Regeling vervallen per 01-01-2023

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Rozendaal houdende regels omtrent begroting en jaarstukken Financiële verordening 2019

Geldend van 09-04-2019 t/m 31-12-2022 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Rozendaal houdende regels omtrent begroting en jaarstukken Financiële verordening 2019

De raad van de gemeente Rozendaal;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 5 februari 2019, nr. PS/19/002;

Gelet op artikel 212 van de Gemeentewet en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten;

BESLUIT

Vast te stellen de navolgende:

Financiële verordening 2019 gemeente Rozendaal

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • -

    afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;-

  • -

    inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves;-

  • -

    netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteurenvorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

  • -

    onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting: verschil tussen de opbrengst onroerende zaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerende zaakbelasting;

  • -

    overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1. De raad stelt met het vaststellen van de begroting tevens de programma-indeling vast.

  • 2. De raad stelt bij het vaststellen van de begroting op voorstel van het college de taakvelden per programma vast.

  • 3. De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 4. De raad stelt bij het vaststellen van de begroting vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken worden onder elk van de programma’s de baten en lasten van de voorgeschreven taakvelden weergegeven, zoals deze in de IV3-voorschriften zijn opgenomen.

  • 2. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 3. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 4. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

Artikel 4. Kaders begroting

Het college biedt voor 15 juli aan de raad een nota aan met een voorstel voor het beleid wanneer daartoe aanleiding is maar in ieder geval de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming (uitgangspunten).

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma.

  • 2. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3. Het college informeert de raad, zo spoedig mogelijk, als ze verwacht, dat de lasten van een taakveld of een prioriteit de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden, of de baten van een taakveld of een prioriteit de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden, wanneer er sprake is van een materiele afwijking. De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten van het taakveld of de prioriteit, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet, of voor het bijstellen van het beleid.

  • 4. Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 5. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente als volgt, via:

    • a.

      een eerste kwartaalrapportage;

    • b.

      een halfjaarbericht (in combinatie met jaarrekening en kadernota in de laatste raadsvergadering voor het zomerreces);

    • c.

      een eindejaarsbericht (in de laatste raadsvergadering van het jaar).

  • 2. De tussenrapportages bevatten:

    • a.

      de afwijkingen > € 5.000 ten opzichte van de begrote baten en lasten per programma uitgesplitst naar taakvelden;

    • b.

      de afwijking ten opzichte van de begrote toevoegingen en onttrekkingen aan reserves;

    • c.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen a, en b.

Artikel 7. Informatieplicht

Het college besluit niet over:

  • 1.

    voor zover niet begroot de aan- en verkoop van goederen, werken en diensten groter dan € 10.000;

  • 2.

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 10.000; en

  • 3.

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen,

dan nadat de raad daaromtrent heeft besloten.

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Artikel 9. Niet uit de balans blijkende verplichtingen

Overwegende dat de verplichtingen die voortvloeien uit meerjarige contracten deel uitmaken van de lasten in de meerjarenbegroting en de balans een overzicht van alle activa en passiva bevat, neemt het college onder de niet uit de balans blijkende verplichtingen, verplichtingen op die niet op één of andere wijze uit de meerjarenbegroting dan wel balans blijken met een belang groter dan € 10.000.

Artikel 10. Budgetoverheveling

Budgetten die in enig jaar niet besteed zijn maar waarvan het wenselijk is dat de bijbehorende activiteiten alsnog worden uitgevoerd mogen door het college in het volgende begrotingsjaar worden besteed mits deze passen in het afgesproken beleid met de raad. Deze budgetten worden door het college specifiek tot uitdrukking gebracht bij de bestemming van het rekeningresultaat van het betreffende jaar waarop het budget betrekking heeft.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 11. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening, in het eerste jaar na ingebruikname van het betreffende activum.

  • 2. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3. Een saldo voor agio of disagio wordt lineair in 10 jaar afgeschreven.

Artikel 12. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor openstaande vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen, wanneer het dubieze karakter hiervan in totaal groter is dan € 35.000.

Artikel 13. Reserves en voorzieningen

  • 1. In de begroting en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats.

  • 2. De vorming, opheffing en besteding van reserves en voorzieningen vindt bij voorkeur bij begroting(swijziging) en jaarrekening plaats.

  • 3. Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

  • 4. Wanneer daartoe aanleiding bestaat kan het college aan de raad een afzonderlijke notitite reserves en voorzieningen ter besluitvorming voorleggen.

Artikel 14. Kostprijsberekening

Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden, voor zover van toepassing, de volgende kosten en opbrengsten betrokken:

  • a.

    De directe kosten (feitelijke uitgaven + gemiddelde urenbesteding over de afgelopen 5 jaar);

  • b.

    De overheadkosten (conform percentage beleidsindicator begroting);

  • c.

    Mutaties op reserves en voorzieningen;

  • d.

    Afschrijvingslasten;

  • e.

    Btw;

  • f.

    Gederfde inkomsten wegens kwijtschelding;

Artikel 15. Prijzen economische activiteiten

  • 1. Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4. Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 16. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, de rioolheffingen, de afvalstoffenheffing en alle in de legestabel opgenomen leges en heffingen.

Artikel 17. Financieringsfunctie

Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen het door de raad vastgestelde treasurystatuut in acht.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 18. Lokale heffingen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 19. Weerstandsvermogen en risicobeheersing

In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 20. Onderhoud kapitaalgoederen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Periodiek, in ieder geval voor riolering en voor de overige kaptitaalgoederen wanneer daar qua (financieel) belang aanleiding voor is, biedt het college geactualiseerde beheerplannen ter vaststelling door de raad aan.

Artikel 21. Financiering

In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 22. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 23. Verbonden partijen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 24. Grondbeleid

In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 25. Informatieveiligheid

In aanvulling op het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten neemt het college een paragraaf op waarmee verantwoording wordt afgelegd aan de raad over het informatieveiligheidsbeleid.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 26. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, financieel economische positie, financieel beheer en uitvoering van de begroting;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • e.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 27. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

  • f.

    het beleid en de landelijke aanbestedingsregels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • h.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen,

opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 28. Interne controle

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en nader te bepalen bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de 3 jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 29. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De financiële verordening d.d. 28 maart 2017 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treed.

Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2019.

Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening 2019.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de Gemeenteraad van Rozendaal d.d. 26 maart 2019,

de griffier,

K.M. Schaap

de voorzitter,

drs. E. Weststeijn

Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 11

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met economisch nut

Activa met economisch nut en een verkrijgingsprijs van minder dan € 7.500 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

De volgende materiële vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven in:

  • a.

    maximaal 30 jaar: rioleringen;

  • b.

    10 jaar: aanleg tijdelijke terreinwerken;

  • c.

    40 jaar: nieuwbouw woonruimten en schoolgebouwen;

  • d.

    40 jaar: nieuwbouw kantoren en bedrijfsgebouwen;

  • e.

    25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woonruimten, en schoolgebouwen;

  • f.

    25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop kantoren en bedrijfsgebouwen;

  • g.

    15 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen, rioolgemalen;

  • h.

    10 jaar: veiligheidsvoorzieningen bedrijfsgebouwen;

  • i.

    10 jaar: telefooninstallaties;

  • j.

    3 jaar: automatiseringsapparatuur;

  • k.

    10 jaar: kantoormeubilair en schoolmeubilair;

  • l.

    5 jaar: zware transportmiddelen;

  • m.

    5 jaar: aanhangwagens, personenauto’s en lichte motorvoertuigen;

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met maatschappelijk nut

De volgende materiële vaste activa met maatschappelijk nut worden lineair afgeschreven in:

  • a.

    maximaal 30 jaar: parken, sportvelden en groenvoorzieningen;

  • b.

    maximaal 40 jaar: klinkerwegen, pleinen en rotondes;

  • c.

    maximaal 15 jaar: asfaltwegen, asfaltpleinen en asfaltrotondes

  • d.

    maximaal 20 jaar: geluidswallen;

  • e.

    15 jaar: armaturen openbare verlichting;

  • f.

    40 jaar: lantaarnpalen openbare verlichting

  • g.

    10 jaar: straatmeubilair;

  • h.

    maximaal 40 jaar: waterwegen, waterbergingen en walbeschoeiing;

  • i.

    i10 jaar: pompen en gemalen;