Regeling vervallen per 10-04-2021

Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen houdende regels omtrent terugvordering, invordering en verhaal Beleidsregels Terugvordering, Invordering en Verhaal Schagen 2019

Geldend van 05-02-2019 t/m 09-04-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen houdende regels omtrent terugvordering, invordering en verhaal Beleidsregels Terugvordering, Invordering en Verhaal Schagen 2019

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen;

gelet op artikel 18a, dertiende lid, artikel 54, derde en vierde lid, artikel 58, tweede lid onder a tot en met f en zevende lid, artikel 59, 60, tweede, derde en zesde lid, 60a, vierde lid, van de Participatiewet, artikel 17, derde en vierde lid, artikel 25, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, artikel 28, eerste, derde, vijfde, zesde en zevende lid, van de IOAW en artikel 17, derde en vierde lid, artikel 25, tweede, derde en vierde, vijfde, zesde en zevende lid, artikel 28, eerste, derde, vijfde, zesde en zevende lid, van de IOAZ en de artikelen 4:11, 4:12, eerste lid, 4:94, 4:113, eerste lid, en 4:116 van de Awb;

vast te stellen de Beleidsregels Terugvordering, Invordering en Verhaal Schagen 2019. onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels Terugvordering, Verhaal en Invordering Schagen 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      P-wet: Participatiewet;

    • b.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • e.

      Wet Suwi: Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen

    • f.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • g.

      Gemeente: gemeente Schagen;

    • h.

      bijstand: de uitkering ingevolgde de P-wet, IOAW of IOAZ;

    • i.

      college: college van burgemeester en wethouders van Schagen;

    • j.

      verwijtbare vordering: een vordering die het gevolg is van het niet nakomen van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 lid 1 van de P-wet, artikel 13 lid 1 van de IOAW en artikel 13 lid 1 van de IOAZ;

    • k.

      belanghebbende: degene van wie bijstand wordt teruggevorderd. Dit is ook degene ten aanzien van wie een besluit tot herziening of intrekking van het recht op bijstand wordt genomen. Ten slotte is ook belanghebbende degene op wie de kosten van bijstand worden verhaald.

  • 2. Begrippen die hier niet worden omschreven en wel worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz 2004, Algemene wet bestuursrecht of Gemeentewet.

Artikel 2 Gebruikmaken van diverse bevoegdheden

Het college maakt gebruik van de navolgende bevoegdheden:

P-wet

Herzien en intrekken

de bevoegdheid om tot herziening en intrekking van de bijstand over te gaan, zoals opgenomen onder artikel 54 lid 3 (tweede volzin) en 4 van de P-wet.

Terugvordering

De bevoegdheid om tot terugvordering van de bijstand over te gaan zoals opgenomen onder artikel 58 lid 2 onder a tot en met f en artikel 59 van de P-wet

Invordering

De bevoegdheid om tot invordering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 60 lid 2, 3, 4 en 5 en 6 artikel 60a lid 4 van de P-wet.

IOAW

Herzien en intrekken

De bevoegdheid om tot herziening en intrekking over te gaan zoals opgenomen onder artikel 17 lid 3 en 4 van de IOAW.

Terugvordering

De bevoegdheid om tot terugvordering van de uitkering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 25 lid 2, 3 en 4, 5 en 6 en artikel 26 lid 2 van de IOAW.

Invordering

De bevoegdheid om tot invordering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 28 lid 1, 3, 5, 6 en 7 van de IOAW.

IOAZ

Herzien en intrekken

De bevoegdheid om tot herziening en intrekking over te gaan zoals opgenomen onder artikel 17 lid 3 en 4 van de IOAZ.

Terugvordering

De bevoegdheid om tot terugvordering van de uitkering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 25 lid 2,3 en 4 5 en 6 en artikel 26 lid 2 van de IOAZ.

Invordering

De bevoegdheid om tot invordering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 28 lid 1, 3, 5, 6 en 7 van de IOAZ.

Bbz 2004

Het Bbz 2004 heeft specifieke terug- en invorderingsbepalingen. Voor zover in het Bbz 2004 ruimte is gelaten voor de wijze waarop terug- en invordering kan plaatsvinden, wordt aansluiting gezocht bij hetgeen in deze beleidsregels is aangegeven.

Hoofdstuk 2 UITVOERINGSBELEID TERUGVORDERING

Artikel 3 Herziening en intrekking

  • 1. Het college herziet of trekt een besluit tot toekenning van bijstand in op de wijze zoals dat in de in artikel 2 genoemde wetten is opgenomen.

  • 2. Op grond van dringende redenen kan het college van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit afzien

Artikel 4 Terugvordering

Het college gaat over tot terugvordering van bijstand op de wijze zoals dat in de in artikel 2 genoemde wetten is opgenomen.

Artikel 5 Afzien van terugvordering of invordering

  • 1. Het college ziet af van het nemen van een terug- en invorderingsbesluit als de niet-verwijtbare vordering niet meer bedraagt dan € 50,00 en er ten laste van de belanghebbende geen andere vorderingen openstaan.

  • 2. Van terugvordering of invordering wordt geheel of gedeeltelijk afgezien, indien er sprake is van dringende redenen. Deze redenen kunnen alleen betrekking hebben op de gevolgen van de terug- of invordering voor de belanghebbende.

    Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij terug- of invordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende.

  • 3. Er kan ook van terug- of invordering worden afgezien voor kosten die voor het dwangbevel in rekening worden gebracht en voor kosten zoals deze door de deurwaarder in rekening worden gebracht.

Artikel 6 Hoorrecht van de belanghebbende

  • 1. Voordat een besluit tot herziening c.q. intrekking van het recht op bijstand dan wel een besluit tot terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand wordt genomen, biedt het college de belanghebbende de mogelijkheid om zijn zienswijze kenbaar te maken.

  • 2. Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 7 Brutering van de vordering

  • 1. Indien een vordering is ontstaan door het niet voldoen aan de inlichtingenplicht, wordt de ten onrechte verstrekte bijstand altijd bruto teruggevorderd. Ook wordt de bijstand verhoogd met de afgedragen loonheffing, als er sprake is van achteraf ontvangen middelen of bijstand welke in de vorm van een belaste lening is verstrekt (bijstand in de vorm van een geldlening bij aanspraak op vermogen).

  • 2. Van brutering wordt afgezien indien:

    • a.

      het ontstaan van de vordering de belanghebbende niet is aan te rekenen;

    • b.

      de vordering is ontstaan in de periode november en/of december van een vorig boekjaar, waarbij het besluit tot terugvordering in de maand januari of februari van het opvolgende jaar aan de belanghebbende is toegestuurd, waarbij de belanghebbende in redelijkheid niet in de gelegenheid kon worden gesteld om de vordering netto te voldoen.

    Indien de belanghebbende de netto vordering, zoals bedoeld onder b. echter niet binnen zes weken na verzending van het terugvorderingsbesluit betaalt, wordt de vordering alsnog verhoogd met de brutering.

Artikel 8 Kwijtschelding na schuldenregeling

  • 1. Het college kan op verzoek van de belanghebbende tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand overgaan als:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldenregeling met betrekking tot alle schulden niet tot stand komt zonder de medewerking van de gemeente, en

    • c.

      de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang. Hierbij wordt rekening gehouden met de wettelijke preferentie van onze vordering(en).

  • 2. Het vorenstaande is niet van toepassing bij:

    • a.

      verwijtbare vorderingen, waarbij sprake is van opzet of grove schuld;

    • b.

      vorderingen die een bestuurlijke boete betreffen, waarbij sprake is van opzet of grove schuld, of

    • c.

      vorderingen die door een pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt voor zover zij niet op deze goederen verhaald kunnen worden.

  • 3. Het besluit tot geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering treedt niet eerder in werking voordat de schuldenregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen.

  • 4. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering wordt ingetrokken als:

    • a.

      de schuldenregeling niet binnen twaalf maanden na het nemen van het besluit tot stand is gekomen;

    • b.

      de belanghebbende niet of niet voldoende meewerkt aan de schuldenregeling;

    • c.

      belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, en de verstrekking van de juiste gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid; of

    • d.

      binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan.

Artikel 9 Kwijtschelding na voldoen aan de aflossingsverplichting

  • 1. Het college ziet ambtshalve van verdere terugvordering af, indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende 3 jaar (36 maanden) op zijn geldlening of niet verwijtbare vordering heeft afgelost, of gedurende 10 jaar (120 maanden) op zijn verwijtbare vordering heeft afgelost;

    • b.

      gedurende 3 jaar (geldlening of niet verwijtbare vordering) of 10 jaar (verwijtbare vordering) niet volledig aan de aflossingsverplichting heeft voldaan, maar de achterstallige aflossingen over deze periode alsnog ineens voldoet;

    • c.

      gedurende 10 jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment nog gaat verrichten; of

    • d.

      een bedrag van ten minste 50% van de restsom ineens voldoet.

  • 2. Het vorenstaande is niet van toepassing bij:

    • a)

      vorderingen die door een pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, voor zover de vorderingen niet op die goederen verhaald kunnen worden; en

    • b)

      vorderingen die een bestuurlijke boete betreffen, waarbij sprake is van opzet of grove schuld.

  • 3. Hetgeen in het eerste lid is bepaald ten aanzien van verwijtbare vorderingen, is niet van toepassing op verwijtbare vorderingen waarvan het besluit tot terugvordering is genomen voor 1 januari 2013. Ten aanzien van verwijtbare vorderingen die dateren van voor 1 januari 2013 geldt een termijn 5 jaar (60 maanden).

  • 4. Met een verwijtbare vordering wordt voor de toepassing van dit artikel en artikel 8 gelijkgesteld, een vordering op grond van artikel 58 lid 2 sub b van de P-wet (teruggevorderde geldlening) en een vordering op grond van artikel 58 lid 2 sub f van de P-wet (later ontvangen middelen).

Hoofdstuk 4 UITVOERINGSBELEID INVORDERING

Artikel 10 Verrekening bijstand

  • 1. Als belanghebbende bijstand ontvangt van de gemeente Schagen, wordt de vordering of geldlening in maandelijkse termijnen met deze bijstand verrekend. Deze verrekening vindt plaats op grond van artikel 60 lid 3 P-wet en artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. Als belanghebbende bijstand van een andere gemeente, een uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of een uitkering van de Sociaal verzekeringsbank ontvangt, wordt de vordering of geldlening in maandelijkse termijnen met deze bijstand of voornoemde uitkering verrekend. Deze verrekening vindt plaats op grond van artikel 60a. van de P-wet (pseudo-verrekening).

  • 3. Bij vorderingen uit ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering op grond van de P-wet, vorderingen op grond van een bestuurlijke boete of een geldlening bedraagt het in te houden bedrag 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 4. Bij vorderingen uit ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering op grond van de IOAZ- of IOAW- of vorderingen op grond van een bestuurlijke boete wordt het aflossingsbedrag bepaald op 5% van de bruto uitkeringsgrondslag.

  • 5. Als de bijstand op enig moment wordt beëindigd, wordt aan de belanghebbende verzocht om de verschuldigde aflossingen zelf te blijven voldoen.

  • 6. Als de bijstand wordt beëindigd, wordt de reservering van het vakantiegeld met de vordering verrekend.

  • 7. Als de belanghebbende een vordering op de gemeente heeft, dan verrekent het college deze met een vordering als bedoeld in artikel 58 en 59 van de P-wet, artikel 25, tweede en derde lid, van de IOAW en artikel 25, tweede en derde lid, van de IOAZ.

Artikel 11 Vaststellen aflossingscapaciteit

  • 1. Als belanghebbende geen bijstand ontvangt en verzoekt om een aflossingsregeling kan hiermee worden ingestemd als de vordering in 36 maanden afgelost kan zijn, en het aflossingsbedrag minimaal € 50,00 per maand bedraagt.

  • 2. Als de vordering niet in 36 maandelijkse termijnen kan zijn afgelost, wordt een onderzoek ingesteld naar de aflossingscapaciteit van de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat dit onderzoek zich toespitst op de vraag of deze in staat is maandelijks een bedrag af te lossen dat gelijk is aan 5% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Daarbij worden de financiële- en persoonlijke omstandigheden van belanghebbende in acht genomen. Alleen ingeval de belanghebbende maandelijks minder dan 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm aflost of niets aflost wordt éénmaal per 3 jaar respectievelijk éénmaal per jaar een onderzoek ingesteld naar eventuele wijzigingen in de financiële en persoonlijke situatie van de belanghebbende.

  • 3. Als belanghebbende niet meewerkt aan een onderzoek naar zijn financiële en persoonlijke situatie, wordt het aflossingsbedrag ambtshalve vastgesteld op 5% van de van voor hem geldende bijstandsnorm. Ook kan in dat geval onder toepassing van artikel 60 lid 6 P-wet direct beslag worden gelegd op het inkomen van de belanghebbende.

Artikel 12 Uitstel van de aflossingsverplichting

Als belanghebbende gedurende een bepaalde periode niet in staat is om aan zijn aflossingsverplichting te voldoen, kan de aflossingsverplichting gedurende deze periode opgeschort worden.

Artikel 13 Afgifte dwangbevel

Bij verzuim van betaling of het niet naleven van de aflossingsregeling, wordt belanghebbende ten minste éénmaal telefonisch en éénmaal schriftelijk aangemaand. Als belanghebbende dan nog niet aan de betalingsverplichting voldoet, wordt een dwangbevel afgegeven (artikel 4:116 Awb).

Artikel 14 Kosten van aanmaning en invordering

  • 1. Vanuit het oogpunt van doelmatigheid worden er geen kosten in rekening gebracht voor het verzenden van een aanmaning.

  • 2. Voor het versturen van een dwangbevel wordt € 50,00 aan kosten in rekening gebracht.

  • 3. Als de invordering wordt overgedragen aan de deurwaarder, komen de kosten van deze deurwaarder volledig voor rekening van de belanghebbende.

Artikel 15 Wettelijke Rente

Vanuit het oogpunt van doelmatigheid wordt er geen wettelijke rente bij een belanghebbende in rekening gebracht, als deze verzuimt tot betaling van het verschuldigde over te gaan. Dit geldt niet voor rente welke is verschuldigd op grond van het Bbz 2004.

Artikel 16 Overdragen invordering

  • 1. Het college verzoekt de deurwaarder om de invordering over te nemen, als blijkt dat de belanghebbende niet bereid is de vordering op minnelijke wijze te voldoen en er geen vereenvoudigd beslag op het inkomen mogelijk is.

  • 2. Oninbare vorderingen (bij verblijf in het buitenland) kunnen worden overdragen aan een daarin gespecialiseerd bedrijf of organisatie.

Artikel 17 Overlijden van de belanghebbende

Als de belanghebbende overlijdt, wordt het restant van de vordering buiten invordering gesteld, tenzij een pand of hypotheekrecht kan worden uitgewonnen of iemand anders hoofdelijk aansprakelijk voor de vordering is.

Hoofdstuk 5 UITVOERINGSBELEID VERHAAL

Artikel 18 Bevoegdheid tot verhaal

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van de kosten van bijstand zoals bedoeld in artikel 61 P-wet.

Artikel 19 Nihilbeding

Als echtgenoten of gewezen echtgenoten onderling hebben bepaald dat na echtscheiding (of scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk) de één tegenover de ander in het geheel geen alimentatie verschuldigd is, kan de gemeente Schagen toch de kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige verhalen.

Artikel 20 Starten verhaalsonderzoek

  • 1. Zodra het college een beschikking tot toekenning van bijstand heeft gegeven, wordt onderzocht of, en zo ja tot welk bedrag, de bijstand kan worden verhaald.

  • 2. In afwijking van het eerste lid ziet het college van een verhaalsonderzoek af, indien is te voorzien dat binnen 3 maanden na het opstarten van vorenbedoeld onderzoek de wettelijke onderhoudsplicht komt te vervallen.

Artikel 21 Afzien van het opleggen van een verhaalsbijdrage

De gemeente Schagen stelt de verhaalsbijdrage op nihil als:

  • a.

    de op te leggen verhaalsbijdrage lager is dan € 50,00 per maand;

  • b.

    de onderhoudsplichtige bijstand ontvangt, of een inkomen uit arbeid ontvangt dat gelijk is aan de voor de onderhoudsplichtige geldende bijstandsnorm;

  • c.

    de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) of in staat van faillissement is gesteld.

  • d.

    er sprake is van een door de rechtbank opgelegde alimentatieverplichting (de draagkracht berekend is op basis van de Trema-normen), waarbij het alimentatievonnis ten tijde van het verhaalsonderzoek niet ouder is dan 12 maanden;

  • e.

    er sprake is van zwaarwegende dringende redenen. Deze redenen kunnen alleen betrekking hebben op de gevolgen van het opleggen van een verhaalsbijdrage voor de onderhoudsplichtige en/of de onderhoudsgerechtigde. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij het opleggen van een verhaalsbijdrage leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties van de onderhoudsplichtige en/of de onderhoudsgerechtigde. De gemeente Schagen kan in dat geval geheel afzien van het verhalen van de bijstandsuitkering of inkomensvoorziening;

  • f.

    de onderhoudsplichtige in het kader van een schuldregelingstraject op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening een schuldbemiddelingsovereenkomst met de gemeente of een ander NVVK-lid heeft gesloten.

Artikel 22 Afzien van wijziging van de reeds opgelegde verhaalbijdrage

Het college handhaaft de eerder opgelegde verhaalsbijdrage als:

  • a.

    uit een herberekening van de draagkracht blijkt dat het positieve verschil met de reeds opgelegde verhaalsbijdrage lager is dan € 50,00 per maand; of

  • b.

    uit een herberekening van de draagkracht blijkt dat het negatieve verschil met de reeds opgelegde verhaalsbijdrage niet meer bedraagt dan € 50,00 per maand.

Artikel 23 Verhaal in rechte

Als een onderhoudsplichtige de opgelegde verhaalsbijdrage niet of niet behoorlijk voldoet, wordt aan de Rechtbank verzocht om deze bij beschikking vast te stellen.

Artikel 24 Alimentatiebeschikking wordt niet nagekomen

Het college maakt gebruik van de in artikel 55 van de P-wet neergelegde bevoegdheid om de alimentatiegerechtigde die een beroep doet op bijstand, te verplichten om de door de rechter vastgestelde alimentatie te doen invorderen. Als een alimentatieplichtige niet aan zijn alimentatieverplichting voldoet, dan is de alimentatiegerechtigde uit hoofde van die verplichting gehouden het LBIO op te dragen de verschuldigde alimentatie te innen.

Artikel 25 Termijn heronderzoeken

  • 1. Als er een verhaalsbijdrage is opgelegd, doet het college eens in de 3 jaar onderzoek naar wijzigingen in de financiële- of sociale omstandigheden van een onderhoudsplichtige.

  • 2. Als er geen verhaal bijdrage is opgelegd (deze is op nihil gesteld) en de onderhoudsplichtige betaalt geen alimentatie, stelt het college eenmaal per jaar een nieuw onderzoek in naar wijzigingen in de financiële- of sociale omstandigheden van een onderhoudsplichtige.

Artikel 26 Mogelijkheden van kwijtschelding verhaalsbijdrage

  • 1. Kwijtschelding van een achterstand in de betaling van (gecedeerde) alimentatie is niet mogelijk. Uit het oogpunt van efficiënt debiteurenbeheer, kan in individuele gevallen hiervan worden afgeweken.

  • 2. Kwijtschelding van een opgelegde verhaalsbijdrage is mogelijk. Hierbij zijn de artikelen 8 en 9 van deze beleidsregels van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Indexering verhaalsbijdragen en alimentatie

Het college verhoogt de door de Rechtbank vastgestelde alimentatie en verhaalsbijdrage jaarlijks met het wettelijk vastgestelde indexeringspercentage. Indien een verhaalsbijdrage (nog) niet door de Rechtbank is vastgesteld, wordt deze verhoging niet toegepast.

Hoofdstuk 6 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 28 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als de “Beleidsregels Terugvordering, Invordering en Verhaal Schagen 2019”.

Artikel 29 Bijzondere omstandigheden

Het college handelt overeenkomstig deze beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

Artikel 30 Inwerking treden van de beleidsregels

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na die van de publicatie en werken terug tot 1 januari 2019.

  • 2. De Beleidsregels Terugvordering, Verhaal en Invordering Schagen 2015 worden ingetrokken met ingang van de dag waarop de in het eerste lid bedoelde beleidsregels in werking treden.

  • 3. Aflossingsregelingen en beslagen die voor de datum van inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde beleidsregels tot stand zijn gekomen c.q. zijn gelegd, blijven gelden tot de datum van het eerstvolgende heronderzoek.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen op 27 november 2018.

Burgemeester en wethouders voornoemd,

de secretaris,

N. Swellengrebel

de burgemeester,

M.J.P. van Kampen-Nouwen

Algemene Toelichting

De WWB (per 1 januari 2015 Participatiewet, verder te noemen P-wet), IOAW, en IOAZ, maar ook alle andere sociale zekerheidswetten zijn gewijzigd (zoals de werknemersverzekeringen, volksverzekeringen en Arbeidswetten). Onder het regime van de WWB, de IOAW en het IOAZ tot 1 januari 2013 waren herziening, intrekking en terugvordering een bevoegdheid van de gemeente.

Na de wetswijziging vanaf 1 januari 2013 is het terugvorderen van bijstand (en uitkeringen) op grond van deze wetten, als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een verplichting geworden. Voor alle overige vorderingen blijft de bevoegdheid om tot terugvordering over te gaan, bestaan. Dit had tot gevolg dat een aantal beleidskeuzes is komen te vervallen.

Reikwijdte

Deze beleidsregels zijn van toepassing op de terugvordering en invordering van uitkeringen op grond van de P-wet, IOAW, IOAZ en het Bbz 2004. Tevens zijn deze beleidsregels van toepassing op verhaalsvorderingen en vorderingen op grond van het Burgerlijk Wetboek (zoals de onverschuldigde betaling aan een niet-bijstandsgerechtigde).

Uitgangspunten doelmatig beleid

Deze beleidsregels zijn erop gericht dat de gemeente Schagen op een efficiënte wijze omgaat met haar debiteuren. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • Degene die aflossingsruimte heeft, lost de vordering zo veel mogelijk af.

  • Degene die geen of weinig aflossingsruimte heeft, wordt toch gestimuleerd om een begin te maken met het aflossen van de vordering. Hiervoor kan dan een lager aflossingsbedrag worden afgesproken.

  • Voor fraudevorderingen gelden strengere aflossingsbepalingen dan voor andere vorderingen.

  • Debiteuren hebben de mogelijkheid om zelf aflossingsvoorstellen te doen. Met deze voorstellen wordt zoveel mogelijk (binnen de beleidskaders) ingestemd.

  • Er wordt zo veel mogelijk ingevorderd.

  • Wij zijn klantvriendelijk en duidelijk in onze communicatie met de debiteur. Onze correspondentie is in eenvoudige, heldere bewoordingen opgesteld zonder gebruik te maken van ambtelijk (zakelijk) taalgebruik.

  • Debiteuren die niet meewerken aan terugbetaling, worden direct aangepakt!

  • Wij willen de debiteur zo veel mogelijk motiveren om op zijn/haar vordering af te lossen. Stipt naleven van een aflossingsregeling wordt beloond met kwijtschelding, voor zover de wet hiervoor de mogelijkheid biedt. Ook wordt het aflossingsbedrag in overleg met de debiteur bepaald.

Als gevolg van de wijzigingen per 1 januari 2013 is de gemeente bij schending van de inlichtingenplicht verplicht om tot terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand over te gaan.

Overgangsrecht

Voor alle verwijtbare vorderingen die voor 1 januari 2013 zijn ontstaan, blijft het recht van toepassing zoals dat op het moment van overtreden gold. Voor alle verwijtbare vorderingen die zijn ontstaan voor 1 januari 2013, maar waarbij het verwijtbaar handelen is gestopt uiterlijk binnen 30 dagen na 1 januari 2013, blijft ook het recht van toepassing zoals dat voor 1 januari 2013 bestond.

Voor alle verwijtbare vorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan, is het recht van toepassing zoals dit geldt vanaf 1 januari 2013.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3 Herziening en intrekking

In de Handhavingsverordening is vastgelegd dat de gemeente Schagen gebruik maakt van de bevoegdheid tot terugvordering van teveel verstrekte bijstand over te gaan. In de Handhavingsverordening is ook bepaald dat de gemeente Schagen gebruik maakt van de bevoegdheid om de kosten van bijstand te verhalen. In dit artikel is deze verplichting nader uitgewerkt, waarbij ook de bevoegdheid tot herzien en intrekken van bijstand of uitkering wordt beschreven.

Als de belanghebbende niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan, wordt het recht op bijstand of uitkering herzien (gecorrigeerd) of ingetrokken waarbij alsnog rekening wordt gehouden met de werkelijke situatie.

Ook indien de bijstand of uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, maar de oorzaak daarvoor niet bij belanghebbende ligt kan het recht op bijstand/uitkering worden herzien of ingetrokken.

Hierbij kan gedacht worden aan wijzigingen in de uitkeringssituatie die niet tijdig door de gemeente zijn verwerkt. Van belang hierbij is wel dat de belanghebbende dan redelijkerwijs had moeten kunnen weten dat hij/zij teveel bijstand heeft ontvangen. Dit kenbaarheidsvereiste is dus van belang bij de bepaling of er al dan niet zal worden teruggevorderd.

Op grond van dringende redenen kan van herziening of intrekking worden afgezien. Het moet hier dan gaan om incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van alle relevante feiten en omstandigheden. Hiervan is slechts sprake als een herziening of intrekking zou leiden tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende of zijn/haar gezin. Hierbij wordt opgemerkt dat de financiële gevolgen van een besluit tot herziening of intrekking niet als dringende redenen worden aangemerkt, omdat de beslagvrije voet hierin voldoende bescherming biedt.

Artikel 4 Terugvordering

Door de wijzigingen per 1 januari 2013, is terugvordering van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand, als gevolg van het niet naleven van de inlichtingenplicht, weer een verplichting. Voor alle overige vorderingen blijft terugvordering een bevoegdheid, waarvoor in beleidsregels moet worden vastgelegd of en op welke wijze van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Voor zover in de P-wet, IOAW en IOAZ sprake is van een bevoegdheid om tot terugvordering over te gaan, maakt de gemeente Schagen gebruik van deze bevoegdheid.

BBZ 2004

Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 is een algemene maatregel van bestuur die weliswaar op de P-wet is gebaseerd, maar ten aanzien van terugvordering daarvan afwijkt omdat terugvordering in het Bbz nog een verplichtend karakter heeft. Om die reden wordt het Bbz in dit artikel niet uitgewerkt.

Artikel 5 Afzien van terug- en invordering

Er wordt van verdere terug- of invordering afgezien, als een niet-verwijtbare vordering of een dito restantvordering lager is dan € 50,00.

Het kruimelbedrag is ook van toepassing op de kosten van de afgifte van een dwangbevel. Ook wordt het kruimelbedrag toegepast op de invorderingskosten zoals deze door de deurwaarder of het incassobureau in rekening worden gebracht.

NB. Het kruimelbedrag geldt niet voor vorderingen die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht!

Ook kan van gehele of gedeeltelijke terugvordering worden afgezien, als er sprake is van dringende redenen. Het moet hier dan gaan om incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van alle relevante feiten en omstandigheden. Hiervan is slechts sprake als een terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende of zijn gezin.

Hierbij wordt opgemerkt dat de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering niet als dringende redenen worden aangemerkt, omdat de beslagvrije voet hierin voldoende bescherming biedt.

Artikel 6 Hoorrecht belanghebbende

Voordat een besluit tot intrekking/herziening c.q. terugvordering wordt genomen, wordt aan de belanghebbende de mogelijkheid geboden om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. Het vooraf informeren van de belanghebbende kan ervoor zorgen dat er draagvlak ontstaat voor het besluit tot terugvordering, waardoor het indienen van een bezwaarschrift voorkomen kan worden. Daarnaast kan op basis van de informatie van de belanghebbende een juiste belangenafweging gemaakt worden. Er kunnen altijd redenen zijn op grond waarvan van gehele of gedeeltelijke terugvordering kan worden afgezien. Hierbij wordt wel opgemerkt dat bij fraudevorderingen alleen van gehele- of gedeeltelijke terugvordering kan worden afgezien als er sprake is van dringende redenen (artikel 58 lid 8 P-wet).

Door de belanghebbende te horen, kan een tijdsbesparing worden gerealiseerd. Er kan namelijk direct met de belanghebbende een betalingsregeling worden overeengekomen, die direct in de beschikking kan worden opgenomen.

Daarbij wordt ook nog opgemerkt dat het vragen naar de zienswijze van de belanghebbende, en de vermelding van deze zienswijze in het (terugvorderings)besluit, een formele verplichting is op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Overigens is bij financiële beschikkingen het horen van de belanghebbende in principe niet verplicht.

Als de belanghebbende niet op de kennisgeving reageert (of indien het telefonisch contact niet tot stand komt), wordt het besluit tot terugvordering genomen zonder de zienswijze van de belanghebbende te melden. Dit laat onverlet dat er een belangenafweging moet worden gemaakt. Deze vindt dan plaats op basis van alle bij ons bekende informatie (zoals de informatie uit het klantdossier).

Artikel 7 Brutering van de vordering

Bijstand wordt netto uitgekeerd. De gemeente draagt echter net als een werkgever aan het eind van het boekjaar loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoedingen (zoals bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet) af aan de Belastingdienst.

De gemeente betaalt dus in feite een bruto uitkering. Bij terugvordering van ten onrechte verleende bijstand kan de gemeente de bijstand bruto terugvorderen van de belanghebbende. In dit artikel is beschreven in welke gevallen de bijstand bruto wordt teruggevorderd, en wanneer kan worden volstaan met de netto terugvordering.

De belanghebbende kan bij de Belastingdienst verzoeken om teruggave van de brutering (verhoging van de netto vordering met loonheffing/premies). De brutering wordt dan in mindering gebracht op het fiscaal loon. Een dergelijk verzoek kan slechts worden gedaan als de belanghebbende de gehele bruto vordering aan de gemeente heeft voldaan.

Artikel 8 Kwijtschelding na schuldregeling

Er wordt niet ingestemd met een schuldenregeling als er sprake is van een verwijtbare vordering, waarbij sprake is van opzet of grove schuld. In het vorenstaande ligt besloten dat met een schuldenregeling wel kan worden ingestemd als er sprake is een verwijtbare vordering, waarbij sprake is van verminderde of normale verwijtbaarheid. Hierbij zij opgemerkt dat deze beleidskeuze aangemerkt kan worden als zogenaamd buitenwettelijk begunstigend beleid. In artikel 60 c van de Wet is immers het volgende bepaald: “Door het college wordt geen medewerking verleend aan een schuldregeling indien een vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijke nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichtingen aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vordering.”

Aan deze (buitenwettelijke) beleidskeuze ligt de overweging ten grondslag dat er op een gegeven moment wel financieel perspectief voor de klant moet zijn.

Evenmin wordt met een schuldenregeling ingestemd, indien sprake is van vordering die de betaling van een boete betreft, waarbij sprake is van grove schuld of opzet. Uit het vorenstaande volgt dat met een schuldenregeling wel kan worden ingestemd, als er sprake is een vordering die een betaling van een boete betreft, waarbij sprake is van verminderde of normale verwijtbaarheid. NB Hierbij zij opgemerkt dat deze beleidskeuze niet aangemerkt kan worden als zogenaamd buitenwettelijk begunstigend beleid. In artikel 18a lid 13 van de P-wet is immers het volgende bepaald: “ Indien ten aanzien van een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd geen sprake is geweest van opzet of grove schuld, en voorts is gebleken dat binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan, is het college bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.”

Aan deze beleidskeuze ligt eveneens de overweging ten grondslag dat er op een gegeven moment wel financieel perspectief voor de klant moet zijn.

Een besluit tot kwijtschelding van een boete ( waarbij geen sprake is van opzet of grove schuld) wordt op grond van artikel 8 lid 4 sub d ingetrokken, als binnen een jaar nadat de boete is opgelegd nogmaals een overtreding wegens dezelfde gedraging is begaan.

Tot slot wordt niet ingestemd met een schuldregeling, als er sprake is van vordering die door pand of hypotheek op een goed of goederen is gedekt.

Meerdere personen die hoofdelijk aansprakelijk zijn

Soms zijn er meerdere personen aansprakelijk voor dezelfde vordering. Dit is meestal het geval bij terugvordering van bijstand op de verzwegen partner, of als de teveel verstrekte bijstand of geldlening aan een echtpaar is verstrekt. Op grond van artikel 6:9 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek moet degene die mede hoofdelijk aansprakelijk is het restant van de vordering nog wel voldoen, als aan de andere hoofdelijke aansprakelijke kwijtschelding is verleend. Dit betekent dus dat verleende kwijtschelding aan één van de hoofdelijk aansprakelijken, tot gevolg heeft dat de andere hoofdelijke aansprakelijke het restant van de vordering nog wel moet voldoen.

Per 1 januari 2015 is in artikel 59 een nieuw (derde) lid toegevoegd. Op grond daarvan is het mogelijk geworden om bijstand die op zich terecht als gezinsbijstand is verleend, ook van een verzwegen gezinslid terug te vorderen.

Artikel 9 Kwijtschelding na voldoen aan de aflossingsverplichting

De gemeente Schagen voert een actief kwijtscheldingsbeleid. Dat wil zeggen dat actief toepassing wordt gegeven aan de mogelijkheden om een (restant)vordering kwijt te schelden. Dit betekent dat in de beschikking waarin de terugbetalingsverplichting wordt opgelegd, ook wordt aangegeven of en op welk moment de belanghebbende in aanmerking komt voor kwijtschelding.

Het kwijtscheldingsbeleid moet duidelijk en prikkelend zijn voor de belanghebbende, maar ook doelmatig voor de gemeente. De belanghebbende heeft er belang bij om te weten dat na een bepaalde periode van stipt aflossen, een beloning wacht in de vorm van kwijtschelding. De gemeente heeft er belang bij dat vorderingen niet tot in lengte van jaren in de administratie worden gehandhaafd.

Eigen initiatief?

De gemeente Schagen wil steun bieden aan personen met een beperkte zelfredzaamheid. Dit blijft niet alleen beperkt tot het verlenen van bijstand, maar kan ook inhouden dat wij de belanghebbende er op wijzen dat er een mogelijkheid bestaat op verbetering van zijn financiële situatie. Degene die na 36/60/120 maanden al dan niet onafgebroken aflost, hoeft geen verzoek tot kwijtschelding in te dienen. In dit geval vindt ambtshalve kwijtschelding plaats.

Bovenstaande is ook van toepassing voor verwijtbare vorderingen. Slechts in zeer bijzondere situaties wordt hiervan afgeweken. Te denken valt aan een debiteur met ruim voldoende middelen om de vordering af te lossen.

Wanneer in voorkomende gevallen langer is afgelost en niet na de bedoelde 36, 60 of 120 maanden ambtshalve is kwijtgescholden, worden de aflossingen die na deze 36, 60 of 120 maanden zijn gedaan, niet aan de belanghebbende terugbetaald. Er is namelijk immers geen sprake van een onverschuldigde betaling, zolang tegenover de aflossing een vordering openstaat.

Afkoop

De belanghebbende kan op elk moment een voorstel doen om de vordering (of het restant daarvan) af te kopen. De vordering kan worden afgekocht met een eenmalige betaling, als deze tenminste 50% van het op dat moment openstaande saldo bedraagt. Daarbij moet wel worden overwogen, of de afkoopsom in verhouding staat tot het bedrag wat anders in 36/60/120 maandelijkse termijnen zou zijn afgelost. Met andere woorden: het afkoopbedrag moet in ieder geval gelijk zijn aan of hoger zijn dan het bedrag wat in 36/60/120 maandelijkse termijnen naar verwachting zou kunnen worden afgelost.

Buiten invordering stellen na 10 jaar niet aflossen

Als een belanghebbende naar het buitenland verhuist of met onbekende bestemming is vertrokken, is het voor ons (nagenoeg) onmogelijk om tot invordering van het verschuldigde over te gaan. Er zal één keer per half jaar onderzocht worden of de belanghebbende zich al weer in Nederland heeft gevestigd of dat er een inkomen bekend is waar beslag op kan worden gelegd. Na verloop van tien jaar zonder zicht op enige aflossing wordt de restantvordering buiten invordering gesteld. Voor verwijtbare vorderingen die dateren van voor 1 januari 2013 geldt overigens een periode van 5 jaar (zie derde lid).

Oninbare vorderingen (verblijf in het buitenland)

Oninbare vorderingen (met name bij verblijf in het buitenland) kunnen ook worden overdragen aan een daarvoor gespecialiseerd bedrijf of organisatie. Het Internationaal Bureau Fraude-informatie en invorderingskantoor Cannock Chase hebben de mogelijkheid om invorderingen en beslagleggingen uit te voeren als een belanghebbende naar het buitenland is vertrokken.

Van invorderingskantoor Cannock Chase is bekend dat zij werken op “no cure/no pay” basis. Dit houdt in dat er geen kosten in rekening worden gebracht, als de invordering geen resultaat oplevert. Maar in het geval dat de invordering wel iets oplevert, zullen de kosten door het bureau wel in rekening worden gebracht. De kosten van invordering kunnen alleen aan de belanghebbende worden doorberekend, als dit expliciet in de terugvorderings-beschikking of het dwangbevel is opgenomen. Uit de praktijk blijkt dat dit vooral bij de oudere terugvorderingsbesluiten (genomen voor 1 januari 2008) niet in de beschikking is opgenomen. Dit heeft tot gevolg dat wij in dat geval zelf de kosten van invordering moeten voldoen. Er moet wel voorkomen worden dat de kosten van invordering hoger worden, dan de oorspronkelijke vordering. Er zal dus hierbij dus altijd nog een kosten/baten afweging gemaakt moeten worden.

Verschil met vorderingen voor 1 januari 2013

Het eerste lid van dit artikel geldt alleen voor verwijtbare vorderingen, waarvan het besluit tot terugvordering is genomen na 1 januari 2013. De wetgever heeft per 1 januari 2013 in de gewijzigde wetgeving, namelijk in artikel 58 lid 7 van de P-wet, vastgelegd dat kwijtschelding pas mogelijk is na 10 jaar (gemeentelijke bevoegdheid). In het derde lid is bepaald dat ten aanzien van verwijtbare vorderingen, waarvan het besluit tot terugvordering is genomen voor 1 januari 2013, een termijn geldt van 5 jaar.

Overigens zal het kwijtscheldingsbeleid, dat is neergelegd in het eerste lid, pas met ingang van januari 2023 voor het eerst effectief worden. In de praktijk zal de feitelijke kwijtschelding nog later worden verleend, aangezien voorafgaand aan de terugbetaling van de verwijtbare vordering, meestal eerst de bijbehorende boete moet worden betaald. Boetes worden in het geheel niet kwijtgescholden.

Boetes waarbij sprake is van grove schuld of opzet worden in het geheel niet kwijtgescholden. Het vorenstaande impliceert dat bij vorderingen die een betaling van een boete betreffen, waarbij sprake is verminderde of normale verwijtbaarheid, wel kwijtschelding kan plaatsvinden. Vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, kunnen evenmin worden kwijtgescholden. Wat de boetes met een verminderde of normale verwijtbaarheid betreft, moeten we ons wel realiseren dat hier sprake is van zogenaamd buitenwettelijk begunstigend beleid. Aan deze beleidskeuze ligt de overweging ten grondslag dat er op een gegeven moment wel financieel perspectief voor de klant moet zijn.

Verwijtbare vorderingen

Het vierde lid van dit artikel is toegevoegd, ter voorkoming van ongewenste situaties. Een geldlening kan na 36 maanden aflossen worden kwijtgescholden. Een geldlening wordt echter teruggevorderd, als een verplichting verbonden aan de lening, niet is nagekomen. Vaak is dat de aflossingsverplichting, maar het kan ook gaan om een onjuiste besteding van een verstrekte lening, of om een weigering om beschikbare middelen aan te wenden waarmee de lening in alle redelijkheid zou kunnen worden afgelost . Wanneer de lening is teruggevorderd, is deze terstond volledig opeisbaar. De debiteur mag dan niet worden beloond met kwijtschelding na een periode van 36 maanden aflossen. Terugvordering is immers het gevolg van verwijtbaar gedrag.

Een andere ongewenste situatie kan zich voordoen, wanneer bijstand vanwege later ontvangen middelen, bijvoorbeeld een erfenis wordt teruggevorderd. Indien de belanghebbende de ontvangen middelen op een onverantwoorde manier heeft besteed en om die reden de vordering van de gemeente niet kan voldoen, is kwijtschelding na 36 maanden eveneens een onterechte beloning. Ook in deze situatie is sprake van verwijtbaar gedrag. In het algemeen kan immers worden gesteld, dat de vordering vanwege later ontvangen middelen, terstond kan worden afgelost nadat deze middelen zijn ontvangen. De belanghebbende kan redelijkerwijs begrijpen dat hij bijstand moet terugbetalen. Deze beperking ten aanzien van kwijtschelding, geldt ook ten aanzien van de medewerking aan een schuldregeling (artikel 8).

Artikel 10 Verrekening bijstand

Als sprake is van een vorderingen uit ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte bijstand, vorderingen op grond van een bestuurlijke boete of een geldlening, wordt ingevolge het derde lid maandelijks 5% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm ingehouden voor de aflossing van de vordering.

In de beschikking wordt aangegeven dat belanghebbende te allen tijde het college kan verzoeken het op de bijstand in te houden bedrag te wijzigen. Gedacht kan worden aan de situatie dat de beslagvrije voet in het geval van belanghebbende hoger is dan 95% van de toepassing zijnde bijstandsnorm.

Als er sprake is van een IOAZ- of IOAW-uitkering wordt maandelijks 5% van de bruto uitkering of grondslag ingehouden voor de aflossing van de vordering. Ook hier wordt in beschikking expliciet vermeld dat belanghebbende te allen tijde om wijziging van het op de uitkering in te houden bedrag kan verzoeken.

Deze wijze van verrekenen (interne verrekening) gaat vóór een gelegd beslag, zelfs als dit door de Belastingdienst is gelegd. Dus als beslag op de uitkering wordt gelegd terwijl er een interne verrekening plaatsvindt, kan het beslag niet worden uitgevoerd (tenzij er nog ruimte aanwezig is binnen het voor beslag vatbare bedrag).

Als de belanghebbende een uitkering ontvangt van een andere gemeente, kan op grond van artikel 60 onder a P-wet tot pseudo-verrekening overgegaan worden. Pseudo-verrekening is ook mogelijk met uitkeringen van andere instanties, in casu die van het UWV en de SVB. Als deze vorm van verrekening niet mogelijk is omdat reeds beslag op de uitkering is gelegd, dan moet eerst een dwangbevel worden afgegeven. Als belanghebbende na betekening van het dwangbevel niet aan zijn betalings- of aflossingsverplichting voldoet, kan vervolgens beslag op de uitkering worden gelegd.

In lid 5 wordt bepaald dat als de bijstand van belanghebbende wordt beëindigd, deze wordt verzocht het op de uitkering in te houden bedrag (in principe 5% van de geldende bijstandsnorm) zelf te blijven voldoen. Er wordt derhalve in principe na beëindiging van de bijstand geen onderzoek ingesteld naar de aflossingscapaciteit. Ingevolge het oude beleid werd na uitstroom uit de bijstand het aflossingsbedrag (5% bij niet verwijtbare vorderingen en 10% bij verwijtbare vorderingen) verhoogd met 35% van het verschil tussen de van toepassing zijnde bijstandsnorm en het netto inkomen (het zogenaamde meerinkomen).

Een onderzoek naar de aflossingscapaciteit vindt nu alleen nog plaats als het bedrag dat op de uitkering werd ingehouden lager was dan 5% van de geldende bijstandsnorm of in het geval de aflossing op nihil was gesteld. Tijdens dit onderzoek is de focus gericht op de vraag of belanghebbende nu wel voldoende ruimte heeft om een aflossingsbedrag te betalen dat gelijk is aan 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Aan deze beleidswijzing liggen behalve efficiencyoverwegingen ook de overweging aan ten grondslag dat hierdoor een positieve prikkel ontstaat om vanuit de bijstand betaalde arbeid te aanvaarden.

Bijstandsgerechtigden die betaalde arbeid aanvaarden worden bijna altijd geconfronteerd met de zogenaamde armoedeval: het effect dat optreedt wanneer iemand met een uitkering er in inkomen op achteruitgaat als hij of zij een betaalde baan krijgt. Dit effect wordt veroorzaakt doordat er diverse regelingen (o.a. zorg- en huurtoeslag) zijn die meer kosten of minder opleveren naarmate men meer verdient. Als de bijstandsgerechtigde daarnaast ook nog eens wordt geconfronteerd met een hogere aflossingsverplichting, dan is het aanvaarden van betaalde arbeid voor hem niet bepaald een wenkend perspectief.

In lid 7 moet worden gedacht aan de situatie dat het college een proceskostenvergoeding of schadevergoeding, zoals wettelijke rente, verrekent met een vordering uit ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte bijstand.

Artikel 11 Vaststellen aflossingscapaciteit

Instemmen met aflossingsvoorstel zonder draagkracht-onderzoek

Een belanghebbende kan een voorstel doen voor het treffen van een aflossingsregeling. Met dit voorstel wordt ingestemd als het aflossingsbedrag minimaal € 50,00 per maand bedraagt, en de vordering in 36 termijnen kan zijn afgelost. Als de vordering niet in 36 maandelijkse termijnen kan zijn afgelost, wordt een onderzoek ingesteld naar de aflossingscapaciteit. Dit onderzoek is in dit geval beperkt tot de vraag of belanghebbende in staat is maandelijks een bedrag af te lossen dat gelijk is aan 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Als uit voornoemd onderzoek blijkt dat de belanghebbende dit aflossingsbedrag (5% van de geldende bijstandsnorm) niet kan voldoen, dan kan een lager aflossingsbedrag worden vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat de belanghebbende gedurende een langere termijn moet aflossen voordat de vordering is afgelost. Ook kan worden besloten het aflossingsbedrag tijdelijk op nihil te stellen. Een keer per drie jaar wordt door het college onderzocht of de financiële draagkracht van belanghebbende dusdanig is gewijzigd, dat hij wel in staat is maandelijks voornoemd aflossingsbedrag te voldoen (5% van de geldende bijstandsnorm). Als belanghebbende niets aflost op de vordering, dan vindt dit onderzoek naar de financiële en persoonlijke situatie van belanghebbende één keer per jaar plaats. Als uit onderzoek blijkt dat belanghebbende 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm kan aflossen en hij voldoet aan deze betalingsverplichting, dan vindt er in principe geen heronderzoek meer om het jaar of om de drie jaar plaats . Hetzelfde geldt voor de belanghebbende die tijdens de bijstandsverlening 5% van de geldende bijstandsnorm afloste en die dit bedrag na het beëindigen van de bijstandsuitkering blijft voldoen.

Als een belanghebbende niet meewerkt aan een onderzoek naar zijn draagkracht, stelt het college het aflossingsbedrag ambtshalve vast op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Daarnaast bestaat de mogelijkheid beslag te leggen op het inkomen van de belanghebbende. Afhankelijk van de hoogte van de restantvordering, zal beoordeeld moeten worden welke methode wordt toegepast.

Aflossen op meerdere vorderingen

Als er sprake is van meerdere vorderingen, worden de aflossingen als eerste in mindering gebracht op een verwijtbare (fraude)vordering. Als er geen sprake is van een verwijtbare vordering, worden de aflossingen als eerste in mindering gebracht op de oudste vordering. Hierbij wordt gekeken naar de datum waarop het besluit tot terugvordering is genomen.

Als er sprake is van een verwijtbare vordering en een bestuurlijke boete, moet er eerst op de boete worden afgelost.

Onderzoek naar gewijzigde omstandigheden

Alleen in het geval belanghebbende niets aflost of een bedrag aflost dat lager is dan 5% van de voor hem geldende bijstandsnorm, wordt éénmaal per jaar respectievelijk éénmaal per 3 jaar een onderzoek ingesteld naar eventuele wijzigingen in de financiële- en persoonlijke omstandigheden van belanghebbende.

Artikel 12 Uitstel van de aflossingsverplichting

Op verzoek van belanghebbende kan gedurende een periode uitstel van de aflossingsverplichting worden verleend. Er kunnen omstandigheden zijn waardoor belanghebbende niet kan doorgaan met de betaling van zijn aflossingen (bijvoorbeeld detentie, of een terugval in inkomen). De belanghebbende dient wel aan te tonen dat er sprake is van omstandigheden waardoor de aflossingsverplichting niet meer kan worden nageleefd. De termijnen voor kwijtschelding blijven echter van toepassing. Dat wil zeggen dat er in beginsel gedurende 36, 60 of 120 maanden moet worden afgelost om voor kwijtschelding in aanmerking te komen. De maanden waarover belanghebbende aantoonbaar niet in staat is gebleken om af te lossen, schorten deze periode op. Het is niet de bedoeling dat iemand bijvoorbeeld na 30 maanden stipt aflossen, en vervolgens buiten zijn schuld om even niet kan aflossen, weer aan een nieuwe aflossingstermijn moet beginnen. Voorkomen moet worden dat iemand nooit van zijn schulden af komt. Er kan sprake zijn van bijzondere omstandigheden, die het onderbreken van de aflossingsperiode rechtvaardigen. Een periode waarover wij de het aflossingsbedrag op nihil stellen, telt zelf niet mee voor het aantal maanden waarover moet worden afgelost. Als de periode waarover niet kan worden afgelost, is veroorzaakt doordat op een andere preferente schuld moest worden afgelost (bijv. de Belastingdienst), kan dat niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt.

Artikel 13 Afgifte dwangbevel

Op 1 juli 2009 is de 4e tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingevoerd.

Deze wijziging in de Awb heeft tot gevolg dat vanaf dat moment een besluit tot terugvordering van bijstand, uitkering of inkomensvoorziening geen executoriale titel meer oplevert. Ook de betalingstermijn waarbinnen een vordering moet worden voldaan is gewijzigd naar 6 weken in plaats van 4 weken.

Als de belanghebbende het verschuldigde bedrag niet binnen 6 weken na verzending van de terugvorderingsbeschikking heeft voldaan, moet deze over zijn verzuim worden aangemaand. Naast een schriftelijke aanmaning, vindt eerst een telefonische benadering plaats.

Als het telefonische contact niet tot stand komt, wordt volstaan met het verzenden van een schriftelijke aanmaning.

Mocht de belanghebbende na (ten hoogste) twee telefonische betalingsverzoeken nog steeds niet aan zijn betalingsverplichting voldoen, zal hij/zij hierover nog (ten minste) 1 maal schriftelijk worden aangemaand waarna tot invordering van het verschuldigde zal worden overgegaan. Na een telefonisch betalingsverzoek heeft de belanghebbende 7 dagen de tijd om het verschuldigde over te maken.

In de schriftelijke aanmaning wordt aan de belanghebbende verzocht om de vordering alsnog binnen twee weken te voldoen (of een aflossingsregeling tot stand te brengen).

Mocht daarna nog geen enkele betaling van de belanghebbende zijn ontvangen, wordt een dwangbevel afgegeven.

Artikel 14 Kosten van aanmaning en invordering

Door kosten voor de afgifte van een dwangbevel in rekening te brengen, wordt een schrikeffect bereikt bij de belanghebbende. Dit zou er toe kunnen leiden dat de belanghebbende eerder tot betaling van het verschuldigde overgaat. In de terugvorderingsbeschikking en in het dwangbevel moet wel nadrukkelijk genoemd worden dat de kosten van invordering en afgifte van het dwangbevel in rekening worden gebracht. Indien dit niet nadrukkelijk in de beschikking of het dwangbevel is genoemd, kunnen deze kosten achteraf niet alsnog bij de belanghebbende in rekening worden gebracht.

De kosten worden in Suite WIZ apart opgevoerd!. Hiervoor is een aparte component aangemaakt (invorderingskosten). De ontvangen betalingen worden dan eerst afgeboekt van de invorderingskosten.

Artikel 15 Wettelijke Rente

In Suite WIZ is het niet mogelijk om rente te berekenen. Dit heeft tot gevolg dat de berekening van de rente handmatig zou moeten gebeuren. Als er rente in rekening gebracht zou worden wanneer een belanghebbende zijn betalingsverplichting niet naleeft, levert dit dus extra werk op. Er wordt op grond van deze redenen afgezien van het in rekening brengen van rente bij verzuim van (tijdige) betaling.

Artikel 16 Overdragen invordering

Niet voldoen aan de betalings- of aflossingsverplichting

Als de belanghebbende ook na afgifte van het dwangbevel nog niet aan de betalingsverplichting of aflossingsverplichting voldoet, kan tot dwanginvordering van het verschuldigde worden overgegaan. In eerste instantie moet geprobeerd worden om (als verrekening met een andere instantie niet kan) beslag te leggen op het inkomen. Mocht dit niet mogelijk zijn (omdat de inkomstenbron niet te achterhalen is), zal de invordering worden overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder.

De gemeente Schagen maakt hiervoor gebruik van Gerechtsdeurwaarderskantoor Kerckhoffs en Lasonder te Hoorn, Gerechtsdeurwaarderskantoor Snijder te Beverwijk en Vermeer, Lagerveld en Musen te Den Helder.

Verblijf in het buitenland

Als een belanghebbende naar het buitenland verhuist, is het voor ons (nagenoeg) onmogelijk om tot invordering van het verschuldigde over te gaan. Oninbare vorderingen (met name bij verblijf in het buitenland) kunnen worden overdragen aan een daarvoor gespecialiseerd bedrijf of organisatie. Het Internationaal Bureau Fraude-informatie en invorderingskantoor Cannock Chase hebben de mogelijkheid om invorderingen en beslagleggingen uit te voeren als een belanghebbende naar het buitenland is vertrokken.

Voordat overdracht aan een dergelijke instantie plaatsvindt, moet de afdeling Terugvordering en Verhaal een afweging maken of de kosten opwegen tegen de baten. Dit hangt met name af van de kans van slagen van de invorderingsactie op grond van de bij de gemeente bekende informatie.

De kosten van invordering kunnen alleen aan de belanghebbende worden doorberekend, als dit expliciet in de terugvorderingsbeschikking of het dwangbevel is opgenomen.

Uit de praktijk blijkt dat dit vooral bij de oudere terugvorderingsbesluiten (genomen voor 1 januari 2008) niet in de beschikking is opgenomen. Dit heeft tot gevolg dat de gemeente Schagen in die gevallen zelf de kosten van invordering moet voldoen. Er moet wel voorkomen worden dat de kosten van invordering hoger worden, dan de oorspronkelijke vordering. Er zal dus altijd nog een kosten/baten afweging gemaakt moeten worden.

De gemeente Schagen kan een besluit tot terugvordering en/of een dwangbevel ook bekend maken, zonder een beschikking te verzenden, indien de woon- of verblijfplaats van de belanghebbende niet bekend is. Dit kan door publicatie in een dagblad of in de hal van het gemeentehuis van de laatste gemeente waar de belanghebbende in de BRP stond ingeschreven (publicatiebord). Er zijn geen wettelijke voorschriften aan deze wijze van publiceren verbonden. Hiermee wordt voldaan aan het kenbaarheidsvereiste.

Als het denkbaar is dat de belanghebbende op enig moment weer traceerbaar is, kan van deze mogelijkheid tot het bekendmaken van de vordering of verhaalsbijdrage gebruik gemaakt worden. Hierbij heeft de (goedkopere) manier van bekendmaken in het gemeentehuis (de voorkeur. De bezwaar- en betalingstermijnen genoemd in de beschikking of het dwangbevel, beginnen dan te lopen vanaf de datum van publicatie.

Artikel 17 Overlijden van de belanghebbende

In de Beleidsregels Terugvordering, Verhaal en Invordering Schagen 2015 was het navolgende bepaald: ‘Als de belanghebbende overlijdt, wordt het restant van de vordering buiten invordering gesteld, tenzij deze verhaald kan worden op de nalatenschap of een pand of hypotheekrecht kan worden uitgewonnen’. In deze beleidsregels is voornoemde bepaling gewijzigd, in dier voege dat de zinsnede ‘verhaald kan worden op de nalatenschap of’ is geschrapt. Dit impliceert dat ingeval belanghebbende komt te overlijden de restantvordering niet meer kan worden verhaald op de nalatenschap en dus buiten invordering moet worden gesteld. Het vorenstaande lijdt uitzondering indien een pand of hypotheek kan worden uitgewonnen. Aan deze beleidswijziging liggen louter efficiencyoverwegingen aan ten grondslag. Het onderzoek naar de vraag of de restantvordering verhaald kan worden op de nalatenschap vergt ontegenzeggelijk veel ambtelijke capaciteit en in de meeste gevallen, zo blijkt uit de uitvoeringspraktijk, kan de vordering niet op de nalatenschap worden verhaald vanwege het feit dat deze een negatief saldo vertoont: de schulden overtreffen de baten. En in het enkele geval dat de nalatenschap wel een batig saldo vertoont, is dat positieve saldo doorgaans dermate pover dat de uitvoeringskosten het bedrag van de vordering dat op de nalatenschap kan worden verhaald overstijgen.

Als de belanghebbende komt te overlijden en er blijkt nog een andere persoon te zijn die hoofdelijk is aansprakelijk is, dan kan de vordering uiteraard niet buiten invordering worden gesteld.

Artikel 18 Bevoegdheid tot verhaal

In de P-wet is de bevoegdheid om tot verhaal over te gaan, opgenomen onder de artikelen 61 tot en met 62.

Onder bijstandsverhaal wordt verstaan: “het terughalen van (een deel van) de uitkering bij derden”.

De basis van het verhaalsrecht is gelegen in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, onder de volgende artikelen

  • Artikelen 81 en 84 (onderhoudsplicht van echtgenoten ten opzichte van elkaar)

  • Artikel 395a (onderhoudsplicht ouders ten opzichte van hun meerderjarige kind jonger dan 21 jaar),

  • Artikel 404 lid 1 (onderhoudsplicht ouders ten opzichte van hun minderjarige kind)

Daarnaast kan de bijstand worden verhaald bij een schenking of op een nalatenschap.

Artikel 19 Nihilbeding

Als tussen echtgenoten of ex-echtgenoten de afspraak is gemaakt dat de één tegenover de ander geen alimentatie verschuldigd is, hoeft de gemeente hier geen rekening mee te houden. Er kan dan toch een onderzoek worden gestart naar de mogelijkheden om de kosten van bijstand te verhalen. De onderhoudsplicht op grond van het Burgerlijk Wetboek blijft namelijk onverkort van kracht.

Artikel 20 Starten verhaalsonderzoek

Een verhaalsonderzoek wordt opgestart naar aanleiding van de toekenning van een uitkering of een inkomensvoorziening. Op basis van deze beleidsregels wordt bij toekenning van een uitkering door de consulent beoordeeld of de uitkering kan worden verhaald.

In het tweede lid wordt bepaald dat het college geen verhaalsonderzoek opstart, indien binnen een tijdspanne van 3 maanden na het opstarten van vorenbedoeld onderzoek de wettelijke onderhoudsplicht komt te vervallen. Gedacht kan worden aan de situatie dat het kind voor wie belanghebbende onderhoudsplichtig is op het moment waarop het verhaalsonderzoek van start gaat de leeftijd van 20 jaar en 9 maanden heeft bereikt.

De ingangsdatum van een verhaalsbijdrage wordt door ons vastgesteld op de eerste dag van de maand, volgend op de datum waarop het verhaalsbesluit is genomen. Deze datum wordt door de Rechtbank Alkmaar (nu: de Rechtbank Noord-Holland) ook als algemeen geldend aangenomen. Deze werkwijze geldt ook als er een gewijzigde verhaalsbijdrage wordt opgelegd.

Artikel 21 Afzien van het opleggen van een verhaalsbijdrage

Als uit een eerste draagkrachtberekening op basis van de TREMA-normen blijkt dat de op te leggen verhaalsbijdrage lager is dan € 50,00 per maand, wordt geen verhaalsbijdrage opgelegd.

Ook wordt er geen verhaalsbijdrage opgelegd als de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) of in staat van faillissement is gesteld. Doordat deze wettelijke schuldsaneringsregeling of de faillissementswet van toepassing is verklaard, wordt de onderhoudsplichtige geacht gedurende de duur van de WSNP of het faillissement geen draagkracht te hebben voor de nakoming van de onderhoudsplicht.

Er kunnen ook redenen zijn om in het geheel van het opleggen van een verhaalsbijdrage af te zien, waardoor ook in de toekomst niet meer kan worden verhaald. Een besluit tot (geheel) afzien van verhaal vindt plaats op grond van een individuele beoordeling, waarbij dringende redenen een doorslaggevende rol kunnen spelen.

Onder schuldregeling wordt verstaan de bemiddeling door de schuldhulpverlenersorganisatie tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers om een minnelijke regeling voor de totale schuldenlast te bewerkstelligen, leidend tot een schuldbemiddeling. Onder een schuldbemiddeling wordt verstaan een overeenkomst tussen cliënt en schuldeiser(s) waarin wordt afgesproken dat de totale schuldenlast gedeeltelijk wordt terugbetaald in termijnen naar draagkracht tegen finale kwijting. Doel van schuldregeling is dus het bewerkstelligen van een minnelijke regeling van de totale schuldenlast. Tijdens het schuldregelingsproces moeten de volgende activiteiten worden uitgevoerd, namelijk:

  • 1.

    een schuldbemiddelingsovereenkomst sluiten met de cliënt;

  • 2.

    een verzoek opgave saldo openstaande vorderingen indienen bij schuldeiser(s);

  • 3.

    een overzicht van saldi openstaande vorderingen opstellen en schriftelijk laten accorderen door de cliënt;

  • 4.

    een betalingsvoorstel voor schuldbemiddeling opstellen voor elke schuldeiser;

  • 5.

    een overeenkomst tussen de schuldeisers en de cliënt over het voorstel laten afsluiten;

  • 6.

    het voorstel uitvoeren.

Stappen 1 tot met 5 moeten in maximaal 120 dagen zijn afgerond, te rekenen vanaf de datum waarop de bemiddelingsovereenkomst door de cliënt is getekend. Stap 1 tot en met 6 moeten in maximaal 36 maanden zijn afgerond, gerekend vanaf de datum waarop de bemiddelingsovereenkomst door de cliënt is getekend.

Vanaf het moment dat de schuldbemiddelingsovereenkomst door de onderhoudsplichtige is getekend wordt door het college de verhaalsbijdrage op nihil gesteld. In eerste instantie voor een periode van vier maanden en in het ingeval een schuldbemiddeling tot stand komt gedurende een periode van 36 maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de schuldbemiddelingsovereenkomst door de onderhoudsplichtige is getekend. Gedurende die periode van 36 maanden wordt de onderhoudsgerechtigde geacht geen draagkracht te hebben voor de nakoming van een onderhoudsplicht.

Wat betreft de zinsnede ‘gemeente of een ander NVVK-lid’ het volgende. De gemeente is verantwoordelijk voor de minnelijke schuldhulpverlening. De gemeente kan de uitvoering van deze taak uit- en aanbesteden aan een marktpartij die lid is van de NVVK, zoals Plangroep, Ook kan de gemeente ervoor kiezen de schuldhulpverlening integraal in eigen beheer uit te voeren. De gemeente Schagen heeft gekozen voor de laatste optie.

Artikel 22 Afzien van wijziging van de reeds opgelegde verhaalbijdrage

Als tijdens een heronderzoek blijkt dat het positieve verschil met de eerder opgelegde verhaalsbijdrage kleiner is dan € 50,00 per maand, wordt de hogere verhaalsbijdrage niet opgelegd. In dat geval blijft de eerder opgelegde verhaalsbijdrage ongewijzigd van kracht.

Hiermee wordt voorkomen dat bij elke wijziging van het inkomen van de alimentatieplichtige een tijdrovende en dure (gerechtelijke) procedure moet worden opgestart.

Als tijdens een heronderzoek blijkt dat het negatieve verschil met de eerder opgelegde verhaalsbijdrage kleiner is dan € 50,00 per maand, wordt de lagere verhaalsbijdrage niet opgelegd. In dat geval blijft de eerder opgelegde verhaalsbijdrage ongewijzigd van kracht.

Voordat een verhaalsbijdrage wordt verlaagd, wordt onderzocht welke omstandigheden hebben geleid tot deze verlaging. Deze omstandigheden mogen namelijk niet doelbewust door de onderhoudsplichtige zijn veroorzaakt, met als enig doel om een lagere verhaalsbijdrage te voldoen (bijvoorbeeld: het nemen van ontslag en vervolgens een beroep doen op enige uitkering).

Artikel 23 Verhaal in rechte

Als een opgelegde verhaalsbijdrage niet of niet volledig wordt voldaan, wordt een verzoekschrift tot vaststelling van de verhaalsbijdrage ingediend bij de Rechtbank.

Artikel 24 Alimentatiebeschikking wordt niet nagekomen

Als een onderhoudsplichtige niet voldoet aan een rechterlijke alimentatie-uitspraak, kan het college op twee manieren handelen:

  • 1.

    het college gaat met toepassing van artikel 62b van de P-wet tot verhaal van de verschuldigde alimentatie over: of

  • 2.

    het college verbindt aan de bijstandsverlening de verplichting dat de bijstandsgerechtigde de invordering overdraagt aan het LBIO (zie art. 55 P-wet).

Vanaf augustus 2009 is het LBIO bevoegd om zowel de partner- als de kinderalimentatie in te vorderen.

Het college heeft besloten de tweede optie te omarmen. Deze optie heeft de volgende voordelen.

1.De inschakeling van het LBIO is een laagdrempelige en kosteloze mogelijkheid van inning. Dit geldt niet bij dwanginvoering bij niet-nakoming van de bij rechterlijke uitspraak vastgestelde alimentatieverplichting. Voor de opdrachtgevers /alimentatiegerechtigden geldt dat zij in eerste instantie de kosten voor de inschakeling van de gerechtsdeurwaarder moeten betalen. Deze kosten kunnen op de schuldenaar worden verhaald tot het maximumtarief dat geldt voor schuldenaren. De alimentatiegerechtigde loopt echter het risico dat de kosten voor zijn rekening blijven, als de vordering niet inbaar blijkt te zijn. Voorts kan aan de opdrachtgever/alimentatiegerechtigde een hoger tarief in rekening worden gebracht als er extra inspanningen van de gerechtsdeurwaarder nodig zijn.

2.De bemiddelende rol van het LBIO, waardoor geen executiemaatregelen genomen hoeven te worden en er minder derde beslagen nodig zijn en derhalve minder administratieve lasten voor derden beslagenen ontstaan. Anders dan bij bemiddeling door de gerechtsdeurwaarder het geval is, komen de kosten voor de bemiddeling ten laste van het LBIO. Belangrijk element in de LBIO-procedure vormt dus de bemiddeling door het LBIO, die erop gericht is de vrijwillige betaling van alimentatie op gang te brengen. Escalatie van de problemen tussen de ex-partners kan daarmee worden voorkomen, hetgeen ook zijn weerslag heeft op andere onderwerpen die in een scheidingssituatie aan de orde kunnen zijn, zoals de nakoming van een omgangsregeling. Teneinde de bereidheid van de alimentatieplichtige tot medewerking aan een minnelijke oplossing zo groot mogelijk te maken, worden voor deze interventie van het LBIO geen kosten in rekening gebracht. Aan de alimentatieplichtige wordt bovendien gemeld dat een kostenopslag verschuldigd is als het LBIO de invordering van de alimentatie moet overnemen. Dit vooruitzicht kan een prikkel vormen om mee te werken aan een vrijwillige betalingsregeling. Het feit dat de bemiddeling en ook de aanmelding gratis zijn betekent dat er ook voor de alimentatiegerechtigde geen drempel is voor de maatschappelijke bemiddelings-c.q. vangnetfunctie van het LBIO.

3.Bijstandsverhaal is gericht op beperking van de schade voor gemeenten als door het niet betalen van partneralimentatie meer bijstand moet worden verstrekt. Echter, op het moment dat de onderhoudsgerechtigde uit de bijstand stroomt, stopt ook de beslaglegging op het inkomen van de onderhoudsplichtige in het kader van bijstandsverhaal. De gemeente leidt namelijk géén schade meer omdat niet langer bijstand hoeft te worden betaald ten behoeve van de onderhoudsgerechtigde. Juist in de situatie direct na uitstroom uit de bijstand, is de onderhoudsplichtige doorgaans financieel kwetsbaar en zeer gebaat bij structurele ontvangsten uit partneralimentatie. Aangezien bijstandsverhaal, zoals gezegd, na uitstroom stopt, dient de onderhoudsgerechtigde in dat geval zich alsnog te wenden tot het LBIO.

4.Overdracht van de invordering aan het LBIO leidt tot een toename van de inkomenszekerheid van de alimentatiegerechtigde en daarmee tot een grotere financiële zelfstandigheid.

5.Het sluit aan bij de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in de kosten van het bestaan in de Participatiewet) en vermindert de bijstandsafhankelijkheid en leidt hierdoor tot een besparing op de bijstandsuitkeringen.

6.De gemeente wordt ontlast in de uitvoering van de bevoegdheid tot bijstandsverhaal op onderhoudsplichtigen in die gevallen waarin voor alimentatie een rechterlijke uitspraak voorhanden is. Gemeentelijk bijstandsverhaal blijft van toegevoegde waarde ingeval van onderhoudsverplichtingen, waarvoor geen rechterlijke uitspraak voorhanden is of ingeval sprake van een nihilbeding, als bedoeld in artikel 159 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 25 Termijn heronderzoeken

Een nieuw onderzoek naar wijzigingen in de draagkracht van een onderhoudsplichtige wordt eenmaal in de drie jaar uitgevoerd.

Als er aan een onderhoudsplichtige geen verhaalsbijdrage (nihil) is opgelegd en deze betaalt ook geen alimentatie, wordt eenmaal per jaar een nieuw onderzoek naar wijzigingen in de draagkracht van de onderhoudsplichtige uitgevoerd. Hierbij wordt eerst via Suwinet en BRP gecontroleerd of het inkomen of de gezinssituatie van de onderhoudsplichtige feitelijk is gewijzigd. Als er geen wijziging in inkomen of de gezinssituatie geconstateerd wordt, kan worden afgezien van het aanschrijven van de onderhoudsplichtige voor het onderzoek naar wijzigingen in de draagkracht.

Worden er wel wijzigingen in het inkomen of de gezinssituatie geconstateerd, zal de onderhoudsplichtige worden aangeschreven met het verzoek mee te werken aan een nieuw onderzoek naar zijn draagkracht.

Artikel 26 Mogelijkheden van kwijtschelding verhaalsbijdragen

Indien een schuldenregeling van toepassing is, kan een verschuldigde verhaalsbijdrage in de schuldenregeling worden meegenomen.

Als een onderhoudsplichtige gedurende vijf jaar niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, en het niet aannemelijk is dat er nog betalingen worden ontvangen, kan het uitstaande saldo buiten invordering worden gesteld.

Alimentatie:

Kwijtschelding of een schuldenregeling is in principe niet mogelijk indien er sprake is van een achterstand in de alimentatie.

Alimentatie is immers een voorliggende voorziening van de onderhoudsgerechtigde, en het recht hierop kan niet verworpen worden zonder gevolgen voor de uitkering of de inkomensvoorziening. Als de alimentatieplichtige de verschuldigde alimentatie niet meer kan voldoen, moet hij de Rechtbank vragen om de alimentatie (al dan niet tijdelijk) op een lager bedrag of op nihil vast te stellen. Slechts in dringende en zwaarwegende omstandigheden, kan van verdere invordering worden afgezien. Overwogen kan ook worden om, wanneer een alimentatieplichtige langer dan 5 jaar onvindbaar is en het niet aannemelijk is dat hij in de toekomst nog te traceren valt, of dat er nog invorderingsmogelijkheden zijn, een alimentatievordering (gedeeltelijk) buiten invordering te stellen.

Om te voorkomen dat de alimentatievordering onnodig hoog oploopt, kan in dergelijke gevallen in een eerder stadium reeds de maandelijkse opboeking van deze alimentatie (tijdelijk) worden gestopt. Hiermee wordt voorkomen dat een oninbare vordering eindeloos in de administratie blijft staan.

Artikel 29 Bijzondere omstandigheden

Het doel van een beleidsregel is om vast te leggen hoe een bestuursorgaan zijn bevoegdheid zal uitoefenen. Een beleidsregel draagt daarmee bij aan de rechtszekerheid. Burgers zullen er in beginsel op mogen vertrouwen dat een bestuursorgaan overeenkomstig zijn beleid zal handelen.

Een bestuursorgaan is verplicht af te wijken van beleid indien de bijzondere omstandigheden van het geval dat met zich meebrengen. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt een bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 februari 2005, in zaak nr. 200403595/1) dient het bij bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb te gaan om omstandigheden waarmee bij de totstandkoming van het beleid geen rekening is gehouden en welke daarin derhalve niet zijn verdisconteerd.

Deze toets, of sprake is van bijzondere omstandigheden of afwijking van het beleid noodzakelijk is, omvat twee vereisten waaraan moet zijn voldaan:

1. er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden;

2. handelen conform beleid moet onevenredige nadelige gevolgen met zich brengen.

Bij de vraag of wegens bijzondere omstandigheden afwijking van de beleidsregels geboden kan zijn, is van belang of het gaat om omstandigheden die geacht kunnen worden in de beleidsregel te zijn verdisconteerd, respectievelijk omstandigheden waarvan bewust in de beleidsregel is geabstraheerd. Is het een of het ander het geval, dan doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die afwijking van de beleidsregel kunnen rechtvaardigen.