Beleidsregel van de directeur van het cluster Werk en Inkomen van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent de bestuurlijke boete (Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017)

Geldend van 03-09-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van de directeur van het cluster Werk en Inkomen van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent de bestuurlijke boete (Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017)

De directeur van het cluster Werk en Inkomen,

gelet op:

het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rotterdam 2016;

het Besluit ondermandaat, ondervolmacht en ondermachtiging van de algemeen directeur 2016; en

artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ;

besluit:

  • I.

    Vast te stellen de hierna volgende Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    college:

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam;

  • b.

    PW:

    Participatiewet;

  • c.

    WWB:

    Wet werk en bijstand, zoals de citeertitel van de Participatiewet tot 1 januari 2015 luidde;

  • d.

    IOAW:

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • e.

    IOAZ:

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • f.

    inlichtingenplicht:

    de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de PW, artikel 17, eerste lid van de WWB, de artikelen 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • g.

    boete:

    de bestuurlijke boete bedoeld in artikel 18a, eerste lid van de PW, in artikel 18a, eerste lid van de WWB, artikel 20a, eerste lid van de IOAW en artikel 20a, eerste lid van de IOAZ;

  • h.

    waarschuwing:

    de waarschuwing, genoemd in artikel 18a, vierde lid, van de PW, artikel 18a, vierde lid van de WWB, artikel 20a, vierde lid van de IOAW en artikel 20a, vierde lid van de IOAZ;

  • i.

    uitkering:

    de door het college verleende bijstand in het kader van de PW, WWB en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

  • j.

    benadelingsbedrag:

    het bedrag aan uitkering dat als gevolg van het niet, niet behoorlijk of niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht ten onrechte is ontvangen;

  • k.

    beslagvrije voet:

    beslagvrije voet zoals bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

Artikel 2 Boete en waarschuwing bij schending inlichtingenplicht

  • 1. Het niet, niet behoorlijk of niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht is een overtreding die wordt gesanctioneerd met een boete of een waarschuwing.

  • 2. Er wordt tijdig voldaan aan de inlichtingenplicht indien de vereiste inlichtingen verstrekt worden binnen een termijn van uiterlijk twee weken gerekend vanaf het moment dat de inlichtingen voor belanghebbende beschikbaar zijn.

  • 3. De hoogte van de boete wordt bepaald in evenredigheid met de mate waarin de inlichtingenplicht is geschonden, waarbij in ieder geval betrokken worden de ernst van de overtreding, de omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid.

  • 4. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de individuele situatie van de belanghebbende.

  • 5. De hoogte van de boete, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid, wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      er wordt een boete van 100% van het benadelingsbedrag opgelegd indien sprake is van opzet. Van opzet is sprake indien de belanghebbende de inlichtingenplicht willens en wetens heeft geschonden met de bedoeling een hogere uitkering te verkrijgen of te behouden dan waar recht op bestaat. Dat willens en wetens gehandeld is, is aan de orde bijvoorbeeld indien de belanghebbende de feiten en omstandigheden anders heeft voorgedaan dan ze in werkelijkheid zijn;

    • b.

      er wordt een boete van 75% van het benadelingsbedrag opgelegd indien van grove schuld sprake is. Van grove schuld is sprake indien de belanghebbende bepaalde feiten en omstandigheden heeft nagelaten tijdig, juist en op de voorgeschreven wijze te melden. Tevens staat vast dat de belanghebbende:

      • i.

        redelijkerwijs had moeten weten dat van een nalatigheid sprake was en dat deze nalatigheid zou leiden of heeft geleid tot het behouden of verkrijgen van een hogere uitkering dan waar recht op bestaat, en

      • ii.

        in staat geweest is deze nalatigheid te voorkomen of te herstellen en heeft verzuimd dit uit zichzelf te doen;

    • c.

      er wordt een boete van 50% van het benadelingsbedrag opgelegd indien de belanghebbende heeft nagelaten om een of meer wijzigingen van feiten en omstandigheden waarvan de belanghebbende weet of redelijkerwijs kan en behoort te weten dat deze van belang zijn voor de uitkering, tijdig en op de voorgeschreven wijze te melden;

    • d.

      er wordt een boete opgelegd van 25% van het benadelingsbedrag indien uit de beoordeling van de individuele situatie blijkt dat er van verminderde verwijtbaarheid zoals omschreven in artikel 3 sprake is.

  • 6.

    • a.

      Indien de belanghebbende herhaald de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt wordt een boete vastgesteld door het percentage genoemd in de onderdelen a tot en met d van het vijfde lid te berekenen over 150% van het benadelingsbedrag.

    • b.

      Van herhaald zoals genoemd onder a. is sprake indien de belanghebbende binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie opgelegd heeft gekregen wegens een eerdere schending van de inlichtingenplicht, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.

  • 7. In de volgende situaties wordt er een waarschuwing gegeven in plaats van een boete:

    • a.

      er is geen sprake van een benadelingsbedrag;

    • b.

      het benadelingsbedrag is niet hoger dan € 150 en de overtreding van de inlichtingenplicht komt niet voort uit opzet of grove schuld;

    • c.

      de belanghebbende heeft onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekt, maar verstrekt binnen een redelijke termijn alsnog uit eigen beweging de juiste inlichtingen, en doet dit voordat van gemeentewege aan belanghebbende kenbaar is gemaakt dat de overtreding is geconstateerd;

    • d.

      de belanghebbende heeft een wijziging van omstandigheden niet tijdig gemeld maar meldt deze uit eigen beweging alsnog binnen een redelijke termijn, en doet dit voordat van gemeentewege aan belanghebbende kenbaar is gemaakt dat de overtreding is geconstateerd;

    • e.

      de redelijke termijn zoals genoemd in de onderdelen c en d is 60 dagen, gerekend vanaf het einde van de termijn zoals genoemd in het tweede lid van artikel 2;

    • f.

      Indien de overtreding van de inlichtingenverplichting zich binnen twee jaar na een eerdere overtreding voordoet, wordt er in de situaties zoals genoemd in onderdeel a een boete opgelegd waarvoor het bedrag van € 150 het uitgangspunt is. De op te leggen boete wordt vastgesteld conform de onderdelen a tot en met d van het vijfde lid van dit artikel, met dien verstande dat de hoogte van de boete wordt berekend als percentage van € 150;

    • g.

      in situaties zoals genoemd in de onderdelen b, c en d wordt een boete opgelegd waarvan de hoogte wordt vastgesteld op basis van de leden 2 tot en met 5 indien de boetewaardige gedraging zich binnen twee jaar na een eerdere waarschuwing of boete voordoet.

Artikel 3 Criteria verminderde verwijtbaarheid

Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, leiden de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:

  • a.

    de belanghebbende is feitelijk in staat geweest om aan de inlichtingenplicht te voldoen. Tevens heeft de belanghebbende aangetoond dat deze is geconfronteerd met onvoorziene en ongewenste omstandigheden die emotioneel zo ontwrichtend waren dat het de belanghebbende niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;

  • b.

    door de belanghebbende is met bewijsstukken aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat in verband met diens geestelijke toestand het niet volledig valt aan te rekenen dat niet tijdig en/of volledig aan de inlichtingenplicht is voldaan. Tevens is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat diens geestelijke toestand het in de weg stond een andere persoon in te schakelen om namens de belanghebbende aan de verplichting te voldoen;

  • c.

    de belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt. Deze waren onjuist of onvolledig, dan wel was een wijziging van omstandigheden niet tijdig gemeld. De belanghebbende heeft vervolgens uit zichzelf alsnog de juiste gegevens op de juiste wijze gemeld vóórdat de schending van de inlichtingenplicht is geconstateerd. Van verminderde verwijtbaarheid is geen sprake indien de alsnog noodzakelijke inlichtingen verstrekt zijn in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;

  • d.

    de belanghebbende heeft aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een samenstel van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid;

  • e.

    er is sprake van “gedeelde verwijtbaarheid”, waarbij de belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden én de overtreding heeft voortgeduurd terwijl het college daarvan op de hoogte was en heeft nagelaten in te grijpen terwijl dat redelijkerwijs wel mogelijk was;

  • f.

    er is anderszins sprake van omstandigheden die leiden tot verminderde verwijtbaarheid.

Artikel 4 Maximale wettelijke boete

  • 1. Indien er sprake is van opzet is de boete niet hoger dan het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. Indien de overtreding van de inlichtingenverplichting niet opzettelijk is gedaan, is de boete niet hoger dan het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Indien het benadelingsbedrag hoger is dan 100/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dan wordt de boete:

    • a.

      indien geen sprake is van opzet of grove schuld, vastgesteld op 50/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • b.

      indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid, vastgesteld op 25/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • 4. De maximale boete genoemd in de leden 1 en 2 geldt ook indien er sprake is van recidive.

Artikel 5 Afstemming van de boete op de omstandigheden

Indien belanghebbende de op grond van de artikelen 2, 3 en 4 van deze beleidsregels berekende boete wegens financiële omstandigheden niet in één keer kan betalen, wordt de maximale hoogte van de op te leggen boete als volgt bepaald:

  • a.

    bij opzet bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 24 maal 5% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar beneden afgerond op een veelvoud van € 10;

  • b.

    bij grove schuld bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 18 maal 5% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar beneden afgerond op een veelvoud van € 10;

  • c.

    bij normale verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 12 maal 5% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar beneden afgerond op een veelvoud van € 10;

  • d.

    bij verminderde verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 6 maal 5% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar beneden afgerond op een veelvoud van € 10;

  • e.

    bij recidive zoals omschreven in artikel 2, lid 6, bedraagt de maximale boete een bedrag van 150% van de uitkomsten, voorafgaand aan afronding, van de op grond van de onderdelen a tot en met d van dit artikel gemaakte berekeningen en de uitkomsten naar beneden af te ronden op een veelvoud van € 10;

  • f.

    indien ten tijde van het opleggen van de boete blijkt dat er bij belanghebbende sprake is van aangetoond vermogen, dan kan er ten behoeve van de afstemming van de boete op grond van de onderdelen a tot en met e van dit artikel, van uitgegaan worden dat dat aangetoonde vermogen geheel beschikbaar is om de boete zoals vastgesteld op grond van de artikelen 2 en 3 van deze beleidsregels te voldoen. Het deel van de boete dat het totaalbedrag van het aangetoonde vermogen overschrijdt kan op grond van dit artikel worden afgestemd;

  • g.

    indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten heeft dan een uitkering en bekend is hoe hoog deze inkomsten zijn, dan wordt de hoogte van de boete vastgesteld door 95% van de op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm in mindering te brengen op het netto inkomen en het verschil bij opzet met 24 te vermenigvuldigen, bij grove schuld met 18, bij normale verwijtbaarheid met 12 en bij verminderde verwijtbaarheid met 6;

  • h.

    indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten heeft dan een uitkering en géén medewerking verleent om inzicht te bieden in de hoogte van de inkomsten, dan wordt de boete uitsluitend op grond van de artikelen 2, 3 en 4 vastgesteld;

  • i.

    indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete een uitkering heeft op grond van de IOAW of de IOAZ, dan wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de bijstandsnorm die op belanghebbende van toepassing zou zijn indien belanghebbende een uitkering op grond van de Participatiewet zou ontvangen.

Artikel 6 Dringende redenen

Van dringende redenen is sprake bij bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Deze regel kan slechts toegepast worden indien door het bij de verrekening in acht nemen van de beslagvrije voet, voor de belanghebbende onaanvaardbare consequenties zullen optreden. Vast dient te staan dat sprake is van een zeer incidenteel geval en dat de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert, het toepassen van aflossing van de boete met het bedrag van het beslag vatbare deel niet toelaat. Zeker bij opzet dan wel bij grove schuld, moet zeer terughoudend worden omgegaan met het aannemen van dringende redenen. Slechts in zeer exceptionele omstandigheden kan daarvan sprake zijn.

Als er wordt afgezien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen, kan deze schending van de inlichtingenplicht wel gevolgen hebben bij het opleggen van een boete in geval van een toekomstige schending van de inlichtingenplicht (recidive).

Artikel 7 Beslissingstermijn

  • 1. Het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen binnen een termijn van 13 weken na de verzenddatum van het boetevoornemen.

  • 2. Indien het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen op een moment dat gelegen is tussen 13 weken en 26 weken na de verzenddatum van het boetevoornemen, wordt het boetepercentage dat op grond van de artikelen 2 en 3 wordt opgelegd, verlaagd met 5%.

  • 3. Indien het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen op een moment dat gelegen is tussen 26 weken en 52 weken na de verzenddatum van het boetevoornemen, wordt het boetepercentage dat op grond van de artikelen 2 en 3 wordt opgelegd, verlaagd met 10%.

  • 4. Indien het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen later dan 52 weken na de verzenddatum van het boetevoornemen, wordt rapport opgemaakt van de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de besluitvorming op het gegeven moment. Op basis van het rapport wordt beoordeeld wat de gevolgen zijn voor de hoogte van de op te leggen boete.

  • 5. Indien de op te leggen boete maximaal € 340 is en er geen boetevoornemen wordt verstuurd, wordt de in de leden 3 en 4 genoemde termijn berekend vanaf de datum van de beschikking waarmee de ten gevolge van de overtreding van de inlichtingenverplichting teveel betaalde uitkering wordt teruggevorderd.

  • 6. Bij verlaging van het boetepercentage op grond van het tweede of derde lid is het bedrag waarmee de boete wordt verlaagd nooit hoger dan € 1.000.

Artikel 8 Inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking op 1 januari 2017.

Artikel 9 Overgangsbepalingen

Voor het vaststellen van de hoogte van de boete zijn de Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017 van toepassing indien de datum van het opleggen van de boete gelegen is op of na de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels.

Artikel 10 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017.

  • I.

    De Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2016 per 31 december 2016 in te trekken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 22 november 2016.

Namens het college van burgemeester en wethouders,
drs. ing. V.J.M. Roozen
Clusterdirecteur Werk en Inkomen

Toelichting op de Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017

Algemeen

Op 1 januari 2015 is de Verordening maatregelen en handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ in werking getreden. Van de Beleidsregels maatregelen, terug- en invordering WWB, IOAW, IOAZ 2013 werd op dat moment onderdeel I, Beleidsregels maatregelen WWB, IOAW IOAZ 2013 overbodig. De Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2015 zijn ter vervanging van de Beleidsregels maatregelen WWB, IOAW IOAZ 2013. De vervanging is noodzakelijk met het oog op wijzigingen in wet- en regelgeving.

Op grond van artikel 6.1 van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rotterdam 2012 is directeur Werk & Inkomen bevoegd om deze beleidsregels namens het college van burgemeester en wethouders vast te stellen.

Artikelsgewijs

Artikel 1, onder j, benadelingsbedrag

De hoogte van de op te leggen boete is gerelateerd aan het benadelingsbedrag. De boete is, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid van de overtreding, een percentage van het benadelingsbedrag. Ook kan er, bijvoorbeeld bij een laag benadelingsbedrag, een waarschuwing worden opgelegd. Mede om deze redenen is het essentieel dat het benadelingsbedrag zorgvuldig wordt vastgesteld. Het moet voor de werkzoekende die de boete opgelegd krijgt inzichtelijk zijn hoe het benadelingsbedrag is vastgesteld en hoe hoog het is. Het is dan ook van belang dat het moment dat de overtreding start en het moment dat de overtreding eindigt, eenduidig worden vastgesteld en met het boetebesluit bekend worden gemaakt.

Van een benadelingsbedrag is sprake indien de overtreding van de inlichtingenplicht ertoe heeft geleid dat teveel uitkering is betaald. Het startmoment voor de berekening is het vroegste moment dat vastgesteld kan worden dat de uitkering ten onrechte is betaald door de overtreding van de inlichtingenplicht. Het einde van de periode waarover het benadelingsbedrag wordt berekend is het moment waarop de overtreding van de inlichtingenplicht eindigt. Dat is bijvoorbeeld het geval als de werkzoekende die in overtreding is uit zichzelf of op verzoek alsnog de betreffende inlichtingen volledig en juist verstrekt. In dat geval wordt de periode vanaf het moment van verstrekken van de inlichtingen buiten beschouwing gelaten voor de berekening van het benadelingsbedrag.

Artikel 2, vijfde lid, onderdeel a.

Opzet kan aan de orde zijn indien de belanghebbende al dan niet in het kader van een handhavingsonderzoek zelf heeft aangegeven en toegegeven dat hij de inlichtingenplicht niet is nagekomen om te voorkomen dat hij een lagere uitkering zou ontvangen of de uitkering zou verliezen. Opzet kan ook aan de orde zijn bij het verzwijgen van werkzaamheden of uitbreiding van de werkzaamheden en daarmee gemoeide inkomsten door hiervan geen melding te doen of de melding te stellen terwijl geen melding is ontvangen of gebleken is dat de melding vervalst is. Ook bij het verzwijgen van de gezinssamenstelling, de inkomsten van de gezinsleden of het bezit van vermogen of goederen van waarde, kan opzet aan de orde zijn.

Artikel 2, zevende lid, onderdeel d en artikel 3, onderdeel 3.

In deze twee onderdelen wordt beschreven wanneer bij zelfmelding een waarschuwing wordt gegeven en wanneer een boete.

De belanghebbende krijgt een waarschuwing als deze uit zichzelf en binnen een redelijke termijn alsnog met inlichtingen komt. Uit zichzelf houdt in, dat dat gebeurt vóórdat de belanghebbende van de gemeente hoort dat de overtreding geconstateerd was. Binnen een redelijke termijn betekent dat dat binnen 60 dagen gebeurt, gerekend vanaf het moment dat de inlichtingen door de gemeente ontvangen hadden moeten zijn. In Rotterdam is dat binnen 2 weken gerekend vanaf het moment dat de belanghebbende erover beschikte. De totale termijn voor toepassing van deze bepaling is dus 2 weken + 60 dagen.

Artikel 3, onderdeel 3 beschrijft de situatie dat de werkzoekende uit zichzelf alsnog met de juiste inlichtingen komt, maar als criterium voor een boete met verminderde verwijtbaarheid (25% van benadelingsbedrag).Dat is als de zelfmelding gebeurt na afloop van de termijn van 2 weken + 60 dagen.

Bij zelfmelding waarschuwen of boete opleggen hangt dus af van het moment dat de zelfmelding plaatsvindt. Is dat binnen de redelijke termijn dan volgt een waarschuwing, is het daarna dan wordt een boete opgelegd.

Artikel 4

In dit artikel wordt gesproken over het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Ten tijde van het vaststellen van deze regeling is dat bedrag € 82.000. Het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht is ten tijde van het vaststellen van deze regeling € 8.200. Dat geldt ook voor de in onderstaande tabel opgenomen bedragen.

Schematisch weergegeven zijn de maximaal op te leggen boetes als volgt.

Is het benadelingsbedrag > € 10.933?

Ja

Nee

Verwijtbaarheid

Maximaal op te leggen boete

Maximaal op te legen boete

Opzet

100% van het benadelingsbedrag maar max. € 82.000

100% van het benadelingsbedrag

Grove schuld

€ 8.200

75% van het benadelingsbedrag

Normaal

€ 5.466

50% van het benadelingsbedrag

verminderd

€ 2.733

25% van het benadelingsbedrag

Artikel 5, onderdeel h.

Dit onderdeel heeft betrekking op de situatie dat de belanghebbende die de overtreding heeft begaan op het moment dat de boete wordt opgelegd geen uitkering meer heeft. Om dan vast te kunnen stellen of er bijzondere financiële omstandigheden waar bij de vaststelling van de hoogte van de boete mee rekening gehouden moet worden, is het nodig om daarover informatie te verkrijgen van de belanghebbende. De belanghebbende wordt schriftelijk gewezen op deze mogelijkheid en daarbij wordt de mogelijkheid geboden dergelijke informatie te verstrekken. Gaat de belanghebbende niet in op die geboden mogelijkheid dan wordt de gemeente daarmee de mogelijkheid onthouden om bij het bepalen van de hoogte van de boete rekening te houden met bijzondere omstandigheden. De hoogte van de boete wordt dan vastgesteld op het bedrag dat overeenstemt met het percentage van het benadelingsbedrag dat hoort bij de mate van verwijtbaarheid.

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 16 december 2016 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)