Regeling vervallen per 15-07-2017

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Schagen houdende regels omtrent sociale zekerheid Afstemmingsverordening Participatiewet, loaw en loaz gemeente Schagen 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 14-07-2017

Intitulé

Afstemmingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Schagen 2015

De raad van de gemeente Schagen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 23 september 2014;

gelezen het advies van de Commissie Samenlevingszaken van 14 oktober 2014;

gelezen het advies van de regionale cliëntenraad van de ISD-KNH van 16 september 2014,

gelet op:

  • -

    artikel 8 lid 1 aanhef en sub a van de Participatiewet;

  • -

    artikelen 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);

 

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot:

het verlagen van de algemene bijstand op grond van de Participatiewet en het weigeren en verlagen van de uitkering, bedoeld in de Ioaw en de Ioaz;

 

Besluit vast te stellen de Afstemmingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Schagen 2015.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Ioaw, de Ioaz en de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb).

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de P-wet: de Participatiewet;

  • b.

    de Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    de Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • d.

    de Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • e.

    de wet SUWI: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • f.

    de jongere: belanghebbende jonger dan 27 jaar;

  • g.

    de uitkeringsnorm:

    • a.

      toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 sub c van de P-wet, inclusief:

      • I.

        gemeentelijke verlaging in verband met lage woonlasten;

      • II.

        de bijzondere bijstand die wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de P-wet;

      • III.

        de vakantietoeslag;

    • b.

      de grondslag als bedoeld in artikel 5 op grond van de Ioaw en de Ioaz, inclusief vakantietoeslag;

  • h.

    de uitkering: uitkering op grond van de P-wet, Ioaw en Ioaz;

  • i.

    tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening van het bestaan: het verrichten van handelingen door belanghebbende dan wel het nalaten daarvan waardoor eerder een beroep op de P-wet wordt gedaan dan wel de bijstandverlening langer voortduurt.

Artikel 2 Het toepassen van een verlaging

  • 1. Het percentage of de duur van de verlaging zoals genoemd in deze verordening is afgestemd op de ernst van de verplichting die niet is nagekomen.

  • 2. Het college kan het percentage van de verlaging hoger of lager en de duur van de verlaging langer of korter vaststellen door rekening te houden met:

    • a.

      omstandigheden van de belanghebbende;

    • b.

      zijn mogelijkheden om middelen te verwerven en

    • c.

      voor zover er gelet op de bijzondere omstandigheden en de dringende redenen aanleiding is om daarmee rekening te houden.

Toelichting

Lid 1

In de verordening is vastgelegd hoe hoog de verlaging is voor het niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen. Voor de geüniformeerde verplichtingen is de duur van de verlaging opgenomen. Het is van belang om zorgvuldig vast te stellen om welke verplichting het gaat omdat dit bepalend is voor de mate van verlaging (in percentage of duur).

Lid 2

Het percentage voor de niet geüniformeerde verplichtingen kan

verlaagd of verhoogd worden in verband met de omstandigheden van belanghebbende en zijn mogelijkheden. In artikel 4 sub f van deze verordening is beschreven op welke wijze rekening gehouden kan worden met de bijzondere omstandigheden etc.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De verlaging wordt toegepast op de uitkeringsnorm (zie begripsomschrijving artikel 1 sub g van deze verordening).

  • 2. De verlaging kan niet meer bedragen dan de uitkering waarop belanghebbende recht zou hebben gehad over de periode waarop de verlaging betrekking heeft.

Artikel 4 Het besluit tot toepassen van een verlaging

Het besluit tot het opleggen van een verlaging als bedoeld in artikel 18 van de P-wet, waarmee de uitkering wordt verlaagd, vermeldt in ieder geval:

  • a.

    de verplichting(en) die niet is (zijn) nagekomen;

  • b.

    de duur van de verlaging;

  • c.

    het percentage van de verlaging;

  • d.

    het benadelingsbedrag;

  • e.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging;

  • f.

    de wijze waarop bij het verlagen van de uitkering rekening is gehouden met de omstandigheden van de belanghebbende en zijn mogelijkheden om middelen te verwerven, gelet op de bijzondere omstandigheden en de dringende redenen om daarmee rekening te houden.

Toelichting

Lid e en f

In het besluit moet in alle gevallen worden opgenomen of er wel of geen sprake is van bijzondere omstandigheden waarmee rekening is gehouden. Bijzondere omstandigheden kunnen gelegen zijn in het risico van sociaal isolement, de vergroting van de aanwezige schuldenproblematiek en een dreigende huisuitzetting met name in het geval van een gezin met kinderen. Het nadelige financiële gevolg van de verlaging kan op zichzelf geen reden zijn om de verlaging te matigen. De afweging om rekening te houden met de mogelijkheden om middelen te verwerven, heeft veel overeenkomst met het begrip “verminderde verwijtbaarheid” zoals dat tot 01-01-2015 onder de WWB werd gehanteerd. Bij het opleggen van de verplichtingen wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van belanghebbende. Bij de beoordeling of de belanghebbende zijn mogelijkheden wel of niet heeft benut, speelt de verwijtbaarheid een overwegende rol. Het kan geheel of gedeeltelijk verwijtbaar zijn en dat leidt tot een het opleggen van de standaard verlaging of en afwijking daarvan.

Artikel 5 Schriftelijke waarschuwing

  • 1. Een schriftelijke waarschuwing – in plaats van de verlaging van de uitkering – is slechts mogelijk in de gevallen waarin dat in deze verordening is bepaald.

  • 2. Een schriftelijke waarschuwing wordt in een beschikking bekend gemaakt aan belanghebbende.

Artikel 6 Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een besluit om de uitkering te verlagen wordt genomen, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als:

    • a.

      belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • b.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid, of

    • c.

      belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Toelichting

Lid 1

Uit het oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding van het besluit is het belangrijk dat de belanghebbende in de gelegenheid gesteld wordt om zijn mening te geven. Hij is niet verplicht om er gebruik van te maken. Doet hij dat niet dan zal de standaard verlaging worden toegepast. Er kan echter wel rekening gehouden worden met dat wat al over de belanghebbende bekend is en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Lid 2

Bij het gesprek over bijvoorbeeld het opleggen of nakomen van de verplichting doet belanghebbende soms al uitspraken, die zo duidelijk zijn, dat het horen niets meer toevoegt. In dat soort situaties kan er afgezien worden van het horen. Als er besloten wordt om af te zien van het horen van belanghebbende wordt in de beslissing gemotiveerd waarom er van is afgezien.

Artikel 7 Ingangsdatum, tijdvak en recidive van verlagingen op grond van de P-wet

  • 1. De uitkering wordt verlaagd met ingang van de datum van toekenning van de uitkering als het gaat om een nieuwe aanvraag en bij een lopende uitkering met ingang van de eerste van de kalendermaand waarover nog geen betaling heeft plaats gevonden.

  • 2. Het besluit waarmee de uitkering wordt verlaagd moet tenminste een week voor de datum waarop betaald wordt, verzonden zijn.

  • 3. In afwijking van lid 1 kan de uitkering worden verlaagd met ingang van een datum in de toekomst, wanneer dit de effectiviteit van de verlaging ten goede komt.

  • 4. De uitkering wordt voor het niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen op grond van de P-wet verlaagd:

    • a.

      voor de duur van één maand wanneer een verplichting voor de eerste keer niet wordt nagekomen;

    • b.

      voor de duur van twee maanden wanneer er binnen 12 maanden voor de tweede keer sprake is van het niet nakomen van een verplichting die valt onder de 4e categorie;

    • c.

      met een verdubbeling van het percentage wanneer er binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit voor de tweede keer sprake is van het niet nakomen van een verplichting die valt onder de 1e, 2e en 3e categorie. De verdubbeling geldt alleen als het de tweede keer een verplichting uit dezelfde of hogere categorie betreft.

  • 5. In geval een belanghebbende zich herhaaldelijk - meer dan twee keer binnen 12 maanden - schuldig maakt aan niet geüniformeerde verplichtingen, wordt de duur of de hoogte van de verlaging bij wijze van individualisering aangepast.

  • 6. Het college heroverweegt het besluit waarmee de uitkering voor het niet nakomen van een niet geüniformeerde verplichting is verlaagd op grond van de P-wet binnen een termijn van ten hoogste drie maanden.

  • 7. De uitkering wordt voor het niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen op grond van de P-wet verlaagd:

    • a.

      voor de duur van twee maanden wanneer er voor de tweede keer verplichtingen genoemd in artikel 11 lid 1 van deze verordening niet worden nagekomen binnen een periode van 12 maanden na bekendmaking van het besluit waarmee de uitkering voor de eerste keer is verlaagd;

    • b.

      voor de duur van drie maanden wanneer er voor de tweede keer verplichtingen genoemd in artikel 11 lid 2 van deze verordening niet worden nagekomen binnen een periode van 12 maanden na bekendmaking van het besluit waarmee de uitkering voor de eerste keer is verlaagd.

  • 8. Het bedrag van de verlaging voor de niet geüniformeerde verplichtingen wordt toegepast over de maand van oplegging en kan over ten hoogste de twee daarop volgende maanden worden verrekend als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

  • 9. Het bedrag van de verlaging voor de geüniformeerde verplichtingen die voor de eerste keer niet worden nagekomen wordt toegepast over de maand(en) van oplegging en kan over ten hoogste drie maanden worden verrekend als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

Toelichting

Algemeen

De bepalingen over ingangsdatum, recidive, etc. in verband met verlagingen op grond van de Ioaw en Ioaz zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van deze verordening. De bepalingen voor deze wetten wijken te veel af van de P-wet om het in het algemene hoofdstuk van deze verordening op te nemen.

 

Lid 4

Er is geen sprake van recidive na een waarschuwing. De verdubbeling van de duur van de verlaging is alleen van toepassing als er eerder sprake was van een verlaging van de uitkering.

 

Lid 5

In de verordening mag niet worden opgenomen dat de verlaging voor onbepaalde duur wordt toegepast. Een dergelijke bepaling is op grond van jurisprudentie niet rechtmatig.

 

Lid 6

De verplichting om het besluit te heroverwegen is opgenomen in artikel 18 lid 3 van de P-wet. Bij de heroverweging moet gekeken worden naar het gedrag en de omstandigheden van belanghebbende. Voor werkwijze zie Handboek Schulinck hoofdstuk 5 (verplichtingen en afstemming) paragraaf 10 (afstemming (maatregelen) onderdeel 11 (heroverweging).

Voor wat betreft een jongere zal een langdurige maatregel minder vaak voorkomen. Bij herhaaldelijk en ernstig niet nakomen van de verplichtingen kan de jongere op grond van artikel 13 lid 2 sub d van de P-wet worden uitgesloten van het recht op uitkering. Uit houding en gedraging moet dan ondubbelzinnig blijken dat de jongere de verplichtingen op grond van artikel 9 en 55 van de P-wet niet wil nakomen. Het uitsluiten van het recht op uitkering heeft voor de jongere – zeker als hij niet tot een gezin behoort – grote gevolgen. De jongere moet de kans krijgen om zijn gedrag aan te passen. Dat betekent dat uitsluiting bij een nieuwe aanvraag in de praktijk slechts zelden toegepast zal kunnen worden na een eerste zoektijd van 4 weken. Dat kan slechts als de houding en gedraging van de jongere van dien aard zijn dat een 2e zoektermijn geen nut zal hebben. Bij een lopende uitkering zal de uitsluiting vaak voorafgegaan worden door verlaging van de uitkering.

 

Lid 7

Voor de geüniformeerde verplichtingen is voor de duur van de verlaging onderscheid gemaakt naar de ernst van de verplichting. Voor minder ernstige verplichtingen voor de eerste keer is het één maand en voor ernstige verplichtingen twee maanden. Bij ernstige verplichtingen is er een direct verband tussen niet nakomen van de verplichtingen en het niet krijgen of houden van werk. Bij minder ernstige verplichtingen is dat verband niet direct aanwezig. Bijvoorbeeld inschrijving bij uitzendbureau. Dat kan tot gevolg hebben dat werk wordt misgelopen, maar het hoeft niet.

 

Lid 8

Op grond van dit lid kan de verlaging voor de niet-geüniformeerde verplichtingen verrekend worden over maximaal 3 maanden. Dit was nog niet opgenomen in de verordening die tot 01-01-2015 van toepassing was, maar er was wel aanleiding voor het opnemen van deze bepaling.

 

Lid 9

Met dit lid is gebruik gemaakt van de bevoegdheid op grond van artikel 18 lid 5 van de P-wet om de 1e verlaging te verrekenen over maximaal 3 maanden. Van deze mogelijkheid kan gebruik gemaakt worden als er sprake is van bijzondere omstandigheden en het gevolg van het verrekenen in één of twee maanden te ernstig is.

Artikel 8 Afzien van het toepassen van een verlaging

  • 1. Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      er sprake is van zeer dringende redenen;

    • c.

      het niet nakomen van de verplichting meer dan drie maanden vóór constatering heeft plaats gevonden.

  • 2. Voor de Ioaw- en Ioaz-gerechtigde wordt het niet voeren van verweer of het instemmen met de beëindiging van de dienstbetrekking op verzoek van de werkgever niet als verwijtbaar aangemerkt (artikel 20 lid 4 van de Ioaw en Ioaz).

Toelichting

Lid 1

Als er afgezien wordt van het verlagen van de uitkering in verband met het ontbreken van verwijtbaarheid (artikel 18 lid 9 van de P-wet en artikel 20 lid 3 van de Ioaw en Ioaz) dan wordt er geen besluit verstuurd. Het is namelijk geen beslissing in de zin van de Awb, omdat er geen rechtsgevolg is. Als het belangrijk is om de belanghebbende wel te laten weten dat er bepaalde verplichtingen niet zijn nagekomen dan kan daarover een brief worden gemaakt en verstuurd. Het afzien in verband met zeer dringende redenen is wel een beslissing in de zin van de Awb. Deze beslissing telt dus wel mee voor de recidive.

Artikel 9 Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien belanghebbende een aantal verplichtingen tegelijkertijd niet nakomt dan worden de verlagingen ook tegelijkertijd toegepast. Ook in dit geval kan de verlaging niet meer bedragen dan de uitkering waarop belanghebbende recht zou hebben gehad over de periode waarop de verlaging betrekking heeft. Voor het bepalen van de hoogte en de duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.  

  • 2. De verplichting genoemd in artikel 10 derde categorie onder b van deze verordening (niet verschijnen op een afspraak) is uitgesloten van samenloop.

  • 3. Indien sprake is van een gedraging die tevens schending van de inlichtingenplicht oplevert zoals bedoeld in artikel 17 lid 1 van de P-wet en artikel 13 van de Ioaw en Ioaz, wordt geen verlaging toegepast, omdat de boete voorgaat op de verlaging.

Toelichting

Lid 1

Een belanghebbenden die niet ingeschreven staat bij het UWV-WERKbedrijf (1e categorie) en tegelijkertijd niet meewerkt aan schuldhulpverlening (2e ) krijgt een maatregel van 10% + 20% over één maand. Als er tegelijkertijd ook één van de geüniformeerde verplichtingen niet wordt nagekomen is er sprake van één of twee maanden (afhankelijk van de soort verplichting) verlaging met 100%.

 

Lid 3

Het gaat bijvoorbeeld om een gedraging als het niet doorgeven van een vakantie in het buitenland. Die gedraging kan botsen met de arbeidsverplichting en is tevens een schending van de inlichtingenplicht. Het is een mededeling die van belang is voor het recht op uitkering en daarom op grond van de inlichtingenverplichting moet worden doorgegeven.

Artikel 10 Onverantwoord snel interen van vermogen

In de beleidsregel “Onverantwoord interen van vermogen P-wet gemeente Schagen 2015” is bepaald wat de gevolgen zijn van het onverantwoord snel interen.

Hoofdstuk 2 Niet en/of onvoldoende nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen op grond art. 9, 9a & 55 van de P-wet en tekort schietend besef van verantwoordelijkheid

Artikel 11 Percentage van de verlaging en waarschuwing

  • 1. Het percentage van de verlaging voor het niet nakomen van de verplichtingen bedraagt voor:

    • a.

      de eerste categorie 10% van de uitkeringsnorm;

    • b.

      de tweede categorie 20% van de uitkeringsnorm;

    • c.

      de derde categorie 40% van de uitkeringsnorm;

    • d.

      de vierde categorie 100% van de uitkeringsnorm.

  • 2. In afwijking van lid 1 kan er voor het niet nakomen van de verplichting in de eerste, tweede en derde categorie een waarschuwing worden opgelegd.

  • Toelichting 

    Lid 2

    Er wordt een waarschuwing gegeven als daar aanleiding voor is. De hoofdregel is dus dat de uitkering wordt verlaagd, maar er kan een waarschuwing worden gegeven.

  • Eerste categorie:

    • 1.

      Het zich niet op tijd laten registreren als werkzoekende of het niet op tijd laten verlengen van de registratie bij het UWV-WERKbedrijf;

    • 2.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie.

  • Toelichting

    2.

    In de Verordening tegenprestatie 2015 is opgenomen dat de handhaving op het niet nakomen van de tegenprestatie niet zwaar wordt ingezet. Het uitgangspunt bij het opleggen van de tegenprestatie is eigen keuze en motivatie. Slechts zelden zal de tegenprestatie als middel ingezet worden om een actievere houding af te dwingen. Het niet nakomen is met oog hierop opgenomen in de 1e categorie. Na herhaald weigeren is er sprake van recidive en wordt het percentage verdubbeld.

  • Tweede categorie:

    • 1.

      het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak;

    • 2.

      het niet nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling en die op grond van artikel 55 van de P-wet door het college bij besluit zijn opgelegd;

  • Toelichting

    1.

    Het meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak is een verplichting die in de wet is opgenomen. Tot 01-01-2015 alleen voor jongeren en vanaf die datum voor iedereen. Het plan van aanpak maakt onderdeel uit van de beslissing waarmee de arbeidsverplichting wordt opgelegd en waarin staat dat die moeten worden nagekomen.

     

    2.

    Voorbeelden van verplichtingen die op grond van artikel 55 van de P-wet opgelegd kunnen worden zijn: meewerken aan schuldhulpverlening, het zoeken naar medische hulp, het zich onder behandeling stellen bij een arts of hulpverlenende organisatie.

  • Derde categorie:

    • 1.

      het niet actief zoeken naar werk voor zover het niet gaat om één of meer van de geüniformeerde verplichtingen;

    • 2.

      het verwijtbaar niet verschijnen op een afspraak in verband met de nakoming van de verplichtingen of de ontheffing daarvan op grond van lid 9, 9a, 18 lid 4 en 55 van de P-wet.

  • Toelichting 

    1.

    De verplichting op grond van artikel 18 lid 4 van de P-wet gaan voor op de niet geüniformeerde verplichtingen. Om te bepalen of de niet nagekomen verplichting onder de derde categorie valt, moet eerst gekeken worden of de niet nagekomen verplichting in artikel 18 lid 4 wordt genoemd. Dat zal veelal het geval zijn.

     

    2.

    Het niet verschijnen op een afspraak zonder dat er een goede reden voor is, is verwijtbaar omdat het de toeleiding naar werk, re-integratie en het vaststellen van de verplichtingen of het ontheffen belemmert. Het niet verschijnen op een afspraak leidt niet altijd tot een maatregelwaardige gedraging. In artikel 9 (samenloop) van de verordening is de verplichting om op een afspraak te verschijnen uitgesloten van samenloop met een andere verplichting. 

  • Vierde categorie:

    • 1.

      Het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid voor datum melding of het niet behouden van een inkomensvoorziening die op grond van de P-wet als een passende voorliggende voorziening in de kosten van levensonderhoud wordt aangemerkt;

    • 2.

      het door de jongere onvoldoende nakomen van de verplichtingen om werk te zoeken en te accepteren gedurende de zoektijd van 4 weken voor zover het niet gaat om één of meer van de geüniformeerde verplichtingen;

    • 3.

      het niet nakomen van de re- integratieverplichting als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub b van de P-wet door een alleenstaande ouder als gevolg waarvan de ontheffing van de arbeidsverplichting op grond van artikel 9 lid 1 sub a van de P-wet niet wordt verleend of is ingetrokken.

  • Toelichting

    1.

    De verplichtingen op grond van artikel 9 van de P-wet zijn van toepassing vanaf de dag van melding. De gedragingen genoemd in sub a vallen onder de noemer “te kort schietend besef van verantwoordelijkheid”. Het gaat om verwijtbare werkloosheid, met als gevolg dat er een beroep gedaan moet worden op een uitkering op grond van de P-wet en om gedragingen waardoor het recht op een voorliggende voorziening wordt afgewezen of niet te gelde gemaakt kan worden. Hiervan is ook sprake als er een beroep op de P-wet wordt gedaan in verband met het feit dat de uitkering waarop recht bestaat volledig verrekend wordt met een recidiveboete.

     

    2.

    Er is in deze verordening voor gekozen om de uitkering voor de jongere die tijdens de zoektijd niet actief naar werk zoekt, met 100% te verlagen. Het niet zoeken naar werk heeft tot gevolg dat de jongere onnodig gebruik moet gaan maken van een uitkering. Hiermee wordt de bijzondere verantwoordelijkheid die de jongere in de P-wet heeft, benadrukt. De jongere wordt op datum melding voldoende geïnformeerd over de verplichtingen die hij heeft.

     

    3.

    De grondslag voor deze bepaling is ontleend aan artikel 8 lid 1 sub d en artikel 9a lid 3, lid 5 sub d en lid 12 van de P-wet. In het laatste artikel staat dat de uitkering verlaagd wordt als de ontheffing van de arbeidsverplichting is ingetrokken, omdat de alleenstaande ouder de re-integratieverplichting niet na wil komen. Het niet willen, moet ondubbelzinnig en duidelijk blijken uit het gedrag van de alleenstaande ouder. Dat is zowel het geval bij het behandelen van het verzoek om ontheffing (lid 3) als de situatie dat de ontheffing is ingetrokken omdat de alleenstaande ouder niet meewerkt. Niet meewerken aan een re-integratieverplichting is voor andere categorieën belanghebbenden een geüniformeerde verplichting waarvoor de uitkering van 1 tot 3 maanden wordt verlaagd. Op grond daarvan is indeling in de 4e categorie van de niet geüniformeerde verplichtingen redelijk.

Hoofdstuk 3 Niet en/of onvoldoende nakomen van de geüniformeerde verplichting op grond van artikel 18 lid 4 van de P-wet

Artikel 12 Duur van de verlaging per verplichting

  • 1. Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18 lid 4 van de P-wet voor de eerste keer in een periode van 12 maanden niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de uitkeringsnorm gedurende een periode van één maand bij de volgende gedragingen:

    • a.

      het uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij een uitzendbureau;

    • b.

      het naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in een andere dan de gemeente van inwoning, alvorens naar die andere gemeente te verhuizen;

    • c.

      het verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Als een belanghebbende een verplichtingen als bedoeld in artikel 18 lid 4 van de P-wet voor de eerste keer in een periode van 12 maanden niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de uitkeringsnorm gedurende een periode van twee maanden bij de volgende gedragingen:

    • a.

      het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      bereid zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag, indien dat noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      bereid zijn om te verhuizen, indien het college is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en de belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste een jaar en een netto beloning die ten minste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende uitkeringsnorm, kan aangaan;

    • d.

      het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet belemmeren door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag;

    • e.

      het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

Toelichting  

Algemeen

Bij het opleggen van de verplichtingen wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van de werkzoekende. Verplichtingen die niet kunnen worden nagekomen, worden niet opgelegd. Als het voor een alleenstaande ouder niet mogelijk is om 3 uur per dag te reizen in verband met de zorg voor kinderen, wordt de verplichting aangepast aan wat wel mogelijk is.

 

Lid 1

Sub b

De werkzoekende die van plan is te gaan verhuizen, krijgt deze verplichting opgelegd. De gemeente waar hij gaat wonen, verlaagt de uitkering. Bij verhuizing naar de gemeente Schagen, moet dus gevraagd worden of de werkzoekende al langer plannen had om te verhuizen en of hij geprobeerd heeft om in zijn nieuwe woonplaats werkt te krijgen.

 

Sub c

Het verkrijgen en behouden van kennis kan op veel manieren gedaan worden. Het kan gaan om het verlengen van bepaalde diploma’s of certificaten, maar ook om het via internet op de hoogte te blijven van ontwikkelingen op het vakgebied. Als er kosten gemoeid zijn met het bijhouden van kennis, kan er een aanvraag gedaan worden of een aanbod door de gemeente. Bij de afhandeling van de aanvraag wordt beoordeeld of de kosten en de tijdsinvestering noodzakelijk zijn om de kortste weg naar werk te realiseren. Er kan niet van worden uitgegaan dat de werkzoekende de kosten zelf betaalt.

 

Lid 2

Sub a en d

Deze bepalingen zijn nauw aan elkaar verwant. Bij sub a gaat het om het niet accepteren of opzeggen van werk en bij sub d gaat het om het zich zo kleding, presenteren of gedragen dat de werkzoekende daardoor de kans op een misloopt.

 

Sub e

Onder “door het college aangeboden voorzieningen’’ vallen alle re-integratieactiviteiten. Een werkervaringsplaats bij Noorderkwartier of een ander werkgever, het starten van of stoppen met een proefplaatsing, het doen van vrijwilligerswerk dat gericht is op re-integratie etc. Het gaat om het niet starten of beëindigen van een re-integratietraject.

Hoofdstuk 4 Niet en/of onvoldoende nakomen van de verplichting op grond van art. 37 en rekening houdend met art. 20 van de Ioaw en Ioaz.

Artikel 13 Ingangsdatum, tijdvak en recidive

  • 1. De uitkering wordt verlaagd met ingang van de datum van toekenning van de uitkering als het gaat om een nieuwe aanvraag en bij een lopende uitkering met ingang van de eerste van de kalendermaand waarover nog geen betaling heeft plaats gevonden.

  • 2. Het besluit waarmee de uitkering wordt verlaagd moet tenminste een week voor de datum waarop gebruikelijk betaald wordt, verzonden zijn.

  • 3. In afwijking van lid 1 kan de uitkering worden verlaagd met ingang van een datum in de toekomst, wanneer dit de effectiviteit van de verlaging ten goede komt.

  • 4. De uitkering wordt verlaagd:

    • a.

      voor de duur van één maand wanneer een verplichting voor de eerste keer niet wordt nagekomen;

    • b.

      voor de duur van twee maanden wanneer er binnen een 12 maanden voor de tweede keer sprake is van het niet nakomen van een verplichting die valt onder de 4e categorie;

    • c.

      met een verdubbeling van het percentage wanneer er binnen een 12 maanden voor de tweede keer sprake is van het niet nakomen van een verplichting die valt onder de 1e, 2e en 3e categorie. De verdubbeling geldt alleen als het de tweede keer een verplichting uit dezelfde of hogere categorie betreft.

  • 5. Het bedrag van de verlaging voor de niet geüniformeerde verplichtingen wordt toegepast over de maand van oplegging en kan over ten hoogste de twee daarop volgende maanden worden verrekend als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

  • 6. In geval een belanghebbende zich herhaaldelijk - meer dan twee keer binnen 12 maanden - schuldig maakt aan verwijtbare gedragingen, wordt de duur of de hoogte van de verlaging bij wijze van individualisering aangepast.

Toelichting

Lid 4

Er is geen sprake van recidive na een waarschuwing. De verdubbeling van de duur van de verlaging is alleen van toepassing als er eerder sprake was van een verlaging van de uitkering.

Artikel 14 Percentage van de verlaging en waarschuwing

  • 1. Het percentage van de verlaging voor het niet nakomen van de verplichtingen bedraagt voor:

    • a.

      de eerste categorie 10% van de uitkeringsnorm;

    • b.

      de tweede categorie 20% van de uitkeringsnorm;

    • c.

      de derde categorie 40% van de uitkeringsnorm;

    • d.

      de vierde categorie 100% van de uitkeringsnorm.

  • 2. In afwijking van lid 1 kan er voor het niet nakomen van de verplichting in de eerste, tweede en derde categorie een waarschuwing worden opgelegd.

  • Toelichting

    Lid 2

    Er wordt een waarschuwing gegeven als daar aanleiding voor is. De hoofdregel is dus dat de uitkering wordt verlaagd, maar er kan een waarschuwing worden gegeven.

  • Eerste categorie:

    • 1.

      Het zich niet op tijd laten registreren als werkzoekende bij het UWV werkbedrijf of het niet op tijd laten verlengen van de registratie als werkzoekende bij het UWV-WERKbedrijf;

    • 2.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie.

     

    Tweede categorie:

    • 1.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, arbeids(on)geschiktheid, scholing of opleiding dan wel het niet of onvoldoende verstrekken van informatie die hiervoor van belang is;

    • 2.

      het niet meewerken aan schuldhulpverlening terwijl dit noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling en/of re-integratie.

  • Toelichting 

    1.

    De Ioaw en Ioaz kennen geen bepaling zoals artikel 55 van de P-wet. Om de arbeids(on)geschiktheid en het meest adequate traject te kunnen vaststellen is een keuring of onderzoek in voorkomende gevallen noodzakelijk. Het uitvoeren van de wet kan niet gedaan worden zonder die instrumenten en daarom zijn ze opgenomen in de verordening.

  • Derde categorie:

    • 1.

      het niet actief zoeken naar werk;

    • 2.

      het niet of onvoldoende meewerken aan de re-integratie zonder dat dit heeft geleid tot beëindiging van de gestarte activiteit.

  • Toelichting

    1.

    Onder het niet actief zoeken naar werk valt het hele scala van activiteiten die verband houden met het zoeken naar werk. Het gaat om wat er wel of niet gedaan wordt en de manier waarop het gedaan wordt. Van het schrijven van sollicitatiebrieven, het benaderen van werkgevers, het voeren van sollicitatiegesprekken, het reageren op een uitnodiging van een werkgever voor een sollicitatiegesprek etc.

     

    2.

    Onder meewerken wordt verstaan dat belanghebbende meewerkt en hoe hij meewerkt. Houding en gedrag vallen ook onder meewerken. Verwacht wordt dat belanghebbende gemotiveerd en naar beste kunnen en weten meewerkt aan de re-integratie. Traineren van de re-integratie is niet meewerken.

  • Vierde categorie:

    • 1.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid vanaf het moment van melding bij het UWV-WERKbedrijf;

    • 2.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • 3.

      het niet starten van of niet of onvoldoende meewerken aan een voorziening die gericht is op re-integratie met als gevolg dat die activiteit niet wordt gestart of voortijdig wordt beëindigd.

  • Toelichting

    1.

    Als er tijdens een gesprek met een werkgever werk wordt aangeboden en dat wordt geweigerd is het weigeren een gedraging die in de vierde categorie valt. De vierde categorie is dus alleen van toepassing als er daadwerkelijk sprake is van een aanbod van werk. De opmerking “vanaf het moment van melding bij UWV-WERKbedrijf” sluit aan bij het idee dat werk boven een uitkering gaat.

     

    2.

    Het gaat om niet behouden van werk voorafgaand aan en tijdens de uitkering.

     

    3.

    Onder meewerken wordt verstaan dat belanghebbende meewerkt en hoe hij meewerkt. Houding en gedrag vallen ook onder meewerken. Verwacht wordt dat belanghebbende gemotiveerd en naar beste kunnen en weten meewerkt aan de re-integratie. Traineren van de re-integratie is niet meewerken.

Hoofdstuk 5 Zeer ernstige misdragingen

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de P-wet, Ioaw en Ioaz wordt de uitkering over een periode van drie maanden verlaagd met 100%.

  • 2. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Ioaw en Ioaz wordt de uitkering over een periode van drie maanden verlaagd met 100%.

Toelichting

Algemeen

Het verlagen van de uitkering voor het ernstig misdragen is – bij uitstek – maatwerk. Meer nog dan bij andere verlagingen is het van belang de effectiviteit in het oog te houden. Er zijn situaties dat het aanbeveling verdient om de uitkering juist niet te verlagen maar het agressieprotocol toe te passen. In alle gevallen is het van belang dat er een gesprek gehouden wordt met belanghebbende waarin hij geconfronteerd wordt met het onwenselijk effect van zijn gedrag. Dit gesprek zal en kan niet alleen door de betreffende medewerker gedaan kunnen worden maar zal gedaan moeten worden door een leidinggevende, al dan niet in aanwezigheid van de medewerker.

Per situatie zal naar de best passende vorm gezocht moeten worden.

 

De standaardverlaging is op drie maanden gesteld. Hiermee is uiting gegeven aan de gedachte dat ernstig misdragen een zeer serieuze zaak is. Bij lichtere vormen van misdragen – bijvoorbeeld verbaal geweld – kan naar beneden toe worden afgeweken van de standaard verlaging.

 

Lid 1

Onder de term 'zeer ernstige misdraging' dient in elk geval te worden verstaan: elke vorm van ongewenst en agressief fysiek contact met een persoon of het ondernemen van pogingen daartoe. Hieronder valt bijvoorbeeld schoppen, slaan of het (dreigen met) gooien van voorwerpen naar een persoon. Ook het toebrengen van schade aan een gebouw of inventaris, evenals het ondernemen van pogingen daartoe in enige vorm wordt als een zeer ernstige misdraging gezien. Handelingen die door hun grote en mogelijk blijvende impact op de desbetreffende persoon of personen grote invloed hebben zoals het opzetten van gerichte lastercampagnes, seksuele intimidatie, het tonen van steek en/of vuurwapens evenals (pogingen tot) opsluiting in een ruimte zijn eveneens als zeer ernstige misdraging te beschouwen. Ook verbaal en op schrift gesteld geweld valt onder de noemer 'zeer ernstige misdraging'. “Op schrift gesteld geweld” is misschien een wat vreemde uitdrukking, maar daarmee worden alle vormen waarin bedreigingen geschreven kunnen worden, bedoeld. Op papier, per mail, Facebook, Twitter etc.

 

Het gaat dus om alle vormen van zeer ernstige misdragingen tegenover de met de uitvoering van de P-wet belaste personen en instanties (college, SVB en re-integratiebedrijven) tijdens het verrichten van hun werkzaamheden. Met de zinsnede 'tijdens het verrichten van de werkzaamheden' wordt aangegeven dat de misdraging dient plaats te vinden in het kader van de uitvoering van de P-wet. Dat is anders als betrokkenen elkaar buiten werktijd tegen komen: dan is alleen het strafrecht van toepassing.

 

Met ingang van 1 januari 2015 is de verplichting om zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen een zelfstandige verplichting die is opgenomen in artikel 9 lid 6 Van de P-wet en ook de Iowa en Ioaz. Deze verplichting staat dus op zichzelf. Vóór 1 januari 2015 was dit een onzelfstandige verplichting. Om een belanghebbende te sanctioneren wegens zeer ernstige misdragingen, moest sprake zijn van een samenhang tussen de zeer ernstige misdragingen met het opleggen of niet nakomen van een of meer verplichtingen die voortvloeien uit de toenmalige WWB. Nu is de samenhang niet meer nodig.

Van het misdragen kan tegelijk – met het verlagen van de uitkering – aangifte gedaan worden bij de politie.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als de Afstemmingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Schagen 2015.

Artikel 18 Inwerkingtreding en intrekking

  • 1. De verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

  • 2. Deze verordening komt in de plaats van de Afstemmingsverordening 2013 ISD-KNH 2e versie, vastgesteld door het algemeen bestuur van de ISD Kop van Noord-Holland op 14 november 2013 en ingetrokken door het algemeen bestuur op 11 december 2014 met ingang van 1 januari 2015.

  • 3. Voor gedragingen die voor de eerste keer begaan zijn vóór 1 januari 2015 is de Afstemmingsverordening 2013 ISD-KNH 2e versie van toepassing en voor gedragingen die aangemerkt worden als recidive, omdat er sprake is van het voor de tweede keer niet nakomen van een verplichting binnen een jaar is de onderhavige verordening van toepassing.

Toelichting

Lid 3

In verband met de inwerkingtreding van de Participatiewet met ingang van 1 januari 2015 zijn in deze verordening bepalingen opgenomen waardoor belanghebbende door toepassing van deze verordening slechter af is dan door toepassing van de Afstemmingsverordening ISD-KNH 2013. in de Participatiewet is bepaald dat de nieuwe Afstemmingsverordening van toepassing is vanaf 1 januari 2015. Er is verder geen overgangsrecht opgenomen. In verband daarmee is het nodig om overgangsrecht te treffen. Dit is opgenomen in lid 3.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van: 28 oktober 2014.
De raad van de gemeente Schagen,
Griffier Voorzitter
   
Mevrouw E. Zwagerman   Mevrouw M.J.P. van Kampen-Nouwen