Regeling vervallen per 17-01-2013

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012

Geldend van 28-06-2012 t/m 16-01-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012

Opmerkingen m.b.t. de regeling

Deze regeling vervangt de “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007”.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

1.Wet maatschappelijke ondersteuning, artikel 5.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum

inwerkingtreding

Terugwerkende kracht t/m

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28 juni 2012

01 januari 2012

nieuwe regeling

26-06-2012

Schager Weekblad

d.d. 27-06-2012.

nr. 12

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 gemeente Schagen 2012

Nr.: 12

De raad van de gemeente Schagen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 mei 2012;

gezien het advies van de Commissie Samenlevingszaken d.d. 6 juni 2012;

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

B E S L U I T :

  • 1.

    in te trekken de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007; en

  • 2.

    vast te stellen de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012.

Verder te noemen: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1. Begripsbepalingen.

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch-psychische of psychosociale problemen, door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie.

  • c.

    Beperkingen: in de ICF beschreven problemen van lichamelijke, chronisch-psychische of psychosociale aard, die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten op het gebied van:

    • -

      het voeren van een huishouden;

    • -

      het normale gebruik van de woning;

    • -

      het verplaatsen in en om de woning;

    • -

      het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel; of

    • -

      het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

  • d.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

  • e.

    Mantelzorger: een persoon die buiten het kader van een hulpverlenend beroep, langdurige zorg biedt aan een hulpbehoevende in zijn directe omgeving, welke zorg de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

  • f.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

  • g.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.

  • h.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt.

  • i.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt.

  • j.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn.

  • k.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

  • l.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn.

  • m.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager.

  • n.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend.

  • o.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening.

  • p.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont.

  • q.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

  • r.

    Hoofdbewoner: de persoon die woonruimte huurt van de eigenaar van de woning dan wel de eigenaar van de woonruimte zelf als deze eigenaar/bewoner is. Tot het begrip hoofdbewoner wordt mede gerekend de echtgenoot of de partner evenals familieleden in de eerste graad. Stiefkinderen zijn in dit verband gelijk gesteld met eigen kinderen.

  • s.

    Uitraasruimte: een verblijfruimte waarin de persoon met beperkingen, die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

  • t.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijke woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven.

  • u.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de woning, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de persoon met beperkingen vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken.

  • v.

    I CF: International Classification of Functioning, Disability and Health en is een uniform begrippenkader dat gehanteerd wordt als afwegingskader en als grondslag om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen ofwel te typeren.

  • w.

    Norminkomen: de bijstandsnorm als bedoeld in de artikelen 20, 21, 22, 23 en 24 van de Wet Werk en Bijstand, vermeerderd of verminderd met de door het college vastgestelde verhoging of verlaging.

  • x.

    Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning: in het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Schagen worden de eigen bijdragen, financiële tegemoetkomingen en het persoonsgebonden budget geregeld, dit ter uitvoering van de Algemene Maatregel van Bestuur maatschappelijke ondersteuning.

  • y.

    Gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een bepaald maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens.

Artikel 2. Beperkingen.

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Schagen;

    • c.

      voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • d.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • f.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

Artikel 3. Keuzevrijheid.

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schagen neergelegde criteria.

Artikel 4. Voorziening in natura.

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier en de aanvrager van toepassing.

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming.

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schagen in de beschikking opgenomen.

Artikel 6. Persoonsgebonden budget.

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 1 sub l van deze verordening, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schagen;

  • 2. Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schagen, op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

  • 3. Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 7. Eigen bijdragen en eigen aandeel.

Bij de verstrekking van hulp bij het huishouden is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd. Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schagen de omvang van de eigen bijdrage vast.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 9. Primaat van de algemene hulp bij het huishouden.

  • 1. Een persoon met beperkingen heeft recht op hulp bij het huishouden indien de beperkingen van de persoon het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maakt en algemene hulp als bedoeld onder artikel 8 onder a en/of de inschakeling van mantelzorg die in noodzakelijke hulp voorziet geen oplossing biedt om de beperking snel en adequaat op te lossen.

  • 2. Een mantelzorger kan voor hulp bij het huishouden in aanmerking komen indien de mantelzorger overbelast wordt en er geen herverdeling van mantelzorgtaken mogelijk is.

Artikel 10. Gebruikelijke zorg.

In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een persoon met beperkingen niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 11. Omvang van de hulp bij het huishouden.

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen, per week.

Artikel 12. Omvang van het persoonsgebonden budget.

Het bedrag per uur dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schagen.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 13. Vormen van woonvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 14. Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen.

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 13, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien deze beperkingen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 13, onder b. c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 15. Soorten individuele woonvoorzieningen.

De in artikel 13 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte;

  • e.

    onderhoud, keuring en reparatie van technische voorzieningen;

  • f.

    tijdelijke huisvesting;

  • g.

    huurderving;

  • h.

    verwijderen van voorzieningen.

    Artikel 16. Primaat van de verhuizing

    • 1.

      Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer deze beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren.

    • 2.

      Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder b., c., en e. tot en met h. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

    • 3.

      Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

    Artikel 17. Uitsluitingen

    • 1.

      De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan:

      • a.

        hotels en pensions;

      • b.

        woonwagens zonder vaste staanplaats;

      • c.

        vakantiewoningen;

      • d.

        tweede woningen;

      • e.

        kamers die zelfstandig verhuurd worden;

      • f.

        verzorgingstehuizen;

      • g.

        specifiek op personen met beperkingen en/of ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden; en

      • h.

        andere niet-zelfstandige woonruimten.

    • 2.

      De bepalingen van dit hoofdstuk zijn evenmin van toepassing op gevraagde aanpassingen in de nieuw op te leveren woningen en/of wooncomplexen, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening, voor zover het gaat om verhoogde toiletpotten, het egaliseren van ruimten en/of het verwijderen van drempels en het toegankelijk maken van balkons, tuinen, verbreding van deuren, aanbrengen van automatische deuropeners en alle ander gelijksoortige aanpassingen welke onder de vigerende opvattingen direct bij de oplevering hadden kunnen worden aangebracht.

    Artikel 18. Hoofdverblijf.

    • 1.

      Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

    • 2.

      In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

    • 3.

      De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

    • 4.

      De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente vast te leggen maximumbedrag.

    • 5.

      Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

    Artikel 19. Beperkingen.

    De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      de woonvoorziening is aangevraagd nadat de verhuizing heeft plaatsgehad;

    • d.

      de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

    • e.

      de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

Artikel 20. Gemeenschappelijke ruimten

  • 1. De eigenaar van een woning is primair verantwoordelijk voor het aanbrengen van voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten als de persoon met beperkingen zonder deze voorziening niet in staat zou zijn de woning te bereiken.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders een woonvoorziening verlenen als weigering van de aanvraag niet redelijk en billijk is gezien de individuele persoonlijke omstandigheden. In die situatie is er ruimte voor het treffen van uitsluitend de volgende voorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten:

  • a. automatische deuropeners;

  • b. hellingbanen;

  • c. een tweede trapleuning;

  • 3. Tot de voorziening als bedoeld in het tweede lid worden mede de kosten van periodiek onderhoud aan die voorziening begrepen.

  • 4. Een voorziening als bedoeld in het tweede lid wordt verleend ten behoeve van de in de woning woonachtige aanvrager. Als deze persoon niet langer in de woning woonachtig is dan wel dat de noodzaak tot voortzetting van de voorziening is komen te vervallen, dan zijn burgemeester en wethouders bevoegd de aangebrachte voorziening te verwijderen dan wel het in het derde lid genoemde onderhoud te staken.

  • 5. In het tweede lid genoemde voorziening wordt slechts verleend, indien de eigenaar van de woning, dan wel de vereniging van eigenaren schriftelijk verklaard heeft geen bezwaar tegen het aanbrengen van de voorziening te hebben.

Artikel 21. Terugbetaling bij verkoop.

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schagen door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

Artikel 22 Frequentie van de aanpassingen

  • 1. Burgemeester en wethouders passen een woning aan als daartoe aanleiding bestaat op gronden die in de wet of deze verordening zijn genoemd.

  • 2. Op een verzoek om vernieuwing dan wel vervanging van een bestaande aanpassing aan een woning wordt alleen positief beslist als:

  • a. de verstrekte voorziening een dusdanige levensduur heeft bereikt dat vervanging goedkoper is dan onderhoud en het vervangen van defecte onderdelen: of

  • b. er sprake is van een medische noodzaak vanwege veranderingen in de ergonomische belemmeringen van belanghebbende.

  • 3. Bij verhuizing vanuit een aangepaste woning naar een niet-aangepaste woning wordt op een verzoek om een woningaanpassing alleen positief beslist als de persoon met beperkingen voldoet aan een van de hieronder genoemde punten:

  • a. de verstrekte voorziening in de te verlaten woning een dusdanige levensduur heeft bereikt dat vervanging goedkoper is dan onderhoud en het vervangen van defecte onderdelen;

  • b. er sprake is van noodzaak om te verhuizen naar een andere woning vanwege het aanvaarden van een werkkring elders door belanghebbende, op een dusdanige afstand van de huidige woonplaats waardoor het reizen tussen woon- en werkplaats niet langer verantwoord is gelet op de gezondheidssituatie van de belanghebbende, terwijl door het aanvaarden van werk elders in het land (dreigende) werkloosheid wordt voorkomen;

  • c. de nieuw te betrekken woning ergonomisch meest geschikt is voor belanghebbende;

  • d. de gemeente vooraf schriftelijk heeft ingestemd in de keuze van de nieuwe woning en aansluitend met het daadwerkelijke bewonen daarvan;

  • e. de resterende noodzakelijke aanpassingen aan de nieuwe woning niet duurder zijn dan de hoogte van de te vervangen aanpassingen in de te verlaten woning; of

  • f. de resterende noodzakelijke aanpassingen niet duurder zijn dan de dan geldende vergoeding voor verhuizing en herinrichting.

Artikel 23 Huurderving

1.Ingeval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan

1. € 6000,- is aangepast, kunnen burgemeester en wethouders een financiële

tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden.

2.In het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt door het college de hoogte van de financiële tegemoetkoming vastgesteld.

Artikel 24 Verhuis- en herinrichtingskosten

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten, als bedoeld in artikel 15 sub a van deze verordening, verlenen aan:

  • a. de persoon met beperkingen;

  • b. een persoon die op verzoek van de gemeente de woonruimte heeft ontruimd.

  • 2. Burgemeester en wethouders verlenen alleen dan een financiële tegemoetkoming als dat, ten opzichte van aanpassing van de te verlaten woning, de goedkoopste adequate voorziening is.

  • 3. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt door het college de hoogte van de financiële tegemoetkoming vastgesteld.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 25 Vormen van vervoersvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening, kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Artikel 26 Het recht op een vervoersvoorziening

Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 25 onder a en b vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien hij:

  • a.

    als gevolg van deze beperking langdurig een loopafstand heeft van minder dan 800 meter;

  • b.

    ten gevolge van een andere lichamelijke of geestelijke belemmering langdurig niet in staat is gebruik te maken van het openbaar vervoer.

Artikel 27 De vervoersbehoefte rond de eigen woning

Artikel 27 De vervoersbehoefte rond de eigen woning

  • 1.

    Als de persoon met beperkingen niet in staat is op eigen kracht noodzakelijke voorzieningen rond de woning te bereiken wordt een vervoersvoorziening aangeboden.

  • 2.

    Op basis van een daartoe strekkende indicatie kan een van de volgende voorzieningen worden verstrekt:

  • a.

    een driewielfiets of een aanpassing aan een fiets aan de beperkingen van belanghebbende;

  • b.

    een elektrische buitenrolstoel;

  • c.

    een scootermobiel;

  • d.

    een gesloten buitenwagen;

  • e.

    een aanpassing voor de rolstoel zodat deze als handbike te gebruiken is;

  • f.

    een ander verplaatsingsmiddel.

  • 3.

    De afstand die de persoon met beperkingen kan afleggen rond de eigen woning, met een van de in het tweede lid genoemde voorzieningen, wordt vastgesteld op 500 kilometer per kalenderjaar.

    Artikel 28 De vervoersbehoefte in de rond de woonplaats gelegen regio

    • 1.

      De omvang van een persoonsgebonden vervoersbudget wordt vastgelegd in het Wmo-besluit. Het budget wordt berekend op basis van:

    • a.

      een cirkel van 25 kilometer vanaf het huisadres van de belanghebbende;

    • b.

      kilometer per kalenderjaar als de belanghebbende tevens beschikt over een voorziening als bedoeld in artikel 27;

    • c.

      kilometer per kalenderjaar als de belanghebbende niet beschikt over een voorziening als bedoeld in artikel 27.

    • 2.

      Het in het eerste lid genoemde budget is bedoeld voor de inkoop van vervoer met een algemeen gebruikelijk vervoermiddel. Personen met beperkingen die, op grond van zeer specifieke omstandigheden zittend in een rolstoel vervoerd moeten worden, komen in aanmerking voor een hogere vergoeding, mits zij gebruik maken van een specifiek op deze doelgroep toegesneden vervoersvorm, zijnde een rolstoeltaxi. Een en ander wordt nader uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

    • 3.

      Ook voor de in lid 2 omschreven vervoersvorm wordt bij de vaststelling van het maximaal aantal te rijden kilometers per jaar een onderscheid gemaakt tussen degenen die wel en die niet beschikken over een voorziening als bedoeld in artikel 27.

    • 4.

      Het is de persoon met beperkingen niet toegestaan het in het tweede en derde lid genoemde budget te besteden aan een ander doel dan waarvoor het verstrekt is.

    • 5.

      Een budget wordt toegekend aan een persoon. Indien op een woonadres meerdere personen zijn geïndiceerd zal aan ieder een budget worden toegekend op basis van de persoonlijke omstandigheden.

    • 6.

      De hoogte van het vervoersbudget wordt jaarlijks vastgesteld en vastgelegd in het Wmo-besluit.

    Artikel 29 Uitbetaling van het budget

    • 1.

      In het Besluit maatschappelijke ondersteuning staan nadere regels over de uitbetaling van het vervoersbudget.

    • 2.

      Het college verzoekt de persoon met beperkingen een verklaring af te leggen over het aantal verreden kilometers en de gekozen vervoersvorm.

    • 3.

      Het staat de persoon met beperkingen vrij om de beschikbaar gestelde vervoerskilometers naar eigen inzicht op te nemen. Als bovengrens geldt daarbij het maximum aantal kilometers per kalenderjaar.

    Artikel 30 Een andere noodzakelijke vervoersvoorziening

    • 1.

      Als er sprake is van dusdanige specifieke omstandigheden dat vervoer per regulier vervoermiddel noch rolstoelgebonden vervoer een mogelijkheid is, dan zullen burgemeester en wethouders in samenspraak met de persoon met beperkingen een passende oplossing zoeken om daarmee te voldoen aan de in de wet neergelegde compensatieplicht.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders bepalen dat een specifieke, individuele vervoersvoorziening als bedoeld in het eerste lid, bij een inkomen dat gelijk is aan of meer bedraagt dan 1,5 maal het norminkomen, gezien wordt als algemeen gebruikelijk en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt.

    • 3.

      Als zich een situatie voordoet als bedoeld in het tweede lid, dan verstrekken burgemeester en wethouders voor een door de persoon met beperkingen zelf aangeschaft vervoermiddel mogelijk de noodzakelijke aanpassingen, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van de persoon met beperkingen.

    • 4.

      Niet tot aanpassingen, als bedoeld in het derde lid, worden gerekend die optionele mogelijkheden die algemeen gebruikelijk zijn en door de fabrikant in opdracht van de persoon met beperkingen en op diens kosten kunnen worden aangebracht.

    Artikel 31 Bijzondere bepaling

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, in overleg met de persoon met beperkingen, te bezien of de mogelijkheid bestaat om het in artikel 28 genoemde budget over een aantal jaren samen te voegen om als tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van een eigen vervoermiddel in te zetten, terwijl er voor dat specifieke individuele vervoermiddel geen duidelijke indicatie aanwezig is.

    • 1.

      De in het eerste lid genoemde termijn bedraagt maximaal vijf jaar.

    • 2.

      Eventuele aanpassingen aan dat vervoermiddel dienen te worden voldaan uit het in het eerste lid genoemd beschikbaar te stellen bedrag.

    Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

    Artikel 32. Vormen van rolstoelvoorzieningen.

    • 1.

      De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

    • b.

      een rolstoelvoorziening in natura;

    • c.

      aanpassing van de onder b. genoemde rolstoel;

    • d.

      medisch noodzakelijke accessoires van de onder b genoemde rolstoel;

    • e.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

    • f.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel of een sportvoorziening anders dan een sportrolstoel.

    • 2.

      Een rolstoelvoorziening kan, mits deze voldoet aan het in het onderzoek gestelde pakket van eisen, zowel nieuw zijn als gebruikt.

    Artikel 33. Het recht op een rolstoelvoorziening

    • 1.

      Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 32, onder a, b, c , d en e vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

    • 2.

      Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 32, onder f. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

    Artikel 34. Rolstoelvoorziening in natura

    • 1.

      Verstrekking van rolstoelvoorzieningen in natura geschiedt door of namens het college.

    • 2.

      Het college:

    • a.

      verstrekt rolstoelen in bruikleen;

    • b.

      draagt zorg voor periodiek onderhoud van de in lid a. verstrekte rolstoel;

    • c.

      draagt zorg voor een contract met een leverancier waarin is geregeld dat de persoon met beperkingen in noodsituaties op snelle en adequate wijze geholpen wordt en zijn mobiliteit kan herkrijgen;

    • d.

      kan nadere regels stellen over de samenstelling van het aanbod van rolstoelen waaruit de persoon met beperkingen zijn keuze kan maken;

    • e.

      verstrekt een voorziening op maat als de persoon met beperkingen dusdanige beperkingen heeft dat een verstrekking vanuit het standaardpakket niet mogelijk is;

    • f.

      vergewist zich ervan dat, als een situatie als bedoeld onder d. zich voordoet, een rolstoel op maat binnen een aanvaardbare termijn geleverd kan worden;

    • g.

      biedt zo mogelijk een tijdelijke voorziening aan die zo veel als mogelijk aansluit bij de belemmeringen van de persoon met beperkingen als de termijn van acht weken niet gehaald wordt, tenzij er een voorliggende voorziening aanwezig is in de vorm van tijdelijke uitleen vanuit de AWBZ-hulpmiddelen.

    Artikel 35. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners.

    In uitzondering op het gestelde in artikel 33, lid 1, komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel op grond van de AWBZ.

    Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.

    Artikel 36. Gebruik aanvraagformulier.

    Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

    Artikel 37. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking.

    • 1.

      Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

    • 2.

      Het college vraagt een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • b.

      het college dat gewenst vindt.

    • 3.

      Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

    • 4.

      Bij de advisering zoals genoemd in lid 3 wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

    • 5.

      Indien de gevraagde voorziening op medische gronden wordt afgewezen, heeft de aanvrager recht op een second opinion. Het college wijst in samenspraak met de aanvrager een gekwalificeerde instantie aan die de second opinion gaat verzorgen. De second opinion prevaleert boven het door de aanvrager betwiste medisch advies.

    • 6.

      De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

    Artikel 38. Samenhangende afstemming.

    Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager.

    Artikel 39. Wijzigingen in de situatie.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

    Artikel 40. Intrekking van een voorziening

    • 1.

      Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

    • 2.

      Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

    Artikel 41. Terugvordering

    • 1.

      Ingeval een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

    • 2.

      In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

    Hoofdstuk 8. Slotbepalingen.

    Artikel 42. Hardheidsclausule.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

    Artikel 43. Indexering.

    Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schagen geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

    Artikel 44. Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Artikel 45. Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012.

Aldus vastgesteld in de Raad van 26 juni 2012

De raad voornoemd,

, voorzitter

, griffier

Artikelsgewijze toelichting Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Schagen 2012

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1. Begripsbepalingen

Ad a.

Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.

Ad b.

Het compensatiebeginsel is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de verordening. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg, de ‘uitvinder’ van het compensatiebeginsel. Voor wat betreft de gelijkwaardige uitgangspositie is gebruik gemaakt van de toelichting op het amendement, evenals voor wat betreft de termen zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het onderdeel “aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek” is afkomstig uit artikel 1, lid 1, onder a. van de toenmalige Wvg. Het onderdeel “chronisch psychisch of psychosociaal probleem” is afkomstig uit de AWBZ.

Ad c.

De term “beperkingen”is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het onder de toelichting op onderdeel 1.2 van dit artikel genoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Ad d.

De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek”toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing. Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluit zorgaanspraken).

Ad. e.

De begripsomschrijving van het begrip “mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg”in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet).

Ad f.

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad g.

Ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder f. genoemde, ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad h.

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkings-procedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is ten slotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Op verzoek zal er aan de aanvrager wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is.

Ad i.

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn. De algemene voorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen uitgroeien tot voorliggende voorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen, wanneer zij zodanig functioneren dat zij gerekend kunnen worden tot de groep voorzieningen als maaltijdvoorzieningen en personenalarmering.

Ad j.

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. In de AMvB wordt bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoe willen overgaan.

Ad k.

Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Ad l.

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schagen

Ad m.

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Ad n.

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • -

    die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • -

    die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • -

    die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip “gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug, zie hieronder, onder p.

Ad o.

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Ad p.

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van ‘volwassenen’ de term ‘meerderjarigen’ opgenomenen is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gemeenschappelijk een woning bewonen’.

Ad q.

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

Ad r.

In een toenemend aantal gevallen zullen er meerdere generaties onder één dak wonen. De doelgroep is daarom uitgebreid tot familieleden in de eerste graad van de hoofdbewoner(s) zelf.

Ad. s.

Omdat een uitraasruimte niet past binnen de gebruikte definities (er is geen sprake van “ergonomische belemmeringen in het gebruik van de woning”) is deze apart benoemd in de verordening als mogelijke woningaanpassing.

Ad. t.

Belangrijk is dat moet worden onderzocht waar de aanvrager van een voorziening daadwerkelijk woont of verblijft. Dit is belangrijk voor de bepaling welke gemeente de voorziening zal realiseren. Ook is het van belang te bepalen welke woning wordt aangepast. Als iemand regelmatig van adres wisselt dan wordt het lastig om een woning te vinden die moet worden gezien als hoofdverblijf.

Iemand die gedetineerd is, wordt geacht zijn woonverblijf te hebben in de woning waar hij staat ingeschreven. Meestal zal dat de woning zijn waar deze persoon woonachtig was voor de detentie. Ook tijdens de detentie blijft de gemeente aansprakelijk voor de Wmo-verstrekkingen, in het bijzonder de rolstoelen. Aanpassingen aan celruimten zijn uitgesloten. Uitgangspunt daarbij is dat het ministerie van Justitie daarvoor verantwoordelijk is.

Ad. u.

De gemeente is verantwoordelijk voor aanpassing van de woning, als daartoe een indicatie is afgegeven. Maar in flatgebouwen ligt het niet zo simpel, omdat er ook gemeenschappelijke ruimtes zijn: de galerij, het trappenhuis en de hal. Dit artikel geeft aan welke definitie aan het begrip gemeenschappelijke ruimte moet worden gegeven.

Ad. v.

Het ICF kan dienen als uniform begrippenkader. Het ICF is opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (onderdeel van de Verenigde Naties).

Ad. w.

In feite gaat het bij het norminkomen om de in de Wet Werk en Bijstand gehanteerde norm voor het minimum.

Ad. x.

Het besluit wordt vastgesteld door het college.

Ad. y.

Hoewel de grenzen van het onderscheid tussen de verschillende definities erg dun zijn is een gemaximeerde vergoeding een financiële tegemoetkoming die tot een vooraf vastgesteld maximum wordt verstrekt. Zijn de kosten lager dan wordt ook een lagere vergoeding verleend. Zijn de kosten hoger dan is het maximum de grens. Een voorbeeld van een gemaximeerde vergoeding is het budget dat wordt verstrekt voor deelname aan het maatschappelijke verkeer. De gemeente is op grond van dit artikel bevoegd om een inkomensgrens te stellen bij deze kosten.

Artikel 2. Beperkingen

Artikel 2. lid 1.

Ad a.

Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten en aan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraagof er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden. Daarom is conform het advies van de Gehandicaptenplatform Schagen besloten de zinsnede “op het gebied van het voeren van een huishouden”te schrappen.

Ad b.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden,moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

Ad c.

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individueleprobleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

Artikel 2. lid 2.

Ad a.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningenwaarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningenhoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder n. van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de -financiële- situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

Ad b.

In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de aanvrager niet zijn hoofdverblijf heeft.

Ad c.

Deze afwijzingsgrond is afkomstig uit de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten, en is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

Ad d.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder e. genoemde bepaling bedoeld.

Ade. en f

In artikel 2 lid 2, onder f. en g. geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder f. wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de aanvragertot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvragerreeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Onder f. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan. Wat de normale afschrijvingtermijn betreft, het volgende. De afschrijvingstermijn voor een scootermobiel en een rolstoel bedraagt 7 respectievelijk 5 jaar.

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

Artikel 3. Keuzevrijheid.

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken.

Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid wordt niet in deze verordening uitgewerkt.

Artikel 4. Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling ziet op de situatie waarin het college een derde inschakelt voor verstrekking van naturavoorzieningen en deze derde eigenaar blijft van de te verstrekken voorziening of wanneer het college een derde inschakelt voor het verlenen van zorg.

Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is er uiteraard niet een dergelijke overeenkomst nodig.

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming.

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening,biedt daartoe de mogelijkheid.

Artikel 6. Persoonsgebonden budget.

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a., van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze vooreen persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.

Lid 1, onder b. bepaalt dat het college de omvang van een persoonsgebonden budget bepaalt. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schagen en de beleidsregels.

Lid 2

De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet, en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budgets besteden conform de toekenningsvoorwaarden. Het is dus aan de raad en het college om te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle.

Lid 3

In deze verordening is de steekproefsgewijze controle opgenomen, waarbij een bepaald gedeelte van detoegekende persoongebonden budgetten wordt gecontroleerd via het opvragen van gegevens bij de budgethouders. Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 7 genoemde procedure te worden gevolgd.

Artikel 7. Eigen bijdragen en eigen aandeel.

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast dat bij de verstrekking van hulp bij het huishouden van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt.. Het college mag binnen de grenzen van de Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit maatschappelijke ondersteuning) regels stellen over de omvang van deze eigen bijdrage. Deze regels zijn opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schagen 2012. Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden.

In artikel 4, lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden.

Bij het interpreteren van het begrip ‘voeren van een huishouden’ is er vanuit gegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wet maatschappelijke ondersteuning sprake is van een eigen begrip, wordt in deze verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ geïntroduceerd.

Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden:

  • a.

    de algemene voorziening: een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte. Deze vorm van hulp bij het huishouden is bij inwerkingtreding van deze verordening nog niet opgenomen in het voorzieningenpakket. Zodra er wel een vorm van een algemene voorziening is ontwikkeld, zal het primaat van deze algemene voorziening gaan gelden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura: ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening. Dit is de meest voorkomende vorm van hulp bij het huishouden. De hulp wordt gerealiseerd, naar keuze van de aanvrager, door één van de aanbieders waarmee de gemeente een raamovereenkomst heeft afgesloten. Mocht een aanvrager voor een andere aanbieder kiezen, dan is hij aangewezen op de hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget. Mocht de aanvrager in de loop van de indicatieperiode kiezen voor een persoonsgebonden budget, dan behoeft er niet opnieuw een indicatie gevraagd te worden.

  • c.

    met het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden moet de aanvrager zelf hulp inhuren. De wijze van verantwoording is uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 9. Primaat van de algemene hulp bij het huishouden.

Hierin wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. De hier omschreven situatie geldt eveneens voor de hulp in natura als de vorm van een persoonsgebonden budget. Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op adequate wijze kan oplossen. Anders gezegd: recht op hulp ontstaat slechts indien en voor zover dit niet zelf anders te regelen valt.

Als de algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. Meer dan bij de Wvg-voorzieningen kan het hier ook gaan om personen die door sociale, psychische, psychologische of psychiatrische problemen niet in staat zijn om een huishouden te voeren. De doelgroep is breder dan onder de Wvg waar het veelal ging om personen met een lichamelijke beperking. Dit is terug te vinden in de definitiebepalingen van de Wmo en de daarvan afgeleide definities in deze verordening. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget.

Een mantelzorger die een vergoeding ontvangt om mantelzorgtaken te verrichten ter uitvoering van AWBZ-taken waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt voor toepassing van artikel 3.2.2 uitgesloten. Er is dan namelijk sprake van betaald werk en niet van mantelzorg.

Artikel 10. Gebruikelijke zorg.

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Voorzover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden. In de door het college vast te stellen beleidsregels wordt bepaald hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden.

Artikel 11. Omvang van de hulp bij het huishouden.

Het voordeel van concrete tijdeenheden is dat er voor zowel gemeente als aanvrager duidelijkheid is over de omvang van het aantal uren en de bekostiging daarvan. Praktisch nadeel is dat er voor elke uitbreiding opnieuw geïndiceerd en besloten moet worden, hetgeen een nieuwe beschikking op basis van een adviesprocedure kan betekenen.

Artikel 12. Omvang van het persoonsgebonden budget.

Deze bepaling spreekt voor zich en sluit nauw aan op artikel 11. Jaarlijkse vastlegging houdt verband met prijsindexering, zoals genoemd in artikel 44.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 13. Vormen van woonvoorzieningen

De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:

Ad a. de algemene woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Te denken valt aan klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen;

Ad b. een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van financiële tegemoetkoming -op individuele basis- verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel;

Ad c.het persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding;

Ad d.de financiële tegemoetkoming voor woningeigenaren die niet zelf huren en soms ook

rechtspersoon zijn. Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 7 lid 2 van de wet.

Artikel 14. Primaat collectieve woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen.

In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning, zie de toelichting op het amendement dat leidde tot artikel 4 van de wet (amendement Miltenburg c.s., 30 131, nr. 65). Als een algemene voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, moet het probleem middels een individuele voorziening worden opgelost; dat kan zijn een woonvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget.

Artikel 15. Soorten individuele woonvoorzieningen.

Ad a.

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning . Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is, volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etcetera zijn dus niet van belang. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Ad b en c.

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering i.v.m. CARA verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchenwelke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Ad d.

Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e. van de Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge vaneen beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Ad e

In lid 1 onder e. is aangegeven dat ook het onderhoud, de keuring en de reparatie van technische voorzieningen tot de woonvoorzieningen worden gerekend. Het gaat dan om een onderhoudscontract voor bijvoorbeeld een traplift. Onderhoud dat noodzakelijk is aan bijvoorbeeld een aan- of uitbouw, komen voor rekening van de woningeigenaar.

Ad f

Als het noodzakelijk is dat de persoon met beperkingende woning tijdens de noodzakelijke aanpassingen verlaat, dan is in lid 1 onder f bepaald dat de kosten van de tijdelijke huisvesting eveneens tot de woonvoorzieningen worden gerekend.

Ad g

Het kan handig zijn om een geheel aangepaste woning weer opnieuw aan te bieden aan iemand die is aangewezen op een dergelijke woning. Daarmee wordt voorkomen dat er kapitaalvernietiging ontstaat, doordat in één woning de aanpassingen worden verwijderd en in de andere woning weer tegen hoge kosten worden aangebracht. Het kan zijn dat de verhuurder enige tijd nodig heeft om een nieuwe huurder te vinden. De gemeente kan dan de verhuurder compenseren omdat ook de gemeente belang heeft bij het niet opnieuw hoeven aan te passen van een woning.

Artikel 16. Primaat van de verhuizing

Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het collegezicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning. Ook diverse andere relevante aspecten, nader uit te werken in de gemeentelijke beleidsregels, kunnen, afhankelijk van de situatie een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval.

Artikel 17 Uitsluitingen

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. In lid 1 worden situaties opgesomd waarin geen zorgplicht voor de gemeente bestaat. In onderdeel g is aangegeven dat woonvoorzieningen niet van toepassing zijn voor woningen die specifiek op de doelgroep zijn gericht. Het gaat daarbij dan om instellingen en wooncomplexen voor ouderen en/of gehandicapten

In het tweede lid is aangegeven dat de woonvoorziening evenmin van toepassing zijn op nieuw op te leveren woonruimten. Deze bepaling is een reactie op de prakrijk dat nieuwe woningen toch met een flink aantal obstakels wordt afgeleverd, die de gemeente vervolgens op kosten van de Wvg moet verwijderen. Naar de mening van de gemeente kunnen deze al bij de bouw worden voorzien en dus ook voorkomen.

Artikel 18. Hoofdverblijf

In tegenstelling tot de Wet voorzieningen gehandicapten wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen”, mede gezien het feit dat er met de wet geen inhoudelijke uitbreiding van de werking van de Wet voorzieningen gehandicapten is beoogd.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zalhebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken, zie ook artikel 20, onder b.

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening. Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is de optie van het bezoekbaar maken ook weer in de verordening opgenomen in artikel 19. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en kan bovendien in financiële zin worden gemaximeerd, zie lid 4. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten werd hiervoor vaak wordt een bedrag gehanteerd dat gelijk was aan het bedrag voor een verhuiskostenvergoeding.

Artikel 19. Beperkingen

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet ereen duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 20.

Ad a.

Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woningis dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Bijvoorbeeld een noodzakelijke verhuizing vanwege het aanvaarden van een werkplek elders.Van een noodzaak is sprake als het gaat om optredende of dreigende werkloosheid. Niet om een positieverbetering. Het is niet redelijk om de kosten van versnelde woningaanpassing ten laste van de gemeente te laten komen, als het de aanvrager louter gaat om verhoging van het eigen inkomen.

Ad. b.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 19, lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Ad d.

Onder d. wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

Ad e.

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook al niet hadden. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Artikel 20. Gemeenschappelijke ruimten

Nieuw is de bepaling dat de eigenaar van de woning primair verantwoordelijk is voor het toegankelijk zijn van de gemeenschappelijke ruimten. Primair is de Wvg verantwoordelijk voor ergonomische belemmeringen in het huis. En niet op het traject van voordeur naar de woning (bij flats of wooncomplexen). Als de woningeigenaar dit pertinent weigert en de huurder geen mogelijkheden heeft om dat besluit aan te vechten, dan kunnen burgemeester en wethouders besluiten alsnog een voorziening te treffen aan de gemeenschappelijke ruimten. Die aanpassingen zijn dan wel beperkt tot de in het tweede lid genoemde zaken.

Als een dergelijke uitzondering is gemaakt, dan wordt de voorziening alleen gehandhaafd zolang die betreffende gehandicapte in het complex woonachtig is dan wel zolang er door die ene persoon, voor wie een indicatie is afgegeven, van de voorziening gebruik wordt gemaakt. Het is niet de bedoeling die voorziening te laten bestaan als service voor de overige bewoners. Er kan alleen maar een aanpassing verstrekt worden als de eigenaar van de flat of het wooncomplex verklaart daar geen bezwaar tegen te hebben (vijfde lid).

Artikel 21. Terugbetaling bij verkoop

De Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten bevatte een zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze bepaling komt in deze modelverordening terug en heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum reeds vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten.

Artikel 22. Frequentie van de aanpassingen

Belangrijke wijziging ten opzichte van de vorige verordening is dat de termijn van zeven jaar is komen te vervallen. Er was bepaald dat een gehandicapte niet binnen zeven jaar na een woningaanpassing mocht verhuizen. Die bepaling is nu komen te vervallen. Gezien de sterk stijgende kosten van de aanpassing van woningen is het niet de primaire verantwoordelijkheid van de gemeente om na zeven jaar opnieuw aan tot aanpassing over te gaan zonder dat er sprake is van een noodzaak tot verhuizen. Beperkt dat de vrijheid van de gehandicapte niet om te gaan wonen waar hij of zij dat wil? Ja, dat is het geval. Maar bij een afweging tussen die keuzevrijheid en de stand van financiële zaken van de gemeente is dat naar onze mening een terechte keuze.

Een gehandicapte mag nog wel verhuizen, maar wordt geacht bij de verhuizing rekening te houden met de handicap en een woning te aanvaarden die al aangepast is aan de handicap. Als een gehandicapte een adequate of gemakkelijk aan te passen woning verlaat, zal de gehandicapte niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.

Daar staat tegenover dat bij een verhuizing, waarbij de voorzieningen zijn afgeschreven, de keuze wordt geboden aan de belanghebbende. Dat kan zijn de bestaande voorzieningen vervangen, maar ook dezelfde aanpassingen in een andere woning aanbrengen. Overigens geldt de afschrijving feitelijk alleen voor die voorzieningen die aan slijtage onderhevig zijn. Als een ligbad is vervangen door een douche is er geen sprake van het feit dat een douche na vijf jaar is afgeschreven.

Ook als er sprake is van een noodzakelijke verhuizing vanwege het aanvaarden van een werkplek elders, kan een woning opnieuw worden aangepast. Van een noodzaak is sprake als het gaat om optredende of dreigende werkloosheid. Niet om een positieverbetering. Het is niet redelijk om de kosten van versnelde woningaanpassing ten laste van de gemeente te laten komen, als het de aanvrager louter gaat om verhoging van het eigen inkomen.

Artikel 23. Huurderving

Op grond van deze bepaling kunnen burgemeester en wethouders besluiten een vergoeding te verlenen aan een verhuurder die een aangepaste woning opnieuw wil aanbieden aan een huurder die valt onder de doelgroep. Als deze bereidwilligheid leidt tot leegstand gedurende en korte periode dan kan een bedrag aan huurderving worden verleend. De hoogte van de vergoeding wordt geregeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2012 Schagen.

Artikel 24. Verhuis- en inrichtingskostenvergoeding

Als de gehandicapte er voor kiest om te verhuizen naar een adequate woning, waarmee een dure aanpassing van de te verlaten woning wordt voorkomen, kan een verhuiskostenvergoe-ding worden verleend. Het is dus niet zo dat elke gehandicapte, die verhuist, automatisch in aanmerking komt voor deze vergoeding. Er moet sprake zijn van een verhuizing in plaats van een duurdere aanpassing. De hoogte van de vergoeding wordt geregeld in het financieel besluit.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 25 Vormen van te verstrekken vervoersvoorzieningen.

Als te verstrekken vervoersvoorziening voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel zijn er (naast rolstoelen, die in het volgende hoofdstuk worden beschreven) drie vormen waarbinnen de verstrekking plaats kan vinden:

  • a.

    de collectieve vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wet voorzieningen gehandicapten heeft ontwikkeld. Naast het collectief vervoer kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootmobielpools, zoals in sommige verzorgingshuizen al op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten gebeurde;

  • b.

    individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen. In het voorzieningenbeleid wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt;

  • c.

    een aanvulling sinds 1 januari 2007 vormt het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt in het Wmo-besluit uitgewerkt.

Artikel 26. Het recht op een vervoersvoorziening

Dit artikel geeft aan wanneer iemand in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening. De grens van minder dan 800 meter kunnen lopen is een al jaren geaccepteerde grens om te beoordelen of iemand in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening. Oorspronkelijk was dat de afstand die in het algemeen lag tussen de eigen voordeur en een halte van een bus of tram. Door verregaande bezuinigingen in het openbaar vervoer is dit meer een algemeen geldende grens geworden. Het al dan niet aanwezig zijn van openbaar vervoer binnen 800 meter doet voor toepassing van deze verordening niet langer ter zake. Dat is een algemeen probleem op het terrein van het openbaar vervoer en geldt niet specifiek voor personen met beperkingen.

Een vervoersvoorziening kan ook openstaan voor mensen die een normale loopfunctie hebben, maar op grond van persoonlijke belemmeringen geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. En voorbeeld daarvan is de groep mensen met een zintuiglijke of geestelijke handicap die niet zelfstandig of onder begeleiding kunnen reizen.

Artikel 27. De vervoersbehoefte rond de eigen woning

Voor een deel zal de vervoersbehoefte zich afspelen in de directe nabijheid van de woning of in een relatief klein gebied daaromheen. In vaktermen wordt dan wel eens gesproken van de ‘eerste cirkel rond de eigen woning’. Het gaat dan om die afstand waarvoor het niet zinvol is om een taxi te bellen. Het is ook wel eens omschreven als de afstand die een valide persoon per fiets aflegt.

Iemand die niet in staat is om dergelijke afstanden op eigen kracht af te leggen komt in aanmerking voor een specifiek op deze korte afstanden toegesneden vervoersvoorziening. In lid 2 worden de verschillende vervoersvoorzieningen opgesomd. Het gaat bij de beoordeling dus om een voorziening die verstrekt is door de gemeente en niet een die toevallig aanwezig is of op eigen kosten is aangeschaft. Daarbij moet worden aangetekend dat bewust de algemeen gebruikelijke en bij de detailhandel verkrijgbare fietsen met hulpmotor worden uitgesloten. Deze fietsen worden vaak aangeduid met de verzamelterm ‘Sparta-met’, hoewel dat eigenlijk een type is en geen groepsnaam. De reden daarvan is dat deze vorm van vervoer gelijk staat aan een bromfiets of bromscooter en er daarom vanuit mag worden gegaan dat mensen, in welke levensfase zij ook verkeren, geacht worden deze uit eigen middelen te kunnen aanschaffen.

Uit de eerder genoemde jurisprudentie kan worden afgeleid dat de Centrale Raad van Beroep de binnen de eerste cirkel af te leggen afstand stelt op 500 kilometer per kalenderjaar. Daarom is deze bepaling overgenomen in de verordening.

Artikel 28. De vervoersbehoefte in de rond de woonplaats gelegen regio

Het in dit artikel genoemde vervoersgebied is aanvullend op de eerste cirkel zoals die in artikel 27 is omschreven. De totale vervoersbehoefte is door de Centrale Raad gesteld op minimaal 2.000 kilometer per kalenderjaar. Besloten is deze ondergrens aan te houden als voorziening.

Als aan iemand een voorziening, als omschreven in artikel 27 is verleend, dan wordt een budget voor de overige 1.500 kilometer verstrekt. Heeft de belanghebbende geen andere vervoersvoorziening toegekend gekregen, dan wordt de volledige 2.000 kilometer beschikbaar gesteld in de vorm van een vervoersbudget.

Het budget wordt verleend zonder beperkende voorwaarden. Als enige beperking geldt dat het geld dient te worden aangewend voor de kosten van vervoer. De belanghebbende is vrij in de keuze van de vervoersvorm. Dat kan een taxi zijn, een eigen auto, ouders, kinderen, kennissen, buren en dergelijke.

Daarnaast is aandacht voor personen voor wie de indicatie is afgegeven dat zij zittend in een rolstoel vervoerd moeten worden waarbij voor het vervoer wordt gekozen voor een speciale dure rolstoeltaxi. Aangezien deze vorm van vervoer ongeveer 5 maal zo duur is als een “reguliere” taxi, is ook het budget aangepast. En ook bij deze vorm van vervoer wordt een onderscheid gemaakt tussen diegene die wel en diegene die geen voorziening heeft gehad voor de eerste schil (bijvoorbeeld scootermobiel).

Artikel 29. Uitbetaling van persoonsgebonden vervoersbudget

Uitbetaling van het budget voor de vervoerskosten wordt opgedragen aan het college dat daarvoor nadere regels kan stellen. Er wordt eens per kwartaal uitbetaald. Het college kan bepalen dat dit gebeurt nadat een vervoersverklaring is ingeleverd. Dat is een verklaring waarin de gebruiker aangeeft kosten van vervoer te hebben gemaakt plus het aantal kilometers dat is afgelegd in het voorafgaande kwartaal. Het college kan een belanghebbende verzoeken mee te werken aan een steekproefsgewijze controle waarbij gevraagd kan worden om een gedetailleerdere vorm van verslaglegging, al dan niet onder overlegging van bewijsstukken.

Het staat personen vrij om een vervoersvorm te kiezen. Omdat een ieder gebruik kan maken van Valys en personen met een Wmo-vervoersbudget op basis daarvan een pas kunnen aanvragen, wordt Valysvervoer als voorliggende voorziening beschouwd bij vervoer over afstanden van meer dan 25 kilometer (buiten de eerste schil).

Artikel 30. Een andere noodzakelijke vervoersvoorziening

Dit artikel bevat de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om af te wijken van het algemene uitgangspunt dat een belanghebbende door middel van een vervoersvoorziening, zoals die zijn omschreven in artikel 26, moet kunnen voorzien in zijn of haar vervoersbehoefte.

Als bijzondere, in de persoon gelegen beperkingen gebruik van deze vervoermiddelen uitslui-ten, dan zal een op de omstandigheden aansluitende oplossingen gevonden moeten worden. Dat gebeurt zo veel mogelijk in samenspraak met de betrokken persoon. Dat zou bijvoorbeeld een aangepaste auto kunnen zijn.

Het tweede lid geeft dan aan dat er een inkomenstoets plaatsvindt. Als het inkomen van de belanghebbende, na aftrek van specifieke bijzondere uitgaven, hoger is dan 1,5 maal het norminkomen dan wordt een auto als algemeen gebruikelijk gezien. Daarvan is sprake als:

  • ·

    de zaak niet uitsluitend bedoeld is voor mensen met een handicap;

  • ·

    ook niet gehandicapten dergelijke zaken voor eigen gebruik moeten aanschaffen;

  • ·

    deze zaken ook normaal in de winkel verkrijgbaar zijn;

  • ·

    de kostprijs hooguit enigszins hoger is dan die van vergelijkbare andere producten, doch niet beduidend hoger.

Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt als:

  • ·

    het gaat om een voorziening die bedoeld is voor een gehandicapte met een minimuminkomen, waarbij door direct met de handicap samenhangende kosten die niet (gedeeltelijk) elders gedekt worden een inkomen overblijft dat onder het minimuminkomen ligt;

  • ·

    er sprake is van klaarblijkelijke hardheid (bijvoorbeeld ingeval van een acuut noodzakelijke vervanging van op zich nog niet afgeschreven zaken).

Vanuit de Wmo kunnen alleen de noodzakelijke aanpassingen worden gedaan. Dat geeft het derde lid aan. Een beperking op dat uitgangspunt wordt in het vierde aangegeven. Van de belanghebbende wordt verwacht dat hij een auto aanschaft die zoveel mogelijk al tegemoet komt aan de eigen belemmeringen. Beschikt hij over weinig spierkracht dan moet de aan te schaffen auto al voorzien zijn van stuurbekrachtiging en elektrische ramen. Die zijn overigens in de meeste thans verkrijgbare autotypen al standaard aanwezig. Hetzelfde geldt voor een automatische versnellingsbak als iemand niet kan schakelen. Of een automatische airco (climate control) voor mensen die noodzakelijkerwijs in een koel klimaat moeten verblijven. Ook hierbij is het uitgangspunt dat het aanbod in de huidige automarkt dusdanig is dat deze voorzieningen zonder noemenswaardige extra kosten aan te schaffen zijn.

Artikel 31. Bijzondere bepaling

De verordening biedt in artikel 43 al de mogelijkheid om in gevallen van klaarblijkelijke hardheid af te wijken van de bepalingen van deze verordening. Dit artikel maakt het ook mogelijk om in minder zwaarwegende gevallen, namelijk bij bijzondere omstandigheden, af te wijken van de algemene bepalingen. Dat is overigens wel een duidelijke bevoegdheid van burgemeester en wethouders en geen rechtstreeks afdwingbaar recht. Daar staat tegenover dat burgemeester en wethouders desgevraagd wel moeten motiveren waarom naar hun mening geen gebruik wordt gemaakt van de hierbij verkregen bevoegdheid tot het afwijken van de algemene bepalingen.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 32. Vormen van rolstoelvoorzieningen.

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische)trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten was de sportrolstoel, meestal verstrekt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de verordening werd verstrekt. Sportrolstoelen worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget. Het persoonsgebonden budget mag ook worden besteed aan een andere sportvoorziening dan een sportrolstoel.

In dit artikel is gekozen voor de mogelijkheden een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening te verstrekken als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoelen voor incidenteel gebruik hoefden onder de Wet voorzieningen gehandicapten formeel niet te worden verstrekt, hoewel dat in de praktijk wel vaak gebeurde.

Deze optie geeft een regeling waarbij wel incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt, maar dan via een algemene rolstoelvoorziening. Dit is geregeld onder a. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep op kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben.

Artikel 33. Het recht op een rolstoelvoorziening

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere verstrekkingscriteria worden vastgelegd in de beleidsregels. Indien de rolstoel niet noodzakelijk is voor incidenteel gebruik, maar voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers geen adequatevoorziening.

Een sportrolstoel of een sportvoorziening anders dan een sportrolstoel, in principe altijd te verstrekken als een persoonsgebonden budget, zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel of andere sportvoorziening sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn.

Artikel 34. Rolstoelvoorziening in natura

Rolstoelen worden in bruikleen verstrekt. Er wordt gezorgd voor periodiek onderhoud. Het college sluit een contract af met de leverancier, waarin is bepaald dat er in noodsituaties snel en adequate hulp geboden kan worden. Niet alleen wordt de rolstoel verstrekt, maar er wordt ook gezorgd voor periodiek onderhoud. Onder c. is bepaald dat het college een contract afsluit met de leverancier, waarin is bepaald dat er in noodsituaties snel en adequate hulp geboden kan worden. Een voorbeeld is een persoon met beperkingen die middenin een winkelcentrum een klapband krijgt. Dan moet snel hulp worden geboden. Het college heeft de mogelijkheid uit het gigantische marktaanbod een preselectie te maken. Als de belemmeringen het niet mogelijk maken om te kiezen uit deze ‘huiscollectie’ wordt een verstrekking op maat geleverd. Deze rolstoel moet ook daadwerkelijk binnen een aanvaardbare termijn leverbaar zijn. Sommige bijzondere rolstoelen hebben levertijden van meer dan zes maanden en dat is een niet-aanvaardbare termijn. Gezocht zal dan moeten worden naar een sneller leverbaar type. Als een levertijd zorgt voor beperkingen in de bewegingsvrijheid van de belanghebbende, verstrekt het college een tijdelijke voorziening. Er is sprake van een lange termijn als de besteltermijn langer is dan acht weken.

Artikel 35. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners.

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.

Artikel 36. Gebruik aanvraagformulier.

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Artikel 37. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking.

Lid 1 onder a. en b. van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene

bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies wordt in ieder geval gevraagd wanneer het een afwijzing betreft om medische redenen. Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen: (m)moa’s. Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.

De bepaling in lid 3 spreekt voor zich; het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om eenaanvraag te kunnen beoordelen. Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten.

Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Lid 4 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie.Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat“Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Mede omdatbij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.

In lid 5 is het recht op een second opinion vastgelegd. Indien de aanvrager zich niet kan verenigen met de inhoud van een medisch advies, dan wijst het college in overleg een gekwalificeerde instantie aan die de second opinion gaat verzorgen.

Lid 6 vertaalt de opdracht van artikel 26 lid 1 van de wet naar de verordening en bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperkingof een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 38. Samenhangende afstemming.

In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien.

Artikel 39. Wijzigingen in de situatie.

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 40. Intrekking van een voorziening

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening , omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Artikel 41. Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen.Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het collegede voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvragersprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvragerin gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Artikel 41 is dus niet van toepassing op woningaanpassingen. Hoofdstuk 8. Slotbepalingen.

Artikel 42. Hardheidsclausule.

Artikel 42 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 43. Indexering.

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schagen, te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.

Artikelen 44. en 45. Inwerkingtreding en citeertitel.

Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.