Regeling vervallen per 01-07-2012

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Schagen 2010

Geldend van 01-11-2010 t/m 30-06-2012

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Schagen 2010.

De Raad van de gemeente Schagen;

gezien het advies van het platform Sociale Zekerheid de dato 26 maart 2010;

gezien het advies van de Commissie Samenlevingszaken de dato 4 oktober 2010;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van

Schagen de dato 21 september 2010 ;

gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet en de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c, en 30 van de Wet werk en bijstand;

BESLUIT:

  • -

    vast te stellen de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Schagen 2010; en

  • -

    in te trekken de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand, die is vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 mei 2004.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, sub c, van de wet;

    • c.

      uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet;

    • d.

      woning: een woning, een woonwagen en een woonschip;

    • e.

      woonkosten:

  • 3. indien een huurwoning wordt bewoond: de per maand geldende rekenhuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

  • 4. indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

  • 5. onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerend-zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten;

    • f.

      commerciële huurprijs: de geldende basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

    • g.

      verzorgingsbehoevende: degene die zonder verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging;

    • h.

      verzorgende: degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt.

Artikel 2 Leeftijdsbepaling en individualisering

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor de uitkeringsgerechtigden van 27 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 27 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen van de verordening laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2. CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 3 - Toeslagen

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet is 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die de noodzakelijke kosten van het bestaan niet met een ander kan delen.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt een kamerbewoner die een commerciële huurprijs betaalt, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, geacht de noodzakelijke kosten van het bestaan niet te kunnen delen.

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet is 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen met één of meer anderen die het hoofdverblijf hebben in dezelfde woning.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      meerderjarige kinderen met een inkomen van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 21, onder a, van de wet;

    • b.

      meerderjarige kinderen die studiefinanciering ontvangen op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • c.

      de verzorgingsbehoevende en de verzorgende.

Hoofdstuk 3, CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF TOESLAG

Artikel 4 - Verlaging gehuwden

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet is 10% van de gehuwdennorm voor gehuwden die de noodzakelijke kosten van het bestaan met één of meer anderen kunnen delen.

  • 2. Het vierde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 - Verlaging woonsituatie

  • 1. De bijstandsnorm of de toeslag wordt verlaagd indien de uitkeringsgerechtigde ten gevolge van diens woonsituatie lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet.

  • 2. De verlaging bedraagt:

    • a.

      15 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de uitkeringsgerechtigde geen kosten van huur of hypotheeklasten zijn verbonden;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien, bij een echtscheidingssituatie, de woonlasten van de eigendomswoning bij wijze van alimentatie gedeeltelijk door de (ex) partner worden voldaan;

    • c.

      10 procent van de gehuwdennorm indien een hypotheekvrije eigendomswoning wordt bewoond.

Artikel 6 - Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 5 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende ten minste bedraagt:

  • a.

    35% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande,

  • b.

    55% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder,

  • c.

    65% van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Hoofdstuk 3. SLOTBEPALINGEN

Artikel 7 - Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 8 - Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Schagen 2010.

Artikel 9 - Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt op 1 november 2010 in werking.

  • 2. De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand, vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 mei 2004, wordt ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 26 oktober 2010
De raad voornoemd,
Voorzitter,
Griffier,

Algemene Toelichting

Inleiding

Met de inwerkingtreding van de WIJ per 1 oktober 2009 is de WWB in beginsel afgesloten voor jongeren tot 27 jaar en kunnen deze jongeren in beginsel geen algemene bijstand meer ontvangen. Daartoe is de WWB op een aantal onderdelen aangepast en moet de Verordening toeslagen en verlagingen ingevolge de WWB, die op 25 mei 2004 door de raad is vastgesteld, een navenante wijziging ondergaan.

1. Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.

Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Abw. In de WWB maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB.

Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Norm

Voor personen van 27 jaar tot en met 65 jaar bestaat er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • -

    alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

  • -

    alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van de Toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken. (Zie TK 2002-2003, 28870, nr. 3, p. 52 en 53.)

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

  • -

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

  • -

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • -

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB).

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 en 5 van de verordening.

2. De Toeslagenverordening

In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

Categorieën

Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

3. Berekening toepasselijke bijstandsnorm

In de WWB is -in tegenstelling tot in de Abw- niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt.

Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 27 tot 65 jaar als volgt worden berekend:

  • 1.

    Basisnorm;

  • 2.

    a. Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders)

OF

  • b. Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden)

  • 3.

    Korten met verlaging wegens woonsituatie;

De uitkomst van deze berekening laat een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet.

4. Gehuwden met een niet-rechthebbende partner

Voor een WWB-gerechtigde met een partner van 21 tot 27 jaar die een inkomensvoorziening ingevolge de WIJ ontvangt, geldt dat de norm gelijk is aan de norm die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder geldt. Personen van 21 tot 27 jaar komen immers niet in aanmerking voor een uitkering ingevolge de WWB. De norm alleenstaande of alleenstaande ouder geldt ook als de andere partner om andere redenen (bijv. in geval van detentie) geen recht heeft op een inkomensvoorziening. Als de niet-rechthebbende partner een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ ontvangt, is er geen aanleiding om een toeslag te verstrekken. Dat geldt evenzeer voor de partner die een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ ontvangt. Beiden kunnen immers nimmer een uitkering ontvangen die tezamen meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm voor gehuwden. De mogelijkheid om de norm voor een alleenstaande (ouder) te verhogen met een toeslag is zowel in de WIJ als de WWB evenwel beperkt tot de jongere die feitelijk alleenstaande (ouder) is. Naar de letter bestaat dus voor de gehuwde met niet-rechthebbende partner geen recht op toeslag. Niettemin mag met een beroep op de jurisprudentie die gevormd is onder de WWB en Abw worden aangenomen dat gehuwden die voor de normering worden gelijkgesteld met een alleenstaande (ouder), onder omstandigheden recht kunnen hebben op een toeslag, mede gelet op het individualiseringsbeginsel( CRvB 12 december 1995, JABW 1996/40 en CRvB 4 maart 2003, LJN: AF6326).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 

In deze verordening hebben de begrippen die niet nader in dit artikel zijn omschreven dezelfde betekenis als in de WWB en de Algemene wet bestuursrecht. De meeste begrippen komen terug in artikel 3 en 4 WWB.

De gehuwdennorm is de norm per kalendermaand, zoals bedoeld in artikel 21 onder c WWB.

Voor het hanteren van de gehuwdennorm is gekozen, omdat dit artikel 21 de hoogte hiervan aangeeft. Deze norm is gelijk aan het netto minimumloon zoals bedoeld in artikel 37 lid 1 WWB.

Alleen de uitkeringsgerechtigde, die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de WWB valt onder de werkingssfeer van deze verordening. Dit wordt verder begrensd naar leeftijd in artikel 2 van deze verordening

Het begrip woning komt impliciet in de wet terug. De memorie van toelichting bij artikel 3 noemt het volgende over het begrip woning: “Het begrip ‘woning’ wordt nader gedefinieerd als woning, woonwagen en schip”. Voor de nadere omschrijving van woonruimte wordt aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. In de uitvoering van de Wet op de huurtoeslag wordt onder een woning een zelfstandige woning verstaan, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Eigen toegang houdt in dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken of gangen te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn.

Een persoon is verzorgingsbehoevende als de uitkeringsgerechtigde aannemelijk kan maken dat deze persoon zonder de verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoefte kan worden aangenomen.

De verzorgende is degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt. Hij neemt bepaalde taken van de verzorging op zich, die anders zou zijn gegeven in een instelling ter verzorging of verpleging.

Artikel 2

Eerste lid

De werking van de verordening is beperkt tot uitkeringsgerechtigden in de leeftijdscategorie van 27 tot 65 jaar. Voorheen strekte de werking van de verordening zich ook uit over uitkeringsgerechtigden van 21 tot 27 jaar. Dit is evenwel sedert de inwerkingtreding van de WIJ niet meer mogelijk, nu met de inwerkingtreding van deze wet de WWB in beginsel is afgesloten voor jongeren tot 27 jaar.

Tweede lid

Volgens de wetgever moet elke bijstandsgerechtigde de op hem of haar van toepassing zijnde verhoging of verlaging uit de Toeslagenverordening kunnen halen. De bijstandsgerechtigde moet weten waar hij of zij aan toe is

(rechtszekerheid). Verbiedt deze opdracht elke individualisering? Nee, individualisering is wel toegestaan, maar de eerste basis is gelegen in de Toeslagenverordening. Vanuit de op basis van de Toeslagenverordening van toepassing zijnde verhoging of verlaging staat het het college vrij om in individuele situaties de verhoging of verlaging aan te passen. Individualisering vindt dan plaats op grond van artikel 18 lid 1 WWB. De individualisering mag dan niet ten nadele van de bijstandsgerechtigde uitvallen. Dit met het oog op rechtszekerheid.

Artikel 3

Eerste lid

Het college is verplicht om op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB toeslag van 20% van de gehuwdennorm te verstrekken aan de alleenstaande of alleenstaande ouder die daadwerkelijk alleen woont.

Tweede lid

Kamerbewoners die een commerciële huurprijs betalen worden niet aangemerkt als personen die de kosten kunnen delen met een ander. Kinderen en ouders worden geacht geen kamerovereenkomst aan te kunnen gaan.

Derde lid

De mogelijkheid tot het delen van kosten is aanwezig als naast belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De belanghebbende kan dan de kosten van bijvoorbeeld

huur, gas, water en elektriciteit delen. Daarbij is de mate waarin de kosten

ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moeten we er van uitgaan dat niet alle

kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. Daarom is

gekozen voor een toeslag van 10% van de gehuwdennorm ongeacht het

aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

Vierde lid

In het vierde lid is geregeld dat in bepaalde situaties meerderjarige kinderen niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Het gaat dan om situaties waarbij het niet aannemelijk is dat deze

kinderen kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten thuiswonende studenten al een lager bedrag ontvangen. Omdat deze kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande of de alleenstaande ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b van artikel 3 lid 3 van toepassing zijn. Zorgbehoevenden en verzorgenden worden niet aangemerkt als degenen in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft. Het is niet wenselijk om de uitkeringsgerechtigde vanwege zijn zorgtaken of zorgbehoevendheid te confronteren met een lagere toeslag.

Artikel 4

Eerste lid

In de gehuwdennorm is al rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Artikel 4 heeft betrekking op twee situaties. Dat blijkt uit de redactie van dit artikel. Het gaat dan om de situatie dat in de woning van de gehuwde bijstandsgerechtigden nog een ander zijn hoofdverblijf heeft en de situatie dat gehuwde bijstandsgerechtigden inwonen bij iemand anders. In beide gevallen kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden gedeeld. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf. Er is gekozen voor een verlaging van 10% van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

Tweede lid

Zie de uitleg bij artikel 3 lid 3 van deze verordening.

Artikel 5

Eerste lid

Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB. Ten opzichte van artikel 35 lid 1 Abw is artikel 27 WWB ruimer. Artikel 35 lid 1 Abw voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Blijkens de toelichting op artikel 27 WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen toepassen

Tweede lid

Als aan een door de uitkeringsgerechtigde bewoonde woning geen kosten van huur of hypotheeklasten voor de uitkeringsgerechtigde zijn verbonden verlaagt het college de norm of toeslag met 15 % van de gehuwdennorm (artikel 5 lid 2 onder a). Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de verordening wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur of hypotheeklasten'. Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van krachtens dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.) Indien in het geval van een echtscheidingssituatie de woonlasten van de eigendomswoning bij wijze van alimentatie gedeeltelijk door de (ex) partner worden voldaan of een hypotheekvrije eigendomswoning wordt bewoond, verlaagt het college de norm of toeslag met 10 % van de gehuwdennorm.

Artikel 6

Zonder dit artikel kan een samenloop van verlagingen leiden tot een dermate lage uitkering dat er feitelijk geen sprake meer is van adequate

bijstandsverlening. Daarom is in de Toeslagenverordening een minimum

percentage van de gehuwdennorm vastgelegd waarop de bijstand

(inclusief eventuele toeslag en verlagingen) ten minste

moet worden vastgesteld.

Artikel 7

Net als de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college van B&W

Artikel 8

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9

Op grond van artikel 142 van de Gemeentewet moet de datum van inwerkingtreding van een verordening op ten minste 8 dagen na datum

publicatie worden gesteld, tenzij daarvoor een ander tijdstip is gekozen.