Regeling vervallen per 01-06-2013

Verordening regelende de algemene bepalingen en voorwaarden voor subsidies

Geldend van 01-02-2008 t/m 31-05-2013

Intitulé

Verordening regelende de algemene bepalingen en voorwaarden voor subsidies

De raad van de gemeente Rucphen;

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 november 2007;

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 4:21 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht;

B e s l u i t:

vast te stellen de

Verordening regelende de algemene bepalingen en voorwaarden voor subsidies

Hoofdstuk I Begripsomschrijvingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

Gemeente : de gemeente Rucphen;

Raad : de raad van de gemeente Rucphen;

Burgemeester en wethouders : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen;

Instelling : een rechtspersoon naar burgerlijk recht dan wel naar publiek recht dan wel een erkend onderdeel daarvan, die volledige rechtsbevoegdheid bezit, in het algemeen zonder winstoogmerk werkzaam is en zich (mede) ten doel stelt activiteiten te verrichten ten behoeve van de inwoners van de gemeente;

Subsidie : de aanspraak op financiële middelen, door het bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor de aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

Subsidieplafond : het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor het verstrekken van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift;

Programma : het subsidieprogramma dat jaarlijks door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld en waarin wordt aangegeven op welke wijze en door middel van welke activiteiten een geschakeerd aanbod wordt gerealiseerd, de wijze waarop de gemeente hiervoor al of niet een subsidie beschikbaar stelt en bijzondere voorwaarden die daarbij gelden;

Welzijnsterrein : het gemeentelijke beleidsterrein dat gericht is op het welbevinden en de ontplooiing van inwoners, voor zover dit wordt bevorderd door zorg, educatie en recreatie;

Beleidsveld : een specifiek deel van het gemeentelijk beleid;

Activiteiten : werkzaamheden van een instelling waarvoor subsidie wordt aangevraagd en welke gericht zijn op de door de gemeente na te streven doelstellingen. De resultaten van de werkzaam-heden moeten meetbaar kunnen zijn in termen van kwantiteit, kwaliteit, tijd en/of geld;

Subsidieperiode : het tijdvak waarop het subsidie betrekking heeft;

Werkplan : het plan waarin door de instelling voor een subsidieperiode een beschrijving wordt gegeven van de aard en omvang van de te ontplooien activiteiten en de daarvoor benodigde personele, materiële en organisatorische middelen;

Beroepskracht : degene die op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of een overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten een functie uitoefent bij een instelling;

Vrijwilliger : degene die zelfstandig of in samenwerking met één of meer beroepskrachten activiteiten uitvoert zonder dat een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of een overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten met de instelling is aangegaan en zonder dat tegenover zijn of haar werkzaamheden, behoudens een onkostenvergoeding, een geldelijke vergoeding staat;

Deelnemer : degene die gebruik maakt van de activiteiten van de instelling;

Accountantsverklaring : een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening, onderscheidenlijk een mededeling van een accountant, als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek II van het Burgerlijk Wetboek inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken in de aangereikte financiële stukken;

Vermogen : het eigen vermogen zoals omschreven in artikel 373 van Boek II van het Burgerlijk Wetboek;

Voorziening : een voorziening zoals omschreven in artikel 374 van Boek II van het Burgerlijk Wetboek.

Hoofdstuk II Reikwijdte van de verordening

Artikel 2

  • 1. Deze verordening is van toepassing op subsidiëring van activiteiten waarop geen andere door de gemeente uit te voeren bekostigingsregelingen van toepassing is.

  • 2. De door burgemeester en wethouders daartoe aangewezen vertegenwoordigers van de gemeente bevorderen dat voor activiteiten, die de gemeente subsidieert in het kader van een gemeenschappelijke regeling of een andere intergemeentelijke overeenkomst, de bepalingen van deze verordening zoveel mogelijk overeenkomstig worden toegepast.

Hoofdstuk III De algemene voorwaarden

Artikel 3

  • 1. Het verlenen van subsidie vindt slechts plaats aan een instelling en voor zover dit past binnen de beleidsdoelstellingen zoals aangegeven in het programma en/of specifieke gemeentelijke beleidsnota's.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, subsidie verlenen aan een natuurlijke persoon, aan een groep van natuurlijke personen, aan een rechtspersoon in oprichting dan wel aan een rechtspersoon met beperkte rechtsbevoegdheid. In deze gevallen zijn de bepalingen van deze verordening zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

Een instelling komt slechts dan voor subsidie in aanmerking indien de instelling:

  • a.

    voldoet aan de eisen van democratisch functioneren, hetgeen dient te blijken uit de statuten, reglementen, bestuursbesluiten en feitelijk handelen;

  • b.

    geen activiteiten verricht die in strijd zijn met de wet;

  • c.

    er zorg voor draagt dat de uit te voeren activiteiten voldoen aan de voor het betreffende beleidsveld geldende kwaliteitseisen, beroepsnormen en/of anderszins door burgemeester en wethouders te stellen eisen.

Hoofdstuk IV Subsidieplafond en programma

Artikel 5

  • 1. De raad bepaalt bij het vaststellen van de gemeentebegroting een subsidieplafond. Het betreffende plafond is in de programmabegrotingonderverdeeld in deelplafonds voor specifieke beleidsvelden.

  • 2. Daarnaast stelt het college van burgemeester en wethouders jaarlijks een programma vast

    dat tenminste omvat:

    • -

      een overzicht van de voor het betreffende jaar ingediende subsidieaanvragen;

    • -

      de beleidsregels die zullen worden toegepast bij de verdeling per beleidsveld van de subsidies over de instellingen die voor het betreffende jaar subsidie hebben aangevraagd;

    • -

      de consequenties van subsidievermindering voor de instelling.

  • 3. Indien de subsidieverlening in het programma nadelige consequenties kan hebben voor een instelling die ook van andere gemeenten subsidie ontvangt, zal hierover door burgemeester en wethouders eerst overleg plaatsvinden met deze gemeenten. De resultaten van dit overleg worden vermeld in het programma.

  • 4. Het ontwerpprogramma ligt gedurende minimaal 3 weken ter inzage. Belanghebbenden worden gedurende deze periode in de gelegenheid gesteld bij burgemeester en wethouders hun bedenkingen op het ontwerpprogramma kenbaar te maken.

  • 5. Tenminste eenmaal in de vijf jaar wordt in het programma een verslag opgenomen over de doeltreffendheid en de effecten van het subsidie overeenkomstig deze verordening.

Hoofdstuk V Subsidievormen

Artikel 6

De gemeente kent de volgende vormen van subsidie:

a.incidenteel subsidie:

Het subsidie dat wordt verleend voor activiteiten, welke het karakter hebben van een eenmalig evenement dan wel een nieuwe opzet of werkwijze en die niet voorzien waren ten tijde van de vaststelling van het programma.

Het subsidie wordt door burgemeester en wethouders aan de instelling verleend in de vorm van een vast bedrag dan wel in de vorm van een percentage van de subsidiabele kosten, één en ander afhankelijk van de kosten en activiteit..

b.waarderingsubsidie:

Het subsidie waarmee wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders

bepaalde activiteiten van belang achten, zonder deze naar aard of inhoud te beïnvloeden en zonder het voortzetten ervan afhankelijk te maken van subsidiëring.

Het subsidie wordt door burgemeester en wethouders in de vorm van een vast bedrag verleend dat los staat van de kosten van de betreffende activiteit. De subsidieperiode bedraagt maximaal 1 jaar.

c.instandhoudingsubsidie:

Het subsidie waarmee een zodanig deel van de uitvoering van activiteiten wordt bekostigd, dat deze met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde voorwaarden redelijkerwijs kunnen worden voortgezet.

Het subsidie wordt door burgemeester en wethouders aan een instelling verleend in de vorm van een vast bedrag dan wel in de vorm van een percentage van de subsidiabele kosten voor de betreffende activiteit. De subsidieperiode bedraagt maximaal 1 jaar.

d.budgetsubsidie:

Het subsidie dat wordt verleend op basis van vooraf met de instelling afgesproken activiteiten waarvan de beoogde resultaten aantoonbaar moeten worden gemaakt in kwantitatieve of kwalitatieve zin, bestede tijd en/of ingezette financiële middelen; burgemeester en wethouders verlenen het subsidie in de vorm van een vast bedrag. Dit bedrag kan afhankelijk van de kosten voor de betreffende activiteiten uit verschillende componenten worden opgebouwd. De subsidieperiode bedraagt maximaal drie jaar.

e.investeringssubsidie:

Het subsidie wordt door burgemeester en wethouders onder nader te stellen voorwaarden verleend in de kosten van nieuwbouw, verbouw en/of inrichting van accommodaties.

Het verleende investeringssubsidie kan worden omgezet in een bedrag op jaarbasis en vervolgens worden betrokken bij de bepaling van het subsidie onder c en d in dit artikel.

Artikel 7

  • 1. Burgemeester en wethouders verlenen de subsidies op basis van voornoemde grondslagen en op basis van nadere richtlijnen, zoals opgenomen in het programma.

  • 2. Indien een instelling deelnemers uit meerdere gemeenten bereikt, kan bij de verlening van het subsidie hiermee rekening worden gehouden.

Artikel 8

Burgemeester en wethouders bepalen de subsidiabele kosten.

Hoofdstuk VI Subsidieaanvraag

Artikel 9

  • 1. Vóór l mei voorafgaande aan het jaar of de jaren waarvoor subsidie wordt gevraagd, dient een instelling schriftelijk bij burgemeester en wethouders een aanvraag voor subsidie in, tenzij door burgemeester en wethouders een andere datum is aangegeven.

  • 2. Burgemeester en wethouders zenden de instelling een bericht van ontvangst van de aanvraag.

  • 3. Bij de in het eerste lid bedoelde aanvraag worden overgelegd:

    • a.

      een werkplan voor de periode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft;

    • b.

      een begroting van de geraamde inkomsten en uitgaven; de begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien en vergeleken met de begroting van het lopende jaar;

    • c.

      een inhoudelijk verslag van de in het laatste jaar of jaren uitgevoerde activiteiten met een beschrijving van de gevolgde werkwijze en verkregen resultaat;

    • d.

      een rekening van de inkomsten en uitgaven van het voorgaande jaar alsmede een balans naar de toestand aan het einde van het betreffende jaar; beide stukken zijn voorzien van een duidelijke toelichting;

    • e.

      een afschrift van statuten en reglementen van de instelling, indien hierin wijzigingen zijn aangebracht.

  • 4. Bij een eerste subsidieaanvraag legt een instelling, naast de stukken als bedoeld in het derde lid onder a., b. en c. tevens over:

    • a.

      een afschrift van de oprichtingsakte, de statuten en reglementen van de instelling;

    • b.

      een afschrift van de statuten en/of reglementen als hierin wijzigingen zijn aangebracht;

    • c.

      de laatst opgemaakte jaarrekening dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag;

    • d.

      mededelingen inzake aanvragen van subsidies bij anderen, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

  • 5. a. De in het derde lid onder d en in het vierde lid onder c van dit artikel bedoelde stukken dienen voorzien te zijn van een accountantsverklaring;

    • b.

      In afwijking van het bepaalde in dit lid onder a kan naar het oordeel van burgemeester en wethouders de accountantsverklaring vervangen worden door een door of in opdracht van het bestuur van de instelling verrichte controle van de administratie door een onafhankelijk van het bestuur opererende commissie bestaande uit ten minste twee leden.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen:

    • a.

      modellen geven voor de stukken bedoeld in het derde en vierde lid van dit artikel;

    • b.

      voorschriften geven waaraan de werkplannen en de financiële stukken dienen te voldoen;

    • c.

      binnen een door hen te bepalen termijn overlegging van nadere stukken of anderszins nadere informatie verlangen, indien zij dat voor de beoordeling van de subsidieaanvraag nodig acht.

  • 7. Burgemeester en wethouders kunnen een instelling op verzoek toestaan de periode, waarop de stukken zoals bedoeld in het derde en vierde lid van dit artikel betrekking hebben, anders in te delen dan in kalenderjaren.

  • 8. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van een of meerdere in dit artikel gestelde voorwaarden indien de naleving daarvan redelijkerwijs niet kan worden verlangd en/of daarmee geen aanwijsbaar belang is gediend.

Artikel 10

  • 1. In de in artikel 9, derde lid onder b bedoelde begroting mogen door een instelling geen substantiële wijzigingen worden opgenomen ten opzichte van de door burgemeester en wethouders geaccepteerde begroting voor het daaraan voorafgaande jaar.

  • 2. Substantiële wijzigingen in voornoemde begrotingen dienen door een instelling apart gespecificeerd te worden en reeds vóór 1 maart voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd schriftelijk bij burgemeester en wethouders te worden aangekondigd.

  • 3. Indien een instelling haar activiteiten uitvoert in afzonderlijke onderdelen, dient voor elk van deze onderdelen een begroting te worden ingezonden tenzij burgemeester en wethouders daarvan ontheffing verlenen.

  • 4. Burgemeester en wethouders berichten binnen een redelijke termijn aan een instelling met welk percentage of met welk bedrag het in de toekomst te verlenen subsidie in verband met bezuinigingen naar verwachting zal worden verlaagd.

Artikel 11

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van artikel 9 dient een instelling, die een

incidenteel subsidie aanvraagt, de aanvraag in minimaal twaalf weken voordat met de activiteit een begin wordt gemaakt.

Artikel 12

In afwijking van het bepaalde in artikel 9 dient een instelling bij een aanvraag voor een investeringssubsidie tevens te overleggen:

  • a.

    een financierings- en dekkingsplan voor de investering waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • b.

    een gedetailleerde technische omschrijving van de te realiseren investering.

Artikel 13

In afwijking van het bepaalde in artikel 9 geldt voor een instelling die een budgetsubsidie aanvraagt, dat:

  • a.

    het subsidie voor een periode van maximaal drie jaar kan worden aangevraagd;

  • b.

    bij de aanvraag voor meerdere jaren een meerjarenvisie en een meerjarenbegroting moeten worden overgelegd, die voor de gehele periode geldt waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De meerjarenvisie en de meerjarenbegroting moeten jaarlijks worden vertaald in een werkplan en een begroting;

  • c.

    bij de aanvraag voor meerdere jaren een plan moet worden overgelegd met de opbouw van het eigen vermogen en de voorzieningen gedurende de subsidieperiode waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • d.

    bij de aanvraag aan burgemeester en wethouders inzicht moet worden verschaft in de met de instellingen gelieerde rechtspersonen alsmede in de aard van de betrekking met die rechtspersonen.

Hoofdstuk VIl Het verlenen en het weigeren van subsidie

Artikel 14

Het subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat:

  • a.

    de door andere overheden toegezegde middelen ook daadwerkelijk ter beschikking worden gesteld;

  • b.

    de instelling voldoet aan het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 15

  • 1. Burgemeester en wethouders beschikken op een subsidieaanvraag als bedoeld in het eerste lid van artikel 9 binnen zes weken na de datum waarop het programma voor het betreffende jaar is vastgesteld.

  • 2. Burgemeester en wethouders beschikken op een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 11 binnen 8 weken nadat de aanvraag is ontvangen.

  • 3. Burgemeester en wethouders beschikken op een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 12 binnen 12 weken nadat de aanvraag is ontvangen.

  • 4. Indien aanvrager en burgemeester en wethouders dit schriftelijk overeenkomen, kan van de termijnen genoemd in lid 1 tot en met 3 van dit artikel worden afgeweken.

Artikel 16

  • 1. De beschikking tot subsidieverlening bevat een omschrijving van de activiteiten alsmede de periode waarvoor subsidie wordt verleend.

  • 2. De omschrijving kan later worden uitgewerkt voor zover de beschikking tot subsidieverlening dit vermeldt.

Artikel 17

  • 1. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt het bedrag van het subsidie, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.

  • 2. Indien de beschikking tot subsidieverlening het bedrag van het subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald niet vermeldt, vermeldt zij het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in de beschikking eisen stellen aan de hoogte van contributies, bijdragen van deelnemers en tarieven van instellingen.

Artikel 18

  • 1. In de beschikking tot verlening van budgetsubsidie kunnen door burgemeester en wethouders nadere bepalingen worden opgenomen ten aanzien van:

  • a. de resultaten, die met de activiteiten moeten worden bereikt;

  • b. de verplichting van de instelling om periodiek burgemeester en wethouders gegevens te verstrekken en/of mondeling toe te lichten, die voor de jaarlijkse concretisering van de afspraken over de uit te voeren activiteiten van belang zijn;

  • c. het periodiek overleg met de instelling om de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de activiteiten te bespreken;

  • d. overige bepalingen inzake de subsidieverlening voor zover deze afwijken van het gestelde in deze verordening.

  • 2. Ter uitvoering van een beschikking voor subsidieverlening, zoals vermeld in het eerste lid van dit artikel, kunnen burgemeester en wethouders een uitvoeringsovereenkomst met de instelling sluiten. Deze overeenkomst kan jaarlijks worden bijgesteld aan de hand van de door de instelling ingediende werkplannen, begrotingen, verslagen, jaarrekeningen en de door gemeente gesignaleerde beleidsontwikkelingen.

  • 3. Indien burgemeester en wethouders kiezen voor een uitvoeringsovereenkomst, dan treden burgemeester en wethouders voorafgaand aan de subsidieverlening met de instelling in overleg om tot overeenstemming te komen omtrent de inhoud van de uitvoeringsovereenkomst. De instelling dient bij overeenstemming schriftelijk te verklaren dat zij instemt met de inhoud van de uitvoeringsovereenkomst.

  • 4. Bij de jaarlijkse bijstelling van de uitvoeringsovereenkomst wordt de procedure zoals vermeld in de bovenstaande leden gevolgd.

Artikel 19

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een instelling één of meerdere voorschotten verlenen, voor zover dit bij subsidieverlening is bepaald.

  • 2. In de beschikking voor de subsidieverlening wordt het totale bedrag aan voorschot vermeld, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.

  • 3. Indien burgemeester en wethouders op basis van artikel 18, lid 2, kiezen voor een uitvoeringsovereenkomst en de onderhandelingen daarover zijn nog niet afgerond, dan zal de betreffende instelling gedeeltelijk worden bevoorschot.

  • 4. Voorschotten als bedoeld in het eerste lid worden verrekend bij vaststelling van het subsidie.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen het verlenen van voorschotten opschorten indien een instelling naar hun oordeel niet in voldoende mate de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen nakomt.

Artikel 20

  • 1. Het subsidie kan door burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijk geweigerd worden, indien:

  • a. een instelling niet voldoet aan het bepaalde in of krachtens deze verordening:

  • b. hiermee het maximaal beschikbare bedrag in het subsidieplafond wordt overschreden;

    • c.

      de activiteiten van een instelling niet passen binnen de beleidsdoelstellingen zoals opgenomen in specifieke gemeentelijke beleidsnota’s en/of het programma;

    • d.

      een instelling ook zonder subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

    • e.

      het activiteiten betreft waarvan de uitvoering naar het oordeel van burgemeester en wethouders tot de taak van de gemeente zelf behoort.

  • 2. Het subsidie kan voorts worden geweigerd indien de verwachting gerechtvaardigd is dat:

  • a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b. een instelling niet zal voldoen aan de aan het subsidie verbonden verplichtingen;

  • c. een instelling niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van het subsidie van belang kunnen zijn;

  • d. de activiteiten (mede) tot doel hebben de godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke identiteit van de instelling in stand te houden of te bevorderen;

  • e. een zodanige werkwijze wordt toegepast, dat redelijkerwijze niet kan worden verwacht dat de te omschrijven doelstelling(en) van de activiteiten en de met de activiteiten te bereiken doelgroep(en) kunnen worden bereikt;

  • f. met inbegrip van de te verlenen subsidie, onvoldoende financiële middelen ter beschikking zullen staan om die doelstelling(en) te verwezenlijken;

  • g. de activiteiten niet in het belang van de plaatselijke gemeenschap zijn en/of de plaatselijke gemeenschap daaraan geen behoefte heeft.

  • 3. Het subsidie kan ook worden geweigerd indien een instelling:

  • a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag heeft geleid, of;

  • b. op het moment van subsidieverlening failliet is verklaard of surséance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • c. de activiteiten onvoldoende afstemt op die van soortgelijke instellingen en onvoldoende met dergelijke instellingen samenwerkt;

  • d. activiteiten laat plaatsvinden in een ruimtelijke voorziening die:

  • - onvoldoende voor de betreffende activiteiten geschikt is;

  • - waarvan de openingstijden onvoldoende worden afgestemd op de wensen en behoeften van de doelgroep.

Artikel 21

  • 1. Indien aan een instelling een subsidie is verleend voor drie of meer achtereenvolgende jaren voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt een gehele en/of gedeeltelijke weigering van het subsidie voor een daarop aansluitend periode op grond van de veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten slechts met inachtneming van een redelijke termijn.

  • 2. Het betreffende voornemen tot weigering van het subsidie als bedoeld in het eerste lid zal binnen een redelijke termijn voorafgaand aan de periode waarop deze betrekking heeft door burgemeester en wethouders worden aangekondigd.

Artikel 22

Indien burgemeester en wethouders gebruik maken van de bevoegdheid zoals vermeld in artikel 20 en 21, zal dit in het programma worden vermeld.

Hoofdstuk VIII Het wijzigen en intrekken van subsidies

Artikel 23

  • 1. Zolang het subsidie niet is vastgesteld kunnen burgemeester en wethouders de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van een instelling wijzigen:

  • a. voor zover de subsidieverlening onjuist is en de instelling dit wist of behoorde te weten;

  • b. voor zover, vanuit de gemeente gezien, veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting van het subsidie verzetten;

  • 2. Indien bij een instelling die een budgetsubsidie ontvangt sprake is van subsidie- vermindering tijdens het tijdvak waarop de subsidieverlening betrekking heeft, zullen burgemeester en wethouders gelijktijdig met de instelling tot overeenstemming moeten komen over de verandering van de afspraken inzake de uit te voeren activiteiten en/of prestaties.

Artikel 24

  • 1. Indien aan een instelling een subsidie is verleend voor drie of meer achtereenvolgende jaren voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke vermindering van het subsidie voor een daarop aansluitend periode op de grond dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voorzetting of ongewijzigde voortzetting van het subsidie verzetten, slechts met inachtneming van het bepaalde in artikel 23.

  • 2. Een instelling waaraan budgetsubsidie is verleend valt, in afwijking van de gestelde termijn in het eerste lid van dit artikel, reeds bij de eerste subsidieverlening onder de werking van dit artikel.

Artikel 25

  • 1. Zolang het subsidie niet is vastgesteld kunnen burgemeester en wethouders de subsidieverlening intrekken of ten nadele van een instelling wijzigen, indien:

  • a. de activiteiten waarvoor het subsidie is verleend niet of niet geheel zijn uitgevoerd;

  • b. een instelling niet voldoet aan de aan het subsidie verbonden verplichtingen;

  • c. een instelling onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens aantoonbaar tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

  • d. een instelling binnen zes maanden geen gebruik maakt van het subsidie;e. een instelling daartoe een schriftelijk verzoek indient.

  • 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot het tijdstip waarop het subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 26

Onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten worden teruggevorderd.

Hoofdstuk IX Subsidievaststelling

Artikel 27

De beschikking tot subsidievaststelling stelt het bedrag van het subsidie vast en geeft aan- spraak op betaling van het vastgestelde bedrag overeenkomstig hoofdstuk X van deze verordening.

Artikel 28

Indien geen aparte beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven vallen subsidieverlening en subsidievaststelling samen en kan de beschikking tot subsidievaststelling een aanduiding bevatten van de activiteiten waarvoor het subsidie wordt verleend.

Artikel 29

  • 1.

    Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stellen burgemeester en wethouders vóór 31december van het jaar volgend op het jaar en/of de jaren waarvoor subsidie is verleend, na ontvangst van de door een instelling overgelegde bescheiden het subsidiebedrag definitief vast. Dit geschiedt tenzij:

  • -

    bij de subsidieverlening voor meerdere jaren is bepaald, dat de subsidievaststelling plaatsvindt na afloop van een gedeelte van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, of:

  • -

    de vaststelling van het subsidie in de beschikking als bedoeld in artikel 18 van deze verordening anders is geregeld.

  • 2.

    Een instelling dient vóór 1 mei van het jaar volgend op het jaar waarin de activiteiten hebben plaatsgevonden bij burgemeester en wethouders een aanvraag tot vaststelling van subsidie in met de volgende gegevens:

  • a.

    de balans per 31 december van het jaar waarvoor subsidie is verleend;

  • b.

    de exploitatierekening over dat jaar, vergezeld van een duidelijke en volledig aan de begroting gerelateerde toelichting per post;

  • c.

    het verslag van de door de instelling uitgevoerde activiteiten en/of bereikte resultaten.

De genoemde stukken onder a. en b. dienen vergezeld te gaan van een accountantsverklaring of een in opdracht van het bestuur van de instelling verrichte controle van de administratie door een onafhankelijk van het bestuur opererende commissie bestaande uit tenminste twee leden. Voor het laatste dienen burgemeester en wethouders toestemming te verlenen.

  • 3.

    Een instelling, waaraan voor meerdere jaren budgetsubsidie is verleend, moet jaarlijks aan de verplichtingen voldoen welke in het tweede lid van dit artikel zijn bedoeld. Na afloop van de subsidieperiode dienen de betreffende stukken betrekking te hebben op de gehele subsidieperiode.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat nadere gegevens moeten worden verstrekt of dat met minder dan in het tweede lid genoemde gegevens kan worden volstaan.

  • 5.

    Indien een instelling bij de subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 11 de gegevens overeenkomstig het tweede lid van dit artikel heeft verstrekt kunnen deze bij de aanvraag tot subsidievaststelling achterwege worden gelaten.

  • 6.

    In afwijking van het gestelde in de vorige leden van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat de instelling, aan wie een incidenteel subsidie is verleend, de in het tweede lid bedoelde gegevens binnen acht weken na afloop van de gesubsidieerde activiteiten verstrekt. In dat geval stellen zij het definitieve subsidiebedrag vast binnen acht weken na ontvangst van de gegevens.

  • 7.

    Indien voor de indiening van de aanvraag tot vaststelling geen termijn is bepaald, of de aanvraag na afloop van de daarvoor bepaalde termijn niet is ingediend, kunnen burgemeester en wethouders de instelling een termijn stellen, binnen welke de aanvraag moet zijn ingediend.

  • 8.

    Indien na afloop van deze termijn geen aanvraag is ingediend, kunnen burgemeester en wethouders overgaan tot subsidievaststelling.

Artikel 30

Een instelling, waarmee in het kader van deze verordening nadere afspraken zijn gemaakt over de resultaten die met de activiteiten moeten worden bereikt, dient afwijkingen met duidelijk omschreven redenen aan burgemeester en wethouders te verantwoorden.

Artikel 31

  • 1. Het subsidie kan door burgemeester en wethouders lager worden vastgesteld dan bij de subsidieverlening is bepaald, indien:

  • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b. een instelling niet heeft voldaan aan de aan het subsidie verbonden verplichtingen;

  • c. een instelling onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

  • d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de instelling dit wist of behoorde te weten.

  • 3. Voor zover het bedrag van het subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor het subsidie is verleend, worden de kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk worden beschouwd bij de vaststelling van het subsidie buiten beschouwing gelaten.

Artikel 32

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de beschikking tot het vaststellen van het subsidie intrekken of ten nadele van de instelling wijzigen:

  • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan ze bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte konden zijn en hierdoor het subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

  • b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de instelling dit wist of behoorde te weten, of

  • c. indien een instelling na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan het subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot het tijdstip waarop het subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking anders is bepaald.

  • 3. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de instelling worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval als bedoeld in het eerste lid onder c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.

Hoofdstuk X Subsidiebetaling

Artikel 33

  • 1. Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling door burgemeester en wethouders betaald, onder verrekening van betaalde voorschotten.

  • 2. Het subsidiebedrag wordt binnen acht weken na het bekendmaken van de subsidievaststelling betaald.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen bij de subsidieverlening of bij de subsidie-

    vaststelling een andere termijn bepalen, waarbinnen het subsidiebedrag wordt betaald.

Hoofdstuk XI Verplichting van instellingen bij en na de subsidieverlening

Artikel 34

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een instelling verplichtingen opleggen met betrekking tot:

  • a. de opzet van de administratie van aan de uitvoering van de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

  • b. de te verzekeren risico's voor het personeel, de vrijwilligers en de roerende en onroerende eigendommen;

  • c. het stellen van zekerheid voor verleende subsidievoorschotten;

  • d. het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van het subsidie voor derden.

  • 2. De instelling verleent, op verzoek, aan burgemeester en wethouders of aan door of namens hen aangewezen personen te allen tijde inzage in de administratie en verstrekt de inlichtingen welke voor de beoordeling van de besteding van het subsidie van belang kunnen zijn.

  • 3. Indien door of namens de rijksoverheid na overleg met het gemeentebestuur of indien door of namens het gemeentebestuur onderzoeken op het terrein van een instelling worden ingesteld, verleent een instelling op verzoek van burgemeester en wethouders daaraan de nodige medewerking.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen aan een instelling, waaraan een budgetsubsidie is verleend, de verplichting opleggen om bescheiden inzake de rapportage over de resultaten van de uit te voeren activiteiten te voorzien van een accountantsverklaring.

  • 5. Een instelling, waaraan een investeringssubsidie is verleend, geeft op verzoek aan burgemeester en wethouders of aan door of namens hen aangewezen personen te allen tijde toegang tot het te bouwen en/of te verbouwen object, inzage in het bestek en inzage in de voortgang van de bouw en/of verbouw.

Artikel 35

  • 1. Indien gedurende het jaar en/of de jaren waarvoor subsidie is verleend aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten doet de instelling onverwijld mededeling aan burgemeester en wethouders onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

  • 2. Een instelling, waaraan een budgetsubsidie is verleend en derhalve is vrijgesteld van hetgeen in het eerste lid van dit artikel is bepaald, dient burgemeester en wethouders zo spoedig mogelijk te informeren wanneer er zich tussentijds omstandigheden voordoen, waardoor de afspraken over de activiteiten/prestaties niet kunnen worden nagekomen.

Artikel 36

  • 1. Tenzij dit bij de subsidieverlening anders is bepaald, behoeft een instelling van burgemeester en wethouders de toestemming voor:

  • a. het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

  • b. het wijzigen van de statuten;

  • c. het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven met subsidiegelden dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

  • d. het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven met subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit het subsidie;

  • e. het aanstellen en inschalen van beroepskrachten welke (mede) bekostigd worden met subsidie;

  • f. het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldleningen;

  • g. het aangaan van overeenkomsten waarbij een instelling zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden waarbij zij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

  • h. het doen van schenkingen;

  • i. het vaststellen of wijzigen van tarieven voor de door de instelling in de gewone uitoefening van haar gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;

  • j. het ontbinden van de rechtspersoon;

  • k. het doen van aangifte tot haar faillissement of het aanvragen van haar surséance van betaling;

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van de instelling omtrent de toestemming.

  • 3. Indien op het verzoek om toestemming niet tijdig is beslist wordt de toestemming geacht te zijn verleend.

Artikel 37

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een instelling de mogelijkheid bieden om een vermogen te vormen en voorzieningen te treffen ten behoeve van bestemmingen die passen binnen de doelstellingen van de subsidieverlening.

  • 2. Het verschil tussen het totaal aan inkomsten van een instelling, inclusief het verleend subsidie en de uitgaven van een instelling inclusief de kosten van activiteiten waarvoor het subsidie wordt verleend, kan ten gunste en/of ten laste van dit vermogen of de voorzieningen worden gebracht.

  • 3. Bij het verlenen van het subsidie kunnen burgemeester en wethouders het toegestane vermogen en de toegestane hoogte van de voorzieningen bepalen.

  • 4. Het vermogen en de voorzieningen worden door een instelling zo hoog rentend en zo veilig als redelijkerwijs mogelijk is belegd op een spaarrekening bij één van de Nederlandse handelsbanken.

  • 5. Voor een instelling waaraan een budgetsubsidie is verleend gelden bij vermogens- en voorzieningvorming nog de volgende bepalingen:

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de omvang van het eigen vermogen en de voorzieningen aan de hand van een door de instelling ingediend plan bij de subsidieaanvraag;

  • b. Behoudens goedkeuring door burgemeester en wethouders mag een instelling geen vermogensbestanddelen overhevelen naar steunstichtingen waarmee men is gelieerd;

  • c. Burgemeester en wethouders kunnen aan een instelling die een vermogen vormt op basis van het niet of slechts in beperkte mate uitvoeren van de afgesproken activiteiten een vergoedingsplicht opleggen naar evenredigheid van de mate waarin het subsidie hieraan heeft bijgedragen.

Artikel 38

  • 1. Een instelling welke met behulp van het verleende subsidie een vermogen vormt, is daarvoor, naast het bepaalde in artikel 37, een vergoeding verschuldigd aan de gemeente, indien:

  • a. de instelling voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • b. de instelling een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • c. de instelling de activiteiten geheel of gedeeltelijk beëindigt;

  • d. de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt gewijzigd of wordt ingetrokken;

  • e. het subsidie wordt beëindigd.

  • 2. De vergoeding wordt binnen een jaar door burgemeester en wethouders bepaald, nadat zij op de hoogte zijn gekomen of konden zijn van de gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan, doch in ieder geval binnen vijf jaren na bekendmaking van de laatste beschikking tot subsidievaststelling.

  • 3. In de gevallen waarin sub c, d en e van het eerste lid van dit artikel van toepassing zijn, is de instelling ter zake van de vermogensvorming vergoedingsplichtig naar evenredigheid van de mate waarin het subsidie aan de vermogensvorming heeft bijgedragen.

  • 4. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en de andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de instelling wordt ontvangen.

  • 5. Indien het roerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijke deskundige.

Artikel 39

  • 1. Een instelling dient burgemeester en wethouders schriftelijk op de hoogte te stellen van het voornemen tot ontbinding, het daadwerkelijk staken van haar activiteiten en/of het niet meer functioneren overeenkomstig haar doelstellingen.

  • 2. Bij liquidatie zijn de voorschriften omtrent rekening en verantwoording, alsmede die betreffende vaststelling van het subsidie en verrekening van voorschotten, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het batig saldo van de liquidatierekening krijgt, voor zover daarin subsidie van de gemeente is begrepen, onder goedkeuring van burgemeester en wethouders een bestemming die zoveel mogelijk overeenkomt met het doel van de subsidieverlening en/of het doel en de werkzaamheden van de instelling. Bij onthouding van de goedkeuring vervalt het saldo aan de gemeente. De instelling neemt een bepaling van deze strekking op in de statuten alsmede de voorziening dat wijziging van die bepaling tot 10 jaar na het beëindigen van de subsidiëring goedkeuring van burgemeester en wethouders behoeft.

  • 4. De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing bij (voorgenomen) vervreemding of bestemmingswijziging van de eigendommen en beschikking over het vermogen en de voorzieningen van de instelling, die mede met subsidie zijn verkregen of in stand gehouden. Ten aanzien van die bepaling in de statuten over vervreemding en bestemmingswijziging van onroerende zaken welke met subsidie zijn verkregen, dient in de statuten te worden opgenomen dat voor een wijziging van de bepaling burgemeester en wethouders tot veertig jaar na beëindiging van het subsidie alsnog toestemming voor wijziging noodzakelijk is.

Hoofdstuk XII Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 40

  • 1. Burgemeester en wethouders treffen in alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet of onduidelijk is, de nodige voorzieningen en/of nemen zij de nodige beslissingen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen in onvoorziene situaties afwijken van het gestelde in deze verordening.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen, in kennelijk onbillijke gevallen, van één of meerdere verplichtingen voortspruitend uit deze verordening ten gunste van de aanvrager van subsidie ontheffing verlenen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen naast de bepalingen in deze verordening bijzondere voorwaarden aan het subsidie verbinden. Deze voorwaarden mogen slechts strekken ter bescherming van de belangen die de verordening beoogt te dienen en moeten worden vermeld in de beschikking tot het verlenen en/of vaststellen van het subsidie.

  • 5. Burgemeester en wethouders horen bij de uitoefening van de in het vierde lid genoemde bevoegdheid vooraf de betreffende instelling.

Artikel 41

Op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend, blijven de bepalingen zoals opgenomen in de Subsidieverordening welzijn gemeente Rucphen 2002 van toepassing.

Artikel 42

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als "Algemene Subsidieverordening gemeente Rucphen".

  • 2.

    De verordening treedt in werking op 1februari 2008, onder gelijktijdige intrekking van de “Algemene subsidieverordening welzijn gemeente Rucphen” (2002), en geldt voor het eerst voor het subsidiejaar 2009.

    Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering

    van 13 december 2007,

, voorzitter.

, griffier.