Regeling vervallen per 01-05-2021

Verordening havens en overige wateren gemeente Súdwest-Fryslan

Geldend van 01-04-2014 t/m 30-04-2021

Intitulé

Verordening havens en overige wateren gemeente Súdwest-Fryslan

De raad van de gemeente Súdwest-Fryslân;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 21 januari 2014;

gelet op:

- artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende:

dat er met het vaststellen van de verordening regels gesteld worden in het belang van de openbare orde en veiligheid, de bescherming van de natuur, het milieu en de volksgezondheid, de ordening van ligplaatsen, de voorkoming van gevaar, schade of hinder en de bevordering van de recreatie;

b e s l u i t:

vast te stellen de

Verordening havens en overige wateren gemeente Súdwest-Fryslân

HOOFDSTUK 1

§ 1.1 Begrippen

Artikel 1.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarbij behorende nadere regels wordt verstaan onder:

  • -

    aanleggen: het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doelaangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwwerkelijk gebruikt wordt voor een recreatief verblijf op of in de omgeving van hetvaartuig.

  • -

    ankeren: het doen of laten liggen van een vaartuig anders dan aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig;

  • -

    binnenvaartschip: vaartuig, niet zijnde een zeeschip;

  • -

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeenteSúdwest-Fryslân;

  • -

    exploitant: eigenaar, beheerder, of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het vaartuig;

  • -

    gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren;, zoals vermeld in de IMO Code voor het vervoer van verpakte gevaarlijke stoffen over zee (International Maritime Dangerous Goods Code), de Code voor de bouw en uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren (International Bulk Chemical Code), de Internationale Code voor de bouw en uitrusting van schepen die vloeibaar gemaakte gassen in bulk vervoeren (International Gas Carrier Code) en het in de bijlage bij het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over binnenwateren opgenomen Reglement (ADN), met uitzondering van eetbare oliën;

  • -

    haven: de openbare wateren die in beheer zijn bij de gemeente Súdwest-Fryslân en die al dan niet beperkt voor de scheepvaart openstaan, alsmede alle daartoe behorende kaden, kunstwerken, meergelegenheden, trappen, scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven en los-en laadplaatsen, zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende bijlage.

  • -

    havenmeester: degene die als zodanig door het college is aangewezen, en zijn plaatsvervanger(s);

  • -

    ligplaats innemen: het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander voertuig, anders dan voor het aanleggen;

  • -

    overige wateren: de openbare wateren die in beheer zijn bij de gemeente Súdwest-Fryslân en die al dan niet beperkt voor scheepvaart open staan, niet zijnde havens;

  • -

    overslag: laden en lossen van goederen en stoffen in en/of uit een beroepsvaartuig;

  • -

    pleziervaartuig: vaartuig dat is bestemd of wordt gebruikt voor vakantie- of andere recreatievedoeleinden;

  • -

    rechthebbende: degene die over enig goed enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht of daarover enige feitelijke zeggenschap uitoefent;

  • -

    rietkraag: de met riet, biezen, lisdodden of dergelijke planten (helofyten) begroeide oppervlakte;

  • -

    spring: kabel of ketting die wordt uitgebracht in een richting tegen die van een meertouw of - ketting in om doorschieten van een binnenvaartschip te beletten;

  • -

    spudpaal: een voorziening waarmee een schip zichzelf in de bodem kan verankeren door middelvan verticale meerpalen waarmee het vaartuig zelf is uitgerust;

  • -

    vaartuig: een drijvend lichaam dat wegens zijn drijfvermogen wordt gebruikt dan wel bestemd of geschikt is voor het vervoer of verblijf te water van personen of goederen of voor het dragen of vervoeren van al dan niet met het drijvende lichaam een geheel uitmakend voorwerp, niet zijnde een woonschip of bedoeld in de Woonschepenverordening SúdWest Fryslân, vastgesteld 15 november 2012.

§ 1.2 Toepassingsgebied

Artikel 1.2.1 Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op de havens, zoals aangegeven op de kaarten in de bijlage, en op overige wateren.

Hoofdstuk 2 ALGEMENE BEPALINGEN

§ 2.1 Administratieve bepalingen

Artikel 2.1.1 Vergunningen, ontheffingen, weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden

  • 1. Het college kan aan een vergunning en ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden.

  • 2. Het college kan een vergunning of ontheffing in ieder geval weigeren, wijzigen of intrekken als:

    • a.

      dit in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, natuurbescherming en het milieu of de kwaliteit van de dienstverlening en/of ordening voor het aanleggen en innemen van een ligplaats noodzakelijk is;

    • b.

      de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • c.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na de verlening daarvan, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan deze is vereist;

    • d.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • e.

      hiervan geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • f.

      de houder dit verzoekt.

Artikel 2.1.2 Verplichtingen van houders van vergunning of ontheffing

Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend houdt deze, of een kopie hiervan, aan boord van het vaartuig waarop deze betrekking heeft.

Artikel 2.1.3 Normadressaat

Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de rechthebbende op het vaartuig of exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 2.1.4 Havenmeester

  • 1. Het college wijst één of meer havenmeesters aan.

  • 2. Een ieder is verplicht de aanwijzingen of bevelen die door de havenmeester in het kader van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, natuurbescherming, milieubescherming, de kwaliteit van de dienstverlening en/of ordening van ligplaatsen in of in de omgeving van de haven of ter voorkoming van gevaar, schade of hinder, worden gegeven, op te volgen.

Artikel 2.1.5 Verkeerstekens

  • 1. Het college kan in de haven en overige wateren verkeerstekens plaatsen die zijn vermeld in het Binnenvaartpolitiereglement en deze voorzien van nadere aanduidingen.

  • 2. Het is verboden te handelen in strijd met verkeerstekens of de daarbij behorende nadere aanduidingen.

  • 3. Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

§ 2.2 Ligplaats innemen, aanleggen, ankeren en varen

Artikel 2.2.1 Ligplaats innemen

  • 1. Het is rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee ligplaats in te nemen, tenzij de ligplaats wordt ingenomen met:

    • a.

      een vaartuig aan een in de artikelen 3.1.1 en 3.4.1 of in een geldend bestemmingsplan alszodanig aangewezen ligoever, haven of andere gelegenheid die bestemd is om een vaartuig onder te brengen;

    • b.

      een vaartuig behorende tot een categorie vaartuigen, waarvoor het verbod door het college op grond van het gestelde in het tweede lid buiten toepassing is verklaard;

  • 2. Het college kan (categorieën van) vaartuigen aanwijzen waarop het in eerste lid gesteld verbod niet van toepassing is.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gesteld verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.2.2 Aanleggen

  • 1. Het is rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee aan te leggen in of aan een rietkraag of aan of op een in de artikelen 3.1.1 en 3.4.1 als zodanig aangewezen oever.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, is het de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee langer dan ten hoogste drie achtereenvolgende dagen of gedeelten daarvan op dezelfde plaats aan te leggen:

    • a.

      de belanghebbende op een vaartuig wordt geacht daarmee gedurende drie achtereenvolgende dagen, of gedeelten daarvan, op dezelfde plaats te hebben gelegen, indien dat vaartuig op die plaats door de havenmeester of andere bevoegde autoriteit wordt aangetroffen op enig tijdstip van de eerste van drie dagen en op enig tijdstip van de eerste dag na die drie dagen;

    • b.

      de rechthebbende op een vaartuig wordt geacht op dezelfde plaats te zijn gebleven als het vaartuig binnen een straal van vijfhonderd meter –hemelsbreed gemeten- gerekend vanaf de in het eerste lid bedoelde aanlegplaats wordt aangetroffen;

    • c.

      het is rechthebbende op een vaartuig verboden met enig vaartuig binnen vijf dagen nadat het is verplaatst op de in het tweede lid bedoelde plaats opnieuw aan te leggen.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen als het een in de artikelen 3.1.1 en 3.4.1 aangewezen water of oever betreft.

Artikel 2.2.3 Aanlegexces

Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid van artikelen 2.2.1 en 2.2.2 is het de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee op een plaats aan te leggen, als het college hem schriftelijk heeft meegedeeld dat zij het, met het oog op de verdeling van de beschikbare aanlegplaatsen, onaanvaardbaar acht dat de rechthebbende daar nog langer aanlegt.

Artikel 2.2.4 Ankeren

  • 1. Het is rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee te ankeren:

    • a.

      in een rietkraag of op een afstand van minder dan vijf meter vanuit de rietkraag;

    • b.

      zoals bepaald in de nadere regels conform de artikelen 3.1.1 en 3.4.1;

    • c.

      op een afstand van minder dan vijf meter vanuit een in de artikelen 3.1.1 en 3.4.1 aangewezen oever.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee te ankeren anders dan gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een permanent recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig.

  • 3. Het college kan van het in het eerste en tweede lid gestelde ontheffing verlenen.

Artikel 2.2.5 Varen

  • 1. Het is rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee door of in een rietkraag te varen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het rechthebbende op een vaartuig verboden

    daarmee in een in de artikelen 3.1.1 en 3.4.1 aangewezen water te varen.

  • 3. Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.2.5 Langszij komen van vaartuigen

1.De rechthebbende op een aan een aanlegplaats gemeerd vaartuig moet gedogen dat een ander vaartuig langszij komt of langszij daarvan vastmaakt om zodoende een verbinding met de vastewal te bieden.

2.Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing voor het laden en lossen van goederen.

§ 2.3 Veiligheid en bescherming van het milieu

Artikel 2.3.1 Verontreiniging van lucht en water

  • 1. Het is verboden stoffen uit een vaartuig te laten ontsnappen, waardoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het is verboden aan boord van een vaartuig een afvalverbrandingsoven in gebruik tehebben.

Artikel 2.3.2 Brandveiligheid

  • 1. Het is zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon verboden aan boord van een vaartuig een open of gloeiend vuur te hebben.

  • 2. Het is zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon niet toegestaan om ontplofbare- of licht ontvlambare stoffen te laden en/of te lossen.

  • 4. De rechthebbende op een vaartuig, waarop brand is ontstaan, moet direct alarm slaan en redelijkerwijs trachten zijn vaartuig uit de nabijheid van andere vaartuigen te brengen.

Artikel 2.3.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

  • 1. Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, draagt ervoor zorg dat:

    • a.

      daarvan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon;

    • b.

      de stof of het voorwerp onmiddellijk wordt verwijderd, tenzij dit redelijkerwijs niet uitvoerbaar is.

Artikel 2.3.4 Verbod gebruik hoofdmotor

Het is verboden zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon op een afgemeerd vaartuig de hoofdmotor in werking te hebben, met uitzondering voor het direct vertrekken van het vaartuig.

Artikel 2.3.5 Gebruik generatoren

Het is zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon verboden om aan boord van een vaartuig een generator te gebruiken, tenzij deze gebruikt wordt voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden die niet in strijd zijn met artikel 3.2.12.

Artikel 2.3.6 Voorzieningen en voorwerpen

  • 1. Het is zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon verboden voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben, te plaatsen of aan te brengen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het hebben, plaatsen of aanbrengen van scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen, en als zodanig in gebruik zijn, voor het laden en lossen van schepen.

Artikel 2.3.7 Gezonken vaartuigen

  • 1. De rechthebbende op een gezonken vaartuig is verplicht dit feit direct te melden bij de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon en dient zodanige bakens en/of veiligheidsseinen te plaatsen en maatregelen te nemen dat overlast zo veel mogelijk wordt voorkomen.

  • 2. Een gezonken vaartuig moet direct door de rechthebbende verwijderd worden.

Hoofdstuk 3 GEBRUIK VAN DE HAVEN

§ 3.1 Aanleggen en ligplaats innemen in de haven

Artikel 3.1.1 Nadere regels

  • a. Het college kan nadere regels vaststellen voor het aanleggen en innemen van ligplaatsen door pleziervaartuigen en andere categorieën vaartuigen;

  • b. de gegevens die aan de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon moeten worden gemeld voordat met een vaartuig een haven wordt aangedaan, voordat ligplaats wordt ingenomen of voordat bepaalde activiteiten worden ondernomen;

  • c. de wijze waarop de melding, bedoeld onder b, gedaan dient te worden;

  • d. de wijze waarop een aanvraag om een vergunning of ontheffing gedaan dient te worden;

  • e. de voorwaarden waaronder vaartuigen zich in een door het college aangewezen gebied mogen bevinden, die betrekking kunnen hebben op daar te ondernemen activiteiten en op eisen waaraan vaartuigen en/of bemanning moeten voldoen om deze activiteiten te mogen ondernemen.

Artikel 3.1.2 Verbod aanleggen en ligplaats innemen

Het is zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon verboden met een vaartuig aan te leggen of een ligplaats in te nemen of zich met een vaartuig te bevinden op een plaats die:

  • a.

    daartoe niet is bestemd;

  • b.

    is bestemd voor schepen van een andere categorie;

Artikel 3.1.3 Duur verblijf in de haven

  • 1. Het is zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon verboden met een vaartuig langer dan 3 x 24 uur achtereen in de haven aan te leggen;

  • 2. Het is zonder vergunning van het college verboden een vaartuig langer dan 30 dagen per kalenderjaar in de haven te hebben.

§ 3.2 Orde en veiligheid

Artikel 3.2.1 Toegang tot de haven

Het is zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon verboden met een vaartuig dat uitsluitend door middel van zeilen wordt voortbewogen te varen in de haven, tenzij:

  • a.

    geen (hulp)motor aanwezig is;

  • b.

    dit voor de veiligheid noodzakelijk is;

  • c.

    het open pleziervaartuigen betreft van geringe afmetingen;

  • d.

    het zeilen betreft van geringe afmetingen op vaartuigen, als zijnde steunzeilen.

Artikel 3.2.2 Verhalen van vaartuigen

  • 1. De havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon kan een vaartuig verhalen of kan de rechthebbende op een vaartuig opdragen het vaartuig te verhalen naar een andere ligplaats.

  • 2. Als geen gevolg wordt gegeven aan de opdracht een vaartuig te verhalen kan het college het vaartuig voor rekening en risico van de rechthebbende op het vaartuig verhalen of doen verhalen.

  • 3. In spoedeisende gevallen of als de rechthebbende op het vaartuig onbekend is, kan het college het vaartuig voor rekening en risico van die rechthebbende direct verhalen of doen verhalen.

Artikel 3.2.3 Maximum vaarsnelheid

De vaarsnelheid in de haven bedraagt maximaal 6 km/h of zoveel minder ter

voorkoming van schade aan derden of eigendommen van derden door golfslag of

zuiging.

Artikel 3.2.4 Zwemverbod

Het is verboden om in de haven te zwemmen.

Artikel 3.2.5 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

Bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan of aan boord van een vaartuig die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken aan het vaartuig of de omgeving, moeten direct aan de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon worden gemeld.

Artikel 3.2.6 Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water

  • 1. Het is verboden ijs in wateren te breken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het losmaken van ijs rond vaartuigen;

    • b.

      voor degene die handelt in opdracht of met toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon.

Artikel 3.2.7 Veilige toegang en –doorgang.

  • 1. Een afgemeerd vaartuig moet beschikken over een toegang die geen gevaar of schade aan personen kan veroorzaken.

  • 2. Het eerste lid geldt niet met betrekking tot binnenschepen waarbij:

    • a.

      de feitelijke situatie dit onmogelijk maakt ten gevolge van laad- of loshandelingen;

    • b.

      het afmeren van korte duur is.

  • 3. Steigers, kaden, plankieren en bermen moeten, behalve voor het direct laden en lossen, voor een goede doorgang worden vrijgehouden van goederen en voorwerpen.

Artikel 3.2.8 Binnenvaren en afmeren

  • 1. Een vaartuig dat de haven binnenvaart moet voldoende diepgang hebben en van een zodanige afmeting zijn dat een veilige ligplaats in de haven kan worden gekozen.

  • 2. Een vaartuig moet op een veilige en deugdelijke wijze worden afgemeerd.

  • 3. Indien een vaartuig in of nabij de haven schade heeft veroorzaakt aan enig werk of vaartuig, dient de rechthebbende op het vaartuig hiervan direct de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon in kennis te stellen.

  • 4. Het is zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon niet toegestaan te ankeren in de haven.

  • 5. Het is zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon verboden een vaartuig met sloten vast te leggen.

Artikel 3.2.9 Gebruik van spudpalen

Het is zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon verboden een spudpaal te gebruiken, tenzij dit geschiedt in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 2.1.5 .

Artikel 3.2.10 Gebruik van boegsprieten en kluifhouten

Op aanwijzing van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon dienen boegsprieten en kluifhouten ingenomen of getopt te worden en dienen ankers binnenboord gehaald te worden.

Artikel 3.2.11 Baggeren, dreggen en zoeken

  • 1. Het is zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon niet toegestaan te zoeken naar voorwerpen met behulp van een beugel, haak, dreg, magneet of duikersmateriaal.

  • 2. Een ieder is verplicht in de haven gevonden voorwerpen direct aan de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon over te dragen.

  • 3. Het verlies van ankers, kettingen, trossen en dergelijke moet direct aan de

    havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon worden gemeld.

Artikel 3.2.12 Verrichten van werkzaamheden aan vaartuigen

Het is zonder toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon verboden om aan, buiten boord of onder een binnenvaartschip of aan een voorwerp aan boord hiervan werkzaamheden te verrichten of doen verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, de aanpassing, het herstel of de verbetering ervan of het voorwerp, tenzij per scheepsbezoek aan de haven de te verrichten werkzaamheden ten hoogste drie dagen in beslag nemen en er door de werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan en:

  • a.

    als de werkzaamheden plaatsvinden op een tankschip of aan of in een brandstoftank van een vaartuig, er voor de reparatiewerkzaamheden door een gasdeskundige als bedoeld in artikel 4.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling een Veiligheids- en Gezondheidsverklaring is afgegeven voor de uit te voeren werkzaamheden;

  • b.

    dat doelmatige brandblusmiddelen en personen die met het gebruik van die middelen bekend zijn beschikbaar zijn;

  • c.

    de werkzaamheden plaatsvinden op ten minste 25 meter afstand van gevaarlijke stoffen of brandbaar materiaal.

Artikel 3.2.13 Ontsmetten van binnenvaartschepen

  • 1. Het is verboden een binnenvaartschip of de lading te ontsmetten door het te behandelen met gassen of stoffen die gassen afstaan.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het verboden een binnenvaartschip, geladen met los gestorte bulklading in vaste vorm die is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan, te ontsmetten, tenzij dit wordt gedaan door een gasmeetdeskundige die in het bezit is van een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 71, tweede en vierde lid, van de Wet gewasbescherming en biociden, en voor het vaartuig een verklaring is afgegeven dat het vaartuig en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.

  • 3. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 3.2.14 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

  • 1. Het is verboden voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven te gebruiken als het vaartuig:

    • a.

      aan de grond zit;

    • b.

      aangelegd is of ligplaats ingenomen heeft, ten anker of op spudpalen ligt of

    • c.

      ter hoogte van de kade of oever gaande wordt gehouden of hiertegen wordt gedrukt, anders dan noodzakelijk voor het ontmeren, aanleggen of het innemen van een ligplaats.

  • 2. Tijdens het gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven is een persoon die bekend is met de bediening van het vaartuig in de stuurhut aanwezig.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing als het een aan een ander vaartuig gemeerd binnenvaartschip betreft, dat moet bij- of afdraaien ter voorkoming van schade.

  • 4. Het in het eerste lid gesteld verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt na verkregen toestemming van de havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon.

§ 3.3 Overige bepalingen

Artikel 3.3.1 Bruggen en sluizen

  • 1. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht de door het bedienend personeel van debeweegbare brug of sluis gegeven instructies voor het treffen van voorzorgsmaatregelen en hetbevorderen van de doorvaart op te volgen.

  • 2. Bij het naderen van beweegbare bruggen is de schipper verplicht het in het eerste lid bedoelde personeel tijdig te waarschuwen en de snelheid zodanig te verminderen dat het vaartuig op ten minste 25 meter voor de brug of sluis tot stilstand komt.

Artikel 3.3.2 Uitoefening van een bedrijf

Het is zonder ontheffing van het college verboden om in de haven een vaartuig te gebruiken voor het uitoefenen van een bedrijf, het drijven van handel, het houden van herberg, het verlenen van huisvesting, het houden van vast verblijf of met een vaartuig koopwaar af te leveren.

§ 3.4 Overige wateren

Artikel 3.4.1 Nadere regels

Het college kan nadere regels vaststellen voor het aanleggen, ligplaats innemen, ankeren en varen.

§ 3.5 Toezicht en Handhaving

Artikel 3.5.1 Aanwijzingen

  • 1. De havenmeester of een andere door het college met toezicht belast persoon kan mondeling of schriftelijk aanwijzingen geven in het belang van deze verordening.

  • 2. Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.

Artikel 3.5.2 Onderzoek in het belang van orde, veiligheid en milieu

  • 1.

    Het college kan in het belang van orde, veiligheid en milieu een deskundig onderzoekuitvoeren aan boord van een vaartuig.

  • 2.

    Op grond van de resultaten van het in het eerste lid bedoelde onderzoek kan hetcollege het vaartuig afkeuren voor gebruik, waarna de rechthebbende op het vaartuig binnen acht dagen schriftelijk wordt bericht.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op het vaartuig gelasten een afgekeurd vaartuig teverwijderen.

  • 4.

    Het is niet toegestaan een afgekeurd vaartuig te gebruiken, in gebruik te geven of teverhuren.

  • 5.

    Indien een afgekeurd vaartuig is hersteld, mag dit niet eerder in gebruik worden genomen ofverhuurd dan nadat het is goedgekeurd op grond van een nieuw deskundig onderzoek.

Artikel 3.5.3 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 3.5.4 Toezichthoudende ambtenaren

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, zijn belast:de personen die bij de gemeente Súdwest-Fryslân werkzaam zijn in de functie van havenmeester.

  • 2. Het college kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 3.5.5 Betreden van woonruimten

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner.

§ 3.6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 3.6.1 Overgangsrecht

  • 1. De Havenverordening IJsselmeerhavens Súdwest-Fryslân 2013 en de Ligplaatsenverordeninggemeente Súdwest-Fryslân worden ingetrokken.

  • 2. Een krachtens de in het eerste lid verleende vergunning of ontheffing geldt als vergunning,ontheffing verleend krachtens deze verordening.

  • 3. Aanvragen om vergunning of ontheffing die zijn ingediend onder de in het eerste lid genoemdeverordeningen, maar waarop nog niet is beschikt bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld overeenkomstig deze verordening.

Artikel 3.6.2 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 april 2014.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening havens en overige wateren gemeente Súdwest-Fryslân.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 6 maart 2014
drs. H.H. Apotheker,
voorzitter.
G.W. Stegenga,
wnd. griffier

Bijlage 2

Bijlage 1

TOELICHTING

Algemeen

Deze verordening bevat (kader stellende) regels die van toepassing zijn op alle categorieën vaartuigen, die openbare wateren en havens die wordt beheerd door de gemeente Súdwest-Fryslân, aandoen. Hiermee worden de gemeentelijke belangen beschermd en tegelijkertijd worden de rechten en plichten van zowel de scheepvaart als de havenbeheerders inzichtelijker gemaakt. Daarbij heeft deze verordening voor ogen dit alles op een zo overzichtelijke en duidelijke manier te regelen, met zo min mogelijk regels en administratieve lasten.

Artikelsgewijze toelichting

Alleen die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 1.2.1 Toepassingsgebied

Het begrip haven omvat die wateren die in het beheer zijn van de gemeente en die voor de scheepvaart open staan, met inbegrip van de daartoe behorende havenwerken (kades, meergelegenheden, enz.). Ter afbakening en verduidelijking is de haven op de kaart in de bijlage aangegeven. Deze verordening is daarmee in beginsel van toepassing op alle wateren binnen de gemeentegrenzen die in het beheer zijn van de gemeente en die voor de scheepvaart open staan, evenals de daartoe behorende havenwerken. Binnen het toepassingsbereik vallen ook wateren die aan anderen toebehoren, als de gemeente deze beheert en deze een openbaar karakter hebben en op enigerlei wijze voor het publiek toegankelijk zijn.

Artikel 2.1.1 Vergunningen, ontheffingen, weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden

Als ontheffing wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling, wordt deze verleend voor de duur van die gedraging of handeling, maar niet voor een duur langer dan zes maanden.

Onder het bepaalde in onderdeel c van het tweede lid worden ook beleidswijzigingen bedoeld. Deze kunnen aanleiding zijn voor intrekking of wijziging van een vergunning of ontheffing. Daarbij worden vanzelfsprekend de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen.

Artikel 2.1.3 Normadressaat

De rechthebbende op een vaartuig is in beginsel verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, tenzij anders is bepaald. Dit laatste heeft bijvoorbeeld betrekking op die artikelen waarin expliciet is bepaald dat ’een ieder’ zich aan dat voorschrift dient te houden.

Artikel 2.1.5 Verkeerstekens

In het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: Bpr) is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen, is in dit artikel vastgelegd dat dezelfde tekens worden gebruikt ten behoeve van de orde en veiligheid in de haven. Het Bpr regelt de verkeersafhandeling, terwijl de verordening het havengebruik regelt vanuit bepaalde belangen (o.m. milieu, orde en veiligheid).

Artikel 2.2.3 Ankeren

In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is als uitgangspunt genomen dat het in de haven verboden is van een anker gebruik te maken.

Artikel 2.3.1 Verontreiniging van lucht

Het in het eerste lid gestelde verbod beperkt zich tot handelingen die plaatsvinden aan boord van een vaartuig; handelingen gepleegd aan de wal vallen hierbuiten. Het is onder meer verboden om aan boord van een vaartuig, door middel van geperst gas of stoom, het uitlaatgassensysteem van verbrandingsmotoren naar de buitenlucht door te blazen, waardoor roet uit het vaartuig ontsnapt .

Artikel 2.3.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Uit het oogpunt van veiligheid en het voorkomen van belemmeringen van de vaarweg regelt dit artikel dat als stoffen of voorwerpen te water raken, hiervan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester. Deze kennisgeving is niet aan voorschriften verbonden. Vervolgens dient de stof of het voorwerp voor zover mogelijk onmiddellijk te worden verwijderd.

Artikel 2.3.4 Verbod gebruik hoofdmotor

Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde vaartuigen hun hoofdmotor onnodig laten draaien, anders dan direct voor vertrek van het vaartuig. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu en het kan geluid- trilling- en geurhinder voor omwonenden veroorzaken. De havenmeester kan evenwel toestemming verlenen, bijvoorbeeld voor het proefdraaien van de hoofdmotor.

Artikel 2.3.5 Gebruik generatoren

Het is verboden om op een ligplaats aan boord van een vaartuig een generator te gebruiken. In het kader van het verminderen van overlast en het verbeteren van de lokale luchtkwaliteit worden in de haven bij onder meer ligplaatsen voor cruiseschepen aansluitingen voor de afname van elektriciteit gerealiseerd. Op het moment dat die voor hun elektriciteitsvoorziening meer stroom nodig hebben dan de walstroomvoorziening kan leveren, kan de havenmeester alsnog toestemming geven.

Artikel 3.2.2 Verhalen van vaartuigen

In bepaalde gevallen moeten vaartuigen, in verband met de ordening, orde, veiligheid of het milieu, verhaald kunnen worden, ook al liggen deze schepen er in overeenstemming met de daarvoor toepasselijke regels of met toestemming van het college.

Artikel 3.2.3 Maximum vaarsnelheid

Te snel varen kan leiden tot schade aan havenwerken en vaartuigen en leiden tot ongelukken. Door het stellen van een maximum vaarsnelheid kan hierop gehandhaafd worden.

Artikel 3.2.5 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

Dit artikel bevat de verplichting om alle bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan boord van een vaartuig, die een gevaar voor het vaartuig of de omgeving kunnen opleveren aan de havenmeester te melden. Een voorbeeld hiervan is het niet functioneren van de inert gasinstallatie op een tankschip. De bepaling is van toepassing op alle schepen en is een aanvulling op de meldingsartikelen van de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen die alleen van toepassing is op zeeschepen met gevaarlijke stoffen.

Artikel 3.2.6 Maatregelen bij ijsgang en dichtgevroren water

Bij dit artikel wordt opgemerkt dat door de provincie Fryslân uitgevaardigde ge- en verboden bij bijvoorbeeld schaatsevenementen, voor het gestelde in dit artikel gaan.

Artikel 3.2.7 Veilige toegang

In de havenpraktijk doen zich regelmatig gevaarlijke en onaanvaardbare situaties voor bij de betreding van vaartuigen, vooral bij binnenvaartschepen. Daarom wordt voorgeschreven dat vaartuigen in het algemeen over een toegang dienen te beschikken waardoor in redelijkheid geen gevaar of schade voor personen kan ontstaan.

Voor binnenschepen is het in sommige gevallen echter niet mogelijk of zeer onpraktisch om een dergelijke toegang tot het vaartuig mogelijk te maken. Enerzijds is dit het geval bij laad- of loshandelingen. Door het laden of lossen van lading aan boord van een binnenschip, kan het schip aanzienlijk bewegen. In dit soort situaties kan een veilige toegang niet worden gegarandeerd, sterker nog: een toegang is in dit soort gevallen juist onveilig. Anderzijds meert een binnenschip soms kort af, bijvoorbeeld om passagiers of een auto af te zetten. Om bij dit soort korte handelingen van een binnenschipper te eisen dat hij een veilige toegang creëert, zou een onevenredige belasting voor een binnenschipper opleveren.

Artikel 3.2.8 Binnenvaren en afmeren

In de praktijk komt het regelmatig voor dat een vaartuig slechts op een spring is afgemeerd en men vervolgens overgaat tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan vaartuig of haveninfrastructuur ontstaat. Om hiertegen op te kunnen treden is het tweede lid van dit artikel opgenomen. Ook degene die het vaartuig laadt of lost vanaf de wal is overigens gehouden aan de verplichting.

Artikel 3.2.9 Gebruik van spudpalen

In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals bodembeschermende voorzieningen, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is als uitgangspunt genomen dat het in de haven verboden is van spudpalen gebruik te maken, tenzij dit geschiedt overeenkomstig de aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen of met toestemming van de havenmeester.

Artikel 3.2.12 Verrichten van werkzaamheden

Dit artikel geeft regels over het verrichten van werkzaamheden aan vaartuigen; hieronder vallen ook werkzaamheden die buitenboord of onderwater aan het vaartuig plaatsvinden. Het verbod richt zich tot een ieder.

Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden echter vaak aan boord verricht door de eigen bemanning of door buitenstaanders. Het verrichten van reparaties kan onder bepaalde omstandigheden gevaren met zich meebrengen.

Om te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstelinrichting tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur uitgroeit, is in het eerste lid, onder b, opgenomen dat de reparatieduur ten hoogste drie dagen mag duren. Als de werkzaamheden langer dan drie dagen in beslag nemen, kan ontheffing worden aangevraagd op grond van het tweede lid.

Artikel 3.2.13 Ontsmetten van schepen

Omdat tijdens het gassen van ruimten aan boord van een vaartuig (het ontsmetten) risico's kunnen ontstaan voor het havengebied is dit in beginsel verboden.

Het verbod te ontsmetten van het tweede lid is beperkt tot schepen die zijn geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm. Hierdoor worden alle containerschepen van de toepassing uitgesloten. Deze schepen hebben containers als lading onder gas aan boord en zouden dus allemaal een ontheffing dienen te krijgen, hetgeen niet wenselijk is. Het onder gas staan van te vervoeren containers is in de IMDG-Code geregeld, inclusief de labeling. Het onder gas zetten van containers geschiedt binnen een inrichting en valt onder de vergunningplicht uit de Wet milieubeheer. Er wordt tevens rekening met schepen die in het buitenland zijn beladen met aldaar (in de silo) aan de wal ontsmette lading, die in de haven wordt gelost. Deze lading kan eveneens bepaalde risico’s met zich meebrengen.

In het derde lid is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen. In de praktijk zal de havenmeester namens het college bepalen of in het specifieke geval mag worden ontsmet en waar dat, met het oog op de veiligheid van de omgeving, dient plaats te vinden.

Artikel 3.2.14 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

Dit artikel beoogt bescherming van de onderwaterinfrastructuur in de haven. In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, aquaducten, pijp¬leidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen, als het in andere gevallen wordt gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats.

Onder gebruik wordt in dit geval verstaan, dat de schroeven een daadwerkelijke waterverplaatsing genereren. Als de schroeven dit niet doen, zoals bijvoorbeeld het geval is bij een verstelbare schroef in een neutrale positie, dan is dit artikel niet van toepassing.

Het verbod van dit artikel geldt ook in die situaties waarbij het vaartuig op spudpalen ligt of als men anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren, het vaartuig gaande houdt of tegen de kade of oever drukt waarbij het vaartuig niet met meerdraden is afgemeerd. Reden waarom het verbod wordt ingevoerd is dat wanneer door gebruikers van de haven schepen gaande worden gehouden zeer gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt. Voorts kan, met name bij het proefdraaien van machines, maar ook bij het trachten los te komen als een vaartuig aan de grond zit, grote schade worden veroorzaakt.

Ten slotte is in het artikel een verplichting opgenomen dat tijdens het inwerking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven een persoon in de stuurhut aanwezig dient te zijn die bekend is met de bediening van het vaartuig. In de praktijk is gebleken dat dit regelmatig niet het geval is en dat kan tot zeer gevaarlijke en ongewenste situaties leiden.

Artikel 3.5.4 Toezichthoudende ambtenaren

Binnen de havens zal vooral de havenmeester of een aangewezen vervanger belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening. Buiten de havens (op de overige wateren) zal deze taak in de praktijk vooral liggen bij toezichthouders van andere instanties, zoals het Wetterskip Fryslân, Rijkswaterstaat, de provincie Fryslân e.d. De bevoegdheden van deze toezichthouders vallen buiten de reikwijdte van deze verordening.

Artikel 3.5.5 Betreden van woonruimten

In artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), is bepaald dat een toezichthouder een woning niet mag betreden als de bewoner daar geen toestemming voor geeft. De bevoegdheid tot het binnentreden is gestoeld op artikel 149a van de Gemeentewet. Artikel 149a strekt ertoe dat de gemeenteraad in bepaalde gevallen de bevoegdheid kan verlenen tot het binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoner. Het gaat hier om binnentreden ter uitoefening van toezicht en opsporing in verband met de naleving van voorschriften inzake handhaving van de openbare orde of veiligheid en bescherming van het leven of de gezondheid van personen. Het binnentreden in woningen behoort niet tot de bevoegdheden die afdeling 5.2 van de Awb aan iedere toezichthouder verleent. De bevoegdheid tot uitoefening van bestuursdwang is in de Gemeentewet voor alle gevallen geregeld in artikel 125. De Algemene wet op het binnentreden is ook hier van toepassing, zodat voor binnentreden zonder toestemming van de bewoner een machtiging noodzakelijk is. De Algemene wet op het binnentreden maakt onderscheid tussen het bevoegd zijn tot binnentreden in een woning en het nodig hebben van een machtiging om tot binnentreden in een woning in een concreet geval over te mogen gaan. Artikel 149a attribueert aan de gemeenteraad de bevoegdheid om personen de bevoegdheid, en dus niet de machtiging, te verlenen tot binnentreden. Op grond van art. 5:27, tweede lid, van de Awb is het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast bevoegd tot het verlenen van deze machtiging. De bevoegdheid tot binnentreden zal slechts uitgeoefend mogen worden voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van de taak waarvoor binnen wordt getreden, nodig is.

Opgemerkt wordt dat onder het begrip ‘woning’ tevens een woning aan boord van een vaartuig moet worden verstaan.