Regeling vervallen per 01-01-2015

Besluit maatschappelijke ondersteuning

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2014

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning

De raad van de gemeente Schagen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

gezien het advies van de Commissie Samenlevingszaken;

gelet op artikel 7 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning;

B E S L U I T :

vast te stellen het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording.

1.1

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

1.2

Verstrekking van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget kan worden geweigerd, indien

  • -

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

  • -

    eerder misbruik is gemaakt van deze vorm van verstrekking van een individuele voorziening.

1.3

Woonvoorzieningen die uitsluitend in natura kunnen worden verstrekt zijn: mobiele tilliften, en douchebrancards.

1.4

Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt €2.400,00 welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

1.5

De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 20 % van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

1.6

Ieder budgethouder dient de volgende stukken te bewaren:

  • -

    de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • -

    een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening;

  • -

    of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen hulp bij de huishouding.

Artikel 2. Omvang van eigen bijdragen

2.1.

Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt €16,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven €16.137,- (bruto) dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

2.2.

Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 16,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 14.162 (bruto) dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

2.3.

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 23,80 per vier weken, terwijl het percentage van het gezamenlijk inkomen boven € 20.810,- (bruto) dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

2.4.

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 23,80 per vier weken, terwijl het percentage van het gezamenlijk inkomen boven € 19.837 (bruto) dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

2.5.

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden jonger zijn dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 23,80 per vier weken, terwijl het percentage van het gezamenlijk inkomen boven € 20.810,- (bruto) dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 3 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

De vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp in de huishouding als volgt plaats. Er wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld van:

  • -

    € 13,13 voor categorie 1 (huishoudelijke werkzaamheden); en

  • -

    € 20,63 voor categorie 2 (huishoudelijke verzorging, aangevuld met de organisatie van het huishouden en hulp bij een ontregelde huishouding).

Deze bedragen zijn 100% van de bedragen zoals de kosten van hulp bij de huishouding in natura bedragen.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 4.

4.1.

De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

4.2.

Het in artikel 21 van de van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt: afschrijving in 5 jaar

4.3.

Het bedrag voor de verhuis- en inrichtingskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 4.000,00.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.

5.1

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening.

5.2

Het in artikel 29, eerste lid, onderdeel b, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedoelde persoonsgebonden budget is gedifferentieerd. Voor personen met een inkomen tot anderhalf maal het norminkomen en voor personen met een inkomen gelijk of hoger dan 1,5 maal maar lager dan twee maal het norminkomen gelden de in respectievelijk tabel A en tabel B genoemde bedragen.

TABEL A

Rolstoelgebonden zonder vervoersvoorziening eerste schil

€ 2.958,00 per jaar

Rolstoelgebonden met vervoersvoor-ziening eerste schil

€ 2.220,00 per jaar

Niet-rolstoelgebonden jonger dan 65 jaar zonder vervoersvoorziening eerste schil

€ 632,00 per jaar

Niet-rolstoelgebonden ouder dan 65 jaar zonder vervoersvoorziening eerste schil

€ 582,00 per jaar

Niet-rolstoelgebonden jonger dan 65 jaar met vervoersvoorziening eerste schil

€ 485,00 per jaar.

Niet-rolstoelgebonden ouder dan 65 jaar met vervoersvoorziening eerste schil

€ 435,00 per jaar

TABEL B

Categorie:

Bedrag pgb

Rolstoelgebonden zonder vervoersvoorziening eerste schil

€ 1.479,00 per jaar

Rolstoelgebonden met vervoersvoorziening eerste schil

€ 1.110,00 per jaar

Niet-rolstoelgebonden jonger dan 65 jaar zonder vervoersvoorziening eerste schil

€ 316,00 per jaar

Niet-rolstoelgebonden ouder dan 65 jaar zonder vervoersvoorziening eerste schil

€ 291,00 per jaar

Niet-rolstoelgebonden jonger dan 65 jaar met vervoersvoorziening eerste schil

€ 242,00 per jaar

Niet-rolstoelgebonden ouder dan 65 jaar met vervoersvoorziening eerste schil

€ 217,50 per jaar

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 6.

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen in het een na vorige volledige kalenderjaar.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 7

7.1

Het bedrag waarboven ingevolge artikel 32 lid 2 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning advies gevraagd moet worden bedraagt € 500,00. Echter, voor de woonvoorzieningen wordt het grensbedrag vastgesteld op € 3000,00.

7.2

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 32 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 8 Indexering

De in dit besluit geldende bedragen kunnen jaarlijks door de gemeenteraad aangepast worden conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek en de landelijke normen.

Artikel 9 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als 'Besluit maatschappelijke ondersteuning Schagen 2007’

Artikel 10 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2007.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de Raad van 30 januari 2007
De raad voornoemd,
, voorzitter
, griffier

Besluit maatschappelijke ondersteuning Schagen - Toelichting

Inleiding.

Naast een verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is er ook een besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld.

Artikel 7 van de modelverordening Wmo van het VNG luidt als volgt: “Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Schagen de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.”

In deze bepaling wordt de bevoegdheid tot het stellen van regels over de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel gedelegeerd (overgedragen) aan het college van burgemeester en wethouders. De VNG is van oordeel dat delegatie is toegestaan. Schulinck deelt deze mening echter niet.

Schulinck voert twee argumenten aan voor de stelling dat delegatie aan het college niet is toegestaan. Het bepalen dat een eigen bijdrage is verschuldigd  (artikel 15 lid 1 Wmo) of dat de financiële tegemoetkoming wordt afgestemd op het inkomen valt onder het vaststellen van de regels over voorwaarden waaronder recht bestaat op voorzieningen (artikel 5 lid 1 Wmo). Gelet op de tekst van artikel 5 lid 1 van de Wmo is het kennelijk de bedoeling dat de gemeenteraad het college bindt in de uitvoering van de Wmo. Het tweede argument voor deze stelling is het volgende. Als delegatie zou zijn toegestaan, dan had de wetgever zeer waarschijnlijk gesproken over “bij of krachtens de verordening van de gemeenteraad”.

Het college van burgemeester en wethouders van Schagen heeft naar aanleiding van het advies van Schulinck op 12 september 2006 besloten de raad voor te stellen artikel 7 van de conceptverordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning1 te wijzigen, in dier voege dat de zinsnede ‘het college’ wordt vervangen door de zinsnede ‘de raad’. De raad is in zijn vergadering van 26 september jongstleden met dit wijzigingsvoorstel akkoord gegaan. Dit betekent dat het Besluit maatschappelijke ondersteuning door de raad en niet door het college zal worden vastgesteld.

Het eerste onderwerp dat in het besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld. De invulling van de eigen bijdrageregeling biedt de mogelijkheid om van de Algemene Maatregel van Bestuur afwijkende bedragen te hanteren, zij het binnen het kader van de mogelijkheden die de AMvB biedt. Worden geen afwijkende bedragen gehanteerd, dan kunnen de bedragen uit de Algemene Maatregel van bestuur worden opgenomen.

Per hoofdstuk worden vervolgens alle nog vast te stellen bedragen opgenomen.In hoofdstuk 7  wordt geregeld hoe de samenhangende afstemming bij de toekenning, zoals genoemd in artikel 5 van de wet, wordt geregeld. In hoofdstuk 8 wordt de inwerkingtreding en de indexering geregeld.

1 Bij besluit van 22 augustus 2006 heeft uw college ingestemd met deze conceptverordening.

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Algemeen.

De systematiek van de Verordening is dat steeds algemene voorzieningen het primaat hebben. Een uitzondering is gemaakt bij de vervoersvoorzieningen.  De raad van Schagen heeft in samenspraak met de belangenorganisaties op 28 oktober 2003 besloten het collectief vervoerssysteem per 1 januari 2004 te beëindigen en per voornoemde datum het zogenaamde persoonsgebonden vervoersbudget in te voeren. De Wmo vormde voor de raad geen aanleiding om herinvoering van een collectief vervoerssysteem te overwegen. Te minder nu uit een in 2005 onder regie van het Gewest Kop van Noord Holland verricht onderzoek is gebleken dat volgens het merendeel van de gebruikers het persoonsgebonden budget naar tevredenheid functioneert. Nu er met betrekking tot de vervoersvoorzieningen geen draagvlak is voor het aanbieden van een algemene voorziening, heeft de raad besloten het aanbieden van algemene voorziening niet als optie in de verordening op te nemen.

Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd. Dit wordt verder uitgewerkt in artikel 1 lid 2. Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden (de leden 2, 3 en 4.).

Artikel 1. Regels rond verstrekking.

1.1.

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

1.2.

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als de algemene hulp bij het huishouden een goede en snelle oplossing biedt. Daarvan zal sprake zijn indien het gaat om een beperkte omvang in tijd en/of duur. Daarnaast zal ook in situaties dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, dit als contra-indicatie worden opgevat. Tevens kan verstrekking van een persoonsgebonden budget door het college worden geweigerd als eerder misbruik is gemaakt van deze vorm van verstrekking van een individuele voorziening. 

1.3.

Een woonvoorziening kan verstrekt worden als voorziening in natura. Dit zal vooral gelden voor kleinere, losse en daarom vaak  herbruikbare voorzieningen, zoals tilliften. Bouwkundige woonvoorzieningen zullen naar hun aard over het algemeen niet als voorziening in natura aangeboden kunnen worden. Dit artikellid bepaalt dat bepaalde roerende woonvoorzieningen uitsluitend in natura worden aangeboden, om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging. Deze verstrekking en het niet bieden van een keuze voor een persoongebonden budget hangt samen met het vormen van een depot en de daarmee samenhangende herverstrekking.

1.4.

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.

1.5.

De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget wordt hier vastgelegd. NB: Door de VNG wordt nog onderzocht of de accountant hier eisen aan stelt als het gaat om steekproefsgewijze controle. Dit artikel zal naar aanleiding van die uitkomsten nog aangepast kunnen worden.

1.6

In dit artikel wordt geregeld welke bewijsstukken de budgethouder dient te bewaren.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage.

Algemeen

De raad heeft bij besluit van 29 augustus 2006 gekozen voor het beperkte scenario, hetgeen betekent dat de gemeente zich bij de invoering van de Wmo richt op de nieuwe taken (het loket en de hulp in de huishouding) en dat de herijking van de andere prestatievelden, waaronder de Wvg, in een later stadium (2007/2008) zal plaatsvinden. Hierin ligt besloten dat het onder vigeur van de Wet voorzieningen gehandicapten gevoerde beleid op het gebied van woon-,  vervoers- en rolstoelvoorzieningen ongewijzigd zal worden overgeheveld naar de Wmo. Ingevolge vorengenoemd beleid was de aanvrager bij de verstrekking van woon-,  vervoers- en rolstoelvoorzieningen geen eigen bijdrage verschuldigd. Dit betekent dat de aanvrager alleen een eigen bijdrage is verschuldigd bij verstrekking van hulp bij het  huishouden en dat artikel 32 en artikel 43 van het Modelbesluit maatschappelijke ondersteuning niet worden opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Schagen.

Artikel 2. Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel.

Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB)* handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB*  wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder “in gelijke mate” wordt begrepen, staat verwoord in de concept AMvB op pagina 21. Ook het percentage van 15% kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden. In dit artikel worden de bedragen genoemd zoals die van toepassing zijn. Tussen haakjes zijn de bedragen genoemd zoals de AMvB deze vermeldt.

2 Artikel 3 van het Modelbesluit van het VNG is een uitwerking van artikel 4.1., lid 3 van de AMvB dat bepaalt dat bij roerende zaken die in eigendom worden verschaft of bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen de eigen bijdrage of het eigen aandeel over maximaal 39 perioden van vier weken gevraagd mag worden.

3 Dit artikel handelt over besparingsbijdrage die wordt gevraagd bij de verstrekking van een driewielfiets, fiets in bijzondere uitvoering of een scootermobiel.

Hoofdstuk 3.  Hulp bij het huishouden.

Artikel 3. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. De vaststelling van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden kan op twee manieren plaatsvinden. Indien een gemeente, zoals de gemeente Schagen, kiest voor vergoeding van de hulp bij het huishouden per uur wordt een uurbedrag vastgesteld. Dat uurbedrag bedraagt 75% van de kosten van zorg in natura zoals door de gemeente overeengekomen met de dienstverlenende organisatie(s) die deze zorg biedt. Het principe van deze korting met 25 % is overgenomen uit de AWBZ en gebaseerd op het ontbreken van overhead in gevallen dat men zelf iemand inhuurt.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 4.

In artikel 4, lid 1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan zal verder worden uitgewerkt in de beleidsregels, het Verstrekkingenboek.

Artikel 4, lid 2 geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop binnen vijf jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald.

Artikel 4, lid 3 ten slotte legt vast welk bedrag verstrekt wordt als het gaat om een verhuiskostenvergoeding.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 5.

Artikel 5, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening voorzieningen (scootermobiel, driewieler en handbike) wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt genomen over het gemiddelde bedrag voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen over het een na laatste voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 5, tweede lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel b, van de Verordening voorzieningen wordt vastgesteld. Onder vigeur van de Wvg heeft de gemeenteraad het collectief vervoer afgeschaft en de in plaats daarvan het persoonsgebonden vervoersbudget ingevoerd.  De in dit lid opgenomen bedragen zijn overgenomen uit het terzake onder gelding van de Wvg gevoerde beleid.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 6.

In artikel 6 wordt uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening (zoals in de verordening bepaald) welk bedrag verhoogd wordt met de gemiddelde kosten van onderhoud en reparatie aan vergelijkbare rolstoelen. Dit bedrag wordt genomen uit het één na laatste volledige kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de voorziening wordt toegekend.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 7.1

Dit artikel spreekt voor zich zelf en behoeft daarom geen nadere toelichting.

Artikel 7.2  Samenhangende afstemming.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bepaalt in artikel 33 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

De artikelen 8, 9 en 10 spreken voor zich zelf en behoeven geen nadere toelichting.