Regeling vervallen per 27-03-2018

Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Súdwest-Fryslân

Geldend van 09-08-2017 t/m 26-03-2018

Intitulé

Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Súdwest-Fryslân

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân besluit:

Gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 2:2 van de Algemene subsidieverordening gemeente Súdwest-Fryslân;

Om de volgende Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Súdwest-Fryslân vast te stellen

Datum: 11 juli 2017

burgemeester,

gemeentesecretaris,

        

drs. H.H. Apotheker

P. Zondervan

Inhoudsopgave

Inleiding

Vaststelling subsidieregelingen

Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen

Programma 1: Sociaal

Hoofdstuk 2: Onderwijs

  • 2.

    1 Peuterspeelzaalwerk

  • 2.

    2 Voorschoolse educatie (peuterspeelzaal)

  • 2.

    3 Vroegschoolse educatie (basisschool)

  • 2.

    4 Zorg voor leerlingen

Hoofdstuk 3: Sport

  • 3.

    1 Sport opleidingen

  • 3.

    2 Sport technisch kader gymnastiek

  • 3.

    3 Sport evenementen

Hoofdstuk 4: Cultuur

  • 4.

    1 Boeken en films

  • 4.

    2 Folkloristische activiteiten

  • 4.

    3 Friese taal

  • 4.

    4 Kunstroute

  • 4.

    5 Muziek, zang en toneel, jaarlijks

  • 4.

    6 Muziek en zang, eenmalig

  • 4.

    7 Musea, eenmalig

  • 4.

    8 Cultuurfonds

  • 4.

    9 Culturele Hoofdstad 2018

Hoofdstuk 5: Voorliggend veld

  • 5.

    1 Jeugdwerk

  • 5.

    2 Dorpshuizen, MFC’s en wijkgebouwen

  • 5.

    3 Kernenfonds

  • 5.

    4 Wijkaanpak 2.0

  • 5.

    5 Vrijwilligerswerk en informele zorg

  • 5.

    6 Ouderenorganisaties

  • 5.

    7 Mei-Inoar Stipejild

Programma 2: Ruimte

Hoofdstuk 6: Werken

  • 6.

    1 Toeristische evenementen

Hoofdstuk 7: Leefomgeving

  • 7.

    1 Cultureel erfgoed

  • 7.

    2 Open Monumentendag

Hoofdstuk 8: Slotbepalingen

Toelichting

Inleiding

In dit document staan de subsidieregelingen van de gemeente Súdwest-Fryslân.

Waarom zijn er subsidieregelingen gemaakt?

We hebben deze gemaakt omdat:

  • ·

    Hierin precies staat wanneer een aanvrager wel of geen subsidie kan krijgen;

  • ·

    Aanvragen hierdoor sneller afgehandeld worden;

  • ·

    We er zo voor zorgen dat we niet meer geld uitgeven dan we willen;

  • ·

    Hiermee een goede, juridische basis bestaat voor de keuzes die we maken.

Waar houden we rekening mee bij het geven van subsidie?

Bij het geven van subsidie houden we rekening met landelijke regels. Daarnaast hebben we zelf op een rij gezet op welke manieren we subsidie willen geven. Dit is allemaal te vinden in:

  • ·

    De Algemene wet bestuursrecht en uitspraken van rechters;

  • ·

    De Algemene subsidieverordening;

  • ·

    De Kadernota subsidies 2012.

Wat staat er in deze documenten?

In de Algemene wet bestuursrecht en Algemene subsidieverordening staan de stappen die we kunnen nemen als we een aanvraag hebben ontvangen. In de Kadernota subsidies staat wat de gemeente belangrijk vindt aan het geven van subsidies. Verder zijn voor alle regelingen beleidsstukken gemaakt. Hierin staat wat we op dat gebied willen bereiken en wat we hiervoor willen doen en betalen.

Wat staat er in de regelingen?

In elke regeling staat:

  • ·

    Voor wie de subsidie is;

  • ·

    Voor welke activiteiten de subsidie is;

  • ·

    De regels die gelden om subsidie te krijgen;

  • ·

    Wanneer de gemeente geen subsidie geeft;

  • ·

    Wanneer de aanvraag ingeleverd moet zijn;

  • ·

    Hoeveel geld er is voor de regeling.

  • .

    Vaststelling subsidieregelingen

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân besluit:

Gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 2:2 van de Algemene subsidieverordening gemeente Súdwest-Fryslân;

Om de volgende Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Súdwest-Fryslân vast te stellen

Datum: 11 juli 2017

burgemeester,

gemeentesecretaris,

drs. H.H. Apotheker

P.Zondervan

1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Afkortingen, Definities en Begrippen

In de nadere regels wordt verstaan onder:

  • 1.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht

  • 2.

    De verordening: Algemene subsidieverordening Súdwest-Fryslân

  • 3.

    De gemeente: de gemeente Súdwest-Fryslân

  • 4.

    Het college: het college van de gemeente Súdwest-Fryslân

  • 5.

    Subsidie: als bedoeld in artikel 4:21 Awb

  • 6.

    Subsidieplafond: als bedoeld in artikel 4:22 Awb

  • 7.

    Subsidieregeling: nadere regel als bedoeld in artikel 2.2 Asv

  • 8.

    Activiteitensubsidie: betreft subsidie voor activiteiten die bijdragen aan de gestelde beleidsdoelen en uitgevoerd worden door rechtspersonen zoals vrijwilligersorganisaties of door natuurlijke (groepen van) personen.

  • 9.

    Budgetsubsidie: betreft subsidie aan professionele instellingen gericht op uitvoering van gemeentelijk beleid waarbij de subsidieontvanger de uitvoering ter hand neemt. De uitvoering is uitgewerkt in te behalen doelstellingen en prestaties en kan worden vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst.

  • 10.

    Projectsubsidie: betreft een eenmalige subsidie aan rechtspersonen voor een geheel van vooraf gedefinieerde activiteiten die in een bepaalde tijd voor een vastgesteld bedrag voor een duidelijke (interne / externe) opdrachtgever wordt gerealiseerd.

  • 11.

    Investeringssubsidie: betreft een eenmalige subsidie ten behoeve van instandhouding, vervangings- investeringen, aankoop of eerste stichting van kapitaalswerken en/of eerste inrichting van een accommodatie.

  • 12.

    Activiteitenplan: een overzicht van de door de subsidieontvanger geplande activiteiten zoveel mogelijk vertaald naar meetbare resultaten.

  • 13.

    Investeringsplan: een overzicht van de door de subsidieontvanger voorgenomen investeringen, gebaseerd op een meerjaren onderhoudsplanning en/of een exploitatieplan.

  • 14.

    Projectplan: een overzicht van de door de subsidieontvanger voorgenomen activiteiten, vertaald in een plan met doel(en), resultaten, middelen en termijn.

  • 15.

    Subsidiabele kosten zijn: noodzakelijke, rechtstreeks aan de uitvoering van de activiteit c.q. het project toe te rekenen en door de subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten, met dien verstande dat ook sprake kan zijn van afschrijvingskosten of kosten voor eigen arbeid.

  • 16.

    Niet-subsidiabele kosten zijn in ieder geval:

    • a.

      kosten, gemaakt voor de datum van indiening van de volledige subsidieaanvraag;

    • b.

      boetes, financiële sancties en hiermee samenhangende kosten

    • c.

      kosten voor juridische ondersteunining.

Artikel 1:2 Indientermijnen

Volgens art. 6.2 van de verordening gelden de volgende termijnen voor het indienen van een aanvraag:

  • 1.

    De indientermijn voor het aanvragen van een jaarlijkse budgetsubsidie of activiteitensubsidie is uiterlijk 1 november voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 2.

    De indientermijn voor het aanvragen van een project- of investeringssubsidie is uiterlijk 4 weken voor aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 3.

    De indientermijn voor het aanvragen en verantwoorden van de jaarlijkse activiteitensubsidie schoolzwemmen is uiterlijk 1 mei.

Artikel 1:3 Weigeringsgronden

Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer:

  • a.

    De subsidievertrekking minder dan € 100,-- is;

  • b.

    niet is voldaan aan de subsidiecriteria;

  • c.

    de subsidieaanvraag wordt ingediend na het plaatsvinden van de activiteit c.q. de aanvangsdatum van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • d.

    het redelijkerwijs te verwachten is dat de subsidieontvanger winst beoogt;

  • e.

    de aanvrager een natuurlijk persoon of groepen van personen is, tenzij dit in de nadere regels is toegestaan;

  • f.

    de organisatorische en / of financiële continuïteit van de aanvrager en/of de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd onvoldoende is gewaarborgd;

  • g.

    de aanvrager geen sluitende begroting indient;

  • h.

    de aanvrager in relatie tot de gevraagde subsidie zelf geen substantiële bijdrage levert aan het realiseren van het gestelde doel;

  • i.

    er geen evenwichtige verhouding is tussen de verwachte resultaten en de gevraagde bijdrage;

  • j.

    al in voldoende mate wordt voorzien in de activiteiten en/of het doel dat wordt nagestreefd;

  • k.

    voor de activiteit al gemeentelijke subsidie is verstrekt;

  • l.

    de openbare toegankelijkheid naar het oordeel van het college onvoldoende is gewaarborgd.

Hoofdstuk 2: Onderwijs

Paragraaf 2.1 Peuterspeelzaalwerk

Artikel 2.1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Wet OKE: Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (Stb. 2010, 296).

  • 2.

    VVE-programma: Een erkend voor- en of vroegschools programma waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd van kinderen in de leeftijd van twee tot zes jaar op het gebied van rekenen, taal, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling. Dit programma is opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugd Instituut.

  • 3.

    Lokaal Educatieve Agenda (LEA): overleg tussen basisonderwijs, Fultura (voortgezet onderwijs, MBO) organisaties voor kinderopvang, peuterspeelzalen en de gemeente.

  • 4.

    Peuterspeelzaalwerk: de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen uitsluitend bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop die kinderen kunnen deelnemen aan het basisonderwijs.

  • 5.

    Reguliere peuterspeelzaal: voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt, anders dan gastouderopvang of kinderopvang in een kindercentrum.

  • 6.

    VVE-peuterspeelzaal: voorziening waar peuterspeelzaalwerk op basis van een VVE-programma plaatsvindt, anders dan gastouderopvang of kinderopvang in een kindercentrum.

  • 7.

    Peuterplaats: een rekeneenheid die overeenkomt met twee dagdelen per week bezoek aan de peuterspeelzaal gedurende ongeveer veertig weken per jaar. Een dagdeel is drie uren.

  • 8.

    Bezette peuterplaats: een peuterplaats die is bezet door een peuter. Dit wordt bepaald door op vier momenten in het jaar (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober) te tellen hoeveel peuters er staan ingeschreven. Het gemiddelde van deze vier momenten bepaalt het aantal bezette peuterplaatsen.

  • 9.

    De Verwijsindex: een systeem waarin hulpverleners en andere professionals de persoonsgegevens registreren van de jongeren (tot 23 jaar) waarover zij zich zorgen maken. Dat zorgt ervoor dat de jongeren die hulp nodig hebben tijdig worden opgemerkt en dat hun hulpverleners elkaar snel vinden.

  • 10.

    Overdrachtsformulier: het door de gemeente ontwikkelde formulier voor de overdracht van peuters naar de basisschool.

  • 11.

    Warme overdracht: de mondelinge overdracht van relevante informatie over een peuter door de peuterleid(st)er naar de basisschool. De peuterleid(st)er zorgt voor een warme overdracht volgens de afspraken die hierover zijn gemaakt met de gemeente. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Samenwerkingsafspraken doorgaande lijn van peuterspeelzaal naar basisschool.

  • 12.

    Harmonisatie: het proces waarbij het peuterspeelzaalwerk aanbod vóór 2018 wordt omgevormd naar peuteropvang dat geregistreerd is als dagopvang in het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen.

Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een jaarlijkse budgetsubsidie verlenen aan reguliere peuterspeelzalen in de gemeente op basis van het aantal bezette peuterplaatsen.

Artikel 2.1.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

  • 1.

    De subsidie bedraagt na harmonisatie per bezette peuterplaats waarop de kinderopvangtoeslag niet van toepassing is € 1.684,80.

  • 2.

    De subsidie bedraagt na harmonisatie per bezette peuterplaats waarop de kinderopvangtoeslag wel van toepassing is € 180,--.

Artikel 2.1.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    De peuterspeelzaal heeft minimaal 8 en maximaal 16 peuters per groep.

  • 2.

    De peuterspeelzaal voldoet aan de landelijke kwaliteitseisen zoals omschreven in de Wet OKE en ARBO-wetgeving. Dit blijkt uit een goedgekeurd inspectierapport van de GGD.

  • 3.

    De peuterspeelzaal functioneert minimaal op ambitieniveau 1 zoals omschreven in de Wet OKE.

  • 4.

    Peuterspeelzaalleid(st)ers zijn geschoold in het signaleren van (ontwikkelings-)problemen. Zij gaan hierover met ouders/verzorgers in gesprek en verwijzen hen door naar de benodigde hulp. De peuterspeelzaal werkt hierin samen met de Jeugdgezondheidszorg en zo nodig met het Gebiedsteam. De peuterspeelzaal maakt gebruik van de Verwijsindex.

  • 5.

    Het bestuur waar de peuterspeelzaal onder valt heeft het convenant Verwijsindex ondertekend en alle leidsters zijn geschoold in het gebruik van de Verwijsindex.

  • 6.

    De peuterspeelzaal moet beschikken over een erkend VVE-programma en leidsters die zijn geschoold in het werken met dit programma.

  • 7.

    De peuterspeelzaal werkt samen met andere peuterspeelzalen, kinderopvang en basisonderwijs gericht op het uitwisselen van kennis, expertise en het realiseren van een goede overdracht.

  • 8.

    De peuterspeelzaal heeft de taak in het (vroeg)signaleren en in de preventie van ontwikkelingsachterstanden en/of opvoedingsproblemen.

  • 9.

    Het bestuur waar de peuterspeelzaal onder valt neemt via de LEA deel aan gestructureerd inhoudelijk overleg tussen peuterspeelzaalwerk, kinderopvang en basisscholen over voor- en vroegschoolse educatie, toeleiding, kwaliteitsbewaking en doorgaande leerlijn.

  • 10.

    De peuterspeelzaal gebruikt het door de gemeente ontwikkelde overdrachtsformulier voor de overdracht van peuters naar de basisschool.

  • 11.

    De peuterspeelzaal zorgt voor een warme overdracht van alle peuters als zij de peuterspeelzaal verlaten.

Artikel 2.1.5 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer een evenwichtige spreiding van voorzieningen naar het oordeel van het college onvoldoende is gewaarborgd.

Artikel 2.1.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 750.000,--.

  • 2.

    Na het verstrijken van de indientermijn worden de aanvragen geprioriteerd. Hierbij geeft het college aanvragen van reguliere peuterspeelzalen waar de gemeente een subsidierelatie mee heeft van drie jaar of meer voorrang.

  • 3.

    Wanneer het subsidieplafond door toepassing van lid 2 wordt bereikt, worden de subsidiebedragen evenredig gekort.

  • 4.

    Wanneer het subsidieplafond door toepassing van lid 2 niet wordt bereikt, worden de overige aanvragen behandeld op volgorde van binnenkomst.

Artikel 2.1.7 Overgangsbepaling

Voor het plaatsvinden van de harmonisatie, maar uiterlijk tot 1 januari 2018, bedraagt de subsidie € 703,-- per bezette peuterplaats.

Paragraaf 2.2 Voorschoolse Educatie (peuterspeelzaal)

Artikel 2.2.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Voorschoolse educatie: educatie die op een peuterspeelzaal wordt aangeboden aan kinderen tussen 2 en 4 jaar.

  • 2.

    Doelgroepkinderen: indicatie door Jeugdgezondheidszorg op basis van de taalopleiding ouders, het resultaat van de vragenlijst stevig ouderschap en een analyse van de taalomgeving.

  • 3.

    VNG-norm: de norm voor de maximale ouderbijdrage voor doelgroepkinderen, zoals vastgelegd in de VNG Adviestabel ouderbijdrage peuterwerk.

  • 4.

    Tutor: een tweede betaalde beroepskracht op de groep die aangewezen is om VVE-doelgroepkinderen extra te ondersteunen en te stimuleren.

  • 5.

    VVE-programma: programma als bedoeld in artikel 2.1.1. lid 2.

  • 6.

    VVE-peuterspeelzaal: peuterspeelzaal als bedoeld in artikel 2.1.1 lid 6.

  • 7.

    leerlingen: leerlingen die op peildatum 1 oktober in het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar staan ingeschreven bij de Dienst Uitvoering Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 8.

    Bezette VVE-peuterplaats: een peuterplaats die is bezet door een vve-peuter. Dit wordt bepaald door op vier momenten in het jaar (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober) te tellen hoeveel vve-peuters er staan ingeschreven. Het gemiddelde van deze vier momenten bepaalt het aantal bezette vve-peuterplaatsen.

  • 9.

    Ouderbeleid: het geheel van samenhangende, doelgerichte en op elkaar afgestemde activiteiten voor ouders. Het ouderbeleid is gebaseerd op de visie dat ouders/verzorgers een essentiële rol spelen bij de opvoeding en ontwikkeling van kinderen en jongeren. Het gaat om educatief partnerschap tussen ouders, VVE-peuterspeelzalen en VVE-scholen en het realiseren van een doorgaande lijn in het ouderbeleid van de verschillende instellingen die zich richten op kinderen tussen 0 tot 6 jaar.

  • 10.

    Overdrachtsformulier: formulier als bedoeld in artikel 2.1.1 lid 10.

  • 11.

    Warme overdracht: overdracht als bedoeld in artikel 2.1.1 lid 11.

  • 12.

    Harmonisatie: harmonisatie als bedoeld in artikel 2.1.1 lid 12

Artikel 2.2.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan, in aanvulling op de subsidiëring op basis van paragraaf 1.5, een jaarlijkse budgetsubsidie verlenen aan VVE-peuterspeelzalen in de gemeente voor:

  • 1.

    het uitvoeren van een VVE-programma.

  • 2.

    het compenseren van het verschil tussen de door de VVE-peuterspeelzaal ontvangen ouderbijdrage voor doelgroepkinderen en de inkomensafhankelijke ouderbijdrage met als maximum de maximale ouderbijdrage op basis van de VNG-norm.

Artikel 2.2.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

  • 1.

    De hoogte van de subsidie ouderbijdrage bedraagt na harmonisatie per bezette peuterplaats waarop de kinderopvangtoeslag niet van toepassing is 200 uur x € 1,59 = € 318,-- (peiljaar 2017).

  • 2.

    De hoogte van de subsidie ouderbijdrage bedraagt na harmonisatie per bezette peuterplaats waarop de kinderopvangtoeslag wel van toepassing is 200 uur x € 8,-- = € 1.600,-- (peiljaar 2017).

  • 3.

    Voor de berekening van de hoogte van de subsidie ouderbijdrage is het inkomensafhankelijke oudertarief, gebaseerd op de VNG-norm, gecorrigeerd voor het vastgestelde uurtarief (€ 8,-- in peiljaar 2017) het uitgangspunt.

Artikel 2.2.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    VVE peuterspeelzalen voldoen aan niveau 2 plus van de Wet OKE, ARBO-wetgeving, het toetsingskader van de GGD en de Inspectie van Onderwijs.

  • 2.

    Er wordt gewerkt met een bewezen effectief VVE programma.

  • 3.

    Alle medewerkers zijn geschoold of worden (bij)geschoold in de erkende VVE-methodiek.

  • 4.

    VVE-peuterspeelzalen, zorgen voor een heldere eenduidige informatieoverdracht van de peuters.

  • 5.

    VVE-peuterspeelzalen, voeren op initiatief van de gemeente minimaal 2 keer per jaar met elkaar overleg over thema’s zoals: overdracht, doorstroming en inhoudelijke samenwerking.

  • 6.

    De doelgroepkinderen volgen de voorschoolse educatie minimaal 4 dagdelen per week of minimaal 10 uur per week.

  • 7.

    Op een VVE-peuterspeelzaal is ieder dagdeel een tutor aanwezig gedurende het gehele dagdeel.

  • 8.

    Er vindt een warme overdracht plaats van VVE-peuterspeelzaal naar basisschool middels overdrachtsprotocollen.

  • 9.

    Er vindt een structurele samenwerking plaats tussen VVE-peuterspeelzalen / kinderdagverblijven en samenwerkende basisscholen.

  • 10.

    De ouderbijdrage voor doelgroepkinderen is gelijk aan de VNG-norm.

  • 11.

    We streven er naar dat 50% van de peuterplaatsen moet worden bezet door doelgroepkinderen.

  • 12.

    Doelgroepkinderen worden met voorrang geplaatst op een VVE-peuterspeelzaal.

  • 13.

    De VVE-peuterspeelzaal heeft ouderbeleid ontwikkeld en uitgewerkt in een ouderbeleidsplan. Ouders kunnen het ouderbeleidsplan op de peuterspeelzaal inzien.

  • 14.

    De VVE-peuterspeelzaal gebruikt het door de gemeente ontwikkelde overdrachtsformulier voor de overdracht van peuters naar de basisschool.

  • 15.

    De VVE-peuterspeelzaal zorgt voor een warme overdracht van alle peuters als zij de peuterspeelzaal verlaten.

Artikel 2.2.5 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer een evenwichtige spreiding van voorzieningen naar het oordeel van het college onvoldoende is gewaarborgd.

Artikel 2.2.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    De subsidieplafonds worden jaarlijks door het college vastgesteld.

  • 2.

    Het subsidieplafond voor het uitvoeren van VVE-programma’s bedraagt voor 2017 € 126.000,--, (=266 VVE-peuterplaatsen).

  • 3.

    Het subsidieplafond voor compensatie in de ouderbijdrage bedraagt voor 2017 € 85.000,--.

  • 4.

    Na het verstrijken van de indientermijn worden de aanvragen geprioriteerd. Hierbij geeft het college aanvragen van organisaties waar de gemeente een subsidierelatie mee heeft van drie jaar of meer voorrang.

  • 5.

    Wanneer het subsidieplafond door toepassing van lid 4 wordt bereikt, worden de subsidiebedragen evenredig gekort.

  • 6.

    Wanneer het subsidieplafond door toepassing van lid 4 niet wordt bereikt, worden de overige aanvragen behandeld op volgorde van binnenkomst. Wanneer de volgorde niet is te bepalen, vindt deze plaats door middel van loting.

Artikel 2.2.7 Overgangsbepaling

Voor het plaatsvinden van de harmonisatie, maar uiterlijk tot 1 januari 2018, bedraagt de subsidie voor het uitvoeren van een VVE-programma € 473,-- per bezette VVE-peuterplaats.

Paragraaf 2.3 Vroegschoolse Educatie (basisschool)

Artikel 2.3.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Vroegschoolse educatie: educatie die wordt aangeboden in de eerste twee leerjaren van de basisschool.

  • 2.

    VVE-programma: programma als bedoeld in artikel 2.1.1. lid 2.

  • 3.

    VVE-peuterspeelzaal: peuterspeelzaal als bedoeld in artikel 2.1.1 lid 6.

  • 4.

    gewichtenleerling: een leerling als bedoeld in de gewichtenregeling van de minister van OC&W.

  • 5.

    leerlingen: leerling als bedoeld in artikel 2.1.1 lid 7.

Artikel 2.3.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een jaarlijkse budgetsubsidie verlenen aan basisscholen in de gemeente die structureel samenwerken met een VVE-peuterspeelzaal en meer dan 10% gewichtenleerlingen met een minimum van 24 gewichtenleerlingen hebben.

Artikel 2.3.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

Het jaarlijks beschikbare bedrag wordt naar rato verdeeld over de aanvragers op grond van het aantal bij de school ingeschreven gewichtenleerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar.

Artikel 2.3.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    De subsidie wordt ingezet voor de bekostiging van een tutor die in de klas aanwezig is.

  • 2.

    De subsidie wordt ingezet voor de aanschaf van en scholing in een bewezen effectief VVE-programma waarbij de doorgaande lijn met de VVE-peuterspeelzaal wordt bewerkstelligd.

  • 3.

    De rijksmiddelen die de basisschool zelf ontvangt voor het bestrijden van onderwijsachterstanden worden volledig ingezet als cofinanciering.

  • 4.

    De school dient mee te werken en uitvoering te geven aan resultaatafspraken tussen gemeente en de betreffende schoolbesturen.

Artikel 2.3.5 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer een juiste spreiding van voorzieningen naar het oordeel van het college onvoldoende is gewaarborgd.

Artikel 2.3.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 89.000,--.

  • 2.

    De subsidie wordt verdeeld conform de systematiek als beschreven in artikel 2.3.3.

Paragraaf 2.4 Zorg voor leerlingen

Artikel 2.4.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    preventieve zorg: vormen van lichte hulp, signalering, preventief werken en opvoedingsondersteuning.

  • 2.

    leerling: leerling als bedoeld in artikel 2.1.1 lid 7.

Artikel 2.4.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een jaarlijkse activiteitensubsidie verlenen aan scholen voor primair onderwijs, SBO en (V)SO in de gemeente voor het verlenen van preventieve zorg aan haar leerlingen. Inzet van de zorgmiddelen van de gemeente en scholen moeten in samenhang worden ingezet en ondersteunend werken aan de doelstellingen van Passend Onderwijs en de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor zorg voor jeugd.

Artikel 2.4.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt € 15,-- per leerling per jaar.

Artikel 2.4.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen moet de subsidie worden ingezet voor preventieve zorg: vormen van lichte hulp, signalering, preventief werken en opvoedingsondersteuning.

De subsidie mag niet worden ingezet voor taken die primair de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur zijn, te weten kwaliteitszorg, interne begeleiding, systeembegeleiding, professionalisering, schoolontwikkeling, implementatie van onderwijsconcepten en onderwijsmethoden.

Artikel 2.4.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 129.000,--.

  • 2.

    Indien het totaal van de te verlenen subsidies meer bedraagt dan het subsidieplafond, worden de subsidiebedragen evenredig gekort.

Hoofdstuk 3: Sport

Paragraaf 3.1Sport opleidingen

Artikel 3.1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Cursist: een persoon die, om de sportvereniging te kunnen ondersteunen bij haar activiteiten, een opleiding nodig heeft.

  • 2.

    Opleiding: een sporttechnische opleiding die plaatsvindt volgens een door de sportbond erkend opleidingsprogramma voor (jeugd)trainer of (jeugd)coach, bestuurlijk kader, wedstrijdleiding, scheidsrechter en/of ondersteunde opleidingen zoals EHBO of gebruik AED.

  • 3.

    Sportvereniging: een statutair in de gemeente gevestigde vereniging of stichting die als voornaamste activiteit, al dan niet in competitieverband, gelegenheid biedt sport te beoefenen.

Artikel 3.1.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige activiteitensubsidie verstrekken aan een sportvereniging voor het (deels) bekostigen van een opleiding.

Artikel 3.1.3 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 500,-- per cursist.

  • 2.

    Onder subsidiabele kosten wordt cursusgeld, voorgeschreven boeken en lesmateriaal en examengeld verstaan.

Artikel 3.1.4 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer de aanvraag na het einde van de opleiding wordt ingediend.

Artikel 3.1.5 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 25.000,--.

  • 2.

    Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

Paragraaf 3.2 Sporttechnisch kader gymnastiek

Artikel 3.2.1 Begripsbepalingen

Gymvereniging: een vereniging uit de gemeente met volledige rechtsbevoegdheid, die als voornaamste activiteit gelegenheid biedt gymnastiek te beoefenen, die is aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie en die geen mensen bij voorbaat uitsluit van een lidmaatschap.

Artikel 3.2.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan gymverenigingen een jaarlijkse subsidie verlenen ter hoogte van 50% van de werkgeverslasten sociale verzekeringen voor de duur van maximaal vier jaar.

Artikel 3.2.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 50% van de werkgeverslasten sociale verzekeringen.

Artikel 3.2.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de gymvereniging de uitvoering van het werkgeverschap te hebben overgedragen aan de Stichting Sport Werkgever Fryslân.

Artikel 3.2.5 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 10.000,--.

  • 2.

    Indien het totaal van de te verlenen subsidies meer bedraagt dan het subsidieplafond, worden de subsidiebedragen evenredig gekort.

Paragraaf 3.3 Sportevenementen

Artikel 3.3.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Sportvereniging: een sportvereniging als bedoeld in artikel 3.1.1.

  • 2.

    Sportinstelling: een rechtspersoon, niet zijnde een sportvereniging, die als voornaamste activiteit gelegenheid biedt sport actief of passief te beoefenen, waarbij de betreffende tak van sport door het NOC*NSF is erkend;

  • 3.

    Sportevenement: een breedtesportevenement of een topsportevenement.

  • 4.

    Breedtesportevenement: een openbaar toegankelijke sportactiviteit, waarbij stimulering van bewegen en/of talentontwikkeling centraal staat;

  • 5.

    Topsportevenement: een openbaar toegankelijke activiteit die door de betreffende landelijke sportbond of NOC*NSF wordt gekwalificeerd als van topniveau.

Artikel 3.3.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan een sportvereniging of sportinstelling een éénmalige activiteitensubsidie verstrekken voor de organisatie van een sportevenement.

Artikel 3.3.3 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie voor de organisatie van een breedtesportevenement bedraagt maximaal 35% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 1.500,--.

  • 2.

    De subsidie voor de organisatie van een topsportevenement bedraagt maximaal 35% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 2.500,--.

Artikel 3.3.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    Het sportevenement vindt geheel of voor een aanzienlijk deel plaats in de gemeente.

  • 2.

    Het breedtesportevenement is geen onderdeel van de reguliere activiteiten van de aanvrager.

  • 3.

    Om een directe uitstraling naar breedtesport te hebben, moet bij de organisatie van het sportevenement een lokale sportvereniging worden betrokken.

Artikel 3.3.5 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan subsidieverstrekking weigeren wanneer de sportvereniging of sportinstelling in de vijf voorgaande jaren subsidie heeft ontvangen voor de organisatie van een naar het oordeel van het college vergelijkbare activiteit.

Artikel 3.3.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 14.000,--.

  • 2.

    Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.

Hoofdstuk 4: Cultuur

Paragraaf 4.1 Boeken en Films

Artikel 4.1.1 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan natuurlijke personen, groepen van personen of rechtspersonen subsidie verstrekken ten behoeve van de uitgifte van een boek, film of vergelijkbaar materiaal.

Artikel 4.1.2 Hoogte van de subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt maximaal € 1.000,-- op basis van de ingediende begroting en het financieringsoverzicht.

Artikel 4.1.3 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient het te subsidiëren project naar het oordeel van het college van voldoende kwaliteit te zijn, zowel inhoudelijk als qua vormgeving.

Artikel 4.1.4 Aanvullende weigeringsgronden

Het college neemt per aanvrager per jaar maximaal één aanvraag in behandeling.

Artikel 4.1.5 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 3.000,--.

  • 2.

    Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

Paragraaf 4.2 Folkloristische activiteiten

Artikel 4.2.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Traditioneel folkloristische groep: een organisatie die zich actief bezig houdt met het in standhouden en bekendmaken van volksculturen en tradities.

  • 2.

    Folkloristische activiteiten: activiteiten van een traditioneel folkloristische groep zoals dans, muziek, het geven van presentaties over tradities/gebruiken en kostuums.

  • 3.

    Lid/leden: lid/leden die op peildatum 1 september van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar staan ingeschreven bij de groep en die de activiteiten ervan mede uitvoeren.

  • 4.

    Optreden: een folkloristische activiteit waarbij de traditioneel folkloristische groep aantoonbaar haar kunsten vertoont aan publiek. De volgende zaken vallen buiten dit begrip:

    • a.

      het verlenen van een bijdrage aan een jubileumfeest c.q. receptie.

    • b.

      het verlenen van een bijdrage bij een bruiloft of rouwdienst.

    • c.

      het op eigen initiatief en zonder vergoeding verzorgen van optreden.

Artikel 4.2.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een subsidie verlenen aan een statutair in de gemeente gevestigde traditioneel folkloristische groep voor het uitvoeren van folkloristische activiteiten.

Artikel 4.2.3 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie wordt jaarlijks als volgt bepaald:

Component A:

50% budget

Component B:

25% budget

Component C:

25% budget

Budgetverdeling naar rato op basis van het aantal leden:

Klein (10-20 leden) : basisbedrag x 1

Groot (20+ leden) : basisbedrag x 2

Budgetverdeling naar rato o.b.v. het aantal optredens in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar

Evenredige verdeling over de groepen die voornamelijk de volkscultuur en tradities van (delen van) de eigen gemeente in standhouden en bekendmaken

Artikel 4.2.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient een aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    Het aantal leden bedraagt minimaal 10.

  • 2.

    Het aantal optredens in de gemeente bedraagt per jaar minimaal 2.

  • 3.

    Om in aanmerking te komen voor de subsidiecomponent C is aansluiting bij de Federatie van Folkloristische Groepen in Nederland een voorwaarde.

Artikel 4.2.5 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 10.661,--.

  • 2.

    De subsidie wordt verdeeld conform de systematiek als beschreven in artikel 4.2.3.

Paragraaf 4.3 Friese taal

Artikel 4.3.1 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige activiteitensubsidie verstrekken aan een natuurlijke persoon of aan een statutair in de gemeente gevestigde rechtspersoon voor het organiseren van een activiteit, die bijdraagt aan de zichtbaarheid van de Friese taal in de gemeente.

Artikel 4.3.2 Hoogte van de subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 2.000,-- per activiteit.

Artikel 4.3.3 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen moet de activiteit een aanvulling zijn op het huidige aanbod in de gemeente.

Artikel 4.3.4 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college neemt per aanvrager jaarlijks maximaal één aanvraag in behandeling.

  • 2.

    Het college kan subsidieverstrekking weigeren wanneer aan dezelfde aanvrager in de afgelopen drie jaar voor hetzelfde of een vergelijkbare activiteit is bijgedragen.

  • 3.

    Het college kan subsidieverstrekking weigeren wanneer de activiteit niet wordt georganiseerd in samenwerking met minimaal twee andere partijen, waarvan tenminste één partij in de gemeente gevestigd is.

Artikel 4.3.5 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 8.000,--.

  • 2.

    Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.

Paragraaf 4.4 Kunstroute

Artikel 4.4.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Beeldende kunst: vormen van kunst waarbij de afbeelding voorop staat, zoals: schilderkunst, textiele werkvormen, grafiek, beeldhouwkunst, fotografie en film.

  • 2.

    Kunstroute: evenement of geheel van activiteiten rondom een route in de gemeente, gericht op het onder de aandacht brengen van het werk van actieve kunstenaars (van nu.)

Artikel 4.4.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan een statutair in de gemeente gevestigde rechtspersoon een eenmalige activiteitensubsidie verstrekken voor de organisatie van een kunstroute.

Artikel 4.4.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 1.250,-- per activiteit.

Artikel 4.4.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de activiteit te worden georganiseerd in samenwerking met minimaal twee andere (in de gemeente gevestigde) partijen.

Artikel 4.4.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college neemt per aanvrager jaarlijks maximaal één aanvraag in behandeling.

  • 2.

    Het college weigert subsidieverstrekking indien de activiteit wordt georganiseerd rondom openbaar kunstbezit, en daarmee het karakter van een stadswandeling heeft.

Artikel 4.4.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 5.000,--.

  • 2.

    Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.

Paragraaf 4.5 Muziek, zang en toneel, jaarlijks

Artikel 4.5.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Amateurkunst: Een activiteit op het gebied van muziek, zang of toneel, beoefend in de vrije tijd.

  • 2.

    Lid/leden: contributie betalend lid/leden die op peildatum 1 september van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar lid is van de subsidieontvanger en die de activiteiten ervan mede uitvoeren.

  • 3.

    Speler: een lid die in het afgelopen seizoen twee of meermalen heeft meegespeeld in één of meer voorstellingen.

  • 4.

    Optreden: een openbaar toegankelijke activiteit waarbij de organisatie aantoonbaar en tegen financiële vergoeding haar kunsten vertoont aan minimaal 50 bezoekers. Het optreden kan zowel binnen als buiten de gemeente plaatsvinden.

  • 5.

    Voorstelling: een openbaar toegankelijke activiteit waarbij de organisatie aantoonbaar haar kunsten vertoont aan minimaal 50 bezoekers.

Artikel 4.5.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan verenigingen of stichtingen die in de gemeente zijn gevestigd, op het terrein van amateurkunst een jaarlijkse activiteitensubsidie verstrekken.

Artikel 4.5.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie voor een activiteit op het terrein van muziek, zang en toneel wordt als volgt bepaald:

Muziek

  • 1.

    een bedrag van € 5.000,-- wordt naar rato verdeeld op basis van het aantal internationale optredens in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar. Het gaat hier om een bedrag van maximaal € 500,-- per optreden tot een maximum van € 2.500,-- per vereniging.

  • 2.

    vervolgens wordt 75% van het beschikbare budget naar rato verdeeld op basis van het aantal leden.

  • 3.

    de overige 25% van het beschikbare budget wordt naar rato verdeeld op basis van het totaal aantal optredens in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar.

Zang

  • 4.

    75% van het beschikbare budget wordt naar rato verdeeld op basis van het aantal leden.

  • 5.

    25% van het beschikbare budget wordt naar rato verdeeld op basis van het aantal optredens in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar.

Toneel

  • 6.

    Het jaarlijks beschikbare budget wordt als volgt verdeeld:

50% spelers

25% opleiding/kwaliteitsontwikkeling

25% voorstellingen

Budgetverdeling naar rato op basis van het aantal spelers:

·Klein (5-14 spelers): basisbedrag x 1

·Groot (15+ spelers): basisbedrag x 2

Budgetverdeling naar rato op basis van het aantal subsidieontvangers.

Budgetverdeling naar rato op basis van het aantal voorstellingen in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar.

Artikel 4.5.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient een aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:

Minimum aantal Leden

Minimum aantal repetities p/jaar

Minimum aantal optredens p/jaar

in de gemeente zelf

Muziek

15

20

2

Zang

10

20

2

Minimum aantal spelers

Minimum aantal repetities p/jaar

Minimum aantal voorstellingen p/jaar

in de gemeente zelf

Toneel

4

16

2

Artikel 4.5.5 Aanvullende weigeringsgronden

Het college weigert subsidieverlening wanneer de aanvrager niet is ingeschreven in het Nederlands Handelsregister (NHR).

Artikel 4.5.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld.

  • 2.

    Het subsidieplafond voor muziek bedraagt voor 2017 € 106.729,--.

  • 3.

    Het subsidieplafond voor zang bedraagt voor 2017 € 47.088,--.

  • 4.

    Het subsidieplafond voor toneel bedraagt voor 2017 € 10.035,--.

  • 5.

    De subsidie wordt verdeeld conform de systematiek als beschreven in artikel 4.5.3.

Paragraaf 4.6 Muziek en zang, eenmalig

Artikel 4.6.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Amateurkunst: amateurkunst als bedoeld in artikel 4.5.1.

  • 2.

    Innovatief: een vernieuwende activiteit gericht op het werven van nieuwe leden, de stimulering van de Friese taal/cultuur, kwaliteitsverbetering en/of promotie van de gemeente op provinciaal of hoger niveau.

  • 3.

    Concours: concours op nationaal of hoger niveau.

Artikel 4.6.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan muziek- en/of zangverenigingen een eenmalige activiteitensubsidie verlenen voor:

  • 1.

    het organiseren van een innovatieve activiteit.

  • 2.

    deelname aan een concours.

Artikel 4.6.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De hoogte van de subsidie wordt als volgt bepaald:

  • 1.

    De subsidie voor innovatieve activiteiten bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 1.000,-- per activiteit.

  • 2.

    De subsidie voor deelname aan een concours bedraagt € 500,--.

Artikel 4.6.4 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college weigert subsidieverlening voor innovatieve activiteiten en concoursen wanneer de aanvrager niet voor een subsidie op basis van paragraaf 4.5 in aanmerking komt.

  • 2.

    Het college neemt per aanvrager per jaar maximaal twee aanvragen in behandeling.

  • 3.

    Het college kan subsidieverlening voor deelname aan een concours weigeren wanneer aan dezelfde aanvrager in de afgelopen drie jaar hiervoor subsidie is verstrekt.

  • 4.

    Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer de innovatieve activiteiten naar het oordeel van het college geen aanvulling op het bestaande aanbod van de aanvrager zijn of niet voldoende openbaar toegankelijk zijn.

Artikel 4.6.5 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 16.535,--.

  • 2.

    Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.

  • 3.

    Het college stelt de federatie van muziek- en zangverenigingen (Femuza) in de gelegenheid advies uit te brengen over de beoordeling van de aanvragen gericht op innovatieve activiteiten.

Paragraaf 4.7 Musea, eenmalig

Artikel 4.7.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    (voorlopig) Geregistreerd museum: een instelling uit de gemeente die:

    • a.

      voldoet aan de eisen genoemd in de ICOM-definitie (zie lid 2) en

    • b.

      (voorlopig) is opgenomen in het Museumregister Nederland.

    • c.

      de bij de (voorlopige) registratie behorende museumnormen in acht neemt.

    • d.

      (bijna) in het bezit is van het Certificaat Geregistreerd Museum.

  • 2.

    International Council of Museums (ICOM)-definitie: een museum is een permanente instelling, niet gericht op het behalen van winst, toegankelijk voor publiek, die ten dienste staat van de samenleving en haar ontwikkeling. Een museum verwerft, behoudt, onderzoekt, presenteert, documenteert en geeft bekendheid aan de materiële en immateriële getuigenissen van de mens en zijn omgeving, voor doeleinden van studie, educatie en genoegen.

  • 3.

    Potentieel geregistreerd museum: een instelling uit de gemeente die op basis van een intentieovereenkomst binnen drie tot vijf jaar toewerkt naar de status van geregistreerd museum.

  • 4.

    SSM-ZWF: Stichting Samenwerking Musea Zuidwest Friesland.

Artikel 4.7.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige subsidie verstrekken aan (voorlopig of potentieel) geregistreerde musea in de gemeente en aan SSM-ZWF voor innovatieve activiteiten, die zich richten op:

  • 1.

    een wezenlijke vernieuwing van programmering en presentatie.

  • 2.

    verbetering van de publieksgerichtheid.

  • 3.

    een duidelijke kwaliteitsimpuls van het museum en/of deskundigheidsbevordering van de vrijwillige medewerkers en/of personeel dat in loondienst van de instelling is.

  • 4.

    meer of nieuwe vormen van samenwerking tussen de musea (twee of meer samenwerkende partijen), zowel lokaal als bovenlokaal, of met andere (culturele) instellingen.

Artikel 4.7.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

  • 1.

    De hoogte van de subsidie voor innovatieve activiteiten bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten tot een maximum bedrag van € 2.500,-- per aanvraag.

  • 2.

    De volgende zaken zijn niet subsidiabele kosten: de aanschaf van apparatuur zijnde (vervanging van) machines, computers, beamers, touchscreens etcetera).

Artikel 4.7.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen geldt dat de subsidiabele activiteiten een aanvulling moeten zijn op het bestaande aanbod van de aanvrager.

Artikel 4.7.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college neemt per aanvrager per indientermijn als bedoeld in artikel 4.7.7 maximaal één aanvraag in behandeling.

  • 2.

    Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer door dezelfde aanvrager in de afgelopen drie jaar voor dezelfde of een vergelijkbare activiteit subsidie is verstrekt in het kader van deze regeling.

Artikel 4.7.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 15.000,--.

  • 2.

    Voor beide tijdvakken (zie art. 4.7.7) waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, is een bedrag van 50% van het subsidieplafond beschikbaar.

  • 3.

    Wanneer na het eerste tijdvak nog geld resteert wordt het restant overgeheveld naar het tweede tijdvak.

  • 4.

    Na het verstrijken van de indientermijn worden de aanvragen geprioriteerd.

    • a.

      Als eerste komen in aanmerking aanvragen van subsidieaanvragers die geen jaarlijkse subsidie van de gemeente ontvangen.

    • b.

      Vervolgens geeft het college aanvragen een hogere prioriteit wanneer de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar het oordeel van het college meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 4.7.7 Indientermijn

  • 1.

    De volgende termijnen gelden voor het indienen van een aanvraag:

    • a.

      vóór 1 november wanneer de activiteit plaatsvindt in het tijdvak van 1 januari tot en met 30 juni van het volgende kalenderjaar.

    • b.

      vóór 1 mei wanneer de activiteit plaatsvindt in het tijdvak van 1 juli tot en met 31 december van hetzelfde kalenderjaar.

Paragraaf 4.8 Cultuurfonds

Artikel 4.8.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Cultuur: het geheel van activiteiten van kunst, ontspanning en vermaak.

  • 2.

    Amateurkunstenaar: hieronder worden kunstenaars verstaan die hun culturele activiteiten beoefenen zonder daarmee in hun levensonderhoud te willen voorzien.

Artikel 4.8.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verstrekken voor eenmalige initiatieven die een bijdrage leveren aan het culturele leven in de gemeente en een aanvulling zijn op het bestaande aanbod.

Artikel 4.8.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten. Er wordt maximaal € 2.500,-- per activiteit verstrekt.

Artikel 4.8.4 Subsidiecriteria

De te subsidiëren activiteit moet aan tenminste vier van de onderstaande criteria voldoen. De activiteit moet:

  • 1.

    aandacht besteden aan het bereiken van nieuw publiek en/of bijzondere publieksgroepen, zowel in dorpen of steden als daarbuiten.

  • 2.

    zich afspelen op nieuwe/bijzondere locaties.

  • 3.

    georganiseerd worden door/voor/en met jongeren.

  • 4.

    mengvormen van verschillende kunstdisciplines laten zien.

  • 5.

    het imago van de gemeente versterken door het verbinden van cultuurhistorie met recreatie, wonen en/of werken.

  • 6.

    georganiseerd worden door twee of meer samenwerkende partijen, waarvan tenminste één partij in de gemeente gevestigd is.

  • 7.

    georganiseerd en/of uitgevoerd worden met amateurkunstenaars uit de gemeente. Zij spelen aantoonbaar een belangrijke rol bij de te subsidiëren activiteit.

Artikel 4.8.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan subsidieverstrekking weigeren wanneer de aanvrager in de drie jaar voorafgaand aan het plaatsvinden van de activiteit subsidie heeft ontvangen in het kader van deze regeling.

  • 2.

    Het college weigert subsidieverstrekking wanneer de activiteit naar het oordeel van het college het karakter heeft van een feest of receptie.

Artikel 4.8.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 30.700,--.

  • 2.

    Per indientermijn is een bedrag van € 10.233,-- beschikbaar.

  • 3.

    Wanneer na een termijn geld resteert wordt dit overgeheveld naar de volgende termijn.

  • 4.

    Na het verstrijken van de indientermijn worden de volledige aanvragen geprioriteerd. Hierbij geeft het college aanvragen een hogere prioriteit wanneer de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting van meer belang is voor het beleid en meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 4.8.7 Indientermijn

De volgende indientermijnen gelden jaarlijks voor het indienen van een aanvraag:

  • ·

    eerste termijn: 1 april

  • ·

    tweede termijn: 1 juli

  • ·

    derde termijn: 1 november

Paragraaf 4.9 Culturele Hoofdstad 2018

Artikel 4.9.1 Begripsbepalingen

Evenement: samengesteld geheel van voor publiek toegankelijke culturele, informatieve of historische activiteiten met een tijdelijk en eenmalig karakter.

Artikel 4.9.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige activiteitensubsidie verstrekken aan een rechtspersoon voor het voorbereiden en starten van een evenement in de gemeente, die in het kader van Culturele Hoofdstad 2018 wordt georganiseerd.

Artikel 4.9.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 1.009,-- voor initiatieven in kernen of een combinatie daarvan tot 1.000 inwoners.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 2.018,-- voor initiatieven in kernen of een combinatie daarvan tussen 1.000 tot 2.000 inwoners.

  • 3.

    De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 4.036,-- voor initiatieven in kernen of een combinatie daarvan tussen 2.000 tot 4.000 inwoners.

  • 4.

    De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 6.064,-- voor initiatieven in kernen of een combinatie daarvan van 4.000 inwoners of meer.

  • 5.

    De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld op basis van de aard en omvang van de activiteiten en bedraagt nooit meer dan 40% van de subsidiabele kosten.

  • 6.

    Kosten die verband houden met de reguliere werkzaamheden van de subsidieontvanger komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 7.

    Voor het bepalen van de subsidiabele kosten worden vrijwilligersuren gewaardeerd op € 9,78 per uur per vrijwilliger.

Artikel 4.9.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    Het evenement moet direct verband houden met de realisatie en invulling van het activiteitenprogramma voor Culturele Hoofdstad van de gemeente.

  • 2.

    Het evenement moet naar het oordeel van het college bijdragen aan een divers aanbod door:

    • a.

      een gelijkmatige spreiding binnen de gemeente van evenementen naar doelgroep en soort.

    • b.

      qua locatie en tijd goed te passen binnen het bestaande aanbod.

  • 3.

    Het evenement moet naar het oordeel van het college voldoende invulling geven aan de volgende punten:

    • a.

      de mate waarin er draagvlak voor de activiteit bestaat in het betrokken gebied (draagvlak).

    • b.

      de mate waarin de activiteit leidt tot een voortdurende situatie of een voortdurende activiteit (continuïteit).

    • c.

      de mate waarin de activiteit samenwerking bewerkstelligt in de uitvoering van het project (samenwerking).

    • d.

      de mate waarin de activiteit een positieve bijdrage levert aan kansen voor mensen die een minder kansrijke positie in de samenleving hebben (empowerment).

    • e.

      de mate waarin de activiteit een positieve bijdrage levert aan natuur en milieu (ecology).

    • f.

      de mate waarin de activiteit vernieuwend is voor het gebied waarop de activiteit betrekking heeft (uniciteit).

Artikel 4.9.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college weigert subsidieverlening wanneer de activiteit bestaat uit het organiseren van een (dorps- of buurt)feest, borrel, optocht, braderie, barbecue of daarmee gelijk te stellen activiteit.

  • 2.

    Het college weigert subsidieverlening wanneer uit de rangschikking als bedoeld in artikel 3.15.6 lid 4 blijkt dat de aanvraag minder dan 8 punten scoort.

Artikel 4.9.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond bedraagt voor de jaren 2016 tot en met 2018 € 100.000,--.

  • 2.

    Per indientermijn als bedoeld in artikel 4.9.7 is een bedrag van € 20.000,-- beschikbaar.

  • 3.

    Bij de beoordeling rangschikt het college de aanvragen zodanig dat een aanvraag hoger gerangschikt wordt naarmate die naar hun oordeel meer voldoet aan de punten uit artikel 4.9.4 lid 3.

  • 4.

    Bij de rangschikking worden maximaal 26 punten toegekend met de volgende maxima per criterium:

    • a.

      5 punten voor draagvlak.

    • b.

      5 punten voor continuïteit.

    • c.

      5 punten voor samenwerking.

    • d.

      5 punten voor empowerment.

    • e.

      5 punten voor ecology.

    • f.

      1 punt voor uniciteit.

  • 5.

    Het college verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van de rangschikking voor aanvragen die minimaal 8 punten hebben gescoord.

  • 6.

    Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die even hoog zijn gerangschikt, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt het budget naar rato verdeeld.

  • 7.

    Wanneer er na een indientermijn geld resteert wordt het restant overgeheveld naar de volgende termijn.

Artikel 4.9.7 Indientermijn

De volgende termijnen gelden voor het indienen van een aanvraag:

  • ·

    2017: 1 april, 1 juli en 1 november

  • ·

    2018: 1 april

Hoofdstuk 5: Voorliggend veld

Paragraaf 5.1 Jeugdwerk

Artikel 5.1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    vrijwillig jeugdwerk: activiteiten om jeugd in leeftijdgebonden organisaties in de vrijetijdssector ontspanning te bieden, te vormen en te helpen.

  • 2.

    jeugd(igen): personen in de leeftijd van 4 tot en met 23 jaar.

  • 3.

    jeugdvereniging: een vereniging, groep van personen of natuurlijke personen die actief is op het terrein van vrijwillig jeugdwerk.

Artikel 5.1.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken aan jeugdverenigingen die zijn gevestigd in de gemeente voor het organiseren van activiteiten die bijdragen aan het bevorderen van het welzijn en het maximaliseren van de ontwikkelingskansen van jeugd.

  • 2.

    De volgende activiteiten zijn hierbij als niet subsidiabel aangemerkt:

    • a.

      financiële acties die op winst gericht zijn;

    • b.

      activiteiten die niet specifiek op jongeren zijn gericht;

    • c.

      activiteiten waarbij het openbare karakter naar het oordeel van het college onvoldoende is gewaarborgd, zoals catechese en kindernevendiensten.

Artikel 5.1.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De subsidie wordt verdeeld zoals in artikel 5.1.6 is geregeld.

Artikel 5.1.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    de te subsidiëren activiteiten moeten gericht zijn op ontmoeting, activering, ontplooiing, educatie en bewustwording (van waarden en normen).

  • 2.

    het moet gaan om minimaal vier activiteiten per jaar.

  • 3.

    het gemiddeld aantal jeugdigen dat de activiteiten bezoekt, bedraagt minimaal vijftien.

  • 4.

    Het openbare karakter moet naar het oordeel van het college voldoende zijn gewaarborgd.

Artikel 5.1.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 21.465,--.

  • 2.

    50% van de beschikbare middelen wordt naar rato verdeeld over de aanvragers op basis van het aantal activiteiten dat men verwacht te organiseren.

  • 3.

    50% van de beschikbare middelen wordt naar rato verdeeld over de aanvragers op basis van het aantal deelnemers dat men verwacht.

Paragraaf 5.2Dorpshuizen, MFC’s en wijkgebouwen

Artikel 5.2.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen: dit zijn openbare accommodaties die voor alle dorps- of wijkbewoners toegankelijk zijn, ongeacht geloof, seksuele geaardheid of lichamelijke / geestelijke beperking. Het verenigingsleven kan hier haar activiteiten uitvoeren. Het eigendom en/of beheer is in handen van een bestuur met vertegenwoordigers uit de lokale gemeenschap.

  • 2.

    Mfc: multi functioneel centrum dat gebruikt wordt als dorpshuis of wijkgebouw.

  • 3.

    Grote dorpshuizen, mfc’s/wijkgebouwen: grote accommodaties, met meerdere functies en een sportvoorziening. Meestal hebben zij een bovenlokale of regionale functie.

  • 4.

    Middelgrote dorpshuizen/wijkgebouwen: middelgrote accommodaties met meerdere functies vooral gericht op het eigen dorp of wijk. Er is vaak een gymzaal aanwezig waar de basisschool gebruik van maakt. Twee gebouwen met een specifieke culturele functie zijn hieraan toegevoegd (De Spylder aan de Bourren 23 te Warns en Ons Gebouw aan het Broereplein 7/8 te Bolsward).

  • 5.

    Kleine dorpshuizen: kleine accommodaties met een of twee ruimten, gericht op het dorp waar het dorpshuis zich bevindt.

  • 6.

    Bestuur: bestuur van een dorpshuis, mfc en/of wijkgebouw.

  • 7.

    Tijdvak: de door het bestuur gekozen periode van 5 of 10 jaar.

  • 8.

    Notitie: de notitie harmonisatie beleid dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen.

  • 9.

    Meerjarenonderhoudsplan (MOP): een door de gemeente vijfjaarlijks op te stellen onderhoudsplan waarin staat beschreven welke aspecten van het gebouw de komende 10 jaar aan vervanging/onderhoud toe zijn, op welke termijn en welke kosten hier globaal mee gemoeid zijn. In het MOP gaat het alleen om groot onderhoud aan de binnen- en buitenkant, duurzaamheid en mogelijk ook maatregelen op het gebied van toegankelijkheid.

  • 10.

    Groot onderhoud: omvangrijke onderhoudswerkzaamheden als bedoeld in bijlage 3 van de notitie harmonisatie beleid dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen.

Artikel 5.2.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een investeringssubsidie verlenen aan het bestuur voor het uitvoeren van groot onderhoud, renovatie en/of verbouw aan een dorpshuis, mfc of wijkgebouw.

Artikel 5.2.3 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De investeringssubsidie kan eens per 5 jaar worden aangevraagd conform bijlage 1 van de notitie. De subsidie bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten tot een maximum bedrag van:

    • a.

      € 7.500,-- voor kleine dorpshuizen;

    • b.

      € 15.000,-- voor middelgrote dorpshuizen/wijkgebouwen;

    • c.

      € 42.500,-- voor grote dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen.

  • 2.

    Het bestuur kan, in afwijking van lid 1, er ook voor kiezen deze subsidie te reserveren of te combineren met de subsidieaanvraag uit het tweede tijdvak. De subsidie bedraagt dan maximaal 60% van de subsidiabele kosten tot een maximum bedrag van:

    • a.

      € 15.000,-- voor kleine dorpshuizen;

    • b.

      € 30.000,-- voor middelgrote dorpshuizen/wijkgebouwen;

    • c.

      € 94.500,-- voor grote dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen.

  • 3.

    Het college kan een aanvullende subsidie van maximaal 10% van het toegekende bedrag verstrekken wanneer:

    • a.

      aantoonbaar wordt bijgedragen aan duurzaamheid, bijvoorbeeld op het gebied van duurzame energie; en/of

    • b.

      aantoonbaar wordt bijgedragen aan de toegankelijkheid en bruikbaarheid van de voorziening voor alle burgers in de maatschappij, in het bijzonder gehandicapten en chronisch zieken.

  • 4.

    Wanneer werkzaamheden door middel van eigen arbeid worden uitgevoerd, geldt een subsidiabel uurtarief van € 20,00 voor vrijwilligers en € 30,00 voor ondernemers. Met eigen arbeid worden de uren van vrijwilligers bedoeld.

  • 5.

    Bovengenoemde subsidiebedragen c.q. -percentages zijn inclusief btw, tenzij een gebouw onder de btw-regeling valt. Bij vaststelling van de subsidie kan dan rekening worden gehouden met het al of niet gedeeltelijk terugkrijgen van de omzetbelasting.

Artikel 5.2.4 Subsidiecriteria

Om voor de investeringssubsidie in aanmerking te komen dient de aanvraag aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    De werkzaamheden moeten gelieerd zijn aan het door de gemeente opgestelde meerjarenonderhoudsplan.

  • 2.

    De werkzaamheden moeten binnen één jaar nadat de subsidieverlenings-beschikking is verzonden zijn voltooid, tenzij in de beschikking een andere datum is genoemd.

Artikel 5.2.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college weigert subsidieverlening wanneer een dorpshuis, mfc of wijkgebouw gedurende de afgelopen 10 jaar is nieuw gebouwd.

  • 2.

    Het college verleent per dorp of wijk slechts subsidie aan één dorpshuis, mfc of wijkgebouw.

Paragraaf 5.3: Kernenfonds, kwaliteitsgeld

Artikel 5.3.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Bestuur: dorps-/stads-/wijkbelangen, stichtingen/verenigingen/coöperaties of groepen van tenminste vijf natuurlijke personen.

  • 2.

    Draagvlak: het geheel of grotendeels ontbreken van weerstanden vanuit dorp, stad of wijk voor uitvoering van projecten/initiatieven waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 3.

    Leefbaarheid: het samenspel tussen fysieke kwaliteit, sociale kwaliteit, sociale kenmerken en veiligheid van de omgeving en hoe dit wordt ervaren.

  • 4.

    Evenement: samengesteld geheel van voor publiek toegankelijke culturele, informatieve of historische activiteiten met een tijdelijk karakter.

Artikel 5.3.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan een bestuur een eenmalige subsidie verlenen voor:

  • 1.

    de realisatie van (onderdelen van) projecten/initiatieven uit een stads-, dorps- of wijkvisie.

  • 2.

    projecten/initiatieven in stad, dorp of wijk die bijdragen aan het in stand houden en/of vergroten van de leefbaarheid.

Artikel 5.3.3 Hoogte van de subsidie per project/initiatief

De subsidie bedraagt maximaal € 15.000,-- op basis van de ingediende begroting en het financieringsoverzicht, waarbij de subsidiabele kosten voor vrijwilligersuren worden gewaardeerd op € 9,78 per uur per vrijwilliger.

Artikel 5.3.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient er naar het oordeel van het college aan de volgende criteria te worden voldaan:

  • 1.

    Het project/initiatief levert een bijdrage aan de leefbaarheid van de kern(en) of wijk(en).

  • 2.

    Er moet sprake zijn van aantoonbaar draagvlak binnen de kern(en) of wijk(en).

  • 3.

    Het project/initiatief moet binnen 1 jaar na datum van subsidieverlening zijn uitgevoerd en verantwoord.

Artikel 5.3.5 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer naar haar oordeel:

  • 1.

    De aanvraag zich richt op investeringen aan een dorpshuis, sportaccommodatie, infrastructurele werken, onderhoudswerk of vergelijkbare zaken.

  • 2.

    Het project/initiatief het karakter heeft van een evenement.

  • 3.

    Het project/initiatief geheel of deels bestaat uit:

    • -

      Het organiseren van een (dorps- of buurt)feest, borrel, optocht, reünie, braderie of barbecue of daarmee gelijk te stellen activiteit.

    • -

      Het schrijven of uitgeven van een boek, film etc.

    • -

      Het ontwerpen, vervaardigen of plaatsen van een standbeeld of gedenkplaat.

    • -

      Het ontwerpen, opstarten en onderhouden van websites.

    • -

      Een bestaand periodiek terugkerend project/initiatief.

    • -

      Een bijdrage voor exploitatiekosten.

Artikel 5.3.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2017 € 297.000,--.

  • 2.

    Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

Paragraaf 5.4:       Wijkaanpak 2.0

Artikel 5.4.1               Begripsbepalingen

  • 1.

    Aandachtswijk: een wijk waarin de sociale leefbaarheid onder druk staat. Het gaat hier om wijken waar:

    • a.

      volgens de meest recente sociale index van de gemeente een hoger dan gemiddeld aandeel mensen woont met een lage sociaal economische status.

    • b.

      volgens de uitkomsten van het meest recente leefbaarheidsonderzoek van de gemeente meer mensen dan gemiddeld afhankelijk zijn van een uitkering en/of gebruik maken van de hulpverlening.

    • c.

      bewoners zich volgens de meest recente veiligheidsmonitor van de gemeente minder dan gemiddeld veilig voelen en hun leefomgeving lager dan gemiddeld beoordelen.

  • 2.

    Wijkorganisatie: een wijkplatform, wijkvereniging of wijkpanel in een aandachtswijk. Het gaat hier om wijkplatform De Noorderhoek, wijkplatform Sperkhem-Tuindorp, wijkplatform Lemmerweg-west, wijkplatform Lemmerweg-Oost, wijkvereniging Het Eiland en wijkpanel Tinga in Sneek en wijkvereniging Bolsward-Noord II.

  • 3.

    Op grond van nieuwe uitkomsten uit de Sociale index, het leefbaarheidsonderzoek en de veiligheidsmonitor kan het college de lijst als benoemd in punt 2 aanpassen.

Artikel 5.4.2               Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan wijkorganisaties een eenmalige subsidie verstrekken voor activiteiten die de leefbaarheid en sociale cohesie bevorderen.

Artikel 5.4.3               Hoogte van de subsidie per activiteit

De hoogte van de bijdrage in de subsidiabele kosten wordt bepaald op basis van de ingediende begroting en het activiteitenplan. De subsidie bedraagt maximaal € 2.000,-- per aanvraag.

Artikel 5.4.4               Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen moet de activiteit volgens het college aansluiten bij de behoefte in de betreffende wijk en toegankelijk zijn voor alle bewoners of voor een specifieke doelgroep in de wijk.

Artikel 5.4.5               Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond bedraagt jaarlijks € 13.280,--.

  • 2.

    Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

Paragraaf 5.5: Vrijwilligerswerk en informele zorg

Artikel 5.5.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Vrijwilligersgroep: een plaatselijke groep vrijwilligers die activiteiten ontplooit op het gebied van zelfhulp, buurthulp en/of vrijwilligerszorg.

  • 2.

    Zelfhulp: een vorm van hulpverlening gebaseerd op het uitgangspunt dat mensen in staat zijn zichzelf en elkaar te helpen door bewustwording, uitwisseling van gelijksoortige ervaringen en het ondernemen van acties.

  • 3.

    Buurthulp (ook burenhulp): het gratis verlenen van eenvoudige hand- en spandiensten op dorps- of wijkniveau door buurtbewoners en het verlenen van mantelzorg aan iemand in de buurt.

  • 4.

    Vrijwilligerszorg: zorg verleend door vrijwilligers. Tussen de vrijwilliger en degene die zorg ontvangt bestaat vooraf meestal geen relatie.

  • 5.

    Seizoen: de meest recente aaneengesloten periode van 1 september tot en met 1 september.

  • 6.

    EHBO-groep: een groep van vrijwilligers die eerste hulp en ondersteuning bieden bij ongelukken.

Artikel 5.5.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan vrijwilligersgroepen in de gemeente een jaarlijkse subsidie verstrekken voor:

  • 1.

    Het uitvoeren van zelfhulp, buurthulp of vrijwilligerszorg.

  • 2.

    Het toerusten van de EHBO-vrijwilligers en het bieden van EHBO-diensten bij evenementen.

Artikel 5.5.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De hoogte van de subsidie bedraagt:

  • 1.

    € 450,-- per aanvrager als het gaat om vrijwilligersgroepen die activiteiten uitvoeren op het terrein van zelfhulp, buurthulp of vrijwilligerszorg.

  • 2.

    € 400,-- als het gaat om een EHBO-groep.

Artikel 5.5.4 Subsidiecriteria

Vrijwilligersgroep

Om voor de activiteitensubsidie in aanmerking te komen dienen de plaatselijke vrijwilligersgroepen aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    De groep functioneert minimaal 1 jaar als plaatselijke vrijwilligersgroep.

  • 2.

    De groep heeft in het afgelopen seizoen minimaal 10 hulpvragers bereikt.

EHBO

Om voor deze subsidies in aanmerking te komen dient de EHBO-groep:

  • 3.

    De groep functioneert minimaal 1 jaar als EHBO-groep.

  • 4.

    De groep heeft in het afgelopen seizoen bij minimaal 2 evenementen in de gemeente tegen onkostenvergoeding haar diensten geleverd.

  • 5.

    De groep moet zijn aangesloten bij een landelijke (koepel)organisatie.

Artikel 5.5.5 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 18.000,--.

  • 2.

    Indien het totaal van de te verlenen subsidies meer bedraagt dan het subsidieplafond, worden de subsidiebedragen evenredig gekort.

Paragraaf 5.6: Ouderenorganisaties

Artikel 5.6.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Vrijwillige ouderenorganisatie: een niet op winst gerichte groep van vrijwilligers die het doel heeft om ouderen die zelfstandig wonen ontspanning te bieden, te laten bewegen en/of hun belangen te behartigen.

  • 2.

    Seizoen: de meest recente aaneengesloten periode van 1 september tot en met 1 september.

Artikel 5.6.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Het college kan aan vrijwillige ouderenorganisaties in de gemeente een jaarlijkse activiteitensubsidie verstrekken voor het uitvoeren van een activiteitenprogramma met een minimaal bereik van totaal 100 ouderen per jaar.

  • 2.

    Het college kan aan vrijwillige ouderenorganisaties een jaarlijkse activiteitensubsidie verstrekken voor het organiseren van MbvO-activiteiten. Dit onderscheid zich in:

    • a.

      MbvO-gymnastiek;

    • b.

      MbvO-volksdansen.

  • 3.

    Het college kan aan een vrijwillige ouderenorganisatie een jaarlijkse activiteitensubsidie verstrekken voor het behartigen van de collectieve belangen van ouderen.

Artikel 5.6.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De hoogte van de subsidie bedraagt per ouderenorganisatie:

  • 1.

    € 300,-- voor het uitvoeren van een activiteitenprogramma.

  • 2.

    € 600,-- voor de organisatie van MbvO-activiteiten.

  • 3.

    € 350,-- voor belangenbehartiging.

Artikel 5.6.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de vrijwillige ouderenorganisatie aan de volgende criteria te voldoen:

Meer bewegen voor Ouderen

  • 1.

    De activiteiten worden verzorgd door een gekwalificeerde MbvO-docent.

  • 2.

    De aanvrager heeft in het afgelopen seizoen minimaal 16 lessen verzorgd.

Belangenbehartiging

  • 3.

    De aanvrager is aangesloten bij een landelijke belangenorganisatie.

  • 4.

    De aanvrager heeft een vertegenwoordiger in de halfjaarlijkse overleggen van het Seniorenplatform Súdwest-Fryslân en neemt deel aan overleggen en werkgroepen gericht op collectieve belangenbehartiging.

Artikel 5.6.5 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan subsidieverstrekking voor ouderenactiviteiten weigeren wanneer de activiteiten van de aanvrager uitsluitend of in hoofdzaak worden bezocht door één doelgroep.

Artikel 5.6.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 43.300,--.

  • 2.

    Indien het totaal van de te verlenen subsidies meer bedraagt dan het subsidieplafond, worden de subsidiebedragen evenredig gekort.

Paragraaf 5.7: Mei-Inoar-Stipejild

Artikel 5.7.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Vrijwilligers: inwoners die uit eigen beweging activiteiten verrichten en die hiervoor geen financiële beloning ontvangen.

  • 2.

    Vrijwilligersorganisatie: een organisatie die volledig draait op vrijwilligers.

Artikel 5.7.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan aan vrijwilligersorganisaties in de gemeente een eenmalige subsidie verstrekken gericht op nieuwe initiatieven om de eigen kracht en/of het meedoen in de samenleving te stimuleren.

Artikel 5.7.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt maximaal € 5.000,-- op basis van de ingediende begroting en het financieringsoverzicht.

Artikel 5.7.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de aanvrager aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    Het initiatief moet naar het oordeel van het college lokaal meerwaarde opleveren.

  • 2.

    Er moet naar het oordeel van het college voldoende draagvlak zijn, bijvoorbeeld via ondersteuning van stads-, dorps- of wijkbelangen.

Artikel 5.7.5 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond bedraagt voor de jaren 2015 tot en met 2017 € 100.000,--.

  • 2.

    Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

Hoofdstuk 6: Werken

Paragraaf 6.1 Toeristische evenementen

Artikel 6.1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Toeristisch evenement: een evenement gericht op het toeristisch versterken en promoten van de stad, het dorp of de gemeente.

  • 2.

    Bovenlokaal: gericht op het trekken van bezoekers van buiten de eigen stad of het eigen dorp.

Artikel 6.1.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige subsidie verstrekken aan een rechtspersoon voor het organiseren van een bovenlokaal toeristisch evenement in de gemeente.

Artikel 6.1.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten. Er wordt maximaal € 2.000,-- per evenement verstrekt.

Artikel 6.1.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen moet het evenement een aanvulling zijn op het bestaande aanbod.

Artikel 6.1.5 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan subsidieverstrekking weigeren wanneer voor het toeristisch evenement drie keer of vaker subsidie is verstrekt in het kader van deze paragraaf.

Artikel 6.1.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit € 23.000,--.

  • 2.

    Voor de eerste en tweede termijn is een bedrag beschikbaar van € 10.000,-- per termijn. Voor de derde termijn is € 3.000,-- beschikbaar.

  • 3.

    Wanneer na een termijn nog geld resteert wordt het restant overgeheveld naar de volgende termijn.

  • 4.

    Na het verstrijken van de indientermijn worden de volledige aanvragen geprioriteerd. Hierbij geeft het college aanvragen een hogere prioriteit wanneer de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting van meer belang is voor het beleid en meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 6.1.7 Indientermijn

De volgende indientermijnen gelden jaarlijks voor het indienen van een aanvraag:

  • ·

    eerste termijn: 1 april

  • ·

    tweede termijn: 1 juli

  • ·

    derde termijn: 1 november

Hoofdstuk 7: Leefomgeving

Paragraaf 7.1 Cultureel Erfgoed

Artikel 7.1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Brim 2013: Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten 2013.

  • 2.

    Rijksmonumenten: monumenten die zijn opgenomen in het monumentenregister, vastgesteld ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988.

  • 3.

    Gemeentelijke monumenten: monumenten die zijn aangewezen op basis van de gemeentelijke Erfgoedverordening en opgenomen zijn in het gemeentelijk monumentenregister.

  • 4.

    Beschermde stads- en dorpsgezichten: Groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden. Het betreffen hier zowel de rijks- als de gemeentelijke beschermde stads- en dorpsgezichten.

  • 5.

    Kleine initiatieven: het terugbrengen of herstellen van onderdelen die de historische beleving van de beschermde stads- of dorpsgezichten vergroot.

  • 6.

    Molens: molens die de status van rijksmonument hebben.

  • 7.

    Bouwhistorisch onderzoek: in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en bouwhistorische waarden van een monument, bedoeld als toetsingskader voor aanvragen als bedoeld onder 3 en 4.

  • 8.

    Inspecties: bouwkundige inspectie door de Monumentenwacht Fryslân of vergelijkbare onafhankelijke instantie, waarin over de bouwtechnische staat van een pand wordt gerapporteerd.

  • 9.

    Normaal onderhoud: het gebruikelijke periodieke onderhoud om het object in stand te houden.

  • 10.

    Groot onderhoud: werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan.

  • 11.

    Cascoherstel: constructieve herstelwerkzaamheden en het herstel van waardevolle- en bijzondere interieur- en exterieuronderdelen.

Artikel 7.1.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een investeringssubsidie aan natuurlijke- en rechtspersonen verlenen ten behoeve van gemeentelijke monumenten, kleine initiatieven in beschermde stads- en dorpsgezichten, inspecties en molens gelegen binnen haar gemeentegrenzen.

Artikel 7.1.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

1.Subsidie wordt alleen verleend in de volgende vier subsidiecategorieën.

Categorie: Gemeentelijke monumenten

Onderdeel

Subsidiepercentage

Maximale subsidie

·Groot onderhoud

Werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan.

50%

€ 5.000,--

per gemeentelijk monument

·Cascoherstel

Constructieve herstelwerkzaamheden en herstel van waardevolle –en bijzondere interieur- en exterieuronderdelen.

·Bouwhistorisch onderzoek

Bouwhistorisch onderzoek indien het deel uitmaakt van de aanvraag aangaande cascoherstel.

50%

100%

€ 5.000,--

per gemeentelijk monument

€ 1.000,-- per gemeentelijk monument

Categorie: Kleine initiatieven in beschermde stads- en dorpsgezichten

Onderdeel

Subsidiepercentage

Maximale subsidie

·Kleine initiatieven

Het terugbrengen of herstellen van onderdelen die de historische belevening van de beschermde stads- of dorpsgezichten vergroot.

·Bouwhistorisch onderzoek

Een bouwhistorisch onderzoek indien het deel uitmaakt van de aanvraag aangaande een klein initiatief.

50%

100%

€ 2.000,--

per pand/object

€ 500,-- per pand/object

Categorie: Inspecties

Onderdeel

Subsidiepercentage

Maximale subsidie

·Inspecties

Alleen voor een eerste bouwkundige inspectie uitgevoerd door de Monumentenwacht Fryslân of andere onafhankelijke instantie, bij panden of objecten die de status van gemeentelijk monument of rijksmonument hebben.

100%

€ 500,-- per pand/object

Categorie: Molens

Onderdeel

Subsidiepercentage

Maximale subsidie

·Instandhouding

Werkzaamheden die door het rijk zijn aangemerkt als subsidiabele kosten en waarvoor een rijkssubsidiebeschikking is afgegeven.

25%

€ 2.083,-- per molen per jaar

  • 2.

    Onder subsidiabele kosten wordt het volgende verstaan:

    • a.

      Gemeentelijke monumenten en kleine initiatieven in beschermde stads- en dorpsgezichten: kosten die betrekking hebben op de feitelijke uitvoeringskosten (materiaal en arbeid).

    • b.

      Bouwhistorisch onderzoek: kosten die noodzakelijk zijn om het onderzoek op een doelmatige wijze uit te voeren, met uitzondering van publicatiekosten van de onderzoeksresultaten.

  • 3.

    Indien een aanvraag om subsidie voor een gemeentelijk monument zowel groot onderhoud als cascoherstel betreft, bedraagt de subsidie maximaal € 5.000,--.

  • 4.

    Indien de subsidieaanvrager de btw kan terugvorderen, wordt over dat deel geen subsidie verstrekt.

  • 5.

    Indien de subsidieaanvrager een deel van de kosten vergoed krijgt door een verzekering, wordt over dat deel geen subsidie verleend.

Artikel 7.1.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    Voor gemeentelijke monumenten en kleine initiatieven in beschermde stads- en dorpsgezichten kan maximaal 1 maal per drie jaar subsidie worden verleend.

  • 2.

    Voor molens kan alleen voor dezelfde zes jaarlijkse periode subsidie worden toegekend als waarvoor het rijk een subsidieverleningsbeschikking heeft af gegeven.

  • 3.

    Moleneigenaren die de status “Professionele Organisatie” van het rijk hebben gekregen – of nog gebruik mogen maken van de (oude) status “Aangewezen Organisatie” - mogen desgewenst schuiven met de beschikbaar gestelde subsidies onder haar monumenten onderling, mits het totaal opgetelde toegekende subsidiebedrag aan die eigenaar niet wordt overschreden.

  • 4.

    De aanvraag om subsidie moet, met uitzondering van de categorie inspecties, door het college zijn ontvangen voorafgaand aan het starten van de werkzaamheden.

Artikel 7.1.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer er voor molens geen rijkssubsidie is verleend voor de betreffende instandhoudingperiode als bedoeld in het Brim 2013.

  • 2.

    Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer de aanvrager geen eigenaar van het object, pand of molen is waarvoor subsidie wordt aangevraagd, tenzij de aanvraag zich richt op een klein initiatief in een beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 3.

    Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer het panden, objecten en molens betreft die eigendom zijn van een overheidsinstantie.

  • 4.

    Het college kan subsidieverlening weigeren wanneer het panden, objecten en molens betreft die al op een andere wijze door de gemeente worden ondersteund.

  • 5.

    Het college weigert subsidieverlening wanneer de subsidie voor de gemeentelijke monumenten minder bedraagt dan € 250,--.

Artikel 7.1.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    De subsidieplafonds worden jaarlijks door het college vastgesteld.

  • 2.

    Voor het jaar 2017 bedragen de subsidieplafonds per categorie:

    • a.

      gemeentelijke monumenten: € 80.000,--

    • b.

      kleine initiatieven in beschermde stads- en dorpsgezichten: € 6.000,--

    • c.

      inspecties: € 4.500,--

    • d.

      molens: € 40.000,--

  • 3.

    Wanneer er na 1 oktober van hetzelfde kalenderjaar middelen resteren, geldt een gezamenlijk subsidieplafond voor de categorieën uit lid 2.

  • 4.

    Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

Paragraaf 7.2 Open Monumentendag

Artikel 7.2.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Monument: een gebouw in de gemeente die volgens de gemeentelijke verordening of het Rijk is aangemerkt als monument.

  • 2.

    Open Monumentendag:(landelijke) dag of weekend waarop monumenten voor het publiek gratis worden opengesteld.

  • 3.

    Eigenaar: de eigenaar van een monument.

  • 4.

    Overkoepelende organisatie: een stichting, vereniging en/of dorpsbelangen, die de organisatie van de Open Monumentendag in een dorp of stad op zich neemt.

Artikel 7.2.2 Subsidiabele activiteiten

Het college kan subsidie verstrekken aan een eigenaar of overkoepelende organisatie voor activiteiten rondom lokale Open Monumentendag, die zich richten op:

  • 1.

    Promotie.

  • 2.

    Een vernieuwende programmering en/of presentie van monument(en).

  • 3.

    Het aantrekken van specifieke doelgroepen, zoals jongeren of gezinnen.

  • 4.

    Samenwerking met andere organisaties of evenementen.

Artikel 7.2.3 Hoogte van de subsidie per activiteit

  • 1.

    De subsidie voor overkoepelende organisaties bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten tot maximaal € 1.500,-- per aanvraag.

  • 2.

    De subsidie voor eigenaren bedraagt maximaal € 300,-- per aanvraag.

  • 3.

    De volgende kosten zijn niet subsidiabel: de aanschaf van apparatuur zijnde (vervanging van) machines, computers, beamers, touchscreens, gereedschap etcetera).

Artikel 7.2.4 Subsidiecriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de aanvraag naar het oordeel van het college aan de volgende criteria te voldoen.

  • 1.

    De gratis openstelling van het monument/de monumenten maakt aantoonbaar een wezenlijk onderdeel uit van de activiteit.

  • 2.

    De activiteiten dragen bij aan het vergroten van de belangstelling en waardering voor en betrokkenheid bij monumenten in de gemeente.

  • 3.

    De activiteiten zijn een aanvulling op bestaande aanbod van de aanvrager.

Artikel 7.2.5 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    Het college neemt jaarlijks per aanvrager maximaal één aanvraag in behandeling.

  • 2.

    Het college neemt jaarlijks voor één dorp of stad maximaal vijf aanvragen in behandeling.

  • 3.

    Het college weigert subsidieverstrekking wanneer het te verlenen subsidiebedrag per dorp of stad in zijn geheel de € 1.500,-- overschrijdt.

  • 4.

    Het college kan subsidieverstrekking aan eigenaren weigeren wanneer een overkoepelende organisatie in diezelfde plaats voor subsidie in aanmerking komt.

Artikel 7.2.6 Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Voor het jaar 2017 bedraagt dit plafond € 7.500,--.

  • 2.

    De subsidieaanvragen worden afgehandeld op volgorde van binnenkomst.

Artikel 7.2.7 Indientermijn

Voor het indienen van een aanvraag geldt een indientermijn van uiterlijk 15 juli van het kalenderjaar waarin de activiteiten plaatsvinden.

Hoofdstuk 8: Slotbepalingen

Artikel 8.1 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden na bekendmaking in werking.

Artikel 8.2 Intrekking

De nadere regels subsidieverlening Gemeente Súdwest-Fryslân die zijn vastgesteld op 22 november 2016 worden hierbij ingetrokken.

Artikel 8.3 Werkingssfeer

Besluiten, genomen krachtens de nadere regels als bedoeld in artikel 8.2, gelden als besluiten genomen krachtens deze nadere regels.

Artikel 8.4 Citeertitel

Deze nadere regels worden aangehaald als ‘Subsidieregelingen Gemeente Súdwest-Fryslân’.

Toelichting subsidieregelingen

2.1 Peuterspeelzaalwerk

Van dit bedrag moeten peuterspeelzalen in ieder geval personeelskosten, huisvestingskosten, overhead en scholing betalen. Bij het vaststellen van de subsidie geldt een bandbreedte van 10%. Dit betekent dat de gemeente een lagere bezetting accepteert, als deze minder dan 10% afwijkt van de bezetting die de peuterspeelzaal in de aanvraag heeft aangegeven. De gemeente stelt de subsidie dan vast zoals verleend is. Als de bezetting meer dan 10% afwijkt, stelt de gemeente de subsidie vast op basis van het verschil tussen de bandbreedte en de plaatsen die werkelijk bezet zijn. Let wel, als de peuterspeelzaal een hogere bezetting haalt dan waarvoor subsidie is verleend, stelt de gemeente de subsidie niet hoger vast.

5.2Dorpshuizen, MFC’s en wijkgebouwen

Deze paragraaf is een uitwerking van de door de raad op 4 april 2013 vastgestelde notitie harmonisatie beleid dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen.

In aanvulling hierop kan het college een eenmalige subsidie verlenen aan het bestuur voor het bekostigen van bouwkundige- en constructieve werkzaamheden die het gevolg zijn van onvoorziene schade aan een dorpshuis, mfc of wijkgebouw in de gemeente (calamiteit). Om voor de eenmalige subsidie in aanmerking te komen dient de aanvraag aan de volgende criteria te voldoen:

  • 1.

    Het moet gaan om naar het oordeel van het college onvoorziene schade.

  • 2.

    Het moet gaan om een naar het oordeel van het college opeenstapeling van bouwkundige en constructieve gebreken.

  • 3.

    Het bestuur moet niet verwijtbaar zijn.

Een voorbeeld van een calamiteit kan zijn een niet te verzekeren onheil door derden of sneeuwoverlast. In de meeste gevallen wordt de vervolgschade wel vergoed door de verzekering, maar niet de oorzaak.

4.5Muziek, zang en toneel, jaarlijks

Voor wat betreft muziek gaat het om verenigingen / stichtingen die op amateurkunst-basis actief zijn op het terrein van muziek, zoals bijvoorbeeld Harmonie, Fanfare, Brass en Color Guard. Groepen die naar het oordeel van het college het karakter hebben van een muziekband komen daarmee niet voor subsidie in aanmerking.

Het optreden c.q. de voorstelling moet naar het oordeel van het college openbaar toegankelijk zijn en geen besloten karakter hebben. De volgende zaken vallen hiermee buiten het begrip optreden/voorstelling:

  • a.

    het verlenen van een bijdrage aan een jubileumfeest c.q. receptie;

  • b.

    het verlenen van een bijdrage bij een bruiloft of rouwdienst;

  • c.

    het verlenen van medewerking aan een kerkdienst in de eigen kerkgemeenschap;

  • d.

    optredens waar een vergoeding in natura tegenover staat zoals bijvoorbeeld het kosteloos gebruiken van oefenruimte.

De volgende activiteiten vallen wel onder het begrip optreden/voorstelling:

  • a.

    het verlenen van een bijdrage bij herdenkingen, zoals Dodenherdenking;

  • b.

    het op verzoek van derden en tegen vergoeding verzorgen van een optreden in de gemeente bij nationale feesten zoals Koningsdag en Sinterklaas.

In het geval van toneel kan het zijn dat er op één avond meerdere korte toneelstukken worden opgevoerd. Onder een optreden wordt een avondvullend programma verstaan, wat betekent dat meerdere kleine toneelstukken op een avond (of een ander dagdeel) als één optreden worden beschouwd.

7.1 Cultureel Erfgoed

Artikel 7.1.1

Ad. 5. Onder kleine initiatieven wordt verstaan, het terugbrengen of herstellen van onderdelen die de historische beleving van de beschermde stads- of dorpsgezichten vergroot. Hierbij moet gedacht worden aan oude stoepen, uithangborden, muurschilderingen, hijsbalken, gevelindelingen, etc. E.e.a. dient gebaseerd te zijn op historische gegevens zoals bv. oude foto’s.

Ad. 9. Onder normaal onderhoud wordt verstaan, het gebruikelijke periodieke onderhoud om het object in stand te houden. Hierbij moet worden gedacht aan:

  • -

    schoonmaken houtwerk gevels;

  • -

    schilderwerk;

  • -

    reparatie / herstel / deels vervangen (≤ 20%) van:

    • -

      goten, zinkwerk;

    • -

      kozijnen, ramen;

    • -

      windveren, boeidelen, etc.;

    • -

      dakbedekking, panlatten, tengels, dakhout, voegwerk;

  • -

    maaien dijklichaam;

  • -

    hekkelen sloten dijklichaam.

Ad. 10. Onder groot onderhoud wordt verstaan, werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan. Hierbij moet worden gedacht aan:

  • -

    reparatie / herstel / deels vervangen (> 20%) van:

    • -

      goten, zinkwerk;

    • -

      kozijnen, ramen;

    • -

      windveren, boeidelen, etc.;

    • -

      dakbedekking, panlatten, tengels, dakhout;

    • -

      voegwerk en schilderwerk aan herstelde onderdelen

    • -

      walbeschoeiing dijklichaam;

    • -

      profiel dijklichaam.

Ad. 11. Onder cascoherstel wordt verstaan, constructieve herstelwerkzaamheden en het herstel van waardevolle- en bijzondere interieur- en exterieuronderdelen. Bij de constructieve onderdelen moet hierbij worden gedacht aan:

  • -

    fundering, muren, balken en ankerwerk;

  • -

    kozijnen, ramen en deuren;

  • -

    schouwen, plafonds en vloeren;

  • -

    daken, dakgoten en dakkapellen;

  • -

    schilderwerk aan herstelde onderdelen.

Artikel 7.1.3

Bouwhistorisch onderzoek

Een bouwhistorisch onderzoek is een nauwkeurige analyse van bouwfasen en bouwonderdelen van een pand/object, waaruit een waardestelling volgt. Bij een grootschalige restauratie, verbouw -of herbestemming van een monument, is het namelijk vaak gewenst om inzicht te krijgen in de historische waarden van het pand/object. Zo kunnen er betere keuzes gemaakt worden over welke historische onderdelen we willen behouden en welke onderdelen aangepast mogen worden of zelfs verwijderd kunnen worden. Middels een bouwhistorisch onderzoek kan deze informatie worden achterhaald. Bouwhistorisch onderzoek moet worden uitgevoerd door een bouwhistoricus, volgens de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, door L. Hendriks en J. van der Hoeve, 2009.

Inspecties

Behoud van een monument begint met goed onderhoud; hoe slechter het onderhoud, des te hoger de kosten van de daardoor noodzakelijke restauratie. De Monumentenwacht is een onafhankelijke stichting die de onderhoudsstaat van een monument in kaart brengt door middel van een duidelijk rapport. Dit rapport is bijna voor elke eigenaar die lid is van deze stichting, de basis voor het uit te voeren onderhoud. Als gemeentelijke overheid kan echter niet het alleenrecht aan één organisatie worden gegeven als daar in de ‘markt’ ook andere deskundige organisaties op dat vlak werkzaam zijn. Vandaar dat er voor is gekozen om niet alleen de inspecties van de Monumentenwacht subsidiabel te laten zijn, maar ook die van een vergelijkbare onafhankelijke instantie.

Om eigenaren van een monument te stimuleren om onderhoud te plegen, is het belangrijk dat er een inspectierapport over de onderhoudsstaat wordt opgesteld. Voor de eerste keer dat zo’n rapport wordt opgesteld, is er een subsidie van € 500,- beschikbaar. Eigenaren die reeds lid zijn van de Monumentenwacht komen niet in aanmerking voor deze subsidie. Zij hebben al inzicht in de onderhoudsstaat van hun monument en hoeven daar niet nogmaals toe gestimuleerd te worden. Het jaarlijkse abonnementsgeld van € 50,- voor de Monumentenwacht komt voor rekening van de eigenaar.