Regeling vervallen per 01-05-2013

Afstemmingsverordening WWB

Geldend van 10-01-2013 t/m 30-04-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Afstemmingsverordening WWB

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afstemmingsverordening WWB

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) ende Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rozendaal;

    • c.

      belanghebbende: de alleenstaande, de alleenstaande ouder of ieder van de meerderjarige rechthebbende gezinsleden

    • d.

      zeer ernstig misdragen: gedrag dat in het algemeen maatschappelijk verkeer als onacceptabel wordt beschouwd;

    • e.

      tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in het bestaan: het verrichten van handelingen door belanghebbende, dan wel het nalaten daarvan waardoor onnodig een beroep op bijstand wordt gedaan;

    • f.

      aanvullende verplichtingen: de overige aan de uitkering verbonden verplichtingen uit de wet alsmede de individueel opgelegde verplichtingen welke in de beschikking en het door het college en belanghebbende ondertekende uitvoeringsplan en of plan van aanpak zijn opgenomen;

    • g.

      agressieprotocol: het door het college van de gemeente Rheden vastgestelde protocol ter voorkoming en beheersing van agressie;

    • h.

      fraude: het verwijtbaar informatie achterhouden, of verwijtbaar onjuiste informatie verstrekken, met het doel een (hogere) uitkering te ontvangen anders dan waarop men op grond van de juiste en/of volledige informatie recht zou hebben;

    • i.

      benadelingsbedrag: het door de gemeente ten onrechte uitbetaalde bedrag aan bijstand verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die bijstand verstrekt op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede met de zorgverzekeringspremie;

    • j.

      grens aangiftebedrag: het bruto-uitkeringsbedrag waarvoor de gemeente Openbaar Ministerie is benadeeld door een belanghebbende en waarboven het college aangifte doet bij het Openbaar Ministerie;

  • k.

    recidive: het binnen een bepaalde periode opnieuw plegen van een verwijtbare handeling uit dezelfde of hogere categorie;

  • l.

    onverwijld uit uit eigen beweging: het via een daartoe beschikbaar gesteld formulier – mutatieformulier- of anderszins op de daarop opgenomen wijze direct mededeling doen van alle voor het recht op bijstand van belang zijnde feiten en omstandigheden.

  • m.

    bijstandsnorm: de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c WWB.

Artikel 2 Afstemming van de uitkering

1.Het college stemt de uitkering van belanghebbende af door een verlaging van de uitkering indien: a: belanghebbende niet of in onvoldoende mate de verplichtingen nakomt die voortvloeien uit de wet, met inbegrip van de verplichtingen die in de beschikking tot toekenning of voortzetting van de bijstand zijn opgenomen;

b: belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan, dan wel de uit de wet of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder het zich jegens het college zeer ernstig misdragen.

2.Een verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook toegepast worden op de bijzondere bijstand, indien:

    • a.

      aan de belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet;

    • b.

      het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • c.

      belanghebbende de informatieplicht als bedoeld in artikel 5 onderdeel c heeft geschonden;

    • d.

      belanghebbende zich zeer ernstig heeft misdragen als bedoeld in artikel 10.

Artikel 4 Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een verlaging wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan.

Artikel 5 Indeling in categorieën van verwijtbare gedragingen

Gedragingen van belanghebbenden waarmee de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende is nagekomen, dan wel waardoor tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan is betoond door het niet aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel gesubsidieerde arbeid, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    categorie 1: het niet, niet tijdig of onvolledig voldoen aan administratieve verplichtingen in verband met het recht op bijstand of de daaraan verbonden plicht tot arbeidsinschakeling;

  • b.

    categorie 2: het niet of onvoldoende meewerken aan (de voorbereiding op) de arbeidsinschakeling en activering, waaronder begrepen: onderzoek naar de mogelijkheden daartoe, of deze belemmeren, dan wel niet of onvoldoende meewerken aan het bewerkstelligen van mogelijke vermindering van het bijstandsrecht en niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het uitvoeringsplan en of plan van aanpak;

  • c.

    categorie 3: het niet, of niet tijdig verstrekken van informatie of het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie die leidt tot het ten onrechte toekennen of tot het ten onrechte te hoog verlenen van de bijstandsuitkering;

  • d.

    categorie 4:

    • 1.

      het door eigen toedoen niet verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel een andere vorm van inkomen;

    • 2.

      het door houding en gedrag er ondubbelzinnig blijk van geven de verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel b WWB, niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder zoals bedoeld in artikel 9a lid 1 WWB;

    • 3.

      het niet of onvoldoende mee (willen) werken aan een reïntegratietraject indien dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het reïntegratietraject.

Artikel 6 Hoogte en duur van de afstemming

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2 lid 2 wordt de verlaging op de bijstand, als bedoeld in artikel 5 gedurende een maand vastgesteld op:

    • a.

      € 50,00 bij een gedraging uit categorie 1;

    • b.

      € 200,00 bij een gedraging uit categorie 2;

    • c.

      - € 50,00 bij een gedraging uit categorie 3, waarbij het benadelingsbedrag lager is dan € 500,00; - € 150,00 bij een gedraging uit categorie 3, waarbij het benadelingsbedrag groter dan of gelijk is aan € 500,00 maar lager is dan € 1.500,00; - € 350,00 bij een gedraging uit categorie 3, waarbij het benadelingsbedrag groter dan of gelijk is aan € 1.500,00 maar lager is dan € 3.500,00; - € 600,00 bij een gedraging uit categorie 3, waarbij het benadelingsbedrag groter dan of gelijk is aan € 3.500,00 maar lager is dan € 6.000,00;

      • -

        bij een gedraging uit categorie 3, waarbij het benadelingsbedrag groter is dan € 6.000,00; en waar geen aangifte bij het Openbaar Ministerie wordt gedaan, vindt een verhoging plaats van € 300,00 per € 3.000,00 of gedeelten daarvan;

  • d.

    de gehele bijstandsnorm bij een gedraging uit categorie 4.

    • 2.

      In afwijking van het gestelde in het eerste lid bedraagt de verlaging niet meer dan het maandbedrag dat voor bijstand in aanmerking komt.

    • 3.

      In afwijking van het eerste lid wordt van het opleggen van een maatregel afgezien:

  • a.

    zolang de maatregelwaardige gedraging wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie;

  • b.

    zodra ter zake van de gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

  • c.

    zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

    • 4.

      Het college kan jaarlijks per 1 januari de bedragen als genoemd in lid 1 aanpassen door middel van indexering. De bedragen na indexering worden naar boven afgerond op een veelvoud van € 5,00.

Artikel 7 Gelijktijdigheid van verwijtbare gedragingen en recidive

  • 1. Als een of meer belanghebbende(n) zich gelijktijdig schuldig maakt aan diverse verwijtbare gedragingen, wordt voor het bepalen van de hoogte van de afstemming, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, uitgegaan van cumulatie van de in artikel 6 genoemde bedragen.

  • 2. De duur van de verlaging als bedoeld in artikel 6 wordt verdubbeld indien een of meerdere belanghebbende(n) zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit (na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging) opnieuw schuldig maakt/maken aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.

  • 3. Bij een derde en volgende verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit (na de laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging) kan de bijstand voor een langere periode verlaagd worden, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende(n).

  • 4. Indien de verlaging voor een periode langer dan drie maanden wordt opgelegd, beoordeelt het college uiterlijk binnen drie maanden na de datum van de beschikking of de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende(n) aanleiding geven de beslissing te herzien.

Artikel 8 Afzien van het opleggen van een verlaging

  • 1. Van het verlagen van de bijstand wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, dan wel deze verwijtbaarheid verschoonbaar is.

  • 2. Indien het niet of niet tijdig nakomen van een inlichtingenverplichting als bedoeld in categorie 3 niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, geeft het college een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting. Een verlaging wordt wel opgelegd indien het niet of niet tijdig nakomen van die verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar nadat een eerdere waarschuwing is gegeven.

  • 3. Het college ziet af van verlaging van de uitkering bij het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen na verloop van twaalf maanden na constatering door het college van de gedraging.

  • 4. Het college kan besluiten af te zien van de tenuitvoerlegging van een verlaging van de bijstand als er sprake is van dringende redenen. Omstandigheden die het rechtstreekse gevolg zijn van een als verwijtbaar aan te merken gedraging zijn geen dringende redenen. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 9 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een beroep op bijstand door belanghebbende het gevolg is van een toerekenbaar tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en er geen sprake is van een gedraging die is ingedeeld in een categorie als omschreven in artikel 5, dan wordt de bijstand verlaagd met € 200,00.

  • 2. De duur van de verlaging wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 3. In afwijking van lid 2 wordt de bijzondere bijstand geheel verlaagd indien het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Artikel 10 Zeer ernstig misdragen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijn ambtenaren of medewerkers van andere organisaties die belast zijn met de uitvoering van de wet, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van ten minste 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2. De duur van de maatregel wordt met een maand verlengd, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van een zelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid kan, conform het bepaalde in het gemeentelijk agressie-protocol, door of namens het college aangifte worden gedaan bij de politie dan wel de toegang tot de gemeentelijke gebouwen worden ontzegd.

Artikel 11 De wijze van oplegging van de verlaging

  • 1.

    De verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende betaling van de uitkering nadat het besluit tot het opleggen van de verlaging is genomen.

  • 2.

    Indien de verlaging niet kan worden opgelegd omdat de uitkering inmiddels is beëindigd, dan wordt de verlaging alsnog gerealiseerd door middel van herziening van de eerder verstrekte uitkering.

  • 3.

    Indien de verlaging niet kan worden opgelegd met toepassing van lid 1 of lid 2 dan vindt bij een gedraging behorend tot categorie 3, zoals omschreven in artikel 5c, realisatie plaats door verlaging van de bijstand indien de belanghebbende binnen een periode van twaalf maanden opnieuw bijstand gaat ontvangen.

Slotbepalingen

Artikel 12 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

Het college wijkt af van de bepalingen in deze verordening indien het belang van de gemeente bij toepassing van deze verordening niet opweegt tegen het belang van de belanghebbende bij het achterwege laten van deze toepassing.

Artikel 13 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van bekendmaking en werkt terug tot en met

1 januari 2012, de dag waarop de ”Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden” in werking is getreden. De Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand, vastgesteld op 11 december 2007, wordt gelijktijdig ingetrokken.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening WWB

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 7 februari 2012.

De griffier, De voorzitter,

K.M.Schaap drs. J.M. Klein Molekamp