dien verstande dat voor de dag van de kandidaatstelling gelezen moet worden de dag van de indiening van het verzoek.

Artikel 2 Digitale meningspeiling

  • 1. Onder digitale meningspeiling wordt verstaan: het met moderne communicatietechnieken peilen van de mening onder de Rotterdamse ingezetenen.

  • 2. De raad, het college en de gebiedscommissies kunnen besluiten tot een digitale meningspeiling.

  • 3. Het college stelt nadere regels op over het houden van deze meningspeiling.

Artikel 3 Inspraak

  • 1. De raad, het college en de burgemeester kunnen besluiten, ten aanzien van eigen bevoegdheden, of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van hun beleid.

  • 2. Inspraak wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht.

  • 3. Geen inspraak wordt verleend:

    • a.

      ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

    • b.

      indien inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

    • c.

      indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

    • d.

      inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;

    • e.

      indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht;

    • f.

      indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving;

    • g.

      indien de inspraak op grond van een andere verordening is geregeld.

  • 4. Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.

Artikel 4 Inspraakprocedure

Artikel 5 Eindverslag

  • 1. Ter afronding van de inspraak maakt het college een eindverslag op.

  • 2. Het eindverslag bevat in elk geval:

    • a.

      een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;

    • b.

      een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

    • c.

      een reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan.

  • 3. Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar.

Artikel 6 Burgerinitiatief

Ingezetenen van veertien jaar en ouder kunnen een burgerinitiatief indienen.

Artikel 7 Onderwerpen burgerinitiatief

Een burgerinitiatief gaat niet over:

  • a.

    de uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

  • b.

    gemeentelijke procedures;

  • c.

    de gemeentelijke organisatie;

  • d.

    vaststelling en wijziging van de gemeentelijke begroting;

  • e.

    gemeentelijke belastingen en tarieven;

  • f.

    geldelijke voorzieningen voor ambtsdragers, gewezen ambtsdragers dan wel hun nagelaten betrekkingen of hun rechthebbenden;

  • g.

    handelingen en gedragingen van collegeleden, raadsleden of ambtenaren waartegen een klacht kan worden ingediend op grond van de Algemene wet bestuursrecht of een door de raad of het college vastgestelde klachtenregeling;

  • h.

    benoemingen of functioneren van personen;

  • i.

    onderwerpen waartegen een bezwaar- of beroepsprocedure openstaat of heeft opengestaan.

  • j.

    onderwerpen die behoren tot de bevoegdheid van een ander gemeentelijk bestuursorgaan.

Artikel 8 Indiening burgerinitiatief

  • 1. Het burgerinitiatief wordt digitaal of schriftelijk ingediend bij de voorzitter van de raad.

  • 2. Het burgerinitiatief wordt ondersteund, op een wijze bedoeld in het volgende lid, door ten minste het volgende aantal ingezetenen van veertien jaar en ouder:

    • a.

      voor verzoeken met een gebiedsgericht karakter: 50;

    • b.

      voor verzoeken met een stedelijk karakter of die meer gebieden betreft: 250.

  • 3. De ondersteuning, bedoeld in het vorige lid, blijkt uit ondertekening door de ingezetene van een aan het burgerinitiatief gehechte, door het college opgestelde lijst.

  • 4. Een ondertekening als bedoeld in het vorige lid is pas geldig als naast de handtekening tevens de naam, het adres en de geboortedatum van de ingezetene worden vermeld.

  • 5. Elektronische handtekeningen zijn geldig.

  • 6. Als de authenticiteit niet kan worden vastgesteld wordt deze handtekening niet meegeteld.

Artikel 9 Inhoud burgerinitiatief

  • 1. Het burgerinitiatief bevat een voorstel aan de raad voor een door de raad te nemen besluit, voorzien van een motivering.

  • 2. Indien uit de realisering van het burgerinitiatief kosten voortvloeien, wordt daarvan een globale raming gegeven.

  • 3. Het burgerinitiatief vermeldt de naam, het adres (eventueel e-mailadres), en de geboortedatum van minimaal één en maximaal drie ingezetenen die als vertegenwoordigers van het burgerinitiatief optreden.

Artikel 10 Eisen burgerinitiatief

  • 1. De voorzitter van de raad bericht de raad binnen vier weken na ontvangst van een burgerinitiatief of het burgerinitiatief voldoet aan de eisen bedoeld in de artikelen 8 en 9 en of sprake is van eventuele uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 7.

  • 2. Indien een burgerinitiatief niet voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 8 en 9 stelt de voorzitter van de raad de vertegenwoordigers bedoeld in artikel 9, derde lid, gedurende een termijn van ten hoogste vier weken in de gelegenheid om de vastgestelde gebreken te herstellen.

  • 3. De voorzitter van de raad doet van een besluit als bedoeld in het vorige lid schriftelijk mededeling aan de vertegenwoordigers en aan de raad.

  • 4. De termijn bedoeld in het tweede lid vangt aan met ingang van de datum van dagtekening van de schriftelijke mededeling bedoeld in het derde lid.

Artikel 11 Behandeling burgerinitiatief

  • 1. De raad beslist in een volgende vergadering na ontvangst van het advies van de voorzitter bedoeld in artikel 10, eerste lid, over de behandeling van het burgerinitiatief.

  • 2. Indien de raad het burgerinitiatief in behandeling neemt, stelt hij tegelijkertijd vast of gebruik wordt gemaakt van een van de mogelijkheden genoemd in het derde en het vierde lid van dit artikel en in welke raadsvergadering besluitvorming over het burgerinitiatief zal plaatsvinden.

  • 3. De raad kan een burgerinitiatief om advies voorleggen aan het college. Hij stelt daarbij een termijn vast waarbinnen dit advies moet zijn uitgebracht.

  • 4. De raad kan, bij de verzoeken bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a, advies inwinnen bij de gebiedscommissie zoals bedoeld in artikel 27, eerste lid, onder a van de Verordening op de gebiedscommissies 2014.

  • 5. De raad kan bovendien besluiten om over een burgerinitiatief het advies in te winnen van een raadscommissie. Hij stelt daarbij een termijn vast waarbinnen dit advies moet zijn uitgebracht.

  • 6. Beraadslaging en besluitvorming over een burgerinitiatief vindt plaats binnen 13 weken nadat de raad heeft besloten om het burgerinitiatief in behandeling te nemen. Deze termijn kan, met redenen, ten hoogste eenmaal met vier weken worden verlengd.

Artikel 12 Toelichting burgerinitiatief

  • 1. De voorzitter van de raad stelt een of meer van de vertegenwoordigers bedoeld in artikel 9, derde lid, in de gelegenheid het burgerinitiatief toe te lichten in de raadsvergadering waarin de beraadslaging over het burgerinitiatief plaatsvindt en eventuele vragen uit de raad te beantwoorden.

  • 2. De voorzitter van de raad kan een of meer van de vertegenwoordigers bedoeld in artikel 9, derde lid, toestemming geven om deel te nemen aan de beraadslaging in de raad over het burgerinitiatief.

  • 3. Indien de raad toepassing heeft gegeven aan artikel 10, vierde lid, zijn het eerste en het tweede lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

  • 1. De raad stelt de vertegenwoordigers bedoeld in artikel 9, derde lid, schriftelijk in kennis van zijn besluit. Indien de raad geheel of gedeeltelijk afwijkt van het burgerinitiatief geeft hij de redenen daarvoor aan.

  • 2. Indien de raad geheel of gedeeltelijk overeenkomstig het burgerinitiatief besluit, deelt het college de vertegenwoordigers binnen vier weken na de raadsvergadering als bedoeld in het eerste lid van dit artikel aan de vertegenwoordigers en betreffende gebiedscommissie mede:

    • a.

      wanneer met de uitvoering van het raadsbesluit zal worden gestart;

    • b.

      bij welk(e) cluster/afdeling van de gemeente Rotterdam de vertegenwoordigers nadere inlichtingen kunnen inwinnen;

    • c.

      wat de duur van de uitvoering zal zijn.

Artikel 14 Algemene bepalingen omtrent referenda

  • 1. Onderwerp van een referendum kan, onverminderd het in artikel 16 bepaalde, zijn een voorgenomen besluit van de raad.

  • 2. Elk referendum wordt zo veel mogelijk digitaal uitgevoerd.

Artikel 15 Onderwerpen referendum

Een referendum wordt in ieder geval niet gehouden over:

  • a.

    de uitvoering van besluiten van hogere bestuursorganen waaromtrent de raad geen beleidsvrijheid heeft;

  • b.

    gemeentelijke procedures;

  • c.

    de inrichting van de gemeentelijke organisatie als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder c, van de Gemeentewet;

  • d.

    vaststelling en wijziging van de gemeentelijke begroting en rekening;

  • e.

    gemeentelijke belastingen en tarieven;

  • f.

    geldelijke voorzieningen voor ambtsdragers, gewezen ambtsdragers dan wel hun nagelaten betrekkingen of hun rechthebbenden;

  • g.

    handelingen en gedragingen van collegeleden, raadsleden of ambtenaren waartegen een klacht kan worden ingediend op grond van de Algemene wet bestuursrecht of een door de raad of het college vastgestelde klachtenregeling;

  • h.

    benoemingen of functioneren van personen;

  • i.

    beschikkingen;

  • j.

    besluiten op grond van een gehouden referendum of in het kader van deze verordening;

  • k.

    besluiten met een spoedeisend karakter;

  • l.

    besluiten over een ingediend burgerinitiatief.

Artikel 16 Planning referendum

  • 1. De raad stelt, gelijktijdig met het besluit tot het houden van een gebiedsreferendum, binnen 13 weken de datum hiervan vast, met dien verstande dat een referendum niet plaatsvindt in de voor de regio aangewezen schoolvakanties voor het basis- en voortgezet onderwijs, en verlengd zonodig de termijn met deze vakantieperiode.

  • 2. Bij het raadplegend referendum en het raadgevend referendum geldt hierbij een termijn van 26 weken.

  • 3. Het referendum vindt niet plaats in de hierboven benoemde schoolvakanties.

  • 4. Er kunnen meer referenda op dezelfde dag worden gehouden.

Artikel 17 Inhoud referendum

  • 1. De raad stelt uiterlijk zes weken vóór de datum waarop het referendum wordt gehouden de vraagstelling en de antwoordcategorieën van het referendum vast. De raad laat zich voor de formulering bijstaan door onafhankelijke, externe deskundigen.

  • 2. Bij het raadplegend referendum en het raadgevend referendum geldt hierbij een termijn van 13 weken.

  • 3. Na de vaststelling van de vraagstelling wordt elk raadslid of het college in de gelegenheid gesteld uit te spreken welke binding de uitslag van het referendum voor het raadslid of college heeft.

  • 4. De wijze waarop het stemmen plaatsvindt wordt nader door het college bepaald.

Artikel 18 Relatie Kieswet

  • 1. De bepalingen van de Kieswet voor wat betreft de raadsverkiezingen zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing, tenzij deze verordening anders bepaalt.

  • 2. Een referendum wordt gehouden onder de kiesgerechtigden van het gehele grondgebied van de gemeente Rotterdam. Zij ontvangen hiervoor een oproeping.

  • 3. De voorzitter van de raad doet een openbare kennisgeving van een besluit tot het houden van een referendum.

  • 4. De stukken met betrekking tot de te nemen beslissing liggen voor een ieder ter inzage op door de voorzitter van de raad aan te wijzen plaatsen. In de openbare kennisgeving wordt daarvan mededeling gedaan.

Artikel 19 Geldigheid referendum

  • 1. Een referendum is geldig, indien ten minste 30% van de kiesgerechtigden voor dit referendum een stem heeft uitgebracht.

  • 2. De keuzemogelijkheid die de meeste geldige stemmen heeft gekregen wordt als referendumuitspraak vastgesteld.

  • 3. De raad en het college zijn niet gebonden aan een referendumuitspraak.

  • 4. Het door het college voor dit referendum ingestelde centrale stembureau als bedoeld in de Kieswet, stelt op de tweede dag na de dag waarop het referendum is gehouden, het totaal aantal uitgebrachte stemmen vast, alsmede het aantal geldige stemmen ‘voor’ en ‘tegen’.

Artikel 20 Gebiedsreferendum

  • 1. Onderwerp van een gebiedsreferendum kan, onverminderd het in artikel 15 bepaalde, zijn een voorgenomen besluit van de raad of (voorgenomen) besluit van het college zijn.

  • 2. Een gebiedsreferendum wordt gehouden onder de kiesgerechtigden binnen het gebied. Zij ontvangen hiervoor een oproeping.

Artikel 21 Verzoek gebiedsreferendum

  • 1.

    Een verzoeker kan zowel digitaal als schriftelijk een verzoek voor het houden van een gebiedsreferendum indienen bij de voorzitter van de raad.

  • 2.

    Het verzoek geeft aan om welk onderwerp, zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, jo. artikel 20, het gaat en wordt ten minste een (1) volledige week vóór de raadsvergadering of twee volledige weken na de collegevergadering waar het betreffende (voorgenomen) besluit op de agenda staat, ingediend.

  • 3.

    Het verzoek voor een gebiedsreferendum dient in een gebied met een omvang van:

    0 - 10.000

    inwoners door ten minste 250 ondertekenaars;

    10.000 - 30.000

    inwoners door ten minste 1000 ondertekenaars;

    30.000 - 50.000

    inwoners en meer door 2000 ondertekenaars; en 50.000 en meer inwoners door 2500 ondertekenaars te worden ondersteund.

  • 4.

    De ondertekenaars geven, op door de gemeente verstrekte lijsten, aan hun:

    • a.

      naam;

    • b.

      adres;

    • c.

      woonplaats;

    • d.

      geboortedatum; en ondertekenen het verzoek.

  • 5.

    Het verzoek wordt door de voorzitter van de raad aan de in deze verordening bepaalde vereisten getoetst en vervolgens legt de voorzitter zijn bevindingen voor aan de raad.

  • 6.

    Indien het verzoek voldoet aan de in dit hoofdstuk bepaalde vereisten, besluit de raad de eerstvolgende vergadering tot het houden van een gebiedsreferendum.

  • 7.

    De voorzitter van de raad maakt het besluit inzake het verzoek zo spoedig mogelijk openbaar op de in de gemeente gebruikelijke wijze.

Artikel 22 Raadgevend referendum

  • 1. Een verzoeker kan zowel digitaal als schriftelijk een inleidend verzoek voor het houden van een raadgevend referendum indienen bij de voorzitter van de raad.

  • 2. Het inleidend verzoek geeft aan om welk te nemen besluit het gaat en wordt ten minste een (1) volledige week vóór de raadsvergadering, waarvoor het besluit dat onderwerp is van het inleidende verzoek is geagendeerd, ingediend.

  • 3. Het inleidend verzoek dient door ten minste 1000 ondertekenaars te worden ondersteund.

  • 4. De ondertekenaars geven, op door de gemeente verstrekte lijsten, aan hun:

    • a.

      naam;

    • b.

      adres;

    • c.

      woonplaats;

    • d.

      geboortedatum; en ondertekenen het inleidend verzoek.

  • 5. Het inleidend verzoek wordt door de voorzitter van de raad aan de in deze verordening bepaalde vereisten getoetst en vervolgens legt de voorzitter zijn bevindingen voor aan de raad.

  • 6. Indien het inleidend verzoek voldoet aan de in dit hoofdstuk bepaalde vereisten, besluit de raad in de in het tweede lid bedoelde vergadering de besluitvorming over het voorgenomen besluit met ten minste acht weken te verdagen, zodat een definitief verzoek tot het houden van een referendum kan worden ingediend.

  • 7. De voorzitter van de raad maakt het besluit inzake het inleidende verzoek zo spoedig mogelijk openbaar op de in de gemeente gebruikelijke wijze.

Artikel 23

  • 1. Binnen zes weken na de dag waarop het besluit bedoeld in artikel 22, zevende lid, is bekend gemaakt wordt door verzoekers een definitief verzoek tot het houden van een raadgevend referendum bij de voorzitter van de raad ingediend.

  • 2. Een definitief verzoek ten aanzien van een raadgevend referendum dient ten minste door 10.000 ondertekenaars te worden ondersteund. De ondertekenaars die het inleidende verzoek hebben ondersteund, worden tevens geacht het definitief verzoek te ondersteunen.

  • 3. Artikel 22, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De daartoe van gemeentewege verstrekte lijsten worden:

    • a.

      op bij openbare bekendmaking gemaakte plaatsen neergelegd; of

    • b.

      aan ondertekenaars beschikbaar gesteld.

  • 5. Binnen vier weken na de dag van ontvangst van het definitief verzoek wordt het verzoek door de raad in zijn vergadering aan de in deze verordening bepaalde vereisten getoetst.

  • 6. Indien het definitief verzoek voldoet aan de in deze verordening bepaalde vereisten, besluit de raad dat een raadgevend referendum wordt gehouden.

  • 7. De voorzitter van de raad maakt het besluit inzake het houden van een raadgevend referendum zo spoedig mogelijk openbaar op de in de gemeente gebruikelijke wijze.

Artikel 24 Raadplegend referendum

  • 1. Eén of meer leden van de raad kunnen een voorstel doen tot het houden van een raadplegend referendum.

  • 2. Het voorstel wordt schriftelijk ingediend bij de voorzitter van de raad en bevat een probleemstelling met daarbij een toelichting.

  • 3. De raad toetst het voorstel aan de in dit verordening gestelde vereisten en besluit aansluitend of een raadplegend referendum kan worden gehouden.

  • 4. De voorzitter van de raad maakt het besluit inzake het houden van een raadplegend referendum zo spoedig mogelijk openbaar op de in de gemeente gebruikelijke wijze.

Artikel 25 Raadsvoorstel

  • 1. Indien de raad heeft bepaald dat over een te nemen raadsbesluit een raadgevend of raadplegend referendum kan worden gehouden, dan wordt het betreffende raadsvoorstel op de gangbare wijze behandeld.

  • 2. De stemming over het door de raad te nemen besluit zoals dat luidt na verwerking van de aanvaarde amendementen, wordt aangehouden tot de eerstvolgende vergadering na de dag waarop de uitslag van het referendum bekend is, tenzij eerder negatief over de ontvankelijkheid van het inleidende of het definitieve verzoek wordt beslist.

  • 3. Indien de eerstvolgende vergadering na de uitslag van het referendum niet binnen vier weken valt, wordt binnen die termijn ten behoeve van de stemming een extra vergadering bijeengeroepen.

Artikel 26 Referendumcommissie

  • 1. Er is een referendumcommissie.

  • 2. De referendumcommissie verricht haar taken onafhankelijk van de andere gemeentelijke bestuursorganen.

  • 3. De referendumcommissie stelt een reglement van orde voor haar vergaderingen en haar andere werkzaamheden op, dat aan de raad en het college wordt toegezonden.

  • 4. Het reglement wordt binnen 13 weken na benoeming van de referendumcommissie aangeboden.

Artikel 27 Samenstelling referendumcommissie

  • 1. De referendumcommissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee en ten hoogste vier leden die voor een periode van zes jaar door de raad worden benoemd. De voorzitter en de leden kunnen éénmalig worden herbenoemd voor een termijn van zes jaar.

  • 2. De voorzitter en de leden van de commissie kunnen te allen tijde ontslag nemen; degenen die aftreden of ontslag nemen blijven hun functie waarnemen, totdat in hun opvolging is voorzien. Zij zijn nog zes weken nadat in hun opvolging is voorzien, bevoegd aan de behandeling van ten tijde van hun aftreden of ontslag lopende zaken deel te nemen.

  • 3. De voorzitter en leden ontvangen een vergoeding op basis van de Algemene vergoedingsverordening leden commissies Rotterdam 2005.

Artikel 28 Relatie gemeentewet

De artikelen 13 en 15 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29 Relatie Subsidieverordening Rotterdam 2014

  • 1. De referendumcommissie kan nadere regels als bedoeld in artikel 3 van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 vaststellen en subsidieplafonds als bedoeld in artikel 4 van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 vaststellen, dit ten behoeve van de subsidiëring van instellingen die activiteiten ontwikkelen in het kader van een referendum.

  • 2. De referendumcommissie stelt subsidiecriteria op en maakt deze bekend.

  • 3. De referendumcommissie verdeelt het door de raad vastgestelde budget voor voorlichting, campagnes en het vervullen van een platformfunctie.

  • 4. De referendumcommissie is belast met het uitbrengen van adviezen over klachten, ingediend na inwilliging van het definitieve verzoek, over de gemeentelijke voorlichting en de wijze waarop gemeentelijke campagnes in het kader van het referendum worden gevoerd.

  • 5. De referendumcommissie is belast met het behandelen van klachten, ingediend na inwilliging van het definitieve referendumverzoek, over de campagnes en platformactiviteiten van de organisaties die voor die activiteiten van de referendumcommissie middelen toebedeeld hebben gekregen.

Artikel 30 Vergaderingen referendumcommissie

  • 1. De vergaderingen van de referendumcommissie worden in het openbaar gehouden.

  • 2. De deuren worden gesloten wanneer een lid daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 3. De referendumcommissie beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 4. De raad heeft inzage in de stukken waaromtrent door de referendumcommissie geheimhouding is opgelegd. De referendumcommissie kan inzage slechts weigeren voor zover zij in strijd is met het openbaar belang.

Artikel 31 Eindverslag referendum

  • 1. Ter afronding van het referendum maakt de referendumcommissie een eindverslag op.

  • 2. Het eindverslag bevat in ieder geval:

    • a.

      een overzicht van de verleende en vastgestelde subsidies;

    • b.

      de bevindingen en een oordeel over de campagnes, de gemeentelijke voorlichting en de ingediende klachten.

  • 4. De referendumcommissie brengt het eindverslag 20 weken na de datum waarop het referendum is gehouden ter kennis van de raad en het college.

Artikel 32 Evaluatiebepaling

  • 1. De raad is belast met de uitvoering van de evaluatie van het referendum.

  • 2. De raad kan het college opdragen de evaluatie uit te voeren.

Artikel 33 Hardheidsclausule

Het college handelt overeenkomstig deze verordening, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de verordening te dienen doelen.

Artikel 34 Nadere regels

  • 1. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van deze verordening.

  • 2. Het college stelt nadere regels op over het houden van een digitale meningspeiling.

Artikel 35 Intrekking oude regelingen

De Inspraakverordening Rotterdam 2005, de Verordening Burgerinitiatief Rotterdam, en de Referendumverordening 2007 worden ingetrokken.

Artikel 36 Overgangsbepaling

Reeds ingediende aanvragen en verzoeken worden op grond van de in artikel 35 genoemde verordeningen afgehandeld.

Artikel 37 Publicatie en inwerkingtreding

Deze verordening wordt gepubliceerd in het Gemeenteblad en treedt in werking op 1 juni 2014.

Artikel 38 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening inspraak, burgerinitiatief en referenda Rotterdam 2014.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 28 november 2013.

De griffier,
R.G.R. Jeene, plv
De voorzitter,
L.C. Bruijn, plv.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Ad a - Beleidsvoornemen:

Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze (mede) kunnen worden gebaseerd. De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht zijn hierin leidend.

Ad f - Inspraak:

Er zijn veel omschrijvingen van het begrip inspraak. Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Allereerst wordt aan burgers / belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Een tweede doel is dat inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel biedt in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging en de daarbij benodigde inzichten vanuit de samenleving.

Inspraak is overeenkomstig artikel 150 van de Gemeentewet ‘eenzijdig’ gedefinieerd, en op basis hiervan zou een gedachtewisseling met het bestuursorgaan niet zijn inbegrepen. Wij achten de gedachtewisseling wel van belang, omdat hiermee het creëren van draagvlak voor beleidsvoornemens wordt versterkt.

Artikel 2 Digitale meningspeiling

Met dit artikel wordt, los van de verderop in hoofdstuk 4 beschreven referenda, een vorm van participatie mogelijk gemaakt die snel gegevens genereert over bepaalde standpunten. Dit is een instrument dat de gebiedscommissies in kunnen zetten.

Raad en college zijn hier juridisch niet aan gebonden.

Artikel 3 Onderwerp van inspraak

In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder Awb) Het omvat raad, college en burgemeester. De gebiedscommissies verzorgen de uitvoering van deze inspraakprocedure conform de bevoegdheidsoverdracht zoals opgenomen in de verordening gebiedscommissies.

Elk bestuursorgaan kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak onderwerpen. In de Memorie van toelichting op de Gemeentewet is vermeld dat het ter volledige beoordeling van de gemeenteraad blijft ten aanzien van welke gemeentelijke beleidsvoornemens inspraak wordt verleend.

Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadsvergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak wordt geregeld. Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan dus bezwaar worden gemaakt.

In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Hieronder is opgesomd welke wettelijke verplichtingen gelden. Er is van afgezien om dit op te nemen in de tekst van artikel 2 zelf, omdat in de eerste plaats bij een nieuwe wettelijke verplichting direct de verordening moet worden aangepast en in de tweede plaats het een dermate uitgebreide opsomming is dat de verordening hiermee onoverzichtelijk wordt.

Wettelijke verplichtingen tot het bieden van inspraak bestaan thans nog bij:

  • a.

    de voorbereiding van het gemeentelijk milieubeleidsplan (artikel 4.17, derde lid, Wet milieubeheer (WM));

  • b.

    de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een afvalstoffenverordening die afwijkt van artikel 10.21 WM (artikel 10.26, tweede lid, WM);

  • c.

    de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning (artikel 11, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning);

  • d.

    de realisatie en vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 42 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en artikel 42 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers);

  • e.

    de voorbereiding van besluiten tot uitsluiting van welstandstoetsing als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder a en b, van de Woningwet (artikel 12, vierde lid van de Woningwet).

Bij de onder c en d genoemde verplichtingen wordt er op basis van een specifieke verordening inspraak mogelijk gemaakt. Zie hiervoor ook het onder het derde lid, sub g genoemde.

In het derde lid is opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend. In het vierde lid is de omschrijving van de inspraakgerechtigden, uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet opgenomen. Het begrip ‘belanghebbende’ is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb. In artikel 2 van de Gemeentewet is het begrip ingezetene gedefinieerd.

Artikel 4 Inspraakprocedure

Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 Awb is de inspraakprocedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het tweede lid de inspraakprocedure worden aangepast.

Artikel 5 Eindverslag

In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht.

Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd, enz.?

Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In de wettelijke toelichting bij de Awb wordt opgemerkt dat in het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht.

Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.

In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar maakt. Wij willen hier wel benadrukken dat de bekendmaking van de resultaten van de inspraak uitermate belangrijk is. Het ligt voor de hand om degenen die hebben ingesproken een exemplaar van het eindverslag te sturen. Daarnaast kan het eindverslag algemeen worden gepubliceerd in een krant en op de gemeentelijke website.

Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking. Het is aan te bevelen om tijdens de inspraakavond al duidelijkheid omtrent de communicatie te verschaffen.

Burgerinitiatief

Artikel 6

Voor de leeftijd van 14 jaar is ook in de vorige versie van de verordening Burgerinitiatief gekozen met het oog op het bevorderen van de jongerenparticipatie. Alle Rotterdamse jongeren van 14 jaar en ouder hebben de mogelijkheid een burgerinitiatief in te dienen of te ondersteunen.

Daarnaast is gezien de mogelijkheden van de verschillende niveaus van een burgerinitiatief ook het gebied gedefinieerd.

Artikel 7

Onder andere zaken waarvoor een hoger overheidsorgaan het beleid bepaald zijn uitgesloten. Onderdeel j voorziet erin dat het onderwerp van een initiatief in behandeling wordt genomen door het ter zake bevoegde gemeentelijke bestuursorgaan.

Artikel 8 en 9

Het voorstel moet ondersteund worden door een deel van de bevolking; afhankelijk van het schaalniveau worden er eisen gesteld aan de mate van ondersteuning van het voorstel.

De elektronische handtekening, zoals bedoeld in artikel 2:16 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt hier toegestaan. Waar nodig zal er controle op de authenticiteit plaatsvinden.

De gemeente controleert het voorstel onder andere op: valt het onderwerp binnen de competentie van de gemeente, is het voldoende concreet, raming van de kosten etc.

Artikel 10 en 11

Deze artikelen geven aan welke termijnen er in acht genomen moeten worden door de raad.

Ook de gebiedscommissie (als bedoeld in de verordening op de gebiedscommissies) kan worden betrokken bij het advies, evenals een raadscommissie.

Artikel 12 en 13

Het instrument van burgerinitiatieven kan verwachtingen wekken bij de bevolking. Indien de raad afwijkt zal het dan ook goed moeten motiveren waarom het voorstel van de initiatiefnemers niet wordt gevolgd. Belangrijk is dat burgerinitiatieven snel worden afgedaan. Daarom zijn de termijnen zo kort mogelijk gehouden.

Het gebiedsreferendum, raadplegend en raadgevend referendum

Algemene toelichting

De huidige referendumverordening beoogt burgers meer bij het bestuur van hun stad te betrekken. Met andere woorden: om burgers meer invloed te geven op besluitvorming die voor hen van belang is.

De voorliggende verordening zou moeten leiden tot een reële mogelijkheid tot burgerparticipatie, niet alleen op stedelijk niveau, maar ook in het gebied.

Het opnieuw inrichten van deze verordening rechtvaardigt het aanpassen van de termijnen en het toepassen van moderne technieken. Het nieuwe bestuursmodel maakt het mogelijk om ook op gebiedsniveau het referendum te gebruiken. Met het nieuwe wettelijke kader voor de gebiedscommissies en de onderhavige voorstellen wordt het een uitdaging om te zoeken waar referenda en andere initiatieven het Rotterdammer gerichte aspect kunnen ondersteunen.

In de nieuwe verordening is dan ook wederom de bepaling opgenomen dat elk raadslid zich vóór een referendum kan uitspreken en welke binding de uitslag van het referendum voor het raadslid zal hebben. Die uitspraak levert zoals gezegd geen juridische binding op, maar wel de meeste duidelijkheid voor burgers over wat de raad met de uitslag van een referendum zal gaan doen.

De uitslag van elk referendum is overigens niet bindend. De Grondwet bepaalt namelijk (artikel 129, zesde lid) dat gemeenteraadsleden stemmen zonder last. Alleen een grondwetswijziging kan dit veranderen.

Het referendum wordt zoveel mogelijk digitaal afgenomen. Dat is een belangrijke wijziging om de toegankelijkheid en snelheid in de besluitvorming te vergroten en de organisatiekosten te verlagen. Het referendum kan in ieder geval niet worden uitgeschreven ten aanzien van een burgerinitiatief, gemeentelijke belastingen en andere in de verordening beschreven zaken.

Na installatie van de gebiedscommissies, gaat het college een lijst opstellen met onderwerpen die referendabel zijn.

Artikel 14, eerste lid

Het moment waarop een referendumverzoek kan worden ingediend.

Het referendumverzoek moet worden ingediend vóórdat de raad een formeel besluit heeft genomen.

Dat houdt in dat, indien formele besluitvorming in de raad heeft plaatsgevonden, géén referendumverzoek meer kan worden ingediend over dat onderwerp. Indien het mogelijk zou worden om na besluitvorming in de raad een referendumverzoek in te dienen, zou dat betekenen dat veel besluiten met vertraging inwerking zullen gaan treden hetgeen de rechtszekerheid niet bevordert. Uitgangspunt is dat er bij onderwerpen die veel stof doen opwerpen burgers (of raadsleden) al vroeg op het vinkentouw zitten om voldoende steun voor een referendum te mobiliseren.

Met de huidige communicatiemiddelen is het op gang brengen van een discussie voor nagenoeg alle Rotterdammers mogelijk.

Veel onderwerpen worden in commissies of in andere gremia besproken, voordat de raad erover besluit.

Artikel 15 en 16

Het uitgangspunt is dat de referenda over zoveel mogelijk onderwerpen moeten kunnen gaan. Artikel 15 geeft hiervoor de basis en de onderwerpen die niet referendabel zijn worden in artikel 16 opgesomd. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat bij het burgerinitiatief de bezwaar- en beroepsbepaling wél een uitzonderingsgrond is. De reden is dat beide instrumenten een verschillend doel hebben. Het burgerinitiatief is primair bedoeld om nieuwe ideeën en initiatieven op de politieke agenda te zetten, en moet dus niet kunnen worden ingezet als verkapt hoger beroep.

Sub l. is een aanvullende uitzondering om te voorkomen dat een soort hoger beroep wordt gecreëerd voor indieners bij afgewezen burgerinitiatieven, danwel voor derden die het niet eens zijn met een positief besluit over een burgerinitiatief.

Veel besluiten met een groot maatschappelijke belang zijn voor bezwaar- en beroep vatbaar. Met een uitsluiting van deze besluiten – die daarmee niet referendabel zouden zijn wordt het instrument goeddeels onbruikbaar. Om die reden is gekozen om onderscheid te maken tussen beschikkingen die een individueel karakter kennen (niet referendabel) en besluiten van algemene strekking, de zogenaamde ‘bassen’ (wel referendabel). Zo zijn subsidiebesluiten en vergunningen voor bijvoorbeeld bepaalde evenementen niet-referendabel.

Het referendum is bedoeld om de mening te peilen over een (voorgenomen) besluit met een groot maatschappelijk belang. Dat type besluiten staat bijna per definitie open voor bezwaar en beroep. Daarom wordt dit in het hoofdstuk referendum niet als uitzonderingsgrond opgenomen, en is dat in de bepalingen over een burgerinitiatief wél het geval.

Artikel 17

De raad stelt in de huidige verordening de vraagstelling vast en kan zich desgewenst laten adviseren door een aparte vraagstellingcommissie.

Verder is voorgesteld om eventuele bezwaren tegen besluiten van de commissie in handen te stellen van kamer III van de algemene bezwaarschriftencommissie. Dat is de kamer die ook bezwaren in behandeling neemt tegen besluiten van de gemeenteraad en waar om die reden geen raadsleden zitting in hebben.

De tekst van de vraagstelling die aan de bevolking wordt voorgelegd zal als regel niet dezelfde tekst zijn als die van het ontwerpbesluit. De vraag moet immers duidelijk met ja of nee te beantwoorden zijn. De vraag ‘of men het eens is met het voorliggende ontwerpbesluit’ zal anders in veel gevallen kunnen leiden tot onduidelijkheid. De vraagstelling zal dan ook apart worden vastgesteld. Voor het opstellen van een goede tekst is bepaald dat de raad hiervoor bij elk referendum externe deskundigen inschakelt. Een referendum levert geen juridische binding op, alleen een politieke.

Dit belangrijke onderscheid zal bij elk referendum duidelijk aan burgers worden uitgelegd.

Artikel 20 en 21

Voor het gebiedsreferendum wordt de stap van een inleidend verzoek niet gehanteerd. De fase van een inleidend verzoek en vervolgens een definitief verzoek is bij deze categorieën referenda te bureaucratisch en doet geen recht aan de doelstelling zoals hier bovengenoemd. Wel is het van belang om uit kostenoverwegingen hier zoveel mogelijk de digitale vorm van het referendum open te stellen. Vanzelfsprekend tenzij de raad anders besluit. Ook de gestelde ondersteuning qua aantal handtekeningen is veel lichter van aard. Daarnaast is voor het gebiedsreferendum ook mogelijk dat collegebevoegdheden onderwerp van referendum worden. Procedureel blijft echter de raad verantwoordelijk.

Om ook burgers die niet beschikken over een computer, of zij die niet digitaal willen stemmen, deel te laten nemen worden beide middelen bij het organiseren van het referendum mogelijk gemaakt. Bijvoorbeeld door een oproepingskaart qua vorm vergelijkbaar met het opgeven van het water- en elektriciteitsverbruik. Dat kan ook digitaal of door het invullen van de kaart.

Als peilmoment voor de omvang van het gebied wordt

1 januari van het jaar voorafgaand aan het referendum genomen. Voor een referendum in 2014 zou dit 1 januari 2013 zijn.

Artikel 22 en 23

Bij het raadgevend referendum voor de stad als totaal blijft de tweedeling in een inleidend verzoek en een definitief verzoek gehandhaafd. Dit geldt eveneens voor het raadplegend referendum.

Artikel 23, zesde lid, bepaalt dat de formele besluitvorming in de raad wordt uitgesteld totdat duidelijk is óf er een referendum wordt gehouden en zo ja, wat de uitslag daarvan is.

Voorgesteld wordt om het huidige aantal benodigde handtekeningen (10.000) voor een raadgevend referendum te handhaven. Dit aantal sluit aan bij het aantal stemmen dat ongeveer nodig is om de kiesdrempel te halen.

Om te voorkomen dat een verzoek (met 10.000 handtekeningen) niet in behandeling wordt genomen, wordt voorgesteld te werken met een inleidend verzoek voor een raadgevend referendum waar minder handtekeningen voor nodig zijn.

De drempel voor een inleidend verzoek zou niet te hoog moeten zijn omdat het verzoek relatief kort vóór formele besluitvorming moet zijn ingediend. Voorgesteld wordt de drempel te houden op 1.000 geldige handtekeningen,

10% van het uiteindelijke aantal benodigde handtekeningen. Het inleidende verzoek wordt vervolgens getoetst aan de uitzonderingsgronden waarna een definitief verzoek in kan worden gediend.

Na een inleidend verzoek besluit de raad of het aangedragen onderwerp referendabel is. Gedurende die tijd besluit de raad niet over het onderwerp. De aanvragers dienen vervolgens binnen een termijn van zes weken 10.000 geldige handtekeningen te verzamelen. De 1.000 handtekeningen voor het inleidende verzoek tellen daar voor mee.

Net als bij het burgerinitiatief zal door middel van een steekproef de geldigheid van de handtekeningen bij het inleidende en definitieve verzoek worden getoetst door de cluster Dienstverlening/Publiekszaken.

Van belang is dat in de verordening imperatief is opgenomen dat de raad – indien aan de procedurele vereisten is voldaan – gehouden is de volgende stap te nemen die de verordening voorschrijft.

Artikel 24

Voor een raadplegend referendum (voorstel vanuit de raad) zijn geen handtekeningen nodig zijn. Als de raad zelf bij meerderheid besluit een referendum te organiseren is de verplichting overbodig om hiervoor handtekeningen te verzamelen.

Een referendumverzoek vanuit de raad kan worden gedaan als een voorstel van orde, met dien verstande dat dit schriftelijk dient te gebeuren. Het zal vervolgens op dezelfde wijze worden getoetst aan de verordening als een raadgevend referendumverzoek.

Voor beide soorten verzoeken geldt, dat deze moeten worden ingediend minimaal een (1) week vóór de raadsvergadering waarin het onderwerp op de agenda staat.

Artikel 26

De commissie heeft als taak subsidies toe te kennen aan instellingen die activiteiten ontwikkelen in het kader van een referendum. De referendumcommissie adviseert verder over klachten tijdens het referendum, toetst voorlichtingsactiviteiten en rapporteert hierover in haar eindverslag.

Artikel 27

De raad dient een nieuwe referendumcommissie te (her)benoemen. Gelet op het geringe aantal referenda in de afgelopen jaren wordt gestreefd naar ambassadeurs voor deze vorm van participatie.

Verder ontvangen de leden van de commissie een vergoeding per vergadering.

Slotbepalingen

Artikel 33 tot en met 38

In de artikelen is onder andere een hardheidsclausule opgenomen om te voorkomen dat de uitvoering van deze verordening onredelijke gevolgen oplevert.

Zo geeft artikel 34 het college de mogelijkheid om nadere regels bij digitale meningspeiling en hetgeen bepaald is in deze verordening te stellen. Dit ter bevordering van de uitvoering van hetgeen hier is opgeschreven.

Het 3-tal genoemde verordeningen wordt met dit besluit ingetrokken. Oude initiatieven en lopende procedures worden afgehandeld op basis van de oude verordeningen.