Regeling vervallen per 30-07-2020

Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020

Geldend van 24-10-2019 t/m 29-07-2020

Intitulé

Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van directeur Jeugd en Onderwijs van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van 15 oktober 2019, nummer 19mo01798;

gelet op de artikelen 3, 4, 6 en 7 van de Subsidieverordening Rotterdam 2014;

besluit vast te stellen:

Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam;

doelgroeppeuter:

peuter voor wie het Centrum voor Jeugd en Gezin in de gemeente Rotterdam de indicatie Extra Spelen en leren heeft afgegeven, dan wel de peuter voor wie de houder de indicatie Gelijke kansen heeft afgegeven;

gratis uren:

uren waarvoor de ouder aan de houder geen ouderbijdrage verschuldigd is voor deelname van de doelgroeppeuter aan het ve-programma peuteropvang of het ve-programma dagopvang;

houder:

degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een kindercentrum exploiteert in de gemeente Rotterdam;

indicatie Extra spelen en leren:

door het Centrum voor Jeugd en Gezin in de gemeente Rotterdam afgegeven indicatie aan ouders voor peuters waarbij het Centrum voor Jeugd en Gezin heeft vastgesteld dat er een risico is op ontwikkelingsachterstand;

indicatie Gelijke kansen:

door de houder afgegeven indicatie aan ouders voor peuters in gezinnen die aantoonbaar gebruik maken van schuldsanering op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening dan wel de Wet schuldsanering natuurlijke personen;

kindercentrum:

voorziening als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang gevestigd in de gemeente Rotterdam en geregistreerd in het Landelijk register kinderopvang;

ouder:

ouder of verzorger van de peuter;

ouderbijdrage:

bijdrage die de ouder aan de houder betaalt voor deelname van de peuter aan het ve-programma peuteropvang of het ve-programma dagopvang;

peuter:

kind woonachtig in de gemeente Rotterdam in de leeftijd vanaf twee jaar tot het moment waarop het kind daadwerkelijk start op de basisschool;

ve:

voorschoolse educatie, als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang;

ve-programma peuteropvang:

ve-programma van minimaal 960 uur verdeeld over maximaal 60 weken en gemiddeld 16 uur per week, inclusief de momenten voor brengen en halen, bij een openstelling van ten minste 40 weken per kalenderjaar;

ve-programma dagopvang:

ve-programma van minimaal 960 uur verdeeld over maximaal 78 weken en gemiddeld 12,3 uur per week bij een openstelling van 50-52 weken per kalenderjaar;

wachtlijst:

registratie door de houder van peuters niet jonger dan twee jaar die ingeschreven zijn voor plaatsing op een kindercentrum voor wie geen ve-programma peuteropvang of ve-programma dagopvang beschikbaar is.

Artikel 2 Doel en toepassingsbereik

  • 1. De subsidie heeft als doel voorschoolse educatie te realiseren voor het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs voor kinderen die nog niet tot een school kunnen worden toegelaten.

  • 2. Tevens heeft de subsidie als doel voorschoolse educatie te realiseren, die voldoet aan de Rotterdamse kwaliteitseisen bedoeld in bijlage 1 behorend bij deze subsidieregeling ten behoeve van Rotterdamse peuters.

  • 3. Het bepaalde in deze subsidieregeling is uitsluitend van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college voor de in artikel 3 bedoelde activiteiten.

Artikel 3 Activiteiten

  • 1. Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor voorschoolse educatie in een geregistreerd kindercentrum voor de volgende activiteiten:

    • a.

      het uitvoeren van een ve-programma peuteropvang, aan een groep peuters waarin ten minste 12 en ten hoogste 16 peuters tegelijk aanwezig kunnen zijn;

    • b.

      het uitvoeren van activiteiten, die zijn gericht op het kunnen voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen voor het ve-programma peuteropvang;

    • c.

      het uitvoeren van een ve-programma dagopvang;

    • d.

      het uitvoeren van activiteiten, die zijn gericht op het kunnen voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen voor het ve-programma dagopvang;

    • e.

      het implementeren van voorschoolse educatie in het kindercentrum waarvoor de houder voor het eerst subsidie aanvraagt;

    • f.

      het implementeren van het nieuwe aanbod van 960 uur voor doelgroeppeuters.

Artikel 4 Doelgroep

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan de houder van een kindercentrum waar het ve-programma peuteropvang dan wel het ve-programma dagopvang wordt uitgevoerd.

Artikel 5 Kosten die voor subsidie in aanmerking komen

  • 1. Voor subsidie komen de redelijk gemaakte kosten in aanmerking die direct verbonden zijn met de uitvoering van de activiteiten genoemd in artikel 3.

  • 2. De volgende kosten komen in ieder geval voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      de exploitatiekosten voor een groep waarvoor het ve-programma peuteropvang wordt uitgevoerd;

    • b.

      de kapitaal- en onderhoudslasten voor de locatie waar het ve-programma peuteropvang wordt uitgevoerd;

    • c.

      de kosten voor het coördineren en uitvoeren van het ve-programma dagopvang;

    • d.

      het verschil tussen de ouderbijdrage per uur voor deelname aan het ve-programma dagopvang en de maximum uurprijs voor dagopvang voor 2020 zoals vastgesteld in het Besluit kinderopvangtoeslag voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag;

    • e.

      de kosten voor de aan de doelgroeppeuters aangeboden gratis uren ve-programma dagopvang;

    • f.

      de kosten voor het voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen;

    • g.

      de kosten voor het implementeren van voorschoolse educatie in het kindercentrum waarvoor de houder voor het eerst subsidie aanvraagt;

    • h.

      de kosten voor het implementeren van het nieuwe aanbod van 960 uur voor doelgroeppeuters.

  • 3. De kosten bedoeld in het tweede lid, onderdelen d en e, voor een peuter die gebruik maakt van het ve-programma dagopvang als voorliggende voorziening bedoeld in artikel 3, onderdeel d, van de Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018, komen voor subsidie op grond van deze subsidieregeling in aanmerking voor zover het de uren betreft behorende tot het ve-programma dagopvang. De uren ve-programma dagopvang die aldus op grond van deze subsidieregeling aan de houder worden gesubsidieerd, kan de houder niet ten laste brengen van subsidie op grond van de Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018.

Artikel 6 Hoogte van de subsidie

  • 1. Een subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a.

      € 90.350 per groep voor kosten bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel a, voor zover die activiteiten 16 uur per week worden uitgevoerd;

    • b.

      € 67.750 per groep voor kosten bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel a, voor zover die activiteiten 12 uur per week worden uitgevoerd;

    • c.

      € 625 per groep voor de onderhoudslasten bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, als de locatie waar de groep is gehuisvest is opgenomen in de Collectieve Huurovereenkomst van de gemeente Rotterdam voor de schoolbesturen;

    • d.

      € 2.500 per groep voor kapitaal- en onderhoudslasten bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, als de locatie waar de groep is gehuisvest niet is opgenomen in de Collectieve Huurovereenkomst van de gemeente Rotterdam voor de schoolbesturen;

    • e.

      € 400 per peuter voor kosten bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel c;

    • f.

      de gerealiseerde kosten bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel d;

    • g.

      de maximum uurprijs voor dagopvang voor 2020 zoals vastgesteld in het Besluit kinderopvangtoeslag, voor de kosten bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel e;

    • h.

      € 9.500 per groep voor kosten bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel f, bij de uitvoering van het ve-programma peuteropvang;

    • i.

      € 800 per peuter voor kosten bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel f, bij de uitvoering van het ve-programma dagopvang, waarbij de volgende groepsstaffel wordt toegepast:

      • 1°.

        € 8.000 voor een groep met per week 5 tot 10 geplaatste peuters;

      • 2°.

        € 800 maal aantal peuters voor een groep met per week 11 tot en met 15 geplaatste peuters;

      • 3°.

        € 12.800 voor een groep met per week 16 of meer geplaatste peuters;

    • j.

      € 5.000 per kindercentrum voor kosten bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel g;

    • k.

      € 5.000 per houder en € 75 per peuter voor kosten bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel h.

  • 2. Indien de subsidiabele activiteiten minder dan het voorgeschreven aantal weken worden uitgevoerd, wordt de hoogte van de subsidie bepaald naar rato van het aantal uitvoeringsweken.

  • 3. De door de houder bij de subsidieaanvraag ingediende prognose voor de inkomsten uit ouderbijdragen voor deelname aan het ve-programma peuteropvang wordt bij de verlening verrekend met de subsidie bedoeld in het eerste lid, onderdeel a dan wel b.

Artikel 7 Subsidieplafond

  • 1. Voor subsidieverlening op grond van deze subsidieregeling geldt voor het kalenderjaar 2020 een subsidieplafond van € 48.309.750 onder voorbehoud dat voldoende middelen voor voorschoolse educatie door de gemeenteraad op de begroting beschikbaar worden gesteld. Dit bedrag is inclusief de ouderbijdragen voor deelname aan het ve-programma peuteropvang.

  • 2. Het college kan tussentijds de hoogte van het subsidieplafond wijzigen.

Artikel 8 Wijze van verdeling

  • 1. De verdeling van de subsidie geschiedt, totdat het subsidieplafond, bedoeld in artikel 7, eerste lid, is bereikt in de volgende volgorde:

    • a.

      bestaande groepen waarvoor houders in 2019 reeds subsidie voor ve ontvangen van het college;

    • b.

      bestaande groepen waarvoor houders in 2019 nog geen subsidie voor ve ontvangen van het college uitgevoerd in een kindercentrum met een wachtlijst met doelgroeppeuters;

    • c.

      nieuwe groepen waarvoor houders nog geen subsidie voor ve ontvangen van het college uitgevoerd in een kindercentrum met een wachtlijst met doelgroeppeuters;

    • d.

      bestaande groepen waarvoor houders in 2019 nog geen subsidie voor ve ontvangen van het college;

    • e.

      nieuwe groepen waarvoor houders nog geen subsidie voor ve ontvangen van het college.

  • 2. Voor de lengte en de samenstelling van de wachtlijst, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, zijn de gegevens van de Feitenkaart 2019 verzorgd door Onderzoek en Business Intelligence bepalend.

  • 3. De volgende voorrangsregels voor plaatsing van peuters gelden als er op een kindercentrum sprake is van een wachtlijst. Daarbij gelden de volgende voorrangsregels:

    • a.

      doelgroeppeuters van de wachtlijst of nieuw met een broertje of zusje op de basisschool die verbonden is met het kindercentrum;

    • b.

      niet-doelgroeppeuters van de wachtlijst of nieuw met een broertje of zusje op de basisschool die verbonden is met het kindercentrum;

    • c.

      doelgroeppeuters van de wachtlijst;

    • d.

      niet-doelgroeppeuters van de wachtlijst;

    • e.

      doelgroeppeuters (nieuwe aanmeldingen);

    • f.

      niet-doelgroeppeuters (nieuwe aanmeldingen);

    • g.

      niet-doelgroeppeuters voor wie extra uren bovenop het ve-programma peuteropvang of het ve-programma dagopvang worden afgenomen.

  • 4. Bij crisisplaatsing zijn uitzonderingen op deze voorrangsregels mogelijk.

Artikel 9 Aanvraag

  • 1. De subsidieaanvraag wordt via www.rotterdam.nl/subsidies ingediend door middel van de door het college ter beschikking gestelde digitale aanvraagformulieren, bedoeld in bijlagen 5 en 6 behorend bij deze subsidieregeling.

  • 2. Aanvragen kunnen worden ingediend tot en met 30 september 2019.

  • 3. Alleen volledige aanvragen worden in behandeling genomen. Een aanvraag voor subsidieverlening is volledig indien:

    • a.

      de subsidieaanvrager gebruik maakt van de in het eerste lid bedoelde aanvraagformulieren;

    • b.

      de aanvraagformulieren door de aanvrager volledig en naar waarheid zijn ingevuld;

    • c.

      alle gevraagde gegevens en bescheiden zijn bijgevoegd, waaronder:

      • 1°.

        een specificatie van de urenstructuur, die de houder hanteert voor de uitvoering van het ve-programma peuteropvang of ve-programma dagopvang;

      • 2°.

        een specificatie van de wijze waarop de houder aanzet tot kwaliteitsontwikkeling;

      • 3°.

        een plan met kostenopgave voor implementatie van voorschoolse educatie en van een observatiesysteem, indien de houder voor het eerst een subsidie aanvraagt.

  • 4. De mogelijkheid tot het indienen van subsidieaanvragen kan opnieuw worden opengesteld als na afhandeling van alle subsidieaanvragen die zijn ingediend tot en met 30 september 2019, inclusief aanvragen waarvoor uitstel is verleend, het subsidieplafond nog niet is bereikt.

  • 5. De hernieuwde openstelling voor het indienen van subsidieaanvragen wordt bekend gemaakt op de website van de gemeente Rotterdam.

  • 6. Nieuwe subsidieaanvragen kunnen worden ingediend tot en met 31 december 2019.

  • 7. De verdeling van de subsidie geschiedt, totdat het subsidieplafond, bedoeld in artikel 7, eerste lid, op basis van de volgorde, bedoeld in artikel 8, is bereikt.

Artikel 10 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd artikel 8 van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 kan subsidieverlening worden geweigerd als een groep bij aanvraag van de subsidie gemiddeld per week op locatieniveau minder dan vijf peuters telt.

Artikel 11 Verplichtingen

  • 1. Het kindercentrum van de houder voldoet aan de bepalingen gesteld bij of krachtens:

    • a.

      de Wet kinderopvang;

    • b.

      de Wet kwaliteitseisen kinderopvang en peuterspeelzalen;

    • c.

      de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang;

    • d.

      de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk;

    • e.

      de Wet op het primair onderwijs;

    • f.

      het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.

  • 2. De voorschoolse educatie voldoet aan de Rotterdamse kwaliteitseisen zoals opgenomen in bijlage 1 behorend bij deze subsidieregeling.

  • 3. De houder biedt aan peuters het ve-programma peuteropvang of het ve-programma dagopvang aan.

Artikel 12 Kaders ve-programma peuteropvang en ve-programma dagopvang

De ve-programma’s voldoen aan de volgende kaders:

  • a.

    het ve-programma peuteropvang en het ve-programma dagopvang worden uitgevoerd in dagdelen, waarbij een dagdeel ten minste drie uur omvat;

  • b.

    in het ve-programma peuteropvang zijn in een dagdeel van drie uur de momenten voor brengen en halen inbegrepen;

  • c.

    het ve-programma peuteropvang dan wel het ve-programma dagopvang worden gedurende maximaal zes uur per dag aan een peuter aangeboden, waarbij de opvanguren zonder educatief kenmerk zoals voor rusten en slapen niet tot het ve-programma mogen worden gerekend;

  • d.

    het ve-programma peuteropvang dan wel het ve-programma dagopvang dat wordt aangeboden aan de niet-doelgroeppeuter in de leeftijd vanaf 2 jaar tot het moment dat de niet-doelgroeppeuter start op de basisschool, wordt verdeeld over minimaal 2 dagdelen per week die zijn verdeeld over minimaal 2 dagen per week;

  • e.

    het ve-programma peuteropvang dan wel het ve-programma dagopvang dat wordt aangeboden aan de doelgroeppeuter in de leeftijd vanaf 2 jaar tot 2½ jaar wordt verdeeld over minimaal 2 dagdelen per week die zijn verdeeld over minimaal 2 dagen per week;

  • f.

    het ve-programma dagopvang dat wordt aangeboden aan de doelgroeppeuter in de leeftijd vanaf 2½ jaar tot het moment dat de doelgroeppeuter start op de basisschool wordt verdeeld over minimaal 2 dagdelen per week die zijn verdeeld over minimaal 2 dagen per week als het ve-programma dagopvang per week 10 uur of minder omvat;

  • g.

    het ve-programma dagopvang dat wordt aangeboden aan de doelgroeppeuter in de leeftijd vanaf 2½ jaar tot het moment dat de doelgroeppeuter start op de basisschool wordt verdeeld over minimaal 3 dagdelen per week die zijn verdeeld over minimaal 3 dagen per week als het ve-programma dagopvang per week meer dan 10 uur omvat.

Artikel 13 Urenstructuur ve-programma peuteropvang

De houder biedt het ve-programma peuteropvang aan met een zodanige urenstructuur per week dat:

  • a.

    de niet-doelgroeppeuter gemiddeld 8 uur per week kan deelnemen aan het ve-programma peuteropvang tot een totaal van minimaal 120 uur en maximaal 160 uur verdeeld over 20 weken in de leeftijdsperiode vanaf 2 jaar tot 2½ jaar en aansluitend 480 uur verdeeld over 60 weken in de leeftijdsperiode vanaf 2½ jaar tot het moment dat de niet-doelgroeppeuter start op de basisschool;

  • b.

    de doelgroeppeuter gemiddeld 8 uur per week kan deelnemen aan het ve-programma peuteropvang tot een totaal van minimaal 120 uur en maximaal 160 uur verdeeld over 20 weken in de leeftijdsperiode vanaf 2 jaar tot 2½ jaar en aansluitend gemiddeld 16 uur per week 960 uur verdeeld over 60 weken in de leeftijdsperiode vanaf 2½ jaar tot het moment dat de doelgroeppeuter start op de basisschool;

  • c.

    de uitbreiding van het ve-programma peuteropvang van gemiddeld 8 uur naar 16 uur per week, bedoeld in onderdeel b, kan worden gestart voordat de doelgroeppeuter de leeftijd van 2½ jaar heeft bereikt als de doelgroeppeuter naar het oordeel van de houder daartoe in staat is.

Artikel 14 Urenstructuur ve-programma dagopvang

De houder biedt het ve-programma dagopvang aan met een zodanige urenstructuur per week dat:

  • a.

    de niet-doelgroeppeuter gemiddeld 6,15 uur per week kan deelnemen aan het ve-programma dagopvang tot een totaal van minimaal 120 uur en maximaal 160 uur verdeeld over 26 weken in de leeftijdsperiode vanaf 2 jaar tot 2½ jaar en aansluitend 480 uur verdeeld over 78 weken in de leeftijdsperiode vanaf 2½ jaar tot het moment dat de niet-doelgroeppeuter start op de basisschool;

  • b.

    de doelgroeppeuter gemiddeld 6,15 uur per week kan deelnemen aan het ve-programma dagopvang tot een totaal van minimaal 120 uur en maximaal 160 uur verdeeld over 26 weken in de leeftijdsperiode vanaf 2 jaar tot 2½ jaar en aansluitend gemiddeld 12,3 uur per week 960 uur verdeeld over 78 weken in de leeftijdsperiode vanaf 2½ jaar tot het moment dat de doelgroeppeuter start op de basisschool;

  • c.

    de uitbreiding van het ve-programma dagopvang van gemiddeld 6,15 uur naar 12,3 uur per week, bedoeld in onderdeel b, kan worden gestart voordat de doelgroeppeuter de leeftijd van 2½ jaar heeft bereikt als de doelgroeppeuter naar het oordeel van de houder daartoe in staat is.

Artikel 15 Ouderbijdrage

  • 1. De houder brengt voor deelname van de peuter aan het ve-programma peuteropvang dan wel aan het ve-programma dagopvang een ouderbijdrage in rekening bij de ouder.

  • 2. De houder brengt voor deelname van de doelgroeppeuter met de indicatie Extra spelen en leren na de uitbreiding van het ve-programma peuteropvang, bedoeld in artikel 13, onderdelen b en c, dan wel de uitbreiding van het ve-programma dagopvang, bedoeld in artikel 14, onderdelen b en c, een ouderbijdrage in rekening bij de ouder voor 50% van het totale aantal uren, waarbij de overige 50% van het totale aantal uren voor de ouder gratis zijn. De ouder komt alleen in aanmerking voor 50% gratis uren als de doelgroeppeuter met indicatie Extra spelen en leren deelneemt aan een ve-programma dat is gericht op een omvang van ten minste 720 uur.

  • 3. De houder geeft de indicatie Gelijke kansen af voor de peuter van wie de ouder aantoonbaar gebruik maakt van schuldsanering op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening dan wel de Wet schuldsanering natuurlijke personen.

  • 4. De houder brengt geen ouderbijdrage in rekening bij de ouder bedoeld in het derde lid. De ouder komt alleen in aanmerking voor 100% gratis uren als de doelgroeppeuter met indicatie Gelijke kansen deelneemt aan een ve-programma dat is gericht op een omvang van ten minste 720 uur.

  • 5. De houder kan de gratis uren bedoeld in het tweede lid alleen aan de ouder aanbieden als de ouderbijdrage als bedoeld in het eerste lid door de houder bij de ouder in rekening is gebracht.

  • 6. De houder komt uitsluitend in aanmerking voor de subsidie voor gratis uren bedoeld in het tweede lid als de ouderbijdrage als bedoeld in het eerste lid door de houder bij de ouder in rekening is gebracht.

  • 7. De houder volgt bij de bepaling van de ouderbijdrage de procedure, bedoeld in bijlage 2 behorend bij deze subsidieregeling, waarbij:

    • a.

      de ouder met recht op kinderopvangtoeslag aan de houder het maximum uurtarief van de kinderdagopvang betaalt;

    • b.

      de ouder zonder recht op kinderopvangtoeslag aan de houder een inkomensafhankelijke ouderbijdrage betaalt;

    • c.

      de hoogte van de inkomensafhankelijke ouderbijdrage per uur wordt vastgesteld door de houder op basis van bijlage 3 behorend bij deze subsidieregeling.

  • 8. Als naar het oordeel van de houder de situatie van de ouder dit rechtvaardigt, kan de houder afwijken van de procedure voor de vaststelling van de ouderbijdrage bedoeld in het zevende lid.

  • 9. De houder beschikt over een vastgestelde procedure voor de beoordeling van de afwijkingen bedoeld in het achtste lid en registreert de afwijkingen.

  • 10. Als de afwijkingen van de procedure bedoeld in het negende lid leiden tot een afwijking van meer dan tien procent van de gefactureerde omzet van de gesubsidieerde uren dan meldt de houder dit direct aan het college.

  • 11. De houder hanteert een vastgestelde incassoprocedure die minimaal aan de volgende eisen voldoet. De incassoprocedure:

    • a.

      is schriftelijk vastgelegd;

    • b.

      is openbaar;

    • c.

      stelt duidelijke termijnen.

Artikel 16 Implementatieperiode voorschoolse educatie

De houder die voor het eerst subsidie aanvraagt voor voorschoolse educatie en die nog niet kan voldoen aan één of meer subsidieverplichtingen:

  • a.

    wordt door het college in de gelegenheid gesteld om gedurende een implementatieperiode van maximaal één jaar alsnog te gaan voldoen aan deze subsidieverplichtingen;

  • b.

    maakt hierover afspraken met het college voorafgaand aan de subsidieverlening;

  • c.

    kan op verzoek gebruik maken van de mogelijkheid om het kindercentrum gedurende deze implementatieperiode in het Landelijk register kinderopvang niet aan te laten merken als een kindercentrum met voorschoolse educatie.

Artikel 17 Tussenrapportages

  • 1. Gedurende de subsidieperiode verstrekt de houder aan het college tweemaal een rapportage waarin de prognoses door de houder gedaan bij de subsidieaanvraag worden afgezet tegen de werkelijke realisatie.

  • 2. De rapportages bedoeld in het eerste lid hebben betrekking op de realisatie in:

    • a.

      de week van 30 maart tot en met 3 april 2020;

    • b.

      de week van 28 september tot en met 2 oktober 2020.

  • 3. De rapportages bedoeld in het eerste lid verstrekt de houder aan het college op uiterlijk 17 april 2020 respectievelijk 16 oktober 2020;

  • 4. Gedurende de subsidieperiode verstrekt de houder aan het college een rapportage ten behoeve van het opstellen van de Feitenkaart door Onderzoek en Business Intelligence.

  • 5. De rapportage bedoeld in het vierde lid heeft betrekking op de realisatie in de week van 28 september tot en met 2 oktober 2020.

  • 6. De rapportage bedoeld in het vierde lid verstrekt de houder aan het college op uiterlijk 16 oktober 2020.

  • 7. Voor de rapportages, bedoeld in het eerste en het vierde lid, ontvangt de houder door het college vastgestelde rapportageformulieren.

Artikel 18 Eindverantwoording

De verantwoording van de subsidie over het kalenderjaar 2020 wordt door de houder uiterlijk op 31 maart 2021 digitaal ingediend via het webportaal van de gemeente Rotterdam met daarvoor door het college vastgestelde formulieren.

Artikel 19 Eindverantwoording subsidies tot € 25.000

Bij een verleende subsidie tot € 25.000 verstrekt de houder aan het college:

  • a.

    een volledig ingevuld Word-formulier ‘Inhoudelijke verantwoording subsidie ve 2020’;

  • b.

    een volledig ingevuld Excel-formulier ‘Inhoudelijke verantwoording subsidie ve 2020’ in Excel-format;

  • c.

    een volledig ingevuld Excel-formulier ‘Opbrengsten ve 2020’ in Excel-format;

  • d.

    indien van toepassing, een overzicht met een onderbouwing van de werkelijke kosten van de implementatie;

  • e.

    indien van toepassing, het ingevulde en ondertekende formulier inzake de opgave bezoldiging in het kader van de Wet normering topinkomens.

Artikel 20 Eindverantwoording subsidies van € 25.000 tot en met € 50.000

Bij een verleende subsidie van € 25.000 tot en met € 50.000 verstrekt de houder aan het college:

  • a.

    een volledig ingevuld Word-formulier ‘Inhoudelijke verantwoording subsidie ve 2020’;

  • b.

    een volledig ingevuld Excel-formulier ‘Inhoudelijke verantwoording subsidie ve 2020’ in Excel-format;

  • c.

    een volledig ingevuld Excel-formulier ‘Opbrengsten ve 2020’ in Excel-format;

  • d.

    een financiële verantwoording waarin de werkelijke lasten van de gesubsidieerde activiteiten afgezet worden tegen de inkomsten uit subsidie en de ouderbijdragen en waarin afwijkingen van meer dan 10% van de subsidieverlening betreffende de subsidieomvang en ouderbijdragen worden toegelicht;

  • e.

    Indien van toepassing, een overzicht met een onderbouwing van de werkelijke kosten van de implementatie;

  • f.

    Indien van toepassing, het ingevulde en ondertekende formulier inzake de opgave bezoldiging in het kader van de Wet normering topinkomens.

Artikel 21 Eindverantwoording subsidies van € 50.000 tot en met € 200.000

Bij een verleende subsidie vanaf € 50.000 tot en met € 200.000 verstrekt de houder aan het college:

  • a.

    een volledig ingevuld Word-formulier ‘Inhoudelijke verantwoording subsidie ve 2020’;

  • b.

    een volledig ingevuld Excel-formulier ‘Inhoudelijke verantwoording subsidie ve 2020’ in Excel-format;

  • c.

    een volledig ingevuld Excel-formulier ‘Opbrengsten ve 2020’ in Excel-format;

  • d.

    een assurance-rapport van een onafhankelijke accountant met beperkte mate van zekerheid aangaande de gerealiseerde prestaties zoals vermeld in het Excel-formulier ‘Verantwoording subsidie ve 2020’;

  • e.

    het volledig ingevulde Excel-formulier ‘Inhoudelijke verantwoording subsidie ve 2020’ gewaarmerkt door de onafhankelijke accountant;

  • f.

    een financiële verantwoording waarin de werkelijke lasten van de gesubsidieerde activiteiten afgezet worden tegen de inkomsten uit subsidie en de ouderbijdragen en waarin afwijkingen van meer dan 10% van de subsidieverlening betreffende de subsidieomvang en ouderbijdragen worden toegelicht;

  • g.

    indien van toepassing, een overzicht met een onderbouwing van de werkelijke kosten van de implementatie;

  • h.

    indien van toepassing, het ingevulde en ondertekende formulier inzake de opgave bezoldiging in het kader van de Wet normering topinkomens.

Artikel 22 Eindverantwoording subsidies vanaf € 200.000

Bij een verleende subsidie vanaf € 200.000 verstrekt de houder aan het college:

  • a.

    een volledig ingevuld Word-formulier ‘Inhoudelijke verantwoording subsidie ve 2020’;

  • b.

    een volledig ingevuld Excel-formulier ‘Inhoudelijke verantwoording subsidie ve 2020’ in Excel-format;

  • c.

    een volledig ingevuld Excel-formulier ‘Opbrengsten ve 2020’ in Excel-format;

  • d.

    een assurance-rapport van een onafhankelijke accountant met redelijke mate van zekerheid aangaande de gerealiseerde prestaties zoals vermeld in het Excel-formulier ‘Verantwoording subsidie ve 2020’;

  • e.

    het volledig ingevulde Excel-formulier ‘Inhoudelijke verantwoording subsidie ve 2020’ gewaarmerkt door de onafhankelijke accountant;

  • f.

    een financiële verantwoording waarin de werkelijke lasten van de gesubsidieerde activiteiten afgezet worden tegen de inkomsten uit subsidie en de ouderbijdragen en waarin afwijkingen van meer dan 10% van de subsidieverlening betreffende de subsidieomvang en ouderbijdragen worden toegelicht;

  • g.

    indien van toepassing, een overzicht met een onderbouwing van de werkelijke kosten van de implementatie;

  • h.

    indien van toepassing, het ingevulde en ondertekende formulier inzake de opgave bezoldiging in het kader van de Wet normering topinkomens.

Artikel 23 Controle accountant

  • 1. In het Controleprotocol behorend bij de Subsidieverordening Rotterdam 2014 zijn aanwijzingen en modellen opgenomen voor de accountant ten behoeve van de controle van de subsidie.

  • 2. Indien een accountantscontrole wordt vereist, wordt deze uitgevoerd in overeenstemming met de voorschriften, bedoeld in bijlage 4 behorend bij deze subsidieregeling.

Artikel 24 Subsidievaststelling

  • 1. Bij vaststelling van de subsidie worden de prognoses van de houder bij aanvraag van de subsidie vergeleken met de werkelijke realisatie door de houder opgegeven in de verantwoording. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van de werkelijke realisatie.

  • 2. De realisatie van de inkomsten uit ouderbijdragen voor deelname aan het ve-programma peuteropvang worden bij de vaststelling verrekend met de subsidie bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a dan wel b.

Artikel 25 Overgangsrecht

De Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2019 blijft van toepassing op subsidies verstrekt op grond van deze regeling en op volledige aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze subsidieregeling.

Artikel 26 Intrekken oude subsidieregeling

De Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2019 wordt ingetrokken.

Artikel 27 Inwerkingtreding

Deze subsidieregeling treedt in werking op de dag na dagtekening van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 28 Citeertitel

Deze subsidieregeling wordt aangehaald als Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 15 oktober 2019.

De secretaris,

V.J.M. Roozen

De burgemeester

A. Aboutaleb

Bijlage 1 Rotterdamse kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, en artikel 11, tweede lid van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020

Algemene regelgeving

  • 1.

    Het kindercentrum waarvoor de houder subsidie aanvraagt voldoet aan de voorwaarden gesteld in de relevante regelgeving. Gegeven de laatste beoordeling van de GGD zijn er geen zwaarwegende belemmeringen om subsidie te verlenen ten behoeve van het kinderdagverblijf.

  • 2.

    Het kindercentrum waarvoor de houder subsidie aanvraagt voert een door het NJI goedgekeurd voorschools educatie-programma1 uit, tenzij er wordt gewerkt met een specifiek onderwijsconcept. De beroepskracht is in het bezit van een ve-certificaat. Beroepskrachten krijgen 2 jaar de tijd om aan de eisen te voldoen. Beroepskrachten die hieraan nog niet voldoen, werken samen op de groep met een beroepskracht die wel aan de eisen van de ve-scholing voldoet.

  • 3.

    De houder heeft de toetredingsverklaring getekend, waaruit blijkt dat men deelneemt aan en uitvoering geeft aan de afspraken van het Samenwerkingsconvenant SISA en Verwijsindex risico’s jeugdigen stadsregio Rotterdam.

  • 4.

    Beroepskrachten die op ve-gesubsidieerde groepen staan, beschikken aantoonbaar over ten minste taalniveau 3F op de onderdelen Mondelinge Taalvaardigheid en Leesvaardigheid, en 2F op Schrijfvaardigheid voor de Nederlandse taal2. (Dit is per 1 augustus 2017 onderdeel geworden van de landelijke wetgeving voor de G37)

Groepsruimte (kwaliteitseis 3)3

  • 5.

    De groepsruimten of de speel-leeromgeving is aantrekkelijk en uitdagend ingericht, waarbij rekening is gehouden met de ontwikkelingsfase van de kinderen.

Ouderbetrokkenheid (kwaliteitseis 4)

  • 6.

    De locatieverantwoordelijke stelt jaarlijks een ouderanalyse op. In deze analyse staan de relevante kenmerken van de ouders zoals thuistaal, werk of geen werk, oudere broers/zussen, hoog- of laagopgeleid etc. Indien de ouderanalyse daar aanleiding toe geeft, past de locatieverantwoordelijke het ouderbeleidsplan aan.

    De locatieverantwoordelijke maakt de ouderanalyse zo concreet mogelijk: hoe sluit je aan bij de drijfveren van de ouder? Hoe ga je de ouder informeren over de ontwikkeling van de peuter? Hoe kan je de ouder inspireren om thuis te lezen, praten, zingen, spelen met zijn of haar peuter? Welke tips geeft de pedagogisch medewerker aan de ouder? De locatieverantwoordelijke bespreekt dit plan, de aanpak en de ervaringen met collega’s en ouders.

Zorg (kwaliteitseis 6)

  • 7.

    Elke locatie heeft een aantoonbare samenwerking met een voorschools maatschappelijk werker die de verbinding vormt met het wijkteam. Als er geen voorschools maatschappelijk werker beschikbaar is, heeft de voorschool aantoonbaar duidelijke afspraken over de manier waarop het contact met het wijkteam is geregeld.

A-kwaliteit

  • 8.

    De houder heeft een opleidingsplan en een personeelsplan vastgesteld die van toepassing zijn op het jaar waarvoor subsidie is verleend. In het opleidingsplan zijn op basis van inzicht in de competenties en het leer- of ontwikkelpotentieel van de medewerkers en op basis van een personeelsplanning maatregelen vastgesteld voor kwalificerende opscholing, bijscholing en professionalisering on the job. In het personeelsplan is onderbouwd op welke locaties de hbo’ers (al dan niet in opleiding, of ingezet als coach) worden ingezet.

    In het personeelsplan is per gesubsidieerde groep de beschikbare formatie gespecificeerd voor niet groepsgebonden taken.

  • 9.

    De houder houdt met betrekking tot iedere groep waarvoor subsidie wordt verleend een functiemix in stand.

    Dit kan op meerdere manieren gerealiseerd worden:

    • a.

      hbo’er als pedagogisch medewerker op de groep krijgen en/of behouden;

    • b.

      indien er geen hbo’er als pedagogisch medewerker op de groep staat:

      • i.

        hbo-er als coach/video-interactiebegeleider, in te zetten op meerdere groepen voor gemiddeld vier uur per groep per week, of;

      • ii.

        faciliteren dat de pedagogisch medewerker een opleiding volgt op hbo-niveau.

Opbrengstgericht werken (kwaliteitseis 10)

  • 10.

    Locaties waarvoor subsidie is verleend, werken continu en aantoonbaar aan de verbetering van opbrengstgericht werken. Ambities op kind-, groeps-, locatie- en organisatieniveau worden geformuleerd. Ontwikkelingsresultaten op kind- en groepsniveau worden geëvalueerd. De werkwijze en ambities worden zo nodig bijgesteld op basis van de ontwikkelingsresultaten.

Domeinen en frequentie van de observaties (kwaliteitseis 11)

  • 11.

    In gesubsidieerde groepen zijn op individueel kindniveau op basis van de eerste observaties smart streefdoelen geformuleerd op de domeinen taal, rekenen en sociaal-emotionele ontwikkeling, met het oog op de overgang naar het basisonderwijs. Op grond hiervan worden streefdoelen op groepsniveau geformuleerd. De streefdoelen op kind- en groepsniveau worden ten minste ieder kalenderjaar geëvalueerd.

Observatiesysteem (kwaliteitseis 12)

  • 12.

    Iedere groep waarvoor subsidie wordt verleend werkt met een observatiesysteem, dat zodanig is ingericht (dit zijn systeemeisen):

    • a)

      dat het de beroepskrachten inzicht kan geven in de ontwikkelresultaten van kinderen in hun voortgang en ontwikkeling, op ten minste de domeinen sociaal-emotioneel, taal/geletterdheid en rekenen, volgens de SLO-doelen4;

    • b)

      dat het de locatieverantwoordelijke inzicht kan geven in de ontwikkelresultaten van kinderen in hun voortgang en ontwikkeling, op ten minste de domeinen sociaal-emotioneel, taal/geletterdheid en rekenen, volgens de SLO-doelen.

Frequentie van de observaties (kwaliteitseis 13)

  • 13.

    In iedere groep waarvoor subsidie is verleend:

    • a)

      vinden binnen drie maanden na binnenkomst op de voorschool de eerste observaties en registratie plaats bij alle kinderen;

    • b)

      vindt minimaal één tussentijdse observaties en registratie plaats bij alle kinderen. Deze vervalt bij instroom na het 3e levensjaar.

    • c)

      vinden bij uitstroom naar het basisonderwijs (3 jaar en 9 maanden) de observaties en registratie plaats bij alle kinderen;

Domeinen van de observaties (kwaliteitseis 14)

  • 14.

    In een groep waarvoor subsidie is verleend worden doelgroepkinderen geobserveerd en geregistreerd op ten minste de domeinen sociaal-emotioneel, taal/geletterdheid en rekenen, volgens de SLO-doelen. Niet-doelgroepkinderen in die groep worden geobserveerd en geregistreerd op de domeinen sociaal-emotioneel (of welzijn en betrokkenheid) en taal.

Implementatieperiode van het observatiesysteem voor nieuwe ve-groepen (kwaliteitseis 15)

  • 15.

    De houder die voor het eerst ve-subsidie ontvangt, heeft maximaal 2 jaar de tijd om te voldoen aan de subsidiecriteria voor wat betreft het gebruik van een observatiesysteem, zoals hierboven bepaald is. De houder formuleert voor wat betreft die punten een implementatieplan, welk plan ter beoordeling van de subsidiegever bij de subsidieaanvraag wordt gevoegd.

Doorgaande leerlijn (kwaliteitseis 16)

  • 16.

    De locatieverantwoordelijke kan per kinderdagverblijf waarvoor subsidie is aangevraagd aan de gemeente op schrift gestelde samenwerkingsafspraken met één of meerdere basisscholen overleggen. Minimaal zijn afspraken opgenomen met betrekking tot een doorgaande leerlijn en afstemming omtrent interne begeleiding en zorg.

    Indien er sprake is van omstandigheden waardoor dit beperkt of niet mogelijk is, wordt dit bij de subsidieaanvraag toegelicht. Voor locaties zonder samenwerking met één of meerdere basisscholen geldt dat met een uitstroom van meer dan 5 kinderen naar één basisschool afspraken worden gemaakt over ten minste het ve-beleid en het wennen van de kinderen aan de school.

Zorg (kwaliteitseis 17)

  • 17.

    Ten aanzien van ieder kind dat vanuit een ve-gesubsidieerde groep naar de basisschool gaat, wordt bij de overdracht het 'Overdrachtsdocument Rotterdam VVE-PO' gebruikt. Indien het kind zorg behoeft, is er altijd sprake van een mondelinge (persoonlijk of telefonisch) overdracht van kindgegevens, voor zover de basisschool daaraan meewerkt. De houder draagt ontwikkelinformatie voor alle kinderen over aan school via het ‘Overdrachtsdocument Rotterdam VVE-PO’.

Gegevenslevering en subsidie aanvraag

  • 18.

    Houders die subsidie ontvangen werken mee aan het leveren van observatie-, toets- en andere onderzoeksgegevens met betrekking tot kinderen, ten einde te komen tot geanonimiseerde inzichten over de ontwikkelings- en leerresultaten die met de kinderen worden bereikt, indien gewenst op locatie-, instellings- en gebiedsniveau.

  • 19.

    Houders die subsidie ontvangen werken mee aan onderzoek of informatieverzameling anderszins m.b.t. de plaatsing van kinderen, de wachtlijsten en de kwaliteit van de uitvoering van ve.

  • 20.

    Houders die subsidie aanvragen specificeren in hun subsidie aanvraag hoe en aan welke aanzetten tot kwaliteitsontwikkeling, zoals omschreven in de notitie 'Rotterdamse kwaliteit in voorschoolse voorzieningen. Kwaliteitskader voorschoolse educatie', zij bovendien uitvoering geven.

  • 21.

    Houders die subsidie aanvragen verklaren in de aanvraag te voldoen of te kunnen voldoen aan bovenstaande kwaliteitscriteria. Houders lichten in hun aanvraag de kwaliteitscriteria toe, waaraan zij niet of niet volledig kunnen voldoen.

Bijlage 2 Procedure voor bepaling van de ouderbijdrage, bedoeld in artikel 15, zevende lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020

A

De houder toetst bij de intake of de ouder in het bezit is van een beschikking van de gemeente Rotterdam dan wel een vonnis/uitspraak van de rechter waaruit blijkt dat de ouder gebruik maakt van schuldsanering op grond van:

  • -

    De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening; of,

  • -

    De Wet schuldsanering natuurlijke personen.

De houder brengt voor deelname van de peuter aan het ve-programma peuteropvang dan wel het ve-programma dagopvang geen ouderbijdrage in rekening bij de ouder die de bovengenoemde beschikking dan wel vonnis/uitspraak kan overleggen.

De houder registreert de ouder met de indicatie doelgroep Gelijke kansen.

B

De houder brengt voor deelname van de peuter aan het ve-programma peuteropvang dan wel het ve-programma dagopvang een ouderbijdrage in rekening bij de ouder.

De houder toetst bij de intake of de ouder wel of geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.

  • 1.

    Ouders die bevestigen dat zij recht hebben op kinderopvangtoeslag.

    • a.

      de houder factureert de bruto kosten voor het aantal in rekening gebrachte uren voor het ve-programma peuteropvang dan wel het ve-programma dagopvang aan de ouder die recht heeft op kinderopvangtoeslag. De uurprijs voor deze uren is het maximum uurtarief voor de kinderdagopvang van € 8,17 volgens het geldende Besluit kinderopvangtoeslag.

  • 2.

    Ouders die bevestigen dat zij geen recht hebben op kinderopvangtoeslag.

    De houder bepaalt de inkomensafhankelijke ouderbijdrage op basis van de volgende gegevens:

    • a.

      het verzamelinkomen, dat wil zeggen het totaal van het inkomen uit werk en woning (box 1), het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van de beide ouders/verzorgers van het kind;

    • b.

      het aantal uren deelname aan het ve-programma peuteropvang dan wel het ve-programma kinderdagopvang;

    • c.

      het uurtarief bij de inkomenscategorie uit bijlage 3 behorende bij deze subsidieregeling waartoe het verzamelinkomen bedoeld onder a behoort.

De procedure voor de houder om het verzamelinkomen te bepalen van de ouder die bevestigt geen recht te hebben op kinderopvangtoeslag is als volgt.

  • 1.

    De houder verzoekt aan de ouder gegevens te verstrekken over de hoogte van het verzamelinkomen op basis van:

    • a.

      de meest recente aanslag inkomstenbelasting (meestal t-2);

    • b.

      indien de meest recente aanslag inkomstenbelasting niet kan worden overgelegd, een inkomensverklaring afgegeven door de Belastingdienst over het meest recente jaar (meestal t-2). Als er twee ouders/verzorgers zijn, dan moet voor beiden een inkomensverklaring van de Belastingdienst worden overlegd;

    • c.

      als er sprake is van een recente inkomensdaling waardoor de inkomsten lager zijn dan zou blijken uit de aanslag inkomstenbelasting of een inkomensverklaring afgegeven door de Belastingdienst omdat deze gebaseerd zijn op het inkomen in t-2 dan kan het verzamelinkomen worden bepaald op basis van een uitkeringsspecificatie die op de datum van het opmaken van het contract voor plaatsing niet ouder is dan twee maanden. Het verzamelinkomen is dan het bruto jaarinkomen. Als het een maandspecificatie betreft wordt het bruto maandbedrag met twaalf vermenigvuldigd om de hoogte van het bruto jaarinkomen te bepalen;

    • d.

      het verzamelinkomen wordt eenmalig bepaald bij het opmaken van het contract voor plaatsing voor de gehele contractperiode en wordt alleen herzien bij een nieuwe plaatsing van een kind uit het gezin;

    • e.

      de documenten die de ouder aan de houder ter inzage geeft voor het bepalen van de hoogte van het verzamelinkomen worden niet door de houder bewaard.

  • 2.

    In de overeenkomst die de houder met de ouder sluit voor deelname aan het ve-programma verklaart de ouder:

    • a.

      dat de gegevens over het verzamelinkomen naar waarheid zijn verstrekt;

    • b.

      dat maar één maal gebruik wordt gemaakt van gratis uren voor doelgroeppeuters, voor zover dat op de ouder van toepassing is.

  • 3.

    De houder gaat voor de bepaling van de hoogte van de inkomensafhankelijke ouderbijdrage uit van het hoogste verzamelinkomen in de kinderopvangtoeslagtabel als de ouders geen inkomensgegevens overleggen aan de houder.

De houder kan de peuter uit het ve-programma uitschrijven conform de incassoprocedure van de houder als de ouder de ouderbijdrage niet betaalt. Een peuter wordt uitgeschreven bij een betalingsachterstand van maximaal drie maanden, tenzij er sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 15, achtste lid. Uitschrijving van de peuter laat onverlet dat de ouder de niet betaalde ouderbijdrage verschuldigd blijft.

Bijlage 3 Tabel ouderbijdragen voor ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag, bedoeld in artikel 15, zevende lid, onderdeel c, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020

BIJLAGE 3: Ouderbijdragetabel 2020

Dit gaan ouders betalen met ingang van 1 januari 2020

(gezamenlijk) inkomen* ouder(s)

ouderbijdrage per uur eerste kind

ouderbijdrage per uur tweede en volgend kind

Lager dan

€ 25.188,00

€ 0,33

€ 0,33

€ 25.189,00

€ 26.512,00

€ 0,36

€ 0,35

€ 26.513,00

€ 27.836,00

€ 0,45

€ 0,37

€ 27.837,00

€ 29.156,00

€ 0,53

€ 0,38

€ 29.157,00

€ 30.581,00

€ 0,60

€ 0,40

€ 30.582,00

€ 32.004,00

€ 0,65

€ 0,41

€ 32.005,00

€ 33.430,00

€ 0,74

€ 0,42

€ 33.431,00

€ 34.853,00

€ 0,78

€ 0,44

€ 34.854,00

€ 36.280,00

€ 0,84

€ 0,44

€ 36.281,00

€ 37.704,00

€ 0,91

€ 0,44

€ 37.705,00

€ 39.161,00

€ 0,96

€ 0,44

€ 39.162,00

€ 40.622,00

€ 1,02

€ 0,44

€ 40.623,00

€ 42.082,00

€ 1,08

€ 0,44

€ 42.083,00

€ 43.542,00

€ 1,14

€ 0,44

€ 43.543,00

€ 45.004,00

€ 1,21

€ 0,44

€ 45.005,00

€ 46.465,00

€ 1,25

€ 0,44

€ 46.466,00

€ 47.924,00

€ 1,32

€ 0,44

€ 47.925,00

€ 49.385,00

€ 1,36

€ 0,44

€ 49.386,00

€ 50.981,00

€ 1,44

€ 0,44

€ 50.982,00

€ 54.110,00

€ 1,56

€ 0,44

€ 54.111,00

€ 57.238,00

€ 1,63

€ 0,47

€ 57.239,00

€ 60.368,00

€ 1,72

€ 0,52

€ 60.369,00

€ 63.499,00

€ 1,90

€ 0,56

€ 63.500,00

€ 66.627,00

€ 2,08

€ 0,58

€ 66.628,00

€ 69.758,00

€ 2,26

€ 0,64

€ 69.759,00

€ 72.887,00

€ 2,46

€ 0,68

€ 72.888,00

€ 76.016,00

€ 2,65

€ 0,72

€ 76.017,00

€ 79.148,00

€ 2,83

€ 0,78

€ 79.149,00

€ 82.276,00

€ 3,01

€ 0,82

€ 82.277,00

€ 85.408,00

€ 3,19

€ 0,85

€ 85.409,00

€ 88.537,00

€ 3,40

€ 0,87

€ 88.538,00

€ 91.665,00

€ 3,58

€ 0,93

€ 91.666,00

€ 94.795,00

€ 3,76

€ 0,96

€ 94.796,00

€ 97.987,00

€ 3,95

€ 1,00

€ 97.988,00

€ 101.192,00

€ 4,12

€ 1,06

€ 101.193,00

€ 104.397,00

€ 4,29

€ 1,10

€ 104.398,00

€ 107.602,00

€ 4,46

€ 1,14

€ 107.603,00

€ 110.805,00

€ 4,63

€ 1,16

€ 110.806,00

€ 114.011,00

€ 4,79

€ 1,22

€ 114.012,00

€ 117.218,00

€ 4,94

€ 1,27

€ 117.219,00

€ 120.423,00

€ 5,10

€ 1,30

€ 120.424,00

€ 123.625,00

€ 5,25

€ 1,35

€ 123.626,00

€ 126.831,00

€ 5,38

€ 1,37

€ 126.832,00

€ 130.037,00

€ 5,45

€ 1,43

€ 130.038,00

€ 133.241,00

€ 5,45

€ 1,48

€ 133.242,00

€ 136.446,00

€ 5,45

€ 1,56

€ 136.447,00

€ 139.650,00

€ 5,45

€ 1,58

€ 139.651,00

€ 142.856,00

€ 5,45

€ 1,65

€ 142.857,00

€ 146.064,00

€ 5,45

€ 1,72

€ 146.065,00

€ 149.266,00

€ 5,45

€ 1,77

€ 149.267,00

€ 152.472,00

€ 5,45

€ 1,85

€ 152.473,00

€ 155.675,00

€ 5,45

€ 1,89

€ 155.676,00

€ 158.882,00

€ 5,45

€ 1,94

€ 158.883,00

€ 162.088,00

€ 5,45

€ 2,00

€ 162.089,00

€ 165.292,00

€ 5,45

€ 2,06

€ 165.293,00

€ 168.497,00

€ 5,45

€ 2,14

€ 168.498,00

€ 171.699,00

€ 5,45

€ 2,18

€ 171.700,00

€ 174.906,00

€ 5,45

€ 2,24

€ 174.907,00

€ 178.110,00

€ 5,45

€ 2,30

€ 178.111,00

€ 181.317,00

€ 5,45

€ 2,36

€ 181.318,00

€ 184.522,00

€ 5,45

€ 2,41

€ 184.523,00

€ 187.726,00

€ 5,45

€ 2,47

€ 187.727,00

€ 190.932,00

€ 5,45

€ 2,53

€ 190.933,00

€ 194.135,00

€ 5,45

€ 2,57

€ 194.136,00

en hoger

€ 5,45

€ 2,65

* aan deze tabel kunnen geen rechten worden ontleend door ouders die recht hebben op kinderopvangtoeslag, omdat de vaststelling van de ouderbijdrage van ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag uitgaat van het zogenaamde verzamelinkomen, terwijl de Belastingdienst voor de berekening van de kinderopvangtoeslag uitgaat van het toetsingsinkomen.

Bijlage 4 Accountantscontrole, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020

Voor de verantwoording van de subsidiegelden de voorwaarden zoals opgenomen in de verleningsbeschikking, in de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020 en in de Subsidieverordening Rotterdam 2014 en het bijbehorende Subsidieprotocol.

Bij aanvraag van de subsidie heeft de houder in het Excel-aanvraagformulier prognoses gegeven voor de uit te voeren activiteiten. Bij de verantwoording vermeldt de houder de werkelijke realisatie van de uitgevoerde activiteiten in het Excel-verantwoordingsformulier.

Bij verleende subsidiebedragen vanaf € 50.000,00 overlegt de houder bij het Excel-verantwoordingsformulier een assurance-rapport (met beperkte of redelijke mate van zekerheid afhankelijk van de hoogte van het verleende subsidiebedrag (artikel 21 en 22)) van een onafhankelijk accountant. De accountant waarmerkt het Excel-verantwoordingsformulier.

In overleg met houders is per onderwerp van de verantwoording dat door de accountant moet worden gecontroleerd een toelichting en een werkwijze voor de accountant opgesteld. De onderwerpen voor verantwoording zijn voor peuteropvang en kinderdagopvang niet altijd gelijk. Het Excel-verantwoordingsformulier vermeldt of er sprake is van peuteropvang (POV) of kinderdagopvang (KDV). Onderstaand schema vermeldt per onderwerp of de accountantscontrole geldt voor POV, KDV of voor beide categorieën.

 

TOELICHTING VOOR DE ACCOUNTANT

1a

Onderwerp verantwoording. Voor POV en KDV.

 

De houder die voorschoolse educatie uitvoert met subsidie van de gemeente Rotterdam registreert van elke peuter die gebruik maakt van de voorschoolse educatie: naam, geboortedatum, adres, woonplaats, aanmeldingsdatum, eerste bezoekdatum en laatste bezoekdatum (indien van toepassing) en of het een doelgroeppeuter met de indicatie Extra spelen en leren of een doelgroeppeuter met de indicatie Gelijke kansen betreft.

1b

Toelichting en werkwijze accountantscontrole. Voor POV en KDV.

 

De accountant controleert of de registratie aanwezig is bij de houder.

 

 

2a

Onderwerp verantwoording. Voor POV en KDV.

 

De houder vermeldt in het Excel-verantwoordingsformulier het aantal peuters aan wie gedurende de subsidieperiode in twee telweken voorschoolse educatie is aangeboden. Voor de verantwoording over het kalenderjaar 2020 gelden de volgende twee telweken:

• de week van 30 maart 2020 t/m 3 april 2020

• de week van 28 september 2020 t/m 2 oktober 2020

Er wordt onderscheid gemaakt tussen niet-doelgroeppeuters, doelgroeppeuters met de indicatie Extra spelen en leren en doelgroeppeuters met de indicatie Gelijke kansen.

2b

Toelichting en werkwijze accountantscontrole. Voor POV en KDV.

 

De accountant controleert of de aantallen peuters zoals opgenomen in het Excel-verantwoordingsformulier overeenkomen met de aantallen ingeschreven peuters in de administratie van de houder en of voor doelgroeppeuters met indicatie Extra spelen en leren en voor doelgroeppeuters met indicatie Gelijke kansen de doelgroepindicatie aanwezig is.

 

 

3a

Onderwerp verantwoording. Voor POV en KDV.

 

De houder vermeldt in het Excel-verantwoordingsformulier het aantal weken dat de voorschoolse educatie gedurende de subsidieperiode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 is aangeboden.

3b

Toelichting en werkwijze accountantscontrole. Voor POV en KDV.

 

De accountant controleert of het aantal weken dat voorschoolse educatie is aangeboden zoals vermeld in het Excel-verantwoordingsformulier juist is.

 

 

4a

Onderwerp verantwoording. Voor POV en KDV.

 

De houder vermeldt in het Excel-verantwoordingsformulier het aantal peuters aan wie gedurende de subsidieperiode voorschoolse educatie is aangeboden en van wie de ouders hebben bevestigd geen recht te hebben op kinderopvangtoeslag. Deze ouders betalen een inkomensafhankelijke ouderbijdrage voor het ve-programma peuteropvang (POV) of voor het ve-programma dagopvang (KDV).

4b

Toelichting en werkwijze accountantscontrole. Voor POV en KDV.

 

De accountant controleert of voor peuters van wie de ouders hebben bevestigd geen recht te hebben op kinderopvangtoeslag een inkomensafhankelijke ouderbijdrage is gefactureerd aan de ouders.

 

 

 

5a

Onderwerp verantwoording. Alleen voor POV.

 

De houder vermeldt in het Excel-verantwoordingsformulier de gefactureerde en de geïnde ouderbijdragen voor het ve-programma peuteropvang over het kalenderjaar 2020 en over de voorgaande subsidieperiode voor zover niet opgenomen in de verantwoording over 2019. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen ouderbijdragen van ouders met recht op kinderopvangtoeslag en ouderbijdragen van ouders die hebben bevestigd dat zij geen recht hebben op kinderopvangtoeslag.

5b

Toelichting en werkwijze accountantscontrole. Alleen voor POV.

 

De accountant controleert of de totalen van de gefactureerde en de geïnde ouderbijdragen zoals vermeld in het Excel-verantwoordingsformulier overeenkomen met de administratie van de houder.

 

 

6a

Onderwerp verantwoording. Alleen voor KDV.

 

De houder vermeldt in het Excel-verantwoordingsformulier voor het kalenderjaar 2020:

- het aantal doelgroeppeuters met indicatie Extra spelen en leren aan wie gratis uren zijn aangeboden;

- het aantal doelgroeppeuters met indicatie Gelijke kansen aan wie gratis uren zijn aangeboden;

- het aantal gratis uren dat is aangeboden aan de doelgroeppeuters.

6b

Toelichting en werkwijze accountantscontrole. Alleen voor KDV.

 

De accountant controleert:

- het aantal doelgroeppeuters aan wie gratis uren zijn aangeboden zoals vermeld in het Excel-verantwoordingsformulier overeenkomt met de administratie van de houder;

- of voor doelgroeppeuters met indicatie Extra spelen en leren aan wie gratis uren zijn aangeboden de CJG-doelgroepindicatie aanwezig en geregistreerd is in de administratie van de houder;

- of voor doelgroeppeuters met indicatie Gelijke kansen aan wie gratis uren zijn aangeboden de doelgroepindicatie geregistreerd is in de administratie van de houder;

- of het aantal gratis uren dat is aangeboden aan de doelgroeppeuters zoals vermeld in het Excel-verantwoordingsformulier overeenkomt met de administratie van de houder.

 

 

7a

Onderwerp verantwoording. Alleen voor KDV.

 

De houder vermeldt in het Excel-verantwoordingsformulier voor het kalenderjaar 2020:

- het aantal gefactureerde uren waarvoor subsidie wordt gevraagd voor het verschil tussen het maximale uurtarief van € 8,17 en de inkomensafhankelijke ouderbijdrage per uur van ouders die bevestigd hebben geen recht te hebben op kinderopvangtoeslag;

- het bedrag waarvoor subsidie wordt gevraagd voor het verschil tussen het maximale uurtarief van € 8,17 en de inkomensafhankelijke ouderbijdragen, conform de tabel ouderbijdrage voor het kalenderjaar 2020, van ouders die bevestigd hebben geen recht te hebben op kinderopvangtoeslag.

7b

Toelichting en werkwijze accountantscontrole. Alleen voor KDV.

 

De accountant controleert:

- of het aantal gefactureerde uren waarvoor subsidie wordt gevraagd zoals vermeld in het Excel-verantwoordingsformulier overeenkomt met het aantal uren dat aan ouders is gefactureerd;

- of het bedrag waarvoor subsidie wordt gevraagd zoals vermeld in het Excel-verantwoordingsformulier overeenkomt met het verschil tussen het maximale uurtarief van € 8,17 en de gefactureerde inkomensafhankelijke ouderbijdragen.

Bijlage 5 Aanvraagformulier subsidie voorschoolse educatie 2020 bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020

Bijlage 5 is opgenomen als externe bijlage bij deze publicatie.

Bijlage 6 EXCEL-Aanvraagformulier subsidie voorschoolse educatie 2020 bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020

Hier volgt een link met een verwijzing naar de website van de Gemeente Rotterdam:

https://www.rotterdam.nl/loket/subsidie-voorschoolse-educatie/ 

Het bestand is te vinden onder het tabblad: Meesturen

Dit document dient tevens als rapportageformulier bedoeld in artikel 17, zevende lid, voor de tussenrapportages bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020.

Bijlage 7 EXCEL-rapportageformulier OBI 2020 bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020

Hier volgt een link met een verwijzing naar de website van de Gemeente Rotterdam:

Toelichting bij de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020

Algemeen

Het college heeft in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid een wettelijke taak met betrekking tot voorschoolse educatie. Voor het uitvoeren van deze wettelijke taak ontvangt het college jaarlijks middelen van het rijk. Deze subsidieregeling is het instrument van het college om die middelen beschikbaar te stellen voor de uitvoering van voorschoolse educatie.

In grote lijnen behelst deze wettelijke taak dat het college zorgt voor voldoende plaatsen voor voorschoolse educatie in aantal en spreiding over de stad voor alle peuters met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal. De voorschoolse educatie moet voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen.

In 2019 heeft het college het Rotterdamse onderwijsbeleid Gelijke kansen voor elk talent voor de periode 2019-2022 vastgesteld. In 2017 zijn met houders en schoolbesturen afspraken gemaakt voor de verdere verhoging van de kwaliteit van de voorschoolse educatie in het Kwaliteitskader voorschoolse educatie 2018, Rotterdamse kwaliteit in voorschoolse voorzieningen. Alle Rotterdamse kindercentra met voorschoolse educatie hebben dezelfde hoge Rotterdamse kwaliteit en alle Rotterdamse peuters kunnen daar gebruik van maken, ongeacht hun achtergrond wat betreft doelgroep/niet-doelgroep of het hebben van wel/niet werkende ouders. Deze afspraken blijven onverminderd van kracht.

Om invloed te kunnen hebben op de ontwikkeling van doelgroeppeuters moet het aanbod voorschoolse educatie niet alleen van goede kwaliteit zijn, maar ook voldoende intensief. Het rijk heeft aangekondigd dat gemeenten met ingang van 1 augustus 2020 het aanbod voorschoolse educatie voor doelgroeppeuters moeten uitbreiden naar 960 uur in de leeftijdsperiode van 2½ tot 4 jaar.5 In overleg met houders en schoolbesturen is deze uitbreiding van de voorschoolse educatie in Rotterdam waar mogelijk reeds gestart per 1 september 2019.

Naast de kwaliteit van de voorschool en de intensiteit van het aanbod is ook toegankelijkheid een belangrijke factor voor kansengelijkheid. Dat begint bij de financiële toegankelijkheid. Er zijn signalen dat voor een deel van de ouders de ouderbijdrage en administratieve rompslomp voor de bepaling van de hoogte van de ouderbijdrage een drempel vormen voor deelname aan de voorschool. Het college streeft ernaar om alle Rotterdamse peuters met de voorschool te bereiken, waarbij zoveel mogelijk (financiële) belemmeringen voor deelname aan de voorschool worden weggenomen.6

Belangrijkste wijzigingen ten opzichte van 2019

De Subsidieregeling voorschoolse educatie 2019 is op 11 juni 2019 door het college gewijzigd om de uitbreiding van het aanbod voorschoolse educatie naar 960 uur voor doelgroeppeuters in de leeftijdsperiode van 2½ tot 4 jaar per 1 september 2019 mogelijk te maken.7 Ten behoeve van deze wijziging zijn in overleg met houders en schoolbesturen afspraken gemaakt over de kaders waarbinnen deze uitbreiding vorm kan krijgen. Deze kaders zijn ongewijzigd overgenomen in de Subsidieregeling voorschoolse educatie 2020. Voor de invoering van de urenuitbreiding voorschoolse educatie is een implementatiefase afgesproken van 1 september 2019 tot en met 31 december 2020. In deze periode zal de invoering van de urenuitbreiding samen met houders en schoolbesturen worden gemonitord en geëvalueerd.

In 2017 is de huidige definitie van de doelgroep voor voorschoolse educatie vastgesteld. Daarin zijn het opleidingsniveau van de ouders, de thuistaal en kenmerken van de peuter leidend. Het Centrum voor Jeugd en Gezin stelt vast of een peuter tot de doelgroep voor voorschoolse educatie behoort en geeft daarvoor de indicatie Extra spelen en leren. Op grond van deze indicatie betaalt de ouder van een doelgroeppeuter een eigen bijdrage voor de helft van de uren voorschoolse educatie als er ten minste 720 uur voorschoolse educatie wordt afgenomen. De andere helft is gratis voor de ouder.

Uit recent onderzoek blijkt dat armoede en schuldenproblematiek in een gezin eveneens belangrijke risicofactoren zijn die de ontwikkeling van jonge kinderen negatief kunnen beïnvloeden. De huidige definitie van de doelgroep voor voorschoolse educatie wordt daarom uitgebreid met de indicatie Gelijke kansen voor peuters in gezinnen die gebruik maken van schuldsanering op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening of de Wet schuldsanering natuurlijke personen. De houder bepaalt bij de intake of een peuter in aanmerking komt voor de indicatie Gelijke kansen. De ouders van doelgroeppeuters met de indicatie Gelijke kansen betalen geen ouderbijdrage voor deelname aan de voorschoolse educatie. De procedure voor bepaling van de hoogte van de ouderbijdrage is hiervoor aangepast.

Toelichting per artikel voor zover van toepassing

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen uitgelegd die in de subsidieregeling worden gehanteerd.

Met ingang van 2020 is de indicatie voor doelgroeppeuter uitgebreid. Naast de bestaande indicatie Extra spelen en leren is de nieuwe indicatie Gelijke kansen geïntroduceerd.

Indicatie Extra spelen en leren

De indicatie Extra spelen en leren wordt afgegeven door het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) binnen de gemeente Rotterdam. Sinds 1 oktober 2017 is deze doelgroep-indicatie als volgt bepaald8:

  • een kind is verschenen op consult (14 en/of 24 maanden) bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), en;

  • het opleidingsniveau van de ouder die met de dagelijkse zorg is belast is mbo-1 niveau of lager, of;

  • indien de thuistaal niet Nederlands is en de ouder die met de dagelijkse zorg is belast een opleidingsniveau heeft van maximaal mbo-4 niveau, of;

  • wanneer uit de onderbouwde observatie gegevens van het CJG blijkt dat het kind baat heeft bij de indicatie vanwege een ontwikkelingsachterstand.

Wanneer de houder op basis van observatiegegevens constateert dat er zorgen zijn over de taalontwikkeling en/of sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind, dan kan de houder via de ouder van het kind de doelgroep-indicatie Extra spelen en leren aanvragen bij het CJG. Dit verloopt via een speciaal indicatieformulier Extra spelen en leren, dat de houder verstrekt aan de ouder.

Indicatie Gelijke kansen

De indicatie Gelijke kansen wordt afgegeven door de houder als de ouder aantoonbaar gebruik maakt van schuldsanering op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening of de Wet schuldsanering natuurlijke personen.

Artikel 2 Doel en toepassingsbereik

In dit artikel wordt uitgelegd wat het doel van de subsidie is. De subsidie is bedoeld voor de uitvoering van voorschoolse educatie voor Rotterdamse peuters, zodat zij goed voorbereid kunnen starten aan het basisonderwijs. De voorschoolse educatie moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn opgenomen in het Kwaliteitskader voorschoolse educatie Rotterdam. Dit kwaliteitskader is als bijlage 1 behorend bij deze subsidieregeling gevoegd.

Artikel 3 Activiteiten

In dit artikel wordt uitgelegd welke activiteiten voor subsidie in aanmerking komen. Het gaat om het uitvoeren van een programma voor voorschoolse educatie in de peuteropvang en in de kinderdagopvang dat voldoet aan de Rotterdamse kwaliteitseisen.

Andere subsidies

Naast de middelen die beschikbaar worden gesteld met deze subsidieregeling, zijn er ook andere subsidies voor specifieke doelgroepen en/of thema’s. Deze subsidies worden via aparte subsidieregelingen beschikbaar gesteld. Het gaat onder meer om: voorschools maatschappelijk werk en inzet intern begeleider via het schoolontwikkelingsbudget; de leraren cao; het innovatiefonds en het programma ‘Lekker fit!’. Over het laatste programma wordt hier aanvullende informatie gegeven.

Programma Lekker fit!

De gemeente Rotterdam vindt het belangrijk dat kinderen in Rotterdam gezond opgroeien. Kinderen die van jongs af aan gezonde voedings- en bewegingsgewoonten aanleren, blijven in de toekomst vaak gezonder. Bovendien blijkt uit onderzoek dat bewegen positieve effecten heeft op de taalontwikkeling en de motoriek van peuters. Daarom is de gemeente Rotterdam in 2005 gestart met Rotterdam Lekker Fit!

Rotterdam Lekker Fit! is een gemeentelijk programma, waarbij de gemeente met verschillende landelijke en lokale partners samenwerkt om een gezonde leefstijl te bevorderen onder de Rotterdamse jeugd. Een onderdeel van dit programma is de Lekker Fit! aanpak op kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. Dit programma is ontwikkeld samen met enkele kinderopvangorganisaties en kan daardoor goed geïntegreerd worden in het dagprogramma.

Gedurende het programma gaat een locatie aan de slag met Lekker Fit! bewegen, water drinken, groente eten, verantwoord trakteren en ouderbetrokkenheid.

De selectie van de Lekker Fit! locaties vindt plaats op basis van prioriteit. Aan de hand van de overgewichtcijfers onder Rotterdamse peuters zijn zogenaamde prioriteitswijken aangewezen. Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen die te maken hebben met overgewicht onder de doelgroep hebben prioriteit voor deelname aan het programma.

De deelnemende locaties ontvangen, via de directie Sport & Cultuur van de gemeente Rotterdam, een subsidie in natura in de vorm van materialen en begeleiding bij de uitvoering.

Locaties kunnen trainingen op het gebied van voeding en bewegen, ter bevordering van de deskundigheid van hun pedagogisch medewerkers, meenemen in hun opleidingsplan. Verantwoording verloopt via Rotterdam Lekker Fit!

Met de kinderopvangorganisaties worden apart afspraken gemaakt over:

  • -

    Voedingsbeleid volgens de richtlijnen van het Voedingscentrum

  • -

    Dagelijks aanbod van gestructureerde beweegactiviteiten in de groep

  • -

    Voorlichting over gezond eten en voldoende bewegen aan ouders

  • -

    Bijscholing van pedagogisch medewerkers op het gebied van voeding en bewegen

Kijk voor meer informatie op www.rotterdamlekkerfit.nl. Voor vragen of deelname kunnen locaties terecht bij Jarle Lourens, projectleider Lekker Fit! 0-4 jaar via info@rotterdamlekkerfit.nl.

Artikel 4 Doelgroep

In dit artikel wordt uitgelegd wie in aanmerking komt voor de subsidie. De subsidie kan alleen worden toegekend aan houders van kindercentra die geregistreerd zijn in het Landelijk register kinderopvang (LRK). En de subsidie kan alleen worden ingezet in kindercentra binnen de grenzen van de gemeente Rotterdam.

Artikel 5 Kosten die voor subsidie in aanmerking komen / Artikel 6 Hoogte van de subsidie / Artikel 24 Subsidievaststelling

In deze artikelen wordt uitgelegd welke kosten voor subsidie in aanmerking komen, hoe hoog de subsidiebedragen zijn en hoe de subsidie na verantwoording wordt vastgesteld. Er zijn twee subsidievormen voor de voorschoolse educatie: peuteropvang en kinderdagopvang. Beide vormen worden hierna toegelicht.

Peuteropvang

De subsidie wordt verleend per groep per kalenderjaar voor de uitvoering van het ve-programma peuteropvang in een groep waarin minimaal 12 en maximaal 16 peuters tegelijk aanwezig kunnen zijn gedurende gemiddeld 16 uur per week en 40 weken per kalenderjaar. In verband met een efficiënte besteding van middelen wordt voor peuteropvanggroepen met een capaciteit van minder dan 12 peuters bij aanvraag van de subsidie in overleg met de houder bezien of er een oplossing kan worden gevonden. De subsidie voor deze peuteropvanggroep bedraagt op kalenderjaarbasis maximaal € 90.350. Dit bedrag is in beginsel voldoende om de exploitatielasten (personeel, huisvesting, materialen, activiteiten en overhead) van de peuteropvanggroep te dekken. Als een groep in de peuteropvang per 1 januari 2020 het voorschoolse programma (nog) niet 16 uur gemiddeld per week kan uitvoeren, maar het bestaande voorschoolse programma van 12 uur per week blijft uitvoeren dan bedraagt de subsidie voor de exploitatielasten maximaal € 67.750. In beide gevallen wordt de subsidie voor exploitatielasten aangevuld met een subsidie van maximaal € 9.500 per groep per kalenderjaar voor het voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen.

De houder ontvangt van de ouders een ouderbijdrage voor deelname aan de voorschoolse educatie. De inkomsten van de houder uit ouderbijdragen worden verrekend met de subsidie zodanig dat voor een groep die gemiddeld 16 uur per week het voorschoolse programma uitvoert het totaal van de subsidie en de inkomsten uit ouderbijdragen uitkomt op € 99.850 (het totaal van de subsidie voor exploitatielasten en voor het voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen). In de praktijk werkt dit als volgt.

De houder geeft bij de subsidieaanvraag een prognose voor de inkomsten uit ouderbijdragen. Dit betreft de ouderbijdragen van zowel ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag als van ouders met recht op kinderopvangtoeslag. Ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag betalen aan de houder een inkomensafhankelijke ouderbijdrage (zie ook toelichting artikel 15). Ouders met recht op kinderopvangtoeslag betalen het maximum uurtarief voor dagopvang volgens het Besluit kinderopvangtoeslag, d.w.z. € 8,17 per uur, aan de houder (en vragen bij de Belastingdienst kinderopvangtoeslag aan). De ouders van niet-doelgroeppeuters betalen een ouderbijdrage voor 8 uur deelname aan het ve-programma peuteropvang. De ouders van doelgroeppeuters met een CJG-indicatie Extra spelen en leren betalen een ouderbijdrage voor de helft van de (gemiddeld) 16 uur ve-programma peuteropvang per week. De andere helft is gratis voor deze ouders. De ouders van peuters met de doelgroepindicatie Gelijke kansen betalen geen ouderbijdrage. Schematisch ziet dat er als volgt uit:

Ouder

Peuter

Ouderbijdrage per uur voor de eerste 8 uur ve per week

Ouderbijdrage per uur voor de tweede 8 uur ve per week

Ouders met recht op kinderopvangtoeslag

Niet-doelgroep

€ 8,17

n.v.t.

Doelgroep Extra spelen en leren

€ 8,17

€ 0,00

Doelgroep Gelijke kansen

€ 0,00

€ 0,00

Ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag

Niet-doelgroep

Inkomensafhankelijk

n.v.t.

Doelgroep Extra spelen en leren

Inkomensafhankelijk

€ 0,00

Doelgroep Gelijke kansen

€ 0,00

€ 0,00

Bij de subsidieaanvraag geeft de houder een prognose voor inkomsten uit ouderbijdragen, bijvoorbeeld € 20.000. Bij verlening van de subsidie wordt deze prognose verrekend met de subsidie. De verleende subsidie bedraagt dan € 79.850 (want dit bedrag samen met de ouderbijdragen komt uit op € 99.850).

Bij vaststelling van de subsidie worden de werkelijk gerealiseerde inkomsten verrekend met de subsidie. Dit kan betekenen dat de subsidie hoger of lager wordt vastgesteld afhankelijk van de hoogte van de inkomsten uit ouderbijdragen. Stel dat bij verantwoording van de subsidie de werkelijke inkomsten uit ouderbijdragen € 10.000 bedragen. De subsidie wordt dan vastgesteld op € 89.850 (want dit bedrag samen met de ouderbijdragen komt uit op € 99.850). Als de werkelijke inkomsten uit ouderbijdragen in dit voorbeeld € 30.000 bedragen dan wordt de subsidie vastgesteld op € 69.850 (want dit bedrag samen met de ouderbijdragen komt uit op € 99.850). Dit voorbeeld geldt voor een peuteropvanggroep die gemiddeld 16 uur per week gedurende 40 weken is uitgevoerd. Dezelfde systematiek, met een aangepast maximaal subsidiebedrag, geldt voor een peuteropvanggroep die 12 uur per week wordt uitgevoerd.

Voor een peuteropvanggroep die minder dan 40 weken is uitgevoerd, wordt de subsidie vastgesteld naar rato van het aantal weken dat de groep is uitgevoerd. Bij de verantwoording van de subsidie vermeldt de houder de gefactureerde en de werkelijk geïnde ouderbijdragen. Het verschil tussen gefactureerde en geïnde ouderbijdragen is het debiteurenbedrag. Bij de verrekening van de inkomsten uit ouderbijdragen met de subsidie wordt in beginsel uitgegaan van werkelijk geïnde ouderbijdragen. Over het debiteurenbedrag treden gemeente en houder in overleg.

Peuteropvang: aanvullende subsidie huisvesting

Situatie voor harmonisatie

Op grond van de wettelijke taak voor onderwijshuisvesting betaalt de gemeente de kapitaal- en onderhoudslasten voor schoolgebouwen. Als een lokaal leeg staat kan het schoolbestuur het lokaal verhuren op grond van de Regeling verhuur en medegebruik. Ve-groepen gehuisvest in een schoolgebouw vallen onder medegebruik, zoals bepaald in de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam. De gemeente heeft ook bepaald dat het schoolbestuur in dat geval een vergoeding moet vragen voor kapitaal- en onderhoudslasten. Het schoolbestuur vraagt aan de huurder huur voor de exploitatielasten (verwarming, elektriciteit, water) en huur voor onderhouds- en kapitaallasten. Het schoolbestuur moet de inkomsten van de huur voor de onderhouds- en kapitaallasten afdragen aan de gemeente. Als de huurder een door de gemeente gesubsidieerde instelling is, dan bevat de subsidie een component voor de onderhouds- en kapitaallasten9.

In de praktijk leidt deze regeling tot rondpompen van geld. De gemeente subsidieert een ve-peuteropvang die gebruik maakt van een lokaal in een schoolgebouw. De subsidie bevat een component voor kapitaal- en onderhoudslasten. Het schoolbestuur vraagt aan de ve-peuteropvang huur voor kapitaal- en onderhoudslasten. Vervolgens draagt het schoolbestuur de huur voor kapitaal- en onderhoudslasten weer af aan de gemeente.

Situatie na harmonisatie

De schoolgebouwen waarvoor de gemeente de onderhouds- en kapitaallasten betaalt, zijn opgenomen in de gemeentelijke Collectieve huurovereenkomst (CHO) voor schoolbesturen. Voor peuteropvanggroepen die zijn gehuisvest in een gebouw dat is opgenomen in de CHO worden de kapitaal- en onderhoudslasten binnengemeentelijk verrekend. Op deze manier wordt voorkomen dat geld via subsidie wordt rondgepompt. De hoogte van de onderhouds- en kapitaallasten is vastgesteld op basis van normen uit de Regeling verhuur en medegebruik en bedraagt € 2.500 per peuteropvanggroep. Bij invoering van de harmonisatie in 2016 is de subsidie voor een peuteropvanggroep gehuisvest in een gebouw dat voorkomt in de CHO met dit bedrag verlaagd.

Peuteropvanggroepen die zijn gehuisvest in een gebouw dat niet voorkomt in de CHO ontvangen een aanvullende subsidie huisvesting van € 2.500 ter compensatie van de verlaging van het subsidiebedrag. Als een gebouw wel is opgenomen in de CHO maar er is bewijslast dat het (deel van het) gebouw waar de groep is gehuisvest aantoonbaar is gefinancierd door het schoolbestuur, dan komt de groep eveneens in aanmerking voor de toeslag van € 2.500.

Wijziging van regelgeving

Sinds 1 januari 2015 is de gemeente niet meer verantwoordelijk voor de onderhoudslasten van schoolgebouwen en ontvangt daarvoor geen vergoeding meer van het Rijk. De schoolbesturen ontvangen de middelen voor onderhoudslasten rechtstreeks van het Rijk. Deze bekostiging is afhankelijk van het aantal groepen leerlingen dat een school telt10. Als een peuteropvanggroep in een leeg lokaal is gehuisvest, ontvangt het schoolbestuur van het Rijk minder bekostiging voor onderhoudslasten. Het schoolbestuur zal de onderhoudslasten dan in rekening brengen bij de peuteropvanggroep. Dit betekent dat de component onderhoudslasten ten onrechte uit het subsidiebedrag voor peuteropvanggroepen is gehaald. Volgens de normering uit 2012 bestaat 25% van de € 2.500 uit onderhoudslasten. Een peuteropvanggroep gehuisvest in een gebouw dat voorkomt in de CHO ontvangt daarom een aanvullende subsidie huisvesting van € 625 ter compensatie van de verlaging van het subsidiebedrag.

Ve-groepen in de kinderdagopvang

De subsidie voor ve-groepen in de kinderdagopvang had geen component voor onderhouds- en kapitaallasten. Het subsidiebedrag is niet gewijzigd. De aanvullende subsidie huisvesting is daarom niet van toepassing op de ve-groepen in de kinderdagopvang.

Kinderdagopvang

De kinderdagopvang kent een openstelling van 50-52 weken per kalenderjaar, terwijl de peuteropvang 40 weken per jaar open is. De totale omvang van het programma voor voorschoolse educatie in de kinderdagopvang en de peuteropvang is in uren gelijk. Het totale aantal uren van het programma voor voorschoolse educatie wordt in de kinderdagopvang verdeeld over meer weken dan in de peuteropvang. Het aantal uren voorschoolse educatie per week in de kinderdagopvang is daarom lager dan in de peuteropvang, namelijk: 6,15 uur per week voor een niet-doelgroeppeuter en 12,3 uur per week voor een doelgroeppeuter. De 6,15 uur per week voor een niet-doelgroeppeuter is omgerekend 6 uur en 9 minuten. De 12,3 uur per week voor een doelgroeppeuter is omgerekend 12 uur en 18 minuten. De 9 minuten respectievelijk 18 minuten kunnen in de dagelijkse praktijk moeilijk te verwezenlijken zijn. De houder kan hier pragmatisch mee omgaan, zolang de totale omvang van het ve-programma dagopvang voldoet aan de eisen zoals gesteld in de tabel hierna bij de toelichting op artikel 14.

De subsidie voor voorschoolse educatie in de kinderdagopvang bestaat uit vier delen.

  • 1.

    Een basissubsidie van maximaal € 1.200 per peuter per kalenderjaar voor de uitvoering van het ve-programma dagopvang gedurende 50-52 weken per kalenderjaar.

  • 2.

    Een subsidie voor het verschil tussen het maximum uurtarief van de kinderdagopvang van € 8,17 en de inkomensafhankelijke ouderbijdrage per uur van ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag voor de eerste 6,15 uur ve-programma dagopvang per week.

  • 3.

    Een subsidie van € 8,17 per uur voor de uitvoering van de tweede 6,15 uur ve-programma dagopvang per week voor doelgroeppeuters met de indicatie Extra spelen en leren.

  • 4.

    Een subsidie van € 8,17 per uur voor de uitvoering van de eerste 6,15 uur en voor de uitvoering van de tweede 6,15 uur ve-programma dagopvang per week voor doelgroeppeuters met de indicatie Gelijke kansen.

De basissubsidie, genoemd onder 1 hiervoor, bestaat uit een bedrag van € 400 per peuter per kalenderjaar. Dit bedrag is bedoeld voor alle kosten gerelateerd aan de uitvoering van het programma voor voorschoolse educatie (coördinatie, materialen, activiteiten, etc.) Daarnaast bestaat de basissubsidie uit een bedrag van € 800 per peuter per kalenderjaar voor het voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen (zie hierna). Voor de subsidie voor het voldoen aan de kwaliteitseisen geldt een minimum- en een maximumbedrag per groep. De staffel voor de berekening is opgenomen in artikel 6.

Het schema voor de ouderbijdrage voor deelname aan het ve-programma dagopvang is, afgezien van het aantal uren ve-programma per week, gelijk aan het schema voor deelname aan het ve-programma peuteropvang.

Ouder

Peuter

Ouderbijdrage per uur voor de eerste 6,15 uur ve per week

Ouderbijdrage per uur voor de tweede 6,15 uur ve per week

Ouders met recht op kinderopvangtoeslag

Niet-doelgroep

€ 8,17

n.v.t.

Doelgroep Extra spelen en leren

€ 8,17

€ 0,00

Doelgroep Gelijke kansen

€ 0,00

€ 0,00

Ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag

Niet-doelgroep

Inkomensafhankelijk

n.v.t.

Doelgroep Extra spelen en leren

Inkomensafhankelijk

€ 0,00

Doelgroep Gelijke kansen

€ 0,00

€ 0,00

Ouders met recht op kinderopvangtoeslag betalen de houder € 8,1711 per uur voor de eerste 6,15 uur per week (en vragen bij de Belastingdienst kinderopvangtoeslag aan). Ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag betalen de houder voor de eerste 6,15 uur per week een inkomensafhankelijke ouderbijdrage (zie ook toelichting artikel 15). Voor het verschil tussen de inkomensafhankelijke ouderbijdrage per uur en het maximum uurtarief van € 8,17 ontvangt de houder subsidie. De tweede 6,15 uur per week voor doelgroeppeuters met de doelgroepindicatie Extra spelen en leren zijn gratis voor de ouders. De houder ontvangt voor deze gratis uren subsidie van € 8,17 per uur. Voor de doelgroeppeuters met de doelgroepindicatie Gelijke kansen zijn de eerste 6,15 uur en de tweede 6,15 uur per week gratis voor de ouders. De houder ontvangt voor deze gratis uren subsidie van € 8,17 per uur.

De houder geeft bij de subsidieaanvraag een prognose voor het aantal peuters dat gemiddeld per week gebruik maakt van de voorschoolse educatie. Dit gemiddelde aantal peuters maal het bedrag van maximaal € 1.200 (met inachtneming van de staffel voor het bedrag om te voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen) vormt de basissubsidie. Na afloop van de subsidieperiode wordt de basissubsidie vastgesteld op basis van de werkelijke realisatie van het gemiddeld aantal bereikte peuters. Dit aantal betreft het gemiddelde van het aantal ingeschreven en geregistreerde peuters van twee voorgeschreven telweken. Ook voor het tweede, derde en vierde onderdeel van de subsidie geeft de houder een prognose op bij aanvraag. De vaststelling van de subsidie na afloop van de subsidieperiode vindt plaats op basis van de werkelijke realisatie.

Peuters met een sociaal-medische indicatie (SMI)

Op grond van de Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018 is de voorschoolse educatie een voorliggende voorziening voor peuters met een sociaal-medische indicatie. De deelname van deze peuters aan het ve-programma dagopvang komt dan ook voor subsidie in aanmerking volgens de regels van deze subsidieregeling. Om dubbele financiering uit te sluiten mag de houder de kosten van deelname van deze peuters aan de voorschoolse educatie die worden gesubsidieerd door deze subsidieregeling niet ook ten laste brengen van subsidie op grond van de Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018. De subsidie op grond van de Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018 kan wel als aanvulling worden ingezet op de subsidie van de Subsidieregeling voorschoolse educatie 2020, maar mag daarmee niet overlappen.

Peuteropvang en kinderdagopvang: subsidie voor voldoen aan Rotterdamse kwaliteit

Bij beide subsidievormen is sprake van een subsidieonderdeel voor het voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen. Deze subsidie is bestemd voor het intensiveren van het aantal hbo’ers op de groep, dan wel het aantal hbo-coaches dat minimaal vier uur per week de groep begeleidt. Daarnaast kan deze subsidie worden ingezet voor permanente educatie en groepsteambesprekingen. De inzet van deze subsidie voor kwaliteit is niet peuter- of groepsgebonden. De subsidie voor kwaliteit voor alle peuters/groepen mag worden samengevoegd tot één bedrag waarvan de investeringen in kwaliteit worden gerealiseerd.

Peuteropvang en kinderdagopvang: implementatiesubsidie

De houder kan een éénmalige subsidie van maximaal € 5.000 aanvragen voor de implementatie van de voorschoolse educatie in een kindercentrum waarvoor voor het eerst subsidie wordt aangevraagd. Kosten die verband houden met de implementatie kunnen onder meer zijn:

  • -

    kosten personeelsinzet;

  • -

    kosten communicatiemiddelen;

  • -

    kosten aanpassing ICT;

  • -

    kosten aanpassing pedagogisch beleid;

  • -

    kosten training personeel.

Bij de subsidieaanvraag onderbouwt de houder de geraamde kosten voor de implementatie. Bij de verantwoording neemt de houder in de financiële verantwoording een onderbouwing op van de werkelijke kosten voor implementatie. Bij een voldoende onderbouwing wordt de subsidie voor de implementatieactiviteiten conform verlening vastgesteld. Als de werkelijke kosten voor de implementatie substantieel hoger of lager zijn dan de verleende subsidie voor implementatie dan is dit onderwerp van gesprek met de houder.

Peuteropvang en kinderdagopvang: implementatiesubsidie invoering wettelijk verplichte aanbod van 960 uur voor doelgroeppeuters

In Rotterdam is aan houders de mogelijkheid geboden om met ingang van 1 september 2019 te starten met het wettelijk verplichte aanbod van 960 uur voor doelgroeppeuters. Voor de invoering van dit nieuwe aanbod is in 2019 een éénmalige implementatiesubsidie verleend van € 5.000 per houder aangevuld met een bedrag van € 75 per peuter. Houders die in 2020 starten met het nieuwe aanbod en voor de implementatie hiervan in het kalenderjaar 2019 nog geen implementatiesubsidie hebben aangevraagd, kunnen dit alsnog doen bij de aanvraag voor 2020.

Artikel 7 Subsidieplafond

In dit artikel wordt uitgelegd hoeveel middelen beschikbaar zijn voor de realisatie van voorschoolse educatie en hoe het college deze middelen verdeelt. Dit bedrag is inclusief de ouderbijdragen voor deelname aan het ve-programma peuteropvang. Als het totaal van deze ouderbijdragen hoger uitvalt dan vooraf ingeschat dan wordt de extra subsidieruimte ingezet voor nieuwe groepen of verdere verbetering van de kwaliteit van de voorschoolse educatie. Als het totaal van de ouderbijdragen lager uitvalt dan de inschatting stijgen de subsidie uitgaven.

Artikel 9 Subsidieaanvraag

In dit artikel wordt uitgelegd hoe de houder subsidie voor voorschoolse educatie kan aanvragen. De subsidie voor het kalenderjaar 2020 kan worden aangevraagd tot en met 30 september 2019.

De subsidieaanvraag bestaat uit een Word-aanvraagformulier en een Excel-aanvraagformulier. Beide formulieren zijn beschikbaar op het webportaal van de gemeente Rotterdam. Houders die in 2019 reeds subsidie ontvingen voor voorschoolse educatie hebben beide aanvraagformulieren per e-mail ontvangen.

In het Word-aanvraagformulier geeft de houder aan of aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan. Als dat niet het geval is, geeft de houder in de toelichting aan hoe en wanneer wel aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan. In dat geval worden maatwerkafspraken gemaakt met de houder over de wijze waarop en de periode waarbinnen de houder zal gaan voldoen aan de subsidievoorwaarden.

Het Excel-aanvraagformulier voor de aanvraag 2020 is vereenvoudigd ten opzichte van het formulier voor de subsidieaanvraag voor 2019. In een afzonderlijk document is een toelichting voor de houder opgenomen voor het invullen van het Excel-aanvraagformulier.

Artikel 10 Aanvullende weigeringsgronden

In verband met een efficiënte besteding van middelen kan geen subsidie worden verleend als bij aanvraag in een groep gemiddeld op locatieniveau minder dan vijf peuters gebruik maken van de voorschoolse educatie.

Artikel 11 Verplichtingen

In dit artikel wordt uitgelegd aan welke wettelijke verplichtingen de houder moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie. Daarnaast moet de houder voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen, die opgenomen zijn in bijlage 1 behorend bij deze subsidieregeling.

Artikel 12 Kaders ve-programma peuteropvang en ve-programma dagopvang / Artikel 13 Urenstructuur ve-programma peuteropvang / Artikel 14 Urenstructuur ve-programma dagopvang

In 2019 heeft uitvoerig overleg plaats gevonden met houders over de wijze waarop de uitbreiding van het aantal uren voorschoolse educatie naar 960 uur in de leeftijdsperiode vanaf 2½ tot 4 jaar vorm kan worden gegeven. Dit heeft geleid tot een kader met afspraken die de houder voldoende flexibiliteit geven om de urenuitbreiding in te vullen binnen de beschikbare mogelijkheden. Daarnaast geven de afspraken van dit kader aan de gemeente zekerheid dat het aanbod voorschoolse educatie met voldoende intensiteit per week worden uitgevoerd. De afspraken uit dit kader zijn opgenomen in de Eerste wijziging Subsidieregeling voorschoolse educatie 2019 en zijn ongewijzigd overgenomen in de Subsidieregeling voorschoolse educatie 2020.

In de volgende twee tabellen zijn de afspraken voor de peuteropvang (Tabel 1) en de kinderdagopvang (Tabel 2) schematisch weergegeven.

Tabel 1 Aanbod en deelname voorschoolse educatie in de peuteropvang met ingang van schooljaar 2019-2020 tot en met 31 december 2020.

Leeftijd peuter

2 – 2,5 jaar

2,5 – 4 jaar

Totaal

Aantal weken

20 weken

60 weken

80 weken

Aanbod voor doelgroep-peuter

Aanbod en deelname van minimaal 120 en maximaal 160 uur ve

Wettelijk aanbod en deelname aan 960 uur ve

Minimaal 1.080 uur en maximaal 1.120 uur ve

Aanbod voor niet-doelgroep-peuter

Aanbod en deelname van minimaal 120 en maximaal 160 uur ve

Aanbod en deelname aan 480 uur ve

Minimaal 600 uur en maximaal 640 uur ve

Kaders voor structurering van het aanbod:

Dagdeel ve

Het ve-programma wordt aangeboden in dagdelen, waarbij een dagdeel ten minste 3 uren omvat (inclusief 30 minuten voor de momenten voor brengen en halen).

Maximaal aantal uren ve per dag

Het ve-programma wordt gedurende maximaal 6 uur per dag aan een peuter aangeboden. De opvanguren zonder educatief kenmerk (zoals bijvoorbeeld voor slapen en rusten) mogen niet worden gerekend tot het ve-programma.

Aanbod ve

Niet-doelgroeppeuters:

- In de leeftijd van 2 tot 4 jaar wordt het aanbod en de deelname aan minimaal 600 tot maximaal 640 uur ve verdeeld over minimaal 2 dagdelen per week die verdeeld zijn over minimaal 2 dagen per week gedurende 80 weken.

Doelgroeppeuters:

- In de leeftijd van 2 tot 2,5 jaar wordt het aanbod en de deelname aan minimaal 120 tot maximaal 160 uur ve verdeeld over minimaal 2 dagdelen per week die verdeeld zijn over minimaal 2 dagen per week gedurende 20 weken.

- Intensivering van aanbod en deelname gericht op het wettelijk verplichte aanbod ve zoals hierna vermeld, kan starten op het moment dat het kind er klaar voor is, maar start uiterlijk op de leeftijd van 2,5 jaar.

- In de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar wordt het wettelijk verplichte aanbod en deelname aan ve van 960 uur verdeeld over 60 weken, waarbij het aanbod gedurende de week wordt verdeeld over zoveel mogelijk dagen.

Wenperiode

In de leeftijd van 2 jaar tot 2 jaar en 3 maanden kan afgeweken worden van het kader voor het aanbod ve om het kind te laten wennen aan de deelname aan het ve-programma.

Differentiatie naar leeftijd

Het is toegestaan om groepen in te delen naar leeftijd (groepen van tweejarigen en groepen van driejarigen).

Ouderbijdrage

Periode van

1-1-2020 t/m

31-12-2020

In de periode van 1-1-2020 tot en met 31-12-2020:

- betaalt de ouder voor een niet-doelgroeppeuter in de leeftijd van 2 tot 4 jaar de ouderbijdrage voor deelname aan minimaal 600 en maximaal 640 uur ve afhankelijk van de omvang van het ve-programma;

- betaalt de ouder voor een doelgroeppeuter met de indicatie Extra spelen en leren in de leeftijd van 2 jaar tot de start van het wettelijk verplichte aanbod van 960 uur ve de ouderbijdrage voor deelname aan minimaal 120 en maximaal 160 uur ve afhankelijk van de omvang van het ve-programma;

- betaalt de ouder voor een doelgroeppeuter met de indicatie Extra spelen en leren vanaf de start van het wettelijk verplichte aanbod van 960 uur ve de ouderbijdrage voor 50% van dat aanbod. De andere 50% zijn gratis voor de ouder. De gratis uren voor de ouder subsidieert de gemeente aan de houder. De ouder komt alleen in aanmerking voor 50% gratis uren als de doelgroeppeuter met indicatie Extra spelen en leren deelneemt aan een ve-programma dat is gericht op een omvang van minimaal 720 uur.

- betaalt de ouder voor een doelgroeppeuter met de indicatie Gelijke kansen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar geen ouderbijdrage voor deelname aan het ve-programma. De ouder komt alleen in aanmerking voor 100% gratis uren als de doelgroeppeuter met indicatie Gelijke kansen deelneemt aan een ve-programma dat is gericht op een omvang van minimaal 720 uur.

Tabel 2 Aanbod en deelname voorschoolse educatie in de kinderdagopvang met ingang van schooljaar 2019-2020 tot en met 31 december 2020.

Leeftijd peuter

2 – 2,5 jaar

2,5 – 4 jaar

Totaal

Aantal weken

26 weken

78 weken

104 weken

Aanbod voor doelgroep-peuter

Aanbod en deelname van minimaal 120 en maximaal 160 uur ve

Wettelijk aanbod en deelname aan 960 uur ve

Minimaal 1.080 uur en maximaal 1.120 uur ve

Aanbod voor niet-doelgroep-peuter

Aanbod en deelname van minimaal 120 en maximaal 160 uur ve

Aanbod en deelname aan 480 uur ve

Minimaal 600 uur en maximaal 640 uur ve

Kaders voor structurering van het aanbod:

Dagdeel ve

Het ve-programma wordt aangeboden in dagdelen, waarbij een dagdeel ten minste 3 uren omvat.

Maximaal aantal uren ve per dag

Het ve-programma wordt gedurende maximaal 6 uur per dag aan een peuter aangeboden. De opvanguren zonder educatief kenmerk (zoals bijvoorbeeld voor slapen en rusten) mogen niet worden gerekend tot het ve-programma.

Aanbod ve

Niet-doelgroeppeuters:

- In de leeftijd van 2 tot 4 jaar wordt het aanbod en de deelname aan minimaal 600 en maximaal 640 uur ve verdeeld over minimaal 2 dagdelen per week die verdeeld zijn over minimaal 2 dagen per week gedurende 104 weken.

Doelgroeppeuters:

- In de leeftijd van 2 tot 2,5 jaar wordt het aanbod en de deelname aan minimaal 120 en maximaal 160 uur ve verdeeld over minimaal 2 dagdelen per week die verdeeld zijn over minimaal 2 dagen per week gedurende 26 weken.

- Intensivering van aanbod en deelname gericht op het wettelijk verplichte aanbod ve zoals hierna vermeld, kan starten op het moment dat het kind er klaar voor is, maar start uiterlijk op de leeftijd van 2,5 jaar.

- In de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar wordt het wettelijk verplichte aanbod en deelname aan ve van 960 uur verdeeld over 78 weken, waarbij het aanbod gedurende de week wordt verdeeld over zoveel mogelijk dagen. Een aanbod ve van 10 uur of minder is verdeeld over minimaal 2 dagdelen per week die verdeeld zijn over minimaal 2 dagen per week. Een aanbod ve van meer dan 10 uur is verdeeld over minimaal 3 dagdelen per week die verdeeld zijn over minimaal 3 dagen per week.

Wenperiode

In de leeftijd van 2 jaar tot 2 jaar en 3 maanden kan afgeweken worden van het kader voor het aanbod ve om de peuter te laten wennen aan de deelname aan het ve-programma.

Differentiatie naar leeftijd

Het is toegestaan om groepen in te delen naar leeftijd (groepen van tweejarigen en groepen van driejarigen).

Ouderbijdrage

Periode van

1-1-2020 t/m

31-12-2020

In de periode van 1-1-2020 tot en met 31-12-2020:

- betaalt de ouder voor een niet-doelgroeppeuter in de leeftijd van 2 tot 4 jaar de ouderbijdrage voor deelname aan minimaal 600 en maximaal 640 uur ve afhankelijk van de omvang van het ve-programma;

- betaalt de ouder voor een doelgroeppeuter met de indicatie Extra spelen en leren in de leeftijd van 2 jaar tot de start van het wettelijk verplichte aanbod van 960 uur ve de ouderbijdrage voor deelname aan minimaal 120 en maximaal 160 uur ve afhankelijk van de omvang van het ve-programma;

- betaalt de ouder voor een doelgroeppeuter met de indicatie Extra spelen en leren vanaf de start van het wettelijk verplichte aanbod van 960 uur ve de ouderbijdrage voor 50% van dat aanbod. De andere 50% zijn gratis voor de ouder. De gratis uren voor de ouder subsidieert de gemeente aan de houder. De ouder komt alleen in aanmerking voor 50% gratis uren als de doelgroeppeuter deelneemt aan een ve-programma dat is gericht op een omvang van minimaal 720 uur.

- betaalt de ouder voor een doelgroeppeuter met de indicatie Gelijke kansen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar geen ouderbijdrage voor deelname aan het ve-programma. De ouder komt alleen in aanmerking voor 100% gratis uren als de doelgroeppeuter met indicatie Gelijke kansen deelneemt aan een ve-programma dat is gericht op een omvang van minimaal 720 uur.

Artikel 15 Ouderbijdrage

De ouder van een peuter die gebruik maakt van het ve-programma peuteropvang of het ve-programma dagopvang betaalt een ouderbijdrage aan de houder (zie ook de toelichting bij de artikelen 5 en 6). De procedure voor de bepaling van de ouderbijdrage is opgenomen in bijlage 2 behorend bij deze subsidieregeling.

De ouder met recht op kinderopvangtoeslag betaalt de houder het maximum uurtarief12 volgens het Besluit Kinderopvangtoeslag van € 8,17 en vraagt bij de Belastingdienst kinderopvangtoeslag aan. Het Besluit kinderopvangtoeslag bepaalt per inkomenscategorie welk percentage van het maximum uurtarief van € 8,17 aan de ouder wordt uitgekeerd als kinderopvangtoeslag. In de laagste inkomenscategorie krijgt de ouder 96% van het maximum uurtarief terug in de vorm van kinderopvangtoeslag, d.w.z. € 7,84 per uur. De ouder met recht op kinderopvangtoeslag in de laagste inkomenscategorie betaalt dus netto 4% van het maximum uurtarief, d.w.z. € 0,33 per uur.

De ouder die geen recht heeft op kinderopvangtoeslag betaalt een inkomensafhankelijke ouderbijdrage. Voor de bepaling van de hoogte van de inkomensafhankelijke ouderbijdrage worden de inkomenscategorieën gehanteerd uit het Besluit kinderopvangtoeslag. Voor elke inkomenscategorie is berekend wat de netto ouderbijdrage is van de ouder met recht op kinderopvangtoeslag. Deze netto bedragen per inkomenscategorie zijn opgenomen in de tabel in bijlage 3. De ouder zonder recht op kinderopvangtoeslag in de laagste inkomenscategorie betaalt netto € 0,33 per uur ouderbijdrage net als de ouder met recht op kinderopvangtoeslag in die inkomenscategorie. Voor elke inkomenscategorie geldt dus dat de hoogte van de netto ouderbijdrage gelijk is voor ouders met recht op kinderopvangtoeslag en voor ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag. De houder stelt de inkomensafhankelijke ouderbijdrage vast op basis van bijlage 3 behorend bij deze subsidieregeling.

Artikel 16 Implementatieperiode voorschoolse educatie

De houder die voor het eerst subsidie voor voorschoolse educatie aanvraagt, kan niet altijd meteen aan alle subsidievereisten van deze subsidieregeling voldoen. In dat geval kunnen met het college afspraken worden gemaakt om gedurende een implementatieperiode van een jaar aan de subsidievereisten te gaan voldoen.

Artikel 17 Tussenrapportages

In artikel 17 wordt uitgelegd welke rapportages de houder tijdens de subsidieperiode aan het college moet overleggen. Bij de subsidieaanvraag hebben de houders een aantal prognoses gegeven. Bij de twee tussenrapportages meldt de houder de werkelijke realisatie (zie A hierna). Met deze gegevens monitort het college de uitputting van het budget. De houders ontvangen van het college een formulier op maat voor deze rapportages.

De houders verstrekken eenmaal gegevens aan Onderzoek en Business Intelligence (OBI). Met deze gegevens stelt OBI de Feitenkaart 2020 samen (zie B hierna). Hierin worden geaggregeerde gegevens opgenomen over o.a. het aantal peuters per leeftijdscategorie dat gebruik maakt van voorschoolse educatie, het aantal locaties met voorschoolse educatie en eventuele wachtlijsten voor voorschoolse educatie in Rotterdam. Met deze gegevens monitort de gemeente het beleid voor voorschoolse educatie op basis van kwantitatieve gegevens. De houders ontvangen van OBI een formulier voor deze rapportage.

  • A.

    Twee tussenrapportages.

Voor de twee tussenrapportages ontvangt de houder twee documenten:

  • 1.

    Excel-formulier: hierin zijn de prognoses van de subsidieaanvraag 2020 opgenomen. Naast de prognoses is een tabel opgenomen waar de houder de werkelijke realisatie tot het moment van rapporteren kan invullen. De houder ontvangt tevens een toelichting op het Excel-formulier.

  • 2.

    Word-document: hierin kan de houder een toelichting geven op de realisatiecijfers en eventuele wachtlijstgegevens.

Voor de vaststelling van de werkelijke realisatie van de aantallen kinderen wordt voor de twee tussenrapportages gebruik gemaakt van de volgende telweken:

  • de week van 30 maart 2020 t/m 3 april 2020

  • de week van 28 september 2020 t/m 2 oktober 2020

De week van 28 september 2020 t/m 2 oktober 2020 is ook de week waarover de houder gegevens aan Onderzoek en Business Intelligence (OBI) levert op individueel kindniveau (zie hierna).

De houder wordt verzocht beide documenten volledig in te vullen en deze uiterlijk 17 april 2020 (1e tussenrapportage) en 16 oktober 2020 (2e tussenrapportage) per e-mail naar de instellingscontactpersoon van de gemeente te sturen.

  • B.

    Gegevenslevering 2020 aan OBI

Houders die een ve-programma uitvoeren met subsidie van de gemeente Rotterdam werken mee aan het opstellen van de Feitenkaart door OBI. De houders ontvangen van OBI formulieren om de gevraagde gegevens te leveren. Voor het kalenderjaar 2020 worden de gegevens door OBI gevraagd over de week van 28 september 2020 t/m 2 oktober 2020.

De houder wordt verzocht de formulieren volledig in te vullen en deze uiterlijk 16 oktober 2020 aan OBI te retourneren volgens de procedure die OBI bekend zal maken.

Wanneer in Rotterdam een registratiesysteem voor voorschoolse educatie is ingevoerd, verstrekken houders de benodigde gegevens via dit systeem ter vervanging van de gegevensvraag door OBI.

Artikelen 18 tot en met 22 Eindverantwoording en artikel 23 Controle accountant

In deze artikelen wordt uitgelegd hoe de houder de subsidie moet verantwoorden. De houder ontvangt voor de eindverantwoording van de gemeente modelverantwoordingsformulieren. De voorschriften voor de accountantscontrole (aanvullend op de voorschriften van de Subsidieverordening Rotterdam 2014) zijn opgenomen in bijlage 4 behorend bij deze subsidieregeling.

Vanuit haar wettelijke taak controleert de GGD in het regulier toezicht wettelijke kwaliteitseisen voor ve bij inspectiebezoeken. In het kader van vermindering van verantwoordingslast voor houders zijn de GGD en Afdeling Onderwijs in samenwerking met vijf houders in 2017 een pilot gestart. In deze pilot controleert de GGD tijdens het inspectiebezoek een aantal gemeentelijke kwaliteitseisen voor ve. Na evaluatie in 2018 is de pilot in 2019 uitgebreid. Bij verdere uitbreiding in 2020 kan de wijze van verantwoording over de gemeentelijke kwaliteitseisen voor ve over 2020 nog worden aangepast.

Jaarkalender

De belangrijkste momenten voor het aanvragen en verantwoorden van de subsidie voor voorschoolse educatie op grond van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020 zijn opgenomen in de kalender op de volgende pagina.

Kalender voor aanvraag en verantwoording van subsidie voor voorschoolse educatie gemeente Rotterdam 2020.

Datum

Wie

Actie

26 september 2019

Gemeente

Vaststelling Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020 in de sectorkamer Jonge Kind. Daarna formele vaststelling door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam.

Uiterlijk

30 september 2019

Houder

Indienen subsidieaanvraag voor het kalenderjaar 2020.

Uiterlijk

1 december 2019

Gemeente

Versturen subsidieverlening aan houder. De gemeente streeft naar verzending van de verleningsbeschikking binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag. Deze termijn kan met maximaal 12 weken worden verlengd.

Uiterlijk

17 april 2020

Houder

Aanleveren aan gemeente van de 1e tussenrapportage over de realisatie van de gesubsidieerde activiteiten.

Uiterlijk

16 oktober 2020

Houder

Aanleveren aan gemeente van de 2e tussenrapportage over de realisatie van de gesubsidieerde activiteiten.

Uiterlijk

16 oktober 2020

Houder

Aanleveren aan Onderzoek en Business Intelligence (OBI) van gegevens voor Feitenkaart 2020.

Uiterlijk

31 maart 2021

Houder

Aanleveren aan gemeente van de eindverantwoording over de gesubsidieerde activiteiten.

Uiterlijk

1 juni 2021

Gemeente

Vaststellen van de subsidie voor het kalenderjaar 2020. De gemeente streeft naar verzending van de vaststellingsbeschikking binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag. Deze termijn kan met maximaal 12 weken worden verlengd.

Dit gemeenteblad 2019, nummer 146, is uitgegeven op 17 oktober 2019 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halvemaanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)


Noot
1

Pedagogisch medewerkers voldoen aan de vigerende regelgeving ten aanzien van certificering voor ve-programma’s. Naast de ve-certificaten voor NJI-erkende ve-programma’s volstaat ook het volgende. A: Pedagogisch medewerkers die de AD PEM opleiding hebben gevolgd aan de Hogeschool Rotterdam zijn geschoold in ‘4VVE’. Na afronding van de AD PEM opleiding behalen zij aanvullend het certificaat voor de koptraining van het door de houder uitgevoerde NJI-erkende ve-programma.

B: Opleiding Speelplezier zoals uitgevoerd door KindeRdam.

Noot
2

Voor de factsheet Taalniveau 3F voor pedagogisch medewerkers die (willen) werken in de voorschoolse educatie zie www.goab.eu.

Noot
3

Bij de titel van een aantal kwaliteitseisen is tussen haakjes een nummer toegevoegd, bijvoorbeeld: ‘(kwaliteitseis 3)’ na de titel ‘Groepsruimte’. Dit nummer is een verwijzing naar de nummering van de eisen in het kwaliteitskader voorschoolse educatie Rotterdam 2018. De toezichthouders van de GGD nemen deze genummerde kwaliteitseisen mee in de beoordeling van de ve-locaties die mee doen met de GGD-pilot. Kwaliteitseisen zonder een dergelijke nummering zijn nog niet opgenomen in het toezicht van de GGD op de ve.

Noot
4

BOSOS, Cito jonge kind, Doen Praten en Bewegen / Zo doe/praat/beweeg ik, HOREB, KOR, Ko-totaal, KIJK!, Peuterestafette, Pravoo, Ontwikkelingsvolgmodel OVM)

Noot
5

Brieven minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Tweede Kamer, 29 november 2018 en 21 mei 2019.

Noot
6

Gelijke kansen voor elk talent, Onderwijsbeleid 2019-2022 Rotterdam, p. 12.

Noot
7

Gemeenteblad 2019, nummer 79.

Noot
8

Beleidsregel 2018 Voor- en vroegschoolse educatie, opnieuw en gewijzigd vastgesteld door de concerndirecteur Maatschappelijke Ontwikkeling gemeente Rotterdam op 7 december 2017, p. 4.

Noot
9

Regeling verhuur en medegebruik 2012.

Noot
10

Regeling vaststelling programma van eisen voor materiële instandhouding primair onderwijs 2017.

Noot
11

Houders bepalen zelf de hoogte van het uurtarief. Dit kan afwijken van het maximum uurtarief voor de kinderdagopvang zoals vastgesteld in het Besluit kinderopvangtoeslag.

Noot
12

Houders bepalen zelf de hoogte van het uurtarief. Dit kan afwijken van het maximum uurtarief voor de kinderdagopvang zoals vastgesteld in het Besluit kinderopvangtoeslag.