Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening maatschappelijke ondersteuning Súdwest-Fryslân 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2017

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Súdwest-Fryslân 2015

De raad van de gemeente Súdwest-Fryslân;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 oktober 2014, nummer11;

gelet op artikel 2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leveninrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar naar vermogen bijstaan in de wijze waarop zij hunleven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

dat burgers die onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroepkunnen doen op ondersteuning door de gemeente;

dat het noodzakelijk is ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, regelsvast te stellen ter bevordering van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperkingof met chronische psychische of psychosociale problemen;

dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensenmet een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan een inclusieve samenleving;

besluit:

vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Súdwest-Fryslân 2015

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoeknaar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is engericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen meteen beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbareproducten;

  • c.

    andere voorziening: voorziening op basis van een andere wet dan de Wet maatschappelijkeondersteuning 2015;

  • d.

    Besluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (landelijk);

  • e.

    bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • f.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid,van de wet;

  • g.

    maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoonafgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

  • h.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • i.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

Artikel 2. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet, bij nadereregeling op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor eenmaatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerkingkomt.

Artikel 3. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    • Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

      • a.

        ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid ofparticipatie die de cliënt ondervindt,voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, metgebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk danwel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningenkan verminderen of wegnemen. De maatwerk voorziening levert, rekening houdend met deuitkomsten van het onderzoek dat onderdeel vormt van de procedureregels in artikel 2, eenpassende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld totzelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of

      • b.

        ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt metpsychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan nietin verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliëntdeze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp,met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel metgebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. Demaatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten uit het onderzoek dat onderdeelvormt van de procedureregels in artikel 2, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoeftevan de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin decliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te participeren in desamenleving.

  • 2. Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt hiervoor alleen in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning:

    • a.

      voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was;

    • b.

      voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 3. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 4.

    • Als vervanging van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, tenzij:

      • a.

        de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die de cliënt zijn toe te rekenen,

      • b.

        de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

      • c.

        de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4. Inhoud beschikking

  • 1. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder gevalvastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en (indien van toepassing) de duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur (voor zover van toepassing) is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 3. Als sprake is van een bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 5. Regels voor pgb

Het college bepaalt bij nadere regelgeving op welke wijze een pgb wordt vastgesteld.

Artikel 6. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd, overeenkomstig het Besluit en afhankelijk van inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot, voor een:

    • a.

      maatwerkvoorziening in natura, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt, tenzij de wet dat niet toelaat;

    • a.

      pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, tenzij de wet dit niet toelaat.

  • 2. Het college bepaalt bij nadere regeling:

    • a.

      op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura en pgb wordt bepaald;

    • b.

      door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid van de Wet, de bijdragen voor een maatwerkvoorziening in natura of pgb worden vastgesteld en geïnd.

Artikel 7. Regels voor bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

Het college kan bij nadere regeling bepalen:

  • a.

    voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage is verschuldigd;

  • b.

    wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is;

  • c.

    of voor specifieke groepen personen een korting op de bijdrage voor een algemene voorzieningwordt vastgesteld.

Artikel 8. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 9. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van detarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten en overige voorzieningen, in ieder gevalrekening met de aard en omvang van de te verrichten taken of de marktprijs van de voorziening.

Artikel 10. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na afgifte van de beschikking niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden;

  • 2. Ingeval het recht op een voorziening in eigendom of in bruikleen is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 11. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgersvan cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 12. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1. Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, en die een inkomen hebben lager dan een door het college vast te stellen percentage van het wettelijk minimumloon, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2. Het college kan bij nadere regelgeving bepalen in welke gevallen en in welke mate een tegemoetkoming kan worden verstrekt.

Artikel 13. Klachtregeling

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van:

    • a.

      de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en

    • b.

      een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 14. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 15. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 15a Right to challenge

  • 1. Het college wijst de ingezetenen actief op de mogelijkheid initiatieven te ontplooien die het uitvoeren van taken van het college op grond van de wet betreffen, zoals vastgelegd in artikel 2.6.7 van de wet.

  • 2. Het college biedt ingezetenen en maatschappelijke initiatieven minimaal eenmaal per jaar de mogelijkheid tot intekening op de uitvoering van (delen van) de in lid 1 genoemde taken, het college legt deze mogelijkheid vast in de inkoopprocedure en/ of contracten van voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning.

  • 3. Ingezetenen en maatschappelijke initiatieven kunnen alleen taken van het college op grond van de wet overnemen als zij zich organiseren in een rechtspersoon en een plan overleggen;

  • 4. In het plan, zoals bedoeld in lid 3, staat beschreven welke resultaten beoogd worden, op welke wijze de continuïteit is gegarandeerd, hoe aan de kwaliteitseisen zoals beschreven in artikel 8 wordt voldaan;

  • 5. Het plan, zoals bedoeld in lid 3, dient ten minste door 3 ingezetenen te zijn ondertekend;

  • 6. Het college wijst een of meerdere onafhankelijke organisaties aan die zorg draagt/dragen voor:

    • a.

      Ondersteuning van de ingezetenen en maatschappelijke initiatieven gedurende de onderzoeksfase en de uitvoering van de taken;

    • b.

      Ondersteuning bij de verantwoording aan het college van de realisatie van het plan, zoals bedoeld in lid 3;

    • c.

      De afhandeling van klachten;

    • d.

      De beoordeling van de initiatieven, zoals bedoeld in lid 1.

  • 7. Het college maakt het besluit op de aanvraag voor een initiatief, zoals bedoeld in lid 1, binnen 14 dagen openbaar en informeert de gemeenteraad hierover.

  • 8. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van artikel 2.6.7 van de wet.

Artikel 16. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minimaal eenmaal per twee jaar geëvalueerd.Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minimaal eenmaal per twee jaar geëvalueerd.Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en effecten vande verordening in de praktijk.

Artikel 17. Intrekking oude verordeningen en overgangsrecht

  • 1. De Verordening Voorzieningen Wmo gemeente Súdwest-Fryslân 2013 wordt ingetrokken per 1 januari 2015;

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Voorzieningen Wmo gemeente Súdwest-Fryslân 2013, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken;

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Voorzieningen Wmo gemeente Súdwest-Fryslân 2013 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening;

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Voorzieningen Wmo gemeente Súdwest-Fryslân 2013, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015;

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Súdwest-Fryslân 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 november 2014

drs. H.H. Apotheker
voorzitter
G.W. Stegenga
griffier

Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning Súdwest-Fryslân 2015

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten

van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken zijntoegevoegd aan het takenpakket dat al bij de gemeente lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijkeondersteuning. Hierbij is voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet: Wat kan

redelijkerwijs verwacht worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk. Daarna zal waar nodig de gemeentein aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als datniet volstaat – een maatwerkvoorziening. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan zijn mogelijkhedenom deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden:

• om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen;

• om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulpvan zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kandoen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren;

• om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan,of dat een maatwerkvoorziening nodig is;

• of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo2015 valt.

De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom in hoofdlijnen vast. Denadere uitwerking vindt plaats in de nadere regelgeving en eventuele beleidsregels. Het recht opcompensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen.Er is nu een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure. Een dergelijke procedure die bovendiengoed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; ondersteuning waarondersteuning nodig is.

Als de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt ofdat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hemopvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekendbezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechterzal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoeknaar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning eenpassende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld totzelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

De Wmo 2015 schrijft in artikel 2.1.3 voor dat de gemeente per verordening de regels dient vast testellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijk beleidsplan met betrekkingtot maatschappelijke ondersteuning.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.1.2van de Wmo 2015 heeft vastgesteld. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voerenbeleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning vastgelegd.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is bijvoorbeeld een elektrische fiets. ’Gebruikelijke hulp’ is nietin de verordening, maar in de wet gedefinieerd en is bijvoorbeeld de hulp van een partner van de cliënt.

Zie ook de wettelijke definitie hieronder.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definitieskent die ook bindend zijn voor deze verordening. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke

wettelijke definities hieronder weergegeven.

Aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemenevoorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoeknaar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is endat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

Begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van decliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;

Cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie eenmaatwerkvoorziening is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld inartikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

Cli ё ntondersteuning : onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemeneondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en hetverkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijkeondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag wordenverwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

Maatschappelijke ondersteuning:

1.Bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, detoegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking,de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijkgeweld;

2.Ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperkingof met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigenleefomgeving;

3.Bieden van beschermd wonen en opvang.

Maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoonafgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

1.ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instellingter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmedehulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

2.ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer,alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

3.ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang,jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeldin de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande socialerelatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

Participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

Persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voordiensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot eenmaatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliёnt een socialerelatie onderhoudt;

Vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staatkan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

Voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkselevensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

De VNG heeft in haar nieuwe modelverordening van september 2014 het begrip ‘’voorliggendevoorziening’’ (algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen) geschrapt. De gemeente mag namelijk in principe op grond van de Wmo 2015 allevoorzieningen die zij als maatwerkvoorzieningen kan aanbieden ook als algemene (voorliggende)voorziening aanbieden. Het onderscheid tussen algemene en voorliggende voorziening is hiermeegeschrapt.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor dezeverordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid): een verzoek van een belanghebbende

om een besluit te nemen, en ‘beschikking’ (artikel 1:2).

Artikel 2. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

De verordening verwijst naar de nadere regels die het college hiervoor opstelt. Voor deze constructieis gekozen zodat er flexibel gereageerd kan worden. Het betreft de uitvoering van de wet, waarvoorhet college verantwoordelijk is. De gemeenteraad wordt geïnformeerd over de nadere regels enwijzigingen hierin.

Artikel 3. Criteria voor een maatwerkvoorziening

In artikel 2.1.3 van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welkecriteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid,participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op dezebepaling wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerkaankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van cliënten per gemeente kunnenverschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemenevoorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in deverordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen verstrekt wordt. De gemeentemoet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenenin welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichtinguitgewerkt.

Het tweede lid is gebaseerd op artikel 2.3.5, derde en vierde lid, van de wet. Het gebruik van ‘of’ tussende twee onderdelen van het tweede lid maakt duidelijk dat deze onderdelen niet cumulatief zijn bedoeld.Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat als maatwerkvoorziening niet een woningaanpassing wordtverstrekt maar een verhuisverkostengoeding. De woningaanpassing kan dermate kostbaar zijn dat hetcollege het primaat van verhuizing hanteert.

Artikel 4. Inhoud beschikking

Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenstdoor de cliënt bestaat de mogelijkheid van het toekennen van een persoonsgebonden budget.Het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘mobiliteit’ en niet ‘een scootmobiel’. Onder ‘duur’ valt ook de

termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.Het derde lid dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van debijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid vanbezwaar en beroep daartegen. Zie artikel 12 van de verordening en artikel 2.1.4 lid 6 van de wet, waarinis bepaald datde bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, metuitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.

Artikel 5. Regels voor persoonsgebonden budget

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een persoonsgebonden budget verstrekken. Alsaan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het collegeworden gesproken. Van belang is dat een persoonsgebonden budget alleen wordt verstrekt als de cliëntdit gemotiveerd vraagt. Met behoud van de motivatie eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het debeslissing van de aanvrager zelf is om een persoonsgebonden budget aan te vragen.De wijze waarop het persoonsgebonden budget (hoogte, voorwaarden, controle) wordt in nadere regelsdoor het college vastgelegd.

Artikel 6. Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

Deze bepaling geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid, en 2.1.5,eerste lid van de wet.

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en eigenbijdragen voormaatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijngelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening (artikel 2.1.4, derde lid, eerste zin,van de wet) en in het Besluit worden regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen (artikel 2.1.4,vierde lid, van de wet). De bijdrageregels in de verordening moeten passen binnen de kaders die hetBesluit stelt.Het totaal van de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen dan wel pgb’s zijn gelimiteerd toteen bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorzieningen(artikel 2.1.4, derde lid, eerste zin, van de wet)en in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen (artikel2.1.4, vierde lid, van de wet). De bijdrageregels in de verordening moeten passen binnen de kaders diehet Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 stelt.

Artikel 7. Regels voor bijdrage aan algemene voorzieningen

De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit magkostendekkend zijn. In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34,blz. 95) staat hierover dat de regering gemeenten beleidsruimte geeft door hen de mogelijkheid tebieden om in de verordening te bepalen welke eigen bijdrage een cliënt verschuldigd is voor eenalgemene voorziening. Bij het bieden van deze beleidsruimte gaat de regering ervan uit dat gemeentenhier verstandig mee omgaan en voorzieningen, zoals laagdrempelige informatievoorziening uit zalsluiten van eigen bijdragen. Gemeenten hebben er zelf belang bij om een algemene voorziening(financieel) laagdrempelig te maken, zodat de druk op vaak duurdere maatwerkvoorzieningen wordtbeperkt.

Artikel 8. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordening plicht in artikel 2.1.3 van de wet waarin isbepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteitvan voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten.De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en deaanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen wordengesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen kunnen ook betrekking hebben op de deskundigheidvan het in te schakelen personeel. De regering stelt dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dateen voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overlegmet organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

Artikel 9. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichtenvan de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, van de wet). Met het oog op gevallenwaarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld terwaarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en deeisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, van de wet). Daarbij dient in iederrekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikeleen aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast deprijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijsvoor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbiederkundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervooris ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen.

Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldendearbeidsvoorwaarden.

Artikel 10. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht, waarin is bepaald dat in de verordeningin ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van eenmaatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik

van de wet.Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorzieningtreft. Als binnen zes maanden na afgifte van de beschikking tot het verstrekken van hetpersoonsgebonden budget nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid omde beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering vande bepaling in het tweede lid, dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet.

In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is debevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechteverstrektemaatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget. Hierbij is tevens bepaald dat het collegehet terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel2.4.1 wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug tevorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug tevorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedragdat voor terugvordering in aanmerking komt.’In het tweede lid zijn bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvorderingvan in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.

Artikel 11. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordening plicht in artikel 2.1.6 van de wet. Hierin isopgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkseblijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.Artikel 2.1.6 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 vande wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening,maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget, of door of namens wie een melding is gedaan.

Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daargeen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend,zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

Artikel 12. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronischeproblemen

Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de wet. Daarin is opgenomen dat bijverordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronischepsychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkostenhebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en departicipatie.

De tegemoetkoming kan op aanvraag worden verstrekt. De beslissing op een dergelijke aanvraag iseen beschikking.

Artikel 13. Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling vanmondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onderhaar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

In het eerste lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijkebepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3 van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening inieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling vanklachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemdevoorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2 van de wet).

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten inbeginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegendvoelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld overde wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is decliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld dekwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van demedewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid vande aanbieder).

Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij debetreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snelin behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is,staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat deverplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 14. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet wordenbepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over

voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moestde aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliëntenzorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reedsverwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeentenovergelaten.

In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschapdienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningenverplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2 van de wet).

In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat deverplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 15. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 van de wet.

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgesteldeinspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldtvoor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijkde bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken opondersteuning.

Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschapvorm te geven.

Artikel 15a. Right to challenge

Bekendmaking van de mogelijkheid de gemeente uit te dagen

In lid 1 wordt geregeld dat er actief over het ‘Right to challenge’ wordt gecommuniceerd. Dit kan doorop de gemeentelijke website hier aandacht aan te besteden, door in gesprek te gaan met bijvoorbeeldwijkverenigingen of organisaties die zich rechtsreeks richten tot de cliënten (zoals MEE en andereondersteuners van cliënten) en mantelzorgers.

Het moment waarop de gemeente uitgedaagd kan worden

Gemeenten kiezen soms voor meerjarige contracten, dan zou het onmogelijk zijn tussentijdsaanpassingen te doen. Als een gemeente voor een periode langer dan een jaar contracten aangaat,dan komt daar een bepaling in dat jaarlijks aanpassingen mogelijk zijn. Zeker in de beginfase zal degemeente ook het volume van de ondersteuning niet voor jaren willen vastleggen.

Hoe het zich verhoudt tot de inkoop van een kavel van maatschappelijke ondersteuning

Lid 2 spreekt over ‘(delen van) de taken’, zonder dit in detail vast te leggen kunnen inwoners dus ookkleinschalige initiatieven ontplooien voor een buurtje of een deel van een specifieke groep cliënten.

De continuïteitseisen

Lid 4 gaat in op een reëel risico van bewonersinitiatieven: de continuïteit. Het oprichten van eenrechtspersoon geeft de cliënt en de gemeente een basis van zekerheid. Uiteraard kijkt de gemeenteook naar andere elementen, zoals de betrokkenheid van een professionele organisatie (kan eenzorgaanbieder zijn, maar ook een bedrijf of wijkvereniging). In lid 5 is vastgelegd dat een plan niet eenidee van één individu kan zijn, maar een breder draagvlak moet hebben. In de praktijk moet blijken hoelevensvatbaar de ideeën van uitdagers zijn, het is niet wenselijk in de verordening te veel drempels opte werpen.

Aan welke kwaliteitseisen dient een initiatief te voldoen, in vergelijking met de algemeen geldendelokaal vastgelegde kwaliteitseisen

In de verordening staat al aan welke kwaliteitseisen de maatschappelijke ondersteuning moet voldoen.Uiteraard dienen de uitdagers ook aan deze eisen te voldoen. Eventueel aanvullende eisen kunnendaarom alleen betrekking hebben op continuïteit en mogelijk de kwaliteit van de betrokkenen die geenzorgprofessional zijn. In het plan moeten de uitdagers daar aandacht aan besteden. Door dit zo op tenemen in de verordening kan het plan hier op getoetst worden.

Begeleiding van initiatieven in de beginfase en in de uitvoeringsfase

In de praktijk blijken goede ideeën vaak gesmoord te worden in de beginfase, waarin de initiatiefnemersuitvinden aan welke gemeentelijke eisen moeten worden voldaan. De tijd die aan dergelijke ‘bijzaken’dient te worden besteed is redelijk hoog. Dit bevordert de motivatie over het algemeen niet. Lid 6 suba komt daaraan tegemoet, door een onafhankelijke organisatie een rol te geven in de begeleiding vaninitiatieven in de beginfase en uitvoeringsfase.

Verantwoording aan de gemeente

Het mooie van initiatieven van onderop is dat ze de logica van de burger volgen. Maar als ze de gemeenteuitdagen dat ze zaken beter kunnen organiseren, dienen ze wel tot op zekere hoogte te voegen naar dewerkwijze van de gemeente. Met lid 6 sub b wordt voorkomen dat een initiatief ten onder zou kunnengaan, omdat zij de verantwoording volgens de gemeentelijke systematiek niet goed op orde krijgen.

Klachtenregeling

De klachtregeling van aanbieders is in de verordening Wmo geregeld. Voor kleine aanbieders kan diteen probleem vormen. Deels vanwege hun lage overhead (de afhandeling van klachten valt onderoverhead), deels omdat de relatie tussen cliënt en aanbieder heel direct is en daarmee het indienen

van een klacht meestal direct gevolgen heeft voor de relatie tussen hulpverlener en cliënt. Het is daaromaan te bevelen bij de afhandeling van klachten een externe partij een rol te geven. Als de gemeentegaat werken met een (regionale) ombudsfunctie is dit een voor de hand liggende partij om hierin eenrol te vervullen.

Publiek debat over het toekennen of afwijzen van een uitdaging

Initiatieven van onderop zijn een belangrijke (positief geformuleerde) uiting van wat er leeft in desamenleving. Voor de gemeente is het daarom steeds meer van belang deze initiatieven serieus tenemen. Dit kan door de beoordeling (deels) over te laten aan een externe partij (lid 6 sub d), waarbij tedenken valt aan een vorm van intervisie (oordeel vragen aan professionele organisatie buiten de eigengemeente), een deskundigenoordeel (een ‘jury’ van wetenschappers) of een lekenoordeel (van de Wmoraad,cliëntenorganisatie, wijkvereniging). Een combinatie van deze mogelijkheden kan ook.

Openbaar maken aanvraag

Lid 7 legt de verantwoordelijkheid voor het bekend maken van het gemeentelijk oordeel over de uitdagingprimair bij de gemeente. Door de gemeenteraad hierover altijd te informeren kan het publieke debatdesgewenst snel op gang komen.

Nadere regels

Lid 8 geeft het college de mogelijkheid om de uitvoering van het ‘Right to challenge’ in nadere regelsuit te werken.

Artikel 16. Evaluatie

Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau zal plaatsvinden (zie paragraaf5 van de wet), maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten. Bepaald wordt dat de evaluatieminimaal eenmaal per twee jaar plaatsvindt. Dit biedt de ruimte om de verordening vaker te evalueren.

Artikel 17. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

In het tweede lid is overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oudeverordening. In het derde lid is bepaald dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuweverordening zijn ingediend, maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaanop grond van de nieuwe verordening. In het vierde lid is voor lopende bezwaarschriften bepaald datdeze volgens de oude verordening worden afgedaan. Daarnaast bevat de wet nog overgangsrecht voorAWBZ cliënten die overgaan naar de Wmo en voor de doelgroep beschermd wonen (zie de artikelen8.1 tot en met 8.4 van de wet.)