Beleidsregel van de concerndirecteur van het cluster Werk en Inkomen van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent opschorting, intrekking en terug- en invordering op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017

Geldend van 07-07-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van de concerndirecteur van het cluster Werk en Inkomen van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent opschorting, intrekking en terug- en invordering op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017

I. Vast te stellen de Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ Rotterdam 2017

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • -

    Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam;

  • -

    fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

  • -

    inlichtingenplicht: verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 38, tweede lid, van het Bbz 2004, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid, van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • -

    schuldregeling: schulddienstverlening als bedoeld in artikel 1, onder k, van de Beleidsregels schulddienstverlening Rotterdam 2016;

  • -

    uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ.

Artikel 2 Opschorting, herziening of intrekking

  • 1. Het recht op uitkering kan worden opgeschort, herzien of ingetrokken, indien en voor zover het college daartoe bevoegd is.

  • 2. Op grond van dringende redenen kan besloten worden geheel of gedeeltelijk van opschorting, herziening of intrekking af te zien.

Artikel 3 Terugvordering

  • 1. De uitkering kan worden teruggevorderd indien en voor zover het college daartoe bevoegd is.

  • 2. Van de uitkering die na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekt is, kan maximaal de uitkering over de eerste zes maanden, gerekend vanaf de ontvangst van het signaal, worden teruggevorderd.

  • 3. Onder een signaal als genoemd in het tweede lid wordt verstaan relevante informatie van de belanghebbende waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 4. De in het tweede lid genoemde beperking tot zes maanden geldt niet, indien:

    • a.

      de belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht geschonden heeft;

    • b.

      de verleende bijstand wordt teruggevorderd op grond van artikel 12, tweede lid, onder c, Bbz 2004.

  • 5. Indien één van de situaties uit artikel 41, vierde lid, Bbz 2004 zich voordoet, worden de lening en de eventuele achterstallige rente teruggevorderd.

  • 6. Indien de omstandigheden uit artikel 41, vijfde lid Bbz 2004 zich voordoen, dan worden de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen teruggevorderd.

Artikel 4 Afzien van terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 6 kan het college binnen de grenzen van artikel 58 Participatiewet, artikel 25 IOAW en artikel 25 IOAZ, geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien, indien:

    • a.

      de belanghebbende gedurende 10 jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat deze nog verricht gaan worden;

    • b.

      de belanghebbende gedurende 5 jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat deze nog verricht gaan worden, als de vordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • c.

      het terug te vorderen bedrag lager is dan € 200 netto en de vordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

  • 2. Een besluit om bij een belanghebbende van terugvordering af te zien laat de mogelijkheid onverlet om terug te vorderen van de persoon, die mede hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van de kosten van de uitkering op grond van artikel 59 Participatiewet, artikel 26 IOAW, of artikel 26 IOAZ, als zij op dat moment geen gehuwden meer zijn in de zin van de Participatiewet, IOAW of IOAZ.

Artikel 5 Afzien van terugvordering – op verzoek van belanghebbende

  • 1. Onverminderd artikel 6 kan het college op verzoek van belanghebbende binnen de grenzen van artikel 58 Participatiewet, artikel 25 IOAW en artikel 25 IOAZ, geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien, indien:

    • a.

      de belanghebbende een verzoek om kwijtschelding doet, nadat belanghebbende gedurende 10 jaar volledig aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      de belanghebbende een verzoek om kwijtschelding doet, nadat belanghebbende gedurende 10 jaar weliswaar niet volledig aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan, maar een bedrag, overeenkomend met minimaal 80% van de restantvordering, in één keer heeft afgelost;

    • c.

      de belanghebbende voor vorderingen, die niet het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht een verzoek om kwijtschelding doet, nadat belanghebbende gedurende 5 jaar volledig aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan;

    • d.

      de belanghebbende voor vorderingen, die niet het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, een verzoek om kwijtschelding doet nadat belanghebbende gedurende 5 jaar weliswaar niet volledig aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan, maar een bedrag, overeenkomend met minimaal 80% van de restantvordering, in één keer heeft afgelost;

    • e.

      de belanghebbende een beroep doet op de aanwezigheid van dringende redenen, en dit beroep gehonoreerd wordt.

  • 2. Een besluit om bij een belanghebbende van terugvordering af te zien laat de mogelijkheid onverlet om terug te vorderen van de persoon, die mede hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van de kosten van de uitkering op grond van artikel 59 Participatiewet, artikel 26 IOAW, of artikel 26 IOAZ, als zij op dat moment geen gehuwden meer zijn in de zin van de Participatiewet, IOAW of IOAZ.

Artikel 6 Afzien van terugvordering niet mogelijk

Afzien van terugvordering is niet mogelijk:

  • a.

    ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of op goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden;

  • b.

    indien naast een bestaande vordering een nieuwe verwijtbare vordering blijkt of ontstaat;

  • c.

    voor de inning van vorderingen waarvoor dwangincasso heeft plaatsgevonden;

  • d.

    voor de vordering waarbij de verstrekking heeft plaatsgevonden als bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • e.

    voor vorderingen die het gevolg zijn van een boete die is opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht én ten aanzien waarvan sprake is van opzet of grove schuld.

Artikel 7 Kwijtschelden boete

  • 1. Op verzoek van de belanghebbende kan binnen de grenzen van artikel 18a lid 13 en lid 14 Participatiewet, artikel 20a, lid 12 en lid 13 IOAW en artikel 20a lid 12 en lid 13 IOAZ, geheel of gedeeltelijk van verdere betaling van de bestuurlijke boete worden afgezien als:

    • a.

      gebleken is dat de belanghebbende vanaf het moment dat de boete is opgelegd gedurende tenminste één jaar niet opnieuw een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan;

    • b.

      de boete niet is opgelegd wegens een overtreding ten aanzien waarvan van opzet of grove schuld sprake was;

    • c.

      de belanghebbende blijkt mee te werken aan een schuldregeling.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verzoek kan niet eerder worden ingediend dan één jaar na de datum van het besluit waarmee de boete is opgelegd.

  • 3. Indien positief op het verzoek wordt beslist, dan heeft het deel van de boete dat niet betaald hoeft te worden uitsluitend betrekking op het deel van de boete waarvan de betaling nog resteert op het moment dat het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt ingediend.

  • 4. Indien binnen een termijn van 5 jaar, gerekend vanaf het moment waarop het positieve besluit op het in het eerste lid bedoelde verzoek is genomen, blijkt dat de belanghebbende opnieuw een overtreding wegens eenzelfde gedraging begaat, wordt het positieve besluit ingetrokken en dient het ten tijde van dat besluit nog resterende boetebedrag, alsnog betaald te worden.

Artikel 8 Terugvordering loonbelasting en premies

  • 1. Over de uitkering reeds afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen worden teruggevorderd, voor zover:

    • a.

      deze niet verrekend kunnen worden met de door het college nog af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen,

    • b.

      de vordering is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 1; en

    • c.

      de oorspronkelijke vordering € 750,- of meer bedraagt.

  • 2. Indien sprake is van dringende redenen vindt deze terugvordering niet plaats.

Artikel 9 Terugbetalen

  • 1. Vorderingen worden voor zover mogelijk via verrekening met lopende uitkeringen geïncasseerd.

  • 2. Vorderingen worden voor zover mogelijk in één keer terugbetaald.

  • 3. Als verrekening en betaling ineens niet mogelijk zijn, wordt aan de belanghebbende een betalingstermijn gegund, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4:87 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 4. Op verzoek van de belanghebbende kan een betalingsregeling worden getroffen als terugbetaling binnen de gestelde termijn, gelet op de financiële omstandigheden van belanghebbende, redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 5. Het verzoek om een betalingsregeling wordt afgewezen voor zover de belanghebbende beschikt over vermogen dat, gelet op de omstandigheden van belanghebbende, redelijkerwijs te gelde gemaakt kan worden. Bij de bepaling van het vermogen kan artikel 34, tweede lid, Participatiewet buiten toepassing worden gelaten.

  • 6. Het uitgangspunt bij het treffen van een betalingsregeling is dat de gehele terugbetaling plaatsvindt binnen 2 jaar.

  • 7. Indien belanghebbende aangeeft en aannemelijk maakt dat terugbetaling binnen 2 jaar niet mogelijk is, wordt bij de betalingsregeling het aflossingsbedrag vastgesteld op 5% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm vermeerderd met 35% van het inkomen boven die bijstandsnorm.

  • 8. Bij het bepalen van het inkomen is artikel 31, tweede lid, Participatiewet van toepassing. In aanvulling daarop wordt ook de Individuele inkomenstoeslag niet tot het inkomen van de belanghebbende gerekend.

  • 9. Bij meerdere vorderingen geschiedt de betaling of verrekening op de oudste vordering, tenzij:

    • a.

      er een nieuwe vordering is die betrekking heeft op een belaste uitkering in het lopende kalenderjaar;

    • b.

      de belanghebbende op grond van artikel 4:92, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht een andere vordering aanwijst, waaraan de betaling moet worden toegerekend.

Artikel 10 Schuldregeling

  • 1. Op verzoek van de belanghebbende kan, als de vordering geen gevolg is van een schending van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 60c Participatiewet, 29a IOAW en 29a IOAZ waarvoor een boete is opgelegd, van verdere terugvordering worden afgezien als:

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • c.

      het besluit noodzakelijk is om een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen tot stand te brengen;

    • d.

      de vordering minstens zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang en naar een percentage dat twee maal zo hoog is als het percentage van de vorderingen van schuldeisers met een lagere rang.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op vorderingen die door pand of hypotheek zijn gedekt, voor zover zij op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 3. Een besluit op grond van het eerste lid treedt niet in werking voordat de schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 4. Een besluit op grond van het eerste lid kan worden herzien of ingetrokken als:

    • a.

      de schuldregeling niet tot stand komt binnen twaalf maanden nadat het besluit is bekendgemaakt;

    • b.

      de belanghebbende de vordering van het college niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

    • c.

      de belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de juiste gegevens tot een ander besluit zouden hebben geleid.

  • 5. Een minnelijke regeling in het kader van, of analoog aan, Titel III van de Faillissementswet is getroffen, dan wel een (voorlopige) schuldsaneringsregeling door de rechtbank van toepassing is verklaard zoals bedoeld in Titel III van de Faillissementswet. Bij deze minnelijke regeling wordt een fraudevordering op de belanghebbende niet meegenomen.

Artikel 11 Overgangsrecht

  • 1. Artikel 8, zoals dat luidde op 31 december 2019, blijft van toepassing op vorderingen, waarvan het terugvorderingsbesluit genomen was voor 1 januari 2020.

  • 2. Bij ongewijzigde omstandigheden blijft de aflossingsruimte 0% tot en met 31 december 2021 voor de belanghebbende die op 31 maart 2021:

    • a.

      een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, IOAW, IOAZ heeft, waarbij de uitkeringsnorm of grondslag netto lager is dan de voor hem relevante norm, genoemd in artikel 21 van de Participatiewet, voor zover geen sprake is van een norm voor verblijf in een inrichting; en

    • b.

      een schuld heeft aan de gemeente Rotterdam wegens te veel verstrekte uitkering of een opgelegde boete.

II. Geen vrijlating bij fraude

De vrijlatingen van een gedeelte van de inkomsten uit arbeid, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r Participatiewet, artikel 8, tweede en vijfde lid IOAW en artikel 8, derde en negende lid IOAZ, worden niet toegepast op inkomsten die de werkzoekende niet of niet tijdig heeft opgegeven.

III. Intrekking oude beleidsregels

In te trekken per 31 december 2016 de Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ Rotterdam 2016.

IV. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op

22 november 2016.

Namens het college van burgemeester en wethouders,
drs. ing. V.J.M. Roozen
Concerndirecteur Werk en Inkomen.

Toelichting op de Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2015

Algemeen

Op 1 januari 2015 is de Verordening maatregelen en handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ in werking getreden. Van de Beleidsregels maatregelen, terug- en invordering WWB, IOAW, IOAZ 2013 werd op dat moment onderdeel I, Beleidsregels maatregelen WWB, IOAW IOAZ 2013 overbodig. De Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2015 zijn ter vervanging van de Beleidsregels maatregelen WWB, IOAW IOAZ 2013. De vervanging is noodzakelijk met het oog op wijzigingen in wet- en regelgeving.

Op grond van artikel 6.1 van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rotterdam 2012 is directeur Werk & Inkomen bevoegd om deze beleidsregels namens het college van burgemeester en wethouders vast te stellen.

Artikelsgewijs

Artikel 2. Opschorting, herziening of intrekking.

In het tweede lid wordt beschreven dat bij dringende redenen geheel of gedeeltelijk kan worden afgezien van opschorting, herziening of intrekking. Bij dringende redenen gaat het om bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Er moet iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn om te rechtvaardigen dat van de regel wordt afgeweken. Gedacht moet worden aan incidentele gevallen waarbij vastgestelde behoeftige omstandigheden van minderjarige gezinsleden van de belanghebbende op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn.

Artikel 3. Terugvordering.

Het tweede, derde en vierde lid van dit artikel komen voort uit de zogenaamde 6-maanden-jurisprudentie. De essentie daarvan is dat een gemeente adequaat moet reageren op signalen dat er teveel of onterecht uitkering onverschuldigd betaald is. Na een dergelijk signaal heeft de gemeente nog 6 maanden de tijd om het teveel betaalde terug te vorderen. Deze beperking geldt niet indien er sprake is geweest van een schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 4. Afzien van terugvordering.

In dit artikel zijn enkele situaties beschreven die aanleiding kunnen zijn om van verdere invordering af te zien zonder dat de belanghebbende daar een verzoek voor hoeft te doen. In de beschreven situaties spelen doelmatigheidsoverwegingen een rol om van verdere invordering af te kunnen zien.

Onderdeel a. beschrijft de situatie van de vordering die het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht, waarbij gedurende minimaal 10 jaar geen aflossing heeft plaatsgevonden, zonder dat er enig zicht bestaat op verdere aflossing van het teruggevorderde bedrag.

Onderdeel b. gaat in op relatief lage restantvorderingen, die ook wel kruimelbedragen genoemd worden. Het gaat daarbij om een terug te vorderen bedrag dat lager moet zijn dan netto € 200.

Onderdeel c. beschrijft dezelfde situatie als in onderdeel a, maar heeft betrekking op vorderingen die niet het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht. Indien er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht, dan kan afgezien worden van terugvordering indien gedurende 5 jaar niet is afgelost en er geen zicht bestaat op verdere aflossing van het teruggevorderde bedrag.

Artikel 5. Afzien van terugvordering – op verzoek van belanghebbende.

In onderdeel a. wordt gesproken over het gedurende minimaal 10 jaar volledig voldoen aan de aflossingsverplichting bij vorderingen die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht. Indien gedurende één of meerdere maanden de afloscapaciteit € 0 bedraagt, dan worden deze maanden zonder afloscapaciteit voor de vaststelling of aan de aflossingsverplichtingen is voldaan, meegeteld als termijnen die zijn voldaan.

In onderdeel b. wordt met betrekking tot vorderingen die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht, beschreven dat de belanghebbende die niet volledig aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan en een deel heeft afgelost, in één keer een deel van de restantvordering aflost. Van verdere terugvordering kan dan worden afgezien indien de belanghebbende in één keer minimaal 80% van de restantvordering voldoet. Niet van belang zijn de duur van de periode dat aan de aflossingsverplichtingen is voldaan en de grootte van het deel dat was afgelost.

De in de onderdelen c. en d. beschreven situaties zijn gelijk aan die in de onderdelen a. respectievelijk b, met dien verstande dat ze betrekking hebben op vorderingen die niet het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht.

Onderdeel e. heeft betrekking op de situatie dat de belanghebbende een beroep doet op dringende redenen. In de toelichting op artikel 2 wordt beschreven wanneer er van dringende redenen sprake kan zijn.

Artikel 6. Afzien van terugvordering niet mogelijk

In dit artikel worden de situaties genoemd waarin het niet mogelijk is van terugvordering af te zien.

In onderdeel a. wordt aangegeven dat vorderingen die door pand of hypotheek zijn gedekt, een bijzondere positie innemen. De gemeente zal als pand- of hypotheekhouder niet tot kwijtschelding kunnen overgaan, voor zover van de gemeente zou worden gevraagd een deel van de bijstand niet terug te vorderen. Het betreft hier immers situaties waarin zonder pand of hypotheek geen bijstand zou zijn verleend (bijvoorbeeld krediethypotheek of bijstandsverlening aan een zelfstandige). Als de schuld niet helemaal kan worden voldaan uit de opbrengst van het goed waarop pand of hypotheek is gevestigd, kan voor het restant van verdere terugvordering worden afgezien.

In onderdeel e. is met ingang van de inwerkingtreding van deze beleidsregels nieuw dat afzien van terugvordering van een boete niet meer in alle gevallen uitgesloten is. Uitgesloten blijft het wel voor alle boetes wegens een overtreding met de zwaarste vormen van verwijtbaarheid, opzet en grove schuld.

Artikel 7. Kwijtschelden boete

Door een wijziging van de Participatiewet, IOAW en IOAZ per 1 januari 2017, is de mogelijkheid ontstaan om, als de belanghebbende daarom vraagt, een deel van de boete kwijt te schelden. Een belangrijke voorwaarde is dat de beboete overtreding van de inlichtingenplicht niet in één van de categorieën opzet of grove schuld valt. Daarbij is kwijtschelding niet mogelijk. Een andere voorwaarde is dat de belanghebbende meewerkt aan schuldregeling. De schuldregeling in dit verband is de schulddienstverlening zoals omschreven in de Beleidsregels schulddienstverlening Rotterdam 2016.

Kwijtschelding zal niet mogelijk zijn als er herhaling wordt vastgesteld van de gedraging die tot de boete heeft geleid. Als de herhaling binnen één jaar na het opleggen van de boete plaatsvindt, wordt een eventueel verzoek om de kwijtschelding afgewezen. Indien binnen een periode van 5 jaar, gerekend vanaf het moment dat het verzoek om kwijtschelding is gehonoreerd, de gedraging zich herhaalt, dan wordt de kwijtschelding ingetrokken.

Artikel 8. Bruteren

In dit artikel wordt invulling gegeven aan de in het vijfde lid van artikel 58 van de Participatiewet toegekende bevoegdheid om bij terugvordering van de bijstand, ook de daarover verschuldigde loonbelasting en premies ingevolge de socialezekerheidswetten terug te vorderen.

Het vierde lid geeft aan dat wegens dringende redenen van brutering kan worden afgezien. In de toelichting op artikel 2 wordt beschreven wanneer er van dringende redenen sprake kan zijn.

Artikel 9. Terugbetalen

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze belanghebbenden geacht worden de vorderingen op hen terug te betalen.

In het eerste lid staat het uitgangspunt dat de vordering voor zover mogelijk gebeurt via verrekening.

Het tweede lid beschrijft het uitgangspunt dat de vordering voor zover mogelijk in één keer wordt terugbetaald.

In het derde lid wordt gesteld dat artikel 4:87 van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt genomen bij de vaststelling van de betalingstermijn. Het eerste lid van artikel 4:87 van de Algemene wet bestuursrecht stelt dat betaling moet plaatsvinden binnen 6 weken na de beschikking maar ook dat bij beschikking een langere termijn kan worden vastgesteld.

Het vijfde lid beschrijft dat indien de belanghebbende vermogen heeft dat te gelde gemaakt kan worden, dat een reden is om geen betalingsregeling te treffen. Verder wordt in dit lid beschreven voor de uitvoering van dit lid de vermogensbestanddelen die zijn opgesomd in het tweede lid van artikel 34 Participatiewet, ook in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het vermogen, steeds voor zover is vastgesteld dat de vermogensbestanddelen redelijkerwijs te gelde te maken zijn.

In het achtste lid wordt het inkomensbegrip beschreven dat in het zevende lid wordt gehanteerd bij de vaststelling van het aflossingsbedrag indien een betalingsregeling wordt getroffen.

Dit gemeenteblad 2016, nummer 195, is uitgegeven op 30 november 2016 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)