Regeling vervallen per 10-04-2021

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Schagen 2020)

Geldend van 03-03-2020 t/m 09-04-2021

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Schagen 2020)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen;

overwegende dat het ten behoeve van een praktische uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de geldende Verordening maatschappelijke ondersteuning Schagen en het geldende Besluit maatschappelijke ondersteuning Schagen wenselijk is beleidsregels vast te stellen;

besluit:

vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Schagen 2020, inclusief bijlagen, onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Schagen 2017, inclusief bijlagen.

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning (2015), de Verordening maatschappelijke ondersteuning Schagen 2019,de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • -

      aan- en uitbouw: bij aanbouw wordt een bouwwerk aan de gevel van een bestaand pand gebouwd. Bij aanbouw gaat het om een compleet nieuwe constructie. Bij uitbouw wordt een bestaande ruimte in een woning, bijvoorbeeld de keuken of woonkamer, vergroot, waardoor er meer ruimte beschikbaar komt. Bij uitbouw gaat het niet om een nieuwe constructie.

    • -

      Besluit:geldende besluit maatschappelijke ondersteuning Schagen;

    • -

      begeleiding basis: individuele ondersteuning gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie voor kwetsbare inwoners. Het bewerkstelligen van verandering in gedrag en vaardigheden en het begeleiden bij achteruitgang hoort hier ook bij. Het signaleren van en acteren op veranderingen in de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden en de sociale omgeving van de cliënt maakt onderdeel uit van dit product. Wanneer mogelijk en passend bij de cliënt kan gebruik worden gemaakt van beeldzorg. Waar mogelijk is de begeleiding erop gericht toe te werken naar een situatie waarin deze niet meer nodig is en de cliënt gebruik kan maken van reguliere maatschappelijke voorzieningen t.b.v. participatie en zelfstandigheid met minder of zonder ondersteuning. De focus ligt hierbij op trainen en coachen. De begeleiding vindt plaats in de dagelijkse leefomgeving. Daar valt een werk(ervarings)plek ook onder.

    • -

      begeleiding extra: de individuele ondersteuning is net als bij Begeleiding Basis gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Begeleiding Extra wordt slechts ingezet in de meest complexe situaties. Te denken valt hierbij aan ernstige gedragsstoornissen en multi-probleemsituaties. Er is veelal sprake van langdurig tekortschietende zelfregie over het dagelijks leven. Nodig is over het algemeen methodische begeleiding gericht op verbetering / ontwikkeling. Doel is waar mogelijk activering en waar nodig stabilisatie en handhaving;

    • -

      brandveilige stalling: een staling die voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012;

    • -

      elektrisch dan wel via een hulpmiddel aangedreven verplaatsingshulpmiddel: hieronder kunnen in ieder geval worden geschaard de scootmobiel en de elektrische rolstoel;

    • -

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen;

    • -

      dagbesteding: het geven van een zinvolle daginvulling aan inwoners, die wordt aangeboden in een groep. Zingeving en zinbeleving staan hierbij centraal. De activiteiten dragen bij aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de cliënt. Dagbesteding sluit aan op wat iemand (nog) kan leren/ontwikkelen en/of bijdragen in de samenleving. Wanneer mogelijk is de dagbesteding gericht op overdracht richting arbeidsparticipatie. Stabiliseren van de situatie en begeleiding bij achteruitgang hoort ook bij dagbesteding. Het signaleren van en acteren op veranderingen in de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden en de sociale omgeving van de cliënt maakt onderdeel uit van dit product;

    • -

      gemeente: gemeente Schagen;

    • -

      kostprijs van een maatwerkvoorziening: de prijs waarvoor de gemeente de voorziening heeft ingekocht bij de aanbieder of leverancier en de daarin begrepen onderhoudskosten;

    • -

      kortdurend verblijf is tijdelijk en bedoeld om de mantelzorger te ontlasten. Het kortdurend verblijf is planbaar. Uitgangspunt is dat de inwoner na verblijf elders weer naar huis gaat. Het kortdurend verblijf omvat bed, bad en brood.

    • -

      De duur van het verblijf is 1,2 of 3 etmalen per week, met dien verstande dat in specifieke situaties een langere aaneengesloten periode mogelijk moet zijn. Dit laatste kan voor zover de maximale periode op jaarbasis ( 52 weken x 3 etmalen) niet wordt overschreden. De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de locatie van het verblijf;

    • -

      norm: de normen als bedoeld in paragraaf 3.2. (de artikelen 20 t/m 28) van de Participatiewet;

    • -

      pgb: persoonsgebonden budget;

    • -

      praktische thuisondersteuning: is gericht op het zelf structureren en het op orde houden van het eigen huishouden;

    • -

      schoonmaakondersteuning en signalering: schoonmaakondersteuning is gericht op het schoon en leefbaar maken van het huis en signalering is gericht op relevante veranderingen in de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden en de sociale omgeving en de vereenzaming van de cliënt. Relevante veranderingen zijn in dit verband veranderingen die kunnen leiden tot wijzigingen in de omvang van de verleende ondersteuning;

    • -

      schoon en leefbaar huis: onder een schoon huis wordt verstaan een schone huiskamer, een schone als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimte, een schone keuken, een schone douche en toilet en een schone gang. De woning moet op een aanvaardbaar niveau schoon zijn, dat wil zeggen dusdanig schoon is dat zij niet vervuilt. Dit kan betekenen dat de aanpak niet helemaal voldoet aan de persoonlijke verwachtingen van de klant of zijn eigen manier van schoonmaken. De ondersteuning wordt nooit ingezet voor de buitenkant van de woning, waaronder de tuin, de schuur, de stoep en de ramen aan de buitenzijde. Het begrip leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen;

    • -

      toegelaten instelling: Zorginstellingen hebben een erkenning van de overheid nodig om zorg te geven die vergoed wordt vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) of het basispakket van de zorgverzekering. Deze instellingen heten 'toegelaten instellingen'. Ze werden voorheen in de praktijk vaak 'AWBZ-instelling' genoemd

    • -

      verordening: de  geldende verordening maatschappelijke ondersteuning;

    • -

      vervoersvoorziening over de korte afstand:  hieronder kan in ieder geval worden geschaard de scootmobiel, handbike en driewielfiets.

    • -

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • -

      woning:

      • een woning met uitzondering van kamers die zelfstandig verhuurd worden;

      • een woonwagen als bedoeld in de Woningwet;

      • een woonschip op een ligplaats, zijnde een woonschip en een ligplaats als bedoeld in de Huisvestingswet;

      • een verblijf van een binnenschip;

    • -

      woningaanpassing:  het begrip woningaanpassing wordt gebruikt ter aanduiding van zowel een bouwkundige ingreep (d.w.z. een verbouwing) als een woontechnische ingreep in of aan een woonruimte (d.w.z. het aanbrengen van speciale voorzieningen, bijv. een traplift in de woning zonder aantasting van het gebouw). Losse voorzieningen, zoals een tillift of een douchestoel vallen hier niet onder. Alleen als het gaat om een voorziening die echt wordt aangebracht aan de woning is het dus een woontechnische ingreep aan een woonruimte en dan is het dus een woningaanpassing.

Hoofdstuk 2 Toegangsprocedure van melding tot aanvraag en ingangsdatum maatwerkvoorziening

De positie van de cliënt is in de Wmo 2015 versterkt. In de Wmo 2015 is een uitvoerige beschrijving van een zorgvuldige toegangsprocedure opgenomen. Inwoners moeten zich eerst ‘melden’ bij de gemeente met de hulpvraag. Een formele schriftelijke aanvraag mag niet direct worden ingediend. Eerst onderzoekt de gemeente wat de inwoner precies vraagt en nodig heeft. De vorm waarin dit wordt geregeld is vrij. Dit onderzoek moet echter uiterst zorgvuldig gebeuren. Het komt er op neer dat het verzoek van de aanvrager zichtbaar wordt zonder dat er een formele aanvraag aan ten grondslag ligt. Tijdens het gesprek worden alle aspecten van het Sociaal Domein meegenomen.

Artikel 2 Melding hulpvraag

  • 1. De melding van de hulpvraag, bedoeld in artikel 2 van de verordening, kan door of namens de cliënt worden gedaan.

  • 2. Een melding, bedoeld in het eerste lid, kan op de volgende wijze worden geschieden:

    • -

      telefonisch bij de wijkteams, onderdeel Toegang;

    • -

      digitaal via een daarvoor op de website beschikbaar gesteld contactformulier;

    • -

      schriftelijk (per brief of e-mail).

Artikel 3 Onderzoek

  • 1. Nadat is vastgesteld dat er sprake is van een melding in de zin van de wet start het college een onderzoek.

  • 2. Het onderzoek naar aanleiding van de melding moet door middel van een verslag binnen 6 weken na datum van melding zijn afgerond.

Artikel 4 Verslag

Het verslag als bedoeld in artikel 6 van de verordening fungeert als aanvraag, indien het:

  • a)

    is gedagtekend;

  • b)

    voorzien van de naam, het Burgerservicenummer en de geboortedatumdatum van de cliënt;

  • c)

    door de cliënt of diens gemachtigde of vertegenwoordiger is ondertekend.

Artikel 5 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om een maatwerkvoorziening kan alleen door een cliënt ingediend worden als het onderzoek, als bedoeld in artikel 3 van de verordening, is uitgevoerd, tenzij naar het oordeel van het college sprake is van een spoedeisende situatie.

  • 2. Een aanvraag, bedoeld in het eerste lid, dient binnen 2 weken nadat het ondergetekende gespreksverslag bij de gemeente is binnengekomen te worden afgehandeld.

Artikel 6 Ingangsdatum van de maatwerkvoorziening

  • 1. De maatwerkvoorziening gaat in op de datum waarop het ondergetekende gesprekverslag bij de gemeente is binnengekomen. Het vorenstaande is niet van toepassing met betrekking tot het vervoersbudget en de (rolstoel)taxikostenvergoeding. Deze maatwerkvoorzieningen gaan in op de eerste dag van de maand waarin het ondergetekende gespreksverslag bij de gemeente is binnengekomen.

  • 2. Als er sprake is van een spoedeisend geval als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo, dan wordt de ingangsdatum van de (tijdelijke) maatwerkvoorziening gesteld op de datum van de melding, met dien verstande dat gedurende de periode, gelegen tussen de datum van de melding en de datum van het toekenningsbesluit, de maatwerkvoorziening uitsluitend in natura kan worden verstrekt.

  • 3. Als een maatwerkvoorziening voor een bepaalde periode is toegekend en de nieuwe aanvraag voor afloop van de indicatieperiode is ingediend, dan wordt de ingangsdatum van de maatwerkvoorziening gesteld op de dag na afloop van de indicatieperiode.

  • 4. Als de aanvraag voor een maatwerkvoorziening pas na afloop van de indicatieperiode wordt ingediend, dan wordt de ingangsdatum van de maatwerkvoorziening gesteld op de datum van het toekenningsbesluit.

Artikel 7 Einddatum van de maatwerkvoorziening

  • 1. Een maatwerkvoorziening, met uitzondering van woningaanpassingen en hulpmiddelen, wordt verstrekt voor een periode van maximaal 5 jaar.

  • 2. Een maatwerkvoorziening wordt verstrekt voor de maximale termijn van 5 jaar indien uit het onderzoek blijkt dat binnen 5 jaar geen veranderingen in de situatie van de aanvrager te verwachten zijn.

  • 3. Wanneer een maatwerkvoorziening wordt afgegeven aan een persoon die al beschikt over een andere maatwerkvoorziening(en), kan het college besluiten om de einddatum van de maatwerkvoorziening te laten samenvallen met de andere lopende maatwerkvoorzieningen.

  • 4. Gedurende de looptijd van een maatwerkvoorziening kan deze tussentijds worden beëindigd worden indien blijkt dat de aanvrager geen aanspraak meer kan doen gelden op de voorziening.

Hoofdstuk 3 Algemene criteria bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening

Artikel 8 Noodzaak

  • 1. Een maatwerkvoorziening kan worden toegekend, indien deze langdurig noodzakelijk is:

    • a.

      om de beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie op te heffen of te verminderen;

    • b.

      om te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen en opvang voor de cliënt die onvoldoende redzaam is om zelfstandig te kunnen wonen.

  • 2. Een maatwerkvoorziening kan worden toegekend, indien deze kortdurend noodzakelijk is:

    • a.

      ter ontlasting van de mantelzorger;

    • b.

      in kortdurende zorgsituaties, met uitzicht op dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt.

  • 3. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid wordt ook betrokken het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen.

Artikel 9 Ingezetene

  • 1. Een persoon heeft slechts recht op een maatwerkvoorziening voor zover hij als ingezetene staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Schagen en feitelijk in deze gemeente verblijft. De vraag waar een persoon feitelijk verblijf houdt, moet worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Bij de vraag waar de aanvrager feitelijk verblijft, is ook van belang waar iemands centrale leven zich afspeelt. Hierbij zijn factoren van belang, zoals bijvoorbeeld de omvang van het sociale leven ter plaatse (waar iemand zijn vrienden ontvangt) en het gebruik van diverse (maatschappelijke) voorzieningen ter plaatse.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing in het geval er sprake is van een maatwerkvoorziening ten behoeve van beschermd wonen en maatschappelijke opvang.

Hoofdstuk 4 Specifieke criteria voor hulp bij het huishouden

Artikel 10 Schoonmaakondersteuning en signalering

  • 1. Als de cliënt niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met hulp van mantelzorgers of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk zijn woning schoon en leefbaar kan houden, komt hij in aanmerking komen voor schoonmaakondersteuning en signalering.

  • 2. Schoonmaakondersteuning omvat de volgende activiteiten:

    • a.

      licht huishoudelijk werk: opruimen, afwassen, (af)wasmachine in- en uitruimen, stof afnemen, bedden opmaken, huishoudelijke afval opruimen;

    • b.

      zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, schrobben, dweilen, sanitair en keuken schoonmaken, bedden verschonen;

    • c.

      de was doen en strijken: het sorteren en wassen van kleding, linnengoed in de wasmachine, het drogen van de was in de droogtrommel, het ophangen en afhalen van de was, het vouwen en opbergen van het wasgoed en het strijken van bovenkleding;

    • d.

      Signalering bestaat uit het opmerken van dan wel aandacht hebben voor:

      • i.

        relevante veranderingen van de gezondheidssituatie van de cliënt;

      • ii.

        relevante veranderingen van de leefomstandigheden van de cliënt, onder andere door het controleren van houdbaarheidsdata van producten in de koelkast;

      • iii.

        relevante verandering van de sociale omgeving van de cliënt;

      • iv.

        vereenzaming van de cliënt.

    • Signalen van de zorgverlener worden neergelegd bij zijn of haar leidinggevende, waarna adequate actie wordt ondernomen.

  • 3. Het college stelt de noodzaak en omvang van de schoonmaakondersteuning en signalering vast op basis van het ‘Normeringsoverzicht Hulp bij het huishouden” en het Protocol gebruikelijke hulp´. Beide documenten zijn als bijlagen aan deze beleidsregels gehecht.

  • 4. In het geval van overlijden van de cliënt wordt schoonmaakondersteuning en signalering, ongeacht of deze maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een pgb is verstrekt, gecontinueerd tot zes weken na het overlijden. Het vorenstaande is niet van toepassing in het geval er sprake is van een eenpersoonshuishouden.

Artikel 11 Praktische thuisondersteuning

  • 1. Indien de cliënt niet in staat is op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met hulp van mantelzorgers of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk een gestructureerd huishouden te voeren, komt hij in aanmerking voor praktische thuiszorgondersteuning.

  • 2. Praktische thuisondersteuning omvat in ieder geval de volgende activiteiten:

    • het proactief signaleren en in de gaten houden van veranderingen van de zelfredzaamheid, gezondheidssituatie, de leefomstandigheden, en sociale omgeving van de cliënt;

    • het ondersteunen (coachen) van de cliënt bij het oefenen met het aanbrengen (dag)structuur en/of het voeren van regie over eigen huishouden en/of de dagelijkse organisatie van het huishouden. Hieronder wordt verstaan de ondersteuning bij het organiseren, het plannen van huishoudelijke taken, het regelen van lichte administratieve ondersteuning;

    • maaltijdverzorging: opstellen boodschappenlijstje en ervoor zorgen dat de boodschappen in huis komen (bestellen boodschappen via bezorgservice van de (lokale) supermarkt), ondersteuning bij en of het zelf klaarmaken van broodmaaltijd en warme maaltijd of magnetronmaaltijd;

    • afstemming met ander ondersteuningsaanbod indien aanwezig;

    • het helpen benutten en uitbreiden van de mogelijkheden van het sociaal netwerk, met als doel blijvende inzet te realiseren vanuit dat netwerk, waardoor praktische thuisondersteuning deels kan worden afgebouwd. Hierbij is er oog voor (dreigende) overbelasting van de mantelzorgers.

  • 3. Het college stelt de noodzaak en omvang van de praktische thuisondersteuning vast op basis van het ‘Normeringsoverzicht Hulp bij het huishouden” en het Protocol gebruikelijke hulp´. Beide documenten zijn als bijlagen aan deze beleidsregels gehecht.

  • 4. In het geval van overlijden van de cliënt wordt de praktische thuisondersteuning, ongeacht of deze maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een pgb is verstrekt, gecontinueerd tot zes weken na het overlijden. Het vorenstaande is niet van toepassing in het geval er sprake is van een eenpersoonshuishouden.

Hoofdstuk 5 Specifieke criteria voor woonvoorzieningen

Artikel 12 Uitsluitingsbepaling

De beleidsregels in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op voorzieningen aan:

  • a.

    hotels/pensions;

  • b.

    trekkerswoonwagens;

  • c.

    kloosters;

  • d.

    tweede woningen;

  • e.

    vakantiewoningen;

  • f.

    kamerverhuur.

Artikel 13 Woonvoorzieningen

  • 1. Een woonvoorziening is gericht op het opheffen en verminderen van belemmeringen die een cliënt met beperkingen bij het normale gebruik van zijn woning ondervindt en kan bestaan uit:

    • a)

      financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    • b)

      bouwkundige of woontechnische woonvoorziening (woningaanpassing);

    • c)

      niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

    • d)

      financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening;

    • e)

      financiële tegemoetkoming in de kosten in verband met tijdelijke huisvesting;

    • f)

      financiële tegemoetkoming in de kosten in verband met huurderving;

    • g)

      uitraasruimte.

  • 2. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden. Hulpmiddelen ten behoeve van professionele verzorging zijn uitgesloten.

  • 3. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een woonvoorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 4. Bij het bepalen of een cliënt met een beperking al dan niet in aanmerking komt voor een woonvoorziening en bij het selecteren van een noodzakelijke voorziening spelen de volgende factoren een rol:

    • a)

      de aanwezigheid van alternatieve oplossingen;

    • b)

      ernst en omvang van de beperkingen;

    • c)

      het ziekteverloop/de prognose;

    • d)

      de noodzaak van de voorziening(en);

    • e)

      de intensiteit van het gebruik van de voorziening(en);

    • f)

      bouwkundige situatie.

  • 5. Als een aanvraag om een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt ingediend, dan onderzoekt het college eerst of de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning. Dit onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van het beslissingsmodel primaat verhuizing (zie bijlage 3).

  • 6. Een cliënt met een beperking kan voor een woonvoorziening, als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, in aanmerking komen indien een verhuizing naar een adequate of makkelijker aan te passen woning niet te realiseren of niet de goedkoopst adequate oplossing is en ook een algemene voorziening geen oplossing kan bieden.

  • 7. Met bepalen van de aard en omvang van de te verstrekken woningaanpassing gelden de volgende uitgangspunten:

    • a)

      het niveau sociale woningbouw geldt als bovengrens van de geboden oplossing. Dit betekent dat wordt gekozen voor een sobere doch doelmatige oplossing;

    • b)

      voor het kwaliteitsniveau van de aanpassingen wordt aangesloten bij de eisen zoals deze in het Bouwbesluit zijn geformuleerd;

    • c)

      aanpassingen aan de eisen van de tijd komen voor eigen rekening van de bewoner dan wel de eigenaar van de woning.

Artikel 14 Sanering vloerbedekking en gordijnen

De cliënt kan wanneer er sprake is van een aantoonbare allergie voor huisstofmijt en dit aantoonbare beperkingen met zich meebrengt in aanmerking komen voor sanering van de vloerbedekking en gordijnen in de slaapkamer. Bij uitzondering kan ook de vloerbedekking en gordijnen in de woonkamer worden gesaneerd, indien betrokkene bijvoorbeeld aantoonbaar een groot deel van de dag in de woonkamer doorbrengt (moet doorbrengen). Sanering van gestoffeerde meubels e.d. komen niet voor vergoeding in aanmerking. Deze hoeven niet acuut te worden vervangen en kunnen op termijn, passend binnen het budget van de cliënt, worden vervangen.

Artikel 15 Bezoekbaar maken woning

Indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een in de gemeente gelegen toegelaten instelling kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt bezoekbaar gemaakt worden. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het bereikbaar maken van de woning, de woonkamer en het toilet.

Hoofdstuk 6 Specifieke criteria voor vervoers- en rolstoelvoorzieningen

Artikel 16 Algemeen

  • 1. Verplaatsen is noodzakelijk om in redelijke mate mensen te ontmoeten, contacten te onderhouden, boodschappen te doen en deel te nemen aan activiteiten. Voor iedere Nederlander is het normaal om kosten te maken voor zijn vervoer. Voor personen die een inkomen hebben op of rondom het sociaal minimum is dit niet anders. Een bijstandsuitkering is namelijk opgebouwd uit een aantal componenten, waaronder een voor het vervoer. Mensen met een beperking kunnen zich niet altijd zo gemakkelijk verplaatsen als mensen zonder beperkingen. Waar een persoon zonder beperking op de fiets stapt, moet de persoon met een beperking hiervoor bijvoorbeeld gebruik maken van de 60+ bus. Dit is bovengebruikelijk vervoer De gemeente biedt voor dit bovengebruikelijke vervoer een vervoersvoorziening (bijvoorbeeld een scootmobiel).

  • 2. Een vervoersvoorziening is een voorziening ter compensatie van beperkingen die worden ondervonden bij het zich lokaal verplaatsten. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen bij verplaatsingen in een straal van maximaal 25 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS uitvoert.

  • 3. Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken, onderscheiden we 3 soorten afstanden:

    • a)

      de korte afstanden: loop– en fietsafstand in de directe omgeving (kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken);

    • b)

      de middellange afstanden: dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen een straal van 25 kilometer rond de woning ( bijvoorbeeld naar een ziekenhuis of uitgaanscentra);.

    • c)

      de lange afstanden: vervoer naar bestemmingen die liggen buiten de straal van 25 kilometer rond de woning (vervoer naar bestemmingen die liggen buiten het verzorgingsgebied ofwel het bovenregionale vervoer).

  • 4. Bij de aanvraag om een vervoersvoorziening worden de volgende factoren meegewogen:

    • a)

      leeftijd

  • Er bestaat een relatie tussen de leeftijd van de belanghebbende en diens verplaatsingsgedrag. Bij de beoordeling van een vervoersvoorziening wordt daarmee rekening gehouden. Zo bestaat er een groot verschil in verplaatsingsgedrag van dat van een kind, dat van een volwassene en dat van een oudere. Naar mate de leeftijd toeneemt, neemt de vervoersbehoefte eerst toe, en op latere leeftijd weer af.

    Bij kinderen onder de 5 jaar wordt geacht dat zij geen zelfstandige vervoersbehoefte hebben omdat de ouders hen meenemen.

    Kinderen van 5 tot en met 11 jaar kunnen een zelfstandige vervoersbehoefte hebben over de middellange afstand. Zij hebben geen zelfstandige vervoersbehoefte over de lange afstand. Zij worden geacht bij het vervoer begeleid te worden.

    Kinderen van 12 jaar en ouder en volwassenen hebben een zelfstandige vervoersbehoefte;

    • b)

      verplaatsingsmotieven

  • Voor motieven voor vervoer komen in aanmerking de dingen die men normaliter van dag tot dag pleegt te doen, zoals boodschappen doen, winkelen, sport, hobby, bezoeken van bijeenkomsten, meedoen met maatschappelijke, culturele en religieuze activiteiten, bezoek huisarts, specialist of ziekenhuis, bezoek familie en vrienden. Hiermee wordt de vervoersbehoefte in kaart gebracht. Gekeken wordt naar de levensstijl van de persoon met beperkingen, waarbij de levensstijl van personen zonder beperkingen als referentiekader wordt gebruikt, of het dagelijkse leven zoals dat vóór de beperkingen werd geleid. Van de persoon met beperkingen wordt wel verlangd dat deze zijn verplaatsingspatroon enigermate aan de beperkingen aanpast.

Artikel 17 Vervoersbudget

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een vervoersbudget, indien deze problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet op eigen kracht kan oplossen en hierdoor voor zijn verplaatsingen in de rond de woonplaats gelegen regio een bovengebruikelijk beroep moet doen op personen uit zijn sociale netwerk of een algemene voorziening.

  • 2. Het vervoersbudget, genoemd in het eerste lid, is bedoeld om de bovengebruikelijke vervoerskosten van maximaal 2000 of 1500 km (voor wie beschikt over bijvoorbeeld een scootmobiel of aangepaste fiets) per jaar deels te compenseren.

  • 3. Indien er meer wordt gereisd dan 1500 dan wel 2000 km, dan komt dit voor eigen rekening. 3. Het college kan bewoners van Wlz-instelling in aanmerking brengen voor een lager vervoersbudget.

Artikel 18 (Rolstoel)taxikostenvergoeding

Indien de cliënt voor zijn verplaatsingen in de rond de woonplaats gelegen regio geen netwerk van personen, diensten en voorzieningen om zich heen heeft waarop hij een beroep kan doen en hierdoor voor deze verplaatsingen is aangewezen op de diensten van een commerciële vervoerder, kan hij in plaats van het vervoersbudget in aanmerking worden gebracht voor een (rolstoel)taxikostenvergoeding. Deze vergoeding kan ook worden toegekend in het geval belanghebbende wel een netwerk van personen diensten en voorzieningen om zich heen heeft, maar vanwege in de persoon gelegen beperkingen door hem hierop geen beroep kan worden gedaan.

Artikel 19 Weekendvervoer

  • 1. Het college kan de cliënt die verblijft in Wlz-instelling een vervoersvoorziening voor bovenregionaal weekendvervoer naar ouders of familieleden toekennen, indien er sprake is van een dreigende vereenzaming.

  • 2. Met de vervoersvoorziening, bedoeld in het eerste lid, dient de cliënt in de gelegenheid te worden gesteld maximaal tien keer per jaar een bezoek te brengen aan diens ouders of familieleden. Deze vervoersvoorziening ziet uitsluitend op het vervoer van de cliënt van de Wlz-instellling naar de woning van diens ouders of familieleden en vice versa.

  • 3. Het college bepaalt de afstand tussen de Wlz instelling waar de klant verblijft en de woning van dien ouders of familieleden aan de hand van www.routenet.nl op basis van de kortste route.

  • 4. De vervoersvoorziening, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit

    • een financiële tegemoetkoming van € 0,19 per verreden kilometer, indien de cliënt per auto wordt vervoerd;

    • een taxikostenkostenvergoeding, indien de cliënt vanwege in de persoon gelegen beperkingen per rolstoeltaxi moet worden vervoerd.

  • 5. De financiële tegemoetkoming en de taxikostenkostenvergoeding, bedoeld in het vierde lid, worden vooraf uitbetaald. Het college kan steekproefsgewijs controleren of de klant vorenbedoelde financiële tegemoetkoming en/of taxikostenvergoeding heeft uitgegeven aan het doel waarvoor ze zijn verstrekt.

  • 6. Recreatief vervoer voor Wlz-bewoners vanuit de woning van de ouders of het familielid valt niet onder de compensatieplicht.

Artikel 20 Vervoersvoorzieningen over de korte afstand

  • 1. Indien de cliënt ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking heeft van langdurige aard, waardoor hij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen, kan het college hem in aanmerking brengen voor een vervoersvoorziening over de korte afstand (scootmobiel of driewielfiets)

  • 2. De cliënt komt niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening over de korte afstand, indien reeds een maatwerkvoorziening is verstrekt met hetzelfde gebruiksdoel.

Artikel 21 Stalling van een elektrisch c.q. via een hulpmotor aangedreven verplaatsingshulpmiddel

  • 1. Als een elektrisch dan wel via een hulpmotor aangedreven verplaatsingshulpmiddel is toegekend, vindt levering van dit middel aan de cliënt niet plaats dan nadat uit onderzoek ter plaatse is gebleken dat een brandveilige stalling aanwezig of realiseerbaar is.

  • 2. Er bestaan verschillende mogelijkheden voor het realiseren van een stalling, namelijk:

    Allereerst zal gekeken worden of een stallingsmogelijkheid in de woning aanwezig of realiseerbaar is. Is deze niet aanwezig of realiseerbaar, dan zal gekeken worden naar mogelijkheid b (een algemene voorziening per complex), vervolgens naar mogelijkheid c (een algemene voorziening per verdieping of unit) en als laatste naar mogelijkheid d (een individuele maatwerkvoorziening bij de woning).

  • 3. Indien er geen brandveilige stalling aanwezig is, vergoed het college de kosten voor de aanleg van een stallings- en oplaadmogelijkheid.

  • 4. In afwijking van het derde lid worden de kosten voor aanleg van stallings- en oplaadmogelijkheid niet vergoed door het college, indien de cliënt woonachtig is in een wooncomplex dat specifiek gericht is op mensen met beperkingen dan wel ouderen of waar uitgaande van het verhuurbeleid inmiddels veelal ouderen wonen. Er mag vanuit worden gegaan dat in dergelijke wooncomplexen al een stallings- en oplaadmogelijkheid in de gemeenschappelijke ruimten is aangelegd of dat deze voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 22 Rolstoel

Een cliënt met een beperking kan voor een rolstoel in aanmerking komen:

  • a.

    wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek regelmatig zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken; en

  • b.

    de hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van andere voorliggende voorziening of andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden; en

  • c.

    indien een algemene voorziening niet aanwezig is.

Artikel 23 Sportvoorziening

  • 1. Sporten is belangrijk om te blijven participeren. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel.

  • 2. De cliënt komt in aanmerking voor een sportvoorziening, indien:

    • -

      hij regelmatig en frequent sport;

    • -

      het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervan aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport; en

    • -

      een rolstoelvoorziening voor dagelijks gebruik niet voldoet.

  • 3. De sportvoorziening bestaat uit een forfaitaire vergoeding die maximaal eens keer per drie jaar wordt verstrekt.

  • 4. In het (financieel) Besluit Maatschappelijke ondersteuning Schagen zijn regels gesteld over de hoogte van de in het derde lid genoemde forfaitaire vergoeding.

Hoofdstuk 7 Specifieke criteria voor begeleiding, gebruikelijke hulp en dagbesteding

Artikel 24 Begeleiding

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor begeleiding, indien hij beperkingen ondervindt bij zijn zelfredzaamheid en hulp in het dagelijks leven nodig heeft om zelfstandig te kunnen leven.

  • 2. Begeleiding is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de inwoner opdat hij zolang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven. Het doel van begeleiding is gericht op wat de cliënt nodig heeft voor het herstel van c.q. het stabiliseren van het evenwicht bij het functioneren bij een of meer van de volgende onderdelen:

    • -

      het begeleiden van een cliënt bij zijn zelfredzaamheid en/of participatie;

    • -

      het stabiliseren van de zelfredzaamheid en/of participatie van een cliënt;

    • -

      het verbeteren van de zelfredzaamheid en/of participatie van een cliënt; en/of

    • -

      het ondersteunen van een cliënt bij zelfzorg.

  • 3. De maatwerkvoorziening begeleiding wordt aangeboden in de vorm van Begeleiding Basis en Begeleiding Extra.

  • 4. Bij het vaststellen van de omvang van de begeleiding worden volgende aspecten meegewogen:

    • welke activiteiten zijn nodig;

    • wat biedt het eigen netwerk of de voorliggende voorzieningen;

    • hoe belast is de mantelzorg etc.;

    • wat zijn de mogelijkheden van de cliënt (hoeveel kan de cliënt fysiek en mentaal aan);

    • hoeveel tijd kosten deze activiteiten en met welke frequentie (hoeveel keer per week) moeten deze worden uitgevoerd;

    • zijn de activiteiten planbaar of niet;

    • is er vaak toezicht nodig.

  • 5. Bij begeleiding worden de volgende resultaten op cliëntniveau onderscheiden:

    • zo lang mogelijk veilig thuis wonen (met specifieke aandacht voor kinderen);

    • zelfstandig leren wonen (o.a. met beeldzorg);

    • structuur aanbrengen in de dag;

    • betekenisvolle rollen in het leven behouden en ontwikkelen;

    • versterken zelfmanagement;

    • sociale vaardigheden behouden en ontwikkelen;

    • voorkomen van eenzaamheid/verlichting sociaal isolement;

    • het blijven of gaan participeren in de samenleving;

    • werknemersvaardigheden ontwikkelen en versterken;

    • toeleiding naar dagbesteding, onderwijs en/of behandeling;

    • begeleiding bij werkfit maken als voorbereiding op toeleiding naar werk;

    • begeleiding bij het behouden van werk (jobcoaching);

    • het voorkomen van schulden;

    • versterken van het netwerk en het inzetten daarvan.

Artikel 25 Gebruikelijke hulp

  • 1. Alle begeleiding van de cliënt door de ouder, door partners onderling, door inwonende kinderen en/of andere huisgenoten is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende situatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat de maatwerkvoorziening begeleiding daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

  • 2. Als het gaat om chronisch aandoening is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp, wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoten in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.

  • 3. Er gelden de volgende uitzonderingen op gebruikelijke hulp:

    • a.

      voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke hulp ten behoeve van cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.

    • b.

      voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, deze eigen mogelijkheden en/of voorzieningen hiertoe dienen te worden aangewend.

Artikel 26 Dagbesteding

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor dagbesteding, indien hij beperkingen ondervindt bij zijn zelfredzaamheid en/of participatie en hulp in het dagelijks leven nodig heeft voor herstel van/ stabiliseren van het evenwicht bij het functioneren.

  • 2. Bij dagbesteding worden de volgende resultaten op cliëntniveau onderscheiden:

    • zo lang mogelijk thuis wonen;

    • versterken van het netwerk;

    • het blijven of gaan participeren in de samenleving;

    • structuur aanbrengen in de dag;

    • sociale vaardigheden behouden en ontwikkelen;

    • voorkomen van eenzaamheid/verlichting sociaal isolement;

    • behouden van praktische, fysieke en cognitieve vaardigheden;

    • overbruggen van tijdelijke schooluitval en bieden van ondersteuning;

    • vervanging voor het volgen van onderwijs (bij vrijstelling);

    • opstap naar school of voorbereiding op re-integratie.

  • 3. Dagbesteding is ondersteuning in een groep en kent een waaier aan verschijningsvormen en zinvolle activiteiten. Algemeen uitgangspunt is dat activiteiten bijdragen aan de zelfredzaamheid en aansluiten op wat iemand (nog) kan (leren) en of bijdragen aan de samenleving.

  • 4. Dagbesteding kan ook dienen als ondersteuning voor mantelzorgers, waardoor zij beter in staat blijven hun zorgtaken uit te voeren.

  • 5. Dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de persoon actief wordt betrokken.

  • 6. Dagbesteding biedt mogelijkheden voor tijdsstructurering, zingeving en het aangaan van sociale contacten, waardoor bepaalde gedragsproblemen kunnen afnemen.

Artikel 27 Vervoer dagbesteding

  • 1. Het bieden van vervoer is verbonden aan dagbesteding voor zover de cliënt niet in staat is om zelf, met behulp van zijn netwerk of met vrijwillige inzet van en naar de dagbesteding te komen. In die gevallen neemt de aanbieder van de dagbesteding de organisatie van het vervoer op zich. Hierbij wordt aangesloten op de afspraken die gemaakt zijn met de cliënt wanneer de dagbesteding wordt ingezet.

  • 2. Het vervoer omvat het vervoer van en naar de locatie van de dagbesteding.

  • 3. Toezicht tijdens het vervoer wordt niet geïndiceerd.

Hoofdstuk 8 Specifieke criteria voor beschermd wonen

Artikel 28 Beschermd wonen

  • 1. Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

    • a.

      deze een psychiatrische aandoening heeft;

    • b.

      deze18 jaar of ouder is;

    • c.

      deze door zijn beperkingen niet zelfstandig kan wonen en als gevolg van zijn psychiatrische aandoening en mogelijk gevaar voor zichzelf en anderen vormt;

    • d.

      deze niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen kunnen opheffen;

    • e.

      er sprake is van regiobinding conform de Handreiking en beleidsregels Landelijke toegang beschermd wonen 2016; en

    • f.

      dak- en thuislozenopvang of klinische behandeling niet voorliggend is en cliënt niet voldoet aan de criteria voor de Wet langdurige zorg.

  • 2. Het mogelijke gevaar voor de cliënt of voor anderen, genoemd in het eerste lid, sub c, van dit artikel, ontstaat doordat de cliënt in het dagelijkse bestaan niet in staat is zich een adequaat oordeel te vormen. Deze cliënt heeft vaak regieproblemen, mist vaardigheden of remmingen om zich staande te houden in een zelfstandige woonomgeving, overziet de consequenties van het eigen handelen niet en/of is niet in staat om op relevante momenten hulp in te roepen.

  • 3. Wanneer niet direct een plaats beschermd wonen beschikbaar is, wordt aan de cliënt passende overbruggingszorg geboden.

  • 4. De aanvraag om beschermd wonen wordt ingediend bij en beoordeeld door het college van de centrumgemeente, in dit geval de gemeente Den Helder.

  • Melding en vooronderzoek ten behoeve van de beoordeling door de centrumgemeente wordt door het wijkteam van de gemeente Schagen uitgevoerd.

Hoofdstuk 9 Specifieke criteria voor kortdurend verblijf

Artikel 29 Kortdurend verblijf

  • 1. Onder kortdurend verblijf wordt verstaan een tijdelijk verblijf van een cliënt in een instelling of in een gezin bedoeld om de mantelzorger(s) te ontlasten. Het kortdurend verblijf is planbaar. Uitgangspunt is dat de inwoner na verblijf elders weer naar huis gaat. Het kortdurend verblijf omvat bed, bad, brood en toezicht.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor kortdurend verblijf indien:

    • -

      ontlasting van de persoon die gebruikelijke hulp levert aan de cliënt (de mantelzorger) noodzakelijk is;

    • -

      andere vormen van overname van de zorgtaken van de mantelzorger niet toereikend zijn;

    • -

      hij niet in aanmerking komt voor een opname op grond van de Wet langdurige zorg;

    • -

      hij geen beroep kan doen op een vorm van respijtzorg op grond van zijn aanvullende zorgverzekering.

  • 3. De duur van het kortdurend verblijf is 1,2 of 3 etmalen per week, met dien verstande dat in specifieke situaties een langere aaneengesloten periode mogelijk moet zijn. Dit laatste kan voor zover de maximale periode op jaarbasis ( 52 weken x 3 etmalen) niet wordt overschreden.

Artikel 30 Vervoer kortdurend verblijf

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor het vervoer van en naar de locatie van het kortdurend verblijf.

Hoofdstuk 10 Het persoonsgebonden budget

Artikel 31 Budgetplan

  • 1. In het geval de klant schoonmaakondersteuning en signalering, praktische thuisondersteuning, begeleiding, dagbesteding of kortdurend verblijf als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen, dan dient de klant bij de aanvraag om een maatwerkvoorziening een budgetplan bij te voegen.

  • 2. In het budgetplan, bedoeld in het eerste lid, moet het volgende zijn opgenomen:

    • -

      de motivatie van de cliënt waarom hij de maatwerkvoorziening als een persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen;

    • -

      op welke wijze de diensten die tot de maatwerkvoorziening behoren, bijdragen aan zijn participatie en zelfredzaamheid;

    • -

      welke resultaten met de van derden te betrekken diensten wordt beoogd;

    • -

      de wijze waarop de kwaliteit van de diensten wordt gewaarborgd.

  • 3. Indien de cliënt een andere maatwerkvoorziening dan die als bedoeld in het eerste lid (bijvoorbeeld woningaanpassing, scootmobiel, rolstoel etc.) als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen, is de verplichting tot het indienen van het budgetplan, als bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing. De cliënt kan in die gevallen volstaan met de indiening van een offerte.

Artikel 32 Kwaliteitseisen

  • 1. De diensten, hulpmiddelen, woningaanpassing en andere maatregelen behorende tot de maatwerkvoorziening die de cliënt met inzet van het pgb van derden betrekt, dienen:

    • a.

      veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht te zijn;

    • b.

      te voldoen aan de professionele standaard;

    • c.

      te zijn afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg en ondersteuning die de cliënt ontvangt;

    • d.

      te worden verstrekt met respect voor de rechten van de cliënt.

  • 2. De cliënt dient in het budgetplan inzichtelijk te maken dat aan de in het eerste lid genoemde kwaliteitseisen is voldaan.

Artikel 33 De aan het pgb verbonden voorwaarden

  • 1. De cliënt die een maatwerkvoorziening als pgb ontvangt, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      hij moet het pgb besteden aan het doel waarvoor het is verstrekt;

    • b.

      hij mag het pgb niet besteden aan een voorziening die algemeen gebruikelijk is;

    • c.

      hij mag uit het pgb geen administratiekosten en feestdagenuitkering betalen;

    • d.

      hij mag uit het pgb geen administratieve bemiddelingsbureaus, tussenpersonen of belangenbehartigers betalen;

    • e.

      hij mag het beheer van het pgb niet uitbesteden aan de persoon of het bedrijf dat de ondersteuning feitelijk levert.

  • 2. De cliënt dient de uitgaven van het pgb volledig te verantwoorden, hetgeen impliceert dat door het college geen verantwoordingsvrij bedrag wordt gehanteerd.

Artikel 34 Weigering pgb

Het college kan een pgb weigeren:

  • a.

    voor zover de kosten van het betrekken van de ondersteuning hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening in natura. Als de kosten hoger zijn dan de kosten van een maatwerkvoorziening in natura, zal het pgb nooit hoger zijn dan 100% van de kostprijs van de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura.

  • b.

    als een pgb eerder is herzien of ingetrokken omdat:

    • -

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste ofvolledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • -

      de cliënt niet voldoet aan de aan het pgb verbonden voorwaarden;

    • -

      het pgb niet of voor een ander doel is gebruikt.

  • c.

    als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, zolang het onderzoek voor een maatwerkvoorziening nog niet is afgerond en er op basis hiervan nog geen besluit is genomen over de noodzaak, aard en omvang van de maatwerkvoorziening. De maatwerkvoorziening in natura kan nadien, als er voldoende rust is om een budgetplan te maken, worden omgezet in een pgb.

Hoofdstuk 11 Mantelzorgers

Artikel 35 Maatwerk mantelzorgers

  • 1. De mantelzorger wil gezien, gewaardeerd en ontlast worden. Dit is een glijdende schaal: door de mantelzorger in beeld te brengen, is het mogelijk deze vervolgens te waarderen. Ook het ontlasten van de mantelzorger kan gezien worden als een indirecte vorm van waardering. De behoefte van iedere mantelzorger is verschillend. Om de mantelzorger daadwerkelijk te ontlasten is maatwerk noodzakelijk. De consulenten van het wijkteam zijn in staat om een afweging te maken welke ondersteuning daadwerkelijk noodzakelijk is, zodat de inwoners met de benodigde ondersteuning thuis kunnen blijven wonen.

  • 2. De consulenten van het wijkteam krijgen het mandaat om maatwerk te leveren en de benodigde ondersteuning in te zetten. Hierbij wordt, zoals gebruikelijk is, eerst gekeken naar het eigen netwerk van de inwoner, de inzet van algemene voorzieningen (waaronder met name ook zorgvrijwilligers) en daarna pas de professionele ondersteuning. Maatwerk betekent in dit verband dat de consulent in beeld heeft welke behoefte er ligt en een professionele afweging maakt wat in iedere situatie passende ondersteuning is. Daar ligt hun kracht.

Hoofdstuk 12 Afbakening met de Wet langdurige zorg

Artikel 36 Aanspraak op verblijf op grond van de Wet langdurige zorg

  • 1. Het college weigert een maatwerkvoorziening, indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg dan wel redenen zijn om aan te nemen dat cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.

  • 2. Het college kan in afwijking van het eerste lid een maatwerkvoorziening verstrekken, indien, gelet op alle omstandigheden in het individuele geval, dringende redenen hiertoe noodzaken. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij weigering van een maatwerkvoorziening leidt tot onaanvaardbare consequenties voor de cliënt.

Hoofdstuk 13 Eigen bijdrage

Artikel 37

  • 1. Voor de kosten in de volgende maatwerkvoorzieningen is geen bijdrage verschuldigd:

    • een rolstoel op grond van artikel 3.8 lid 4 sub d van het Uitvoeringsbesluit Wmo;

    • vervoersbudget op grond van artikel 13 lid 2 van de geldende Verordening maatschappelijke ondersteuning Schagen;

    • (rolstoel)taxivergoeding op grond van artikel 13 lid 2 van de geldende Verordening maatschappelijke ondersteuning Schagen.

  • 2. Een cliënt die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is op grond van artikel 3.8 lid 4 sub e van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen bijdrage in de kosten van maatwerkvoorziening verschuldigd. Het vorenstaande lijdt uitzondering ingeval een maatwerkvoorziening of pgb is verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige. Op grond van artikel 13 lid 8 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Schagen 2018 is de bijdrage in de kosten van voornoemde maatwerkvoorziening of pgb verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3. Geen bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening is verschuldigd, indien:

    • de cliënt in een schuldsaneringsregeling zit op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen;

    • cliënt in een minnelijke schuldregeling zit op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening of in een stabilisatietraject dat aan voornoemde minnelijke regeling voorafgaat; of

    • op het inkomen van de cliënt op correcte wijze beslag is gelegd en de cliënt zich bij de gemeente heeft gemeld voor schuldhulpverlening.

  • 4. De ingangsdatum van de bijdrageperiode waarover geen bijdrage verschuldigd is, wordt gesteld op de eerste dag van de bijdrageperiode die volgt op de bijdrageperiode waarin het college het besluit als bedoeld in het eerste lid bij het CAK bekend heeft gemaakt.

  • 5. De periode waarover een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening is verschuldigd, is bij de navolgende maatwerkvoorzieningen gelijk aan de gebruiksduur van de maatwerkvoorziening in kwestie:

    • a.

      een vervoersvoorziening over de korte en middellange afstand die in natura is verstrekt;

    • b.

      schoonmaakondersteuning en signalering;

    • c.

      praktische thuisondersteuning;

    • d.

      begeleiding;

    • e.

      dagbesteding;

    • f.

      kortdurend verblijf;

    • g.

      beschermd wonen.

  • 6. De periode waarover een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening is verschuldigd hangt bij een vervoersvoorzieningen over de korte afstand die in de vorm van een pgb is verstrekt, een bouwkundige en woontechnische voorziening en niet-bouwkundige en niet- woontechnische voorziening af van de economische levensduur en de kostprijs van de maatwerkvoorziening. In een tabel die als bijlage 4 aan deze beleidsregels is gehecht kan worden afgelezen voor welke maximale duur een bijdrage in de kosten van de daarin genoemde maatwerkvoorziening kan worden opgelegd.

Hoofdstuk 14 Voorkomen en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

Artikel 38 Gebruikmaken van diverse bevoegdheden

Het college maakt gebruik van de navolgende bevoegdheden:

  • a)

    de bevoegdheid om tot herziening dan wel intrekking van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet over te gaan zoals opgenomen in artikel 2.3.10, eerste lid, van de wet en artikel 15, derde en vierde, van de verordening;

  • b)

    de bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk de geldswaarde te vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb zoals opgenomen in artikel 2.4.1, eerste lid, van de wet en artikel 15, vijfde en zesde lid, van de verordening.

Artikel 39 Herziening en intrekking

  • 1. Een besluit als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wmo wordt herzien of ingetrokken op de wijze zoals dat in de wet en de krachtens deze wet tot stand gekomen verordening is opgenomen.

  • 2. Op grond van dringende redenen kan door het college van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit worden afgezien.

Artikel 40 Afzien van terug- en invordering

  • 1. Het college ziet geheel of gedeeltelijk van het vorderen van de geldswaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb af, indien:

    • a.

      het te vorderen bedrag lager is dan € 50,00 en er ten laste van de cliënt geen andere vorderingen openstaan; of

    • b.

      hiertoe dringende reden aanwezig zijn. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij terug- of invordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende.

  • 2. Er kan ook van vordering worden afgezien van de kosten die voor het dwangbevel in rekening worden gebracht, alsook van de kosten zoals deze door de deurwaarder of het incassobureau in rekening worden gebracht.

Artikel 41 Horen

  • 1. Voordat een besluit tot herziening c.q. intrekking, als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet, of een besluit tot terugvordering, als bedoeld in artikel 2.4.1, eerste lid, van de wet, wordt genomen, biedt het college de client de mogelijkheid om zijn zienswijze kenbaar te maken.

  • 2. Het horen van een client kan achterwege blijven als:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de client al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de client aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 42 Medewerking schuldregeling / Kwijtschelding schulden

  • 1. De gemeente Schagen kan op verzoek van de cliënt of een verzoek dat door een derde namens de cliënt is ingediend tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van het teruggevorderde bedrag overgaan als:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldenregeling met betrekking tot alle schulden niet tot stand komt zonder de medewerking van de gemeente Schagen, en

    • c.

      de vordering van de gemeente Schagen ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang. Hierbij wordt rekening gehouden met de wettelijke preferentie van onze vordering(en).

  • 2. Het besluit tot geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering treedt niet eerder in werking voordat de schuldenregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen.

  • 3. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering wordt ingetrokken als:

    • a.

      de schuldenregeling niet binnen twaalf maanden na het nemen van het besluit tot stand is gekomen;

    • b.

      de cliënt niet of niet voldoende meewerkt aan de schuldenregeling; of

    • c.

      de cliënt belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, en de verstrekking van de juiste gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 4. De gemeente Schagen ziet van verdere terugvordering af indien de cliënt:

    • a.

      gedurende 3 jaar (36 maanden) op zijn vordering heeft afgelost;

    • b.

      gedurende 3 jaar niet volledig aan de aflossingsverplichting heeft voldaan, maar de achterstallige aflossingen over deze periode alsnog ineens voldoet;

    • c.

      gedurende 3 jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment nog gaat verrichten; of

    • d.

      een bedrag van ten minste 50% van de restsom ineens voldoet.

Artikel 43 Vaststellen aflossingscapaciteit.

  • 1. Als de cliënt verzoekt om een aflossingsregeling kan hiermee worden ingestemd als de vordering in 36 maanden afgelost kan zijn, en het aflossingsbedrag minimaal € 50,00 per maand bedraagt.

  • 2. Als de vordering niet in 36 maandelijkse termijnen kan zijn afgelost, wordt een onderzoek ingesteld naar de aflossingscapaciteit van de cliënt, met dien verstande dat dit onderzoek zich toespitst op de vraag of deze in staat is maandelijks een bedrag af te lossen dat gelijk is aan 5% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Daarbij worden de financiële- en persoonlijke omstandigheden van belanghebbende in acht genomen. Alleen ingeval de belanghebbende maandelijks minder dan 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm aflost of niets aflost wordt éénmaal per 3 jaar respectievelijk éénmaal per jaar een onderzoek ingesteld naar eventuele wijzigingen in de financiële en persoonlijke situatie van de belanghebbende.

  • 3. Als cliënt niet meewerkt aan een onderzoek naar zijn financiële en persoonlijke situatie, wordt het aflossingsbedrag ambtshalve vastgesteld op 5% van de van voor hem geldende bijstandsnorm.

Artikel 44 Uitstel betalingsplicht

Als de cliënt gedurende een bepaalde periode niet in staat is om aan zijn aflossingsverplichting te voldoen, kan de aflossingsverplichting gedurende deze periode opgeschort worden.

Artikel 45 Afgifte dwangbevel

Bij verzuim van betaling of het niet naleven van de aflossingsregeling, wordt de client ten minste éénmaal telefonisch en éénmaal schriftelijk aangemaand. Als belanghebbende dan nog niet aan de betalingsverplichting voldoet, wordt een dwangbevel afgegeven (artikel 4:116 Awb).

Artikel 46 Kosten van aanmaning

  • 1. Vanuit het oogpunt van doelmatigheid worden er geen kosten in rekening gebracht voor het verzenden van een aanmaning.

  • 2. Voor het versturen van een dwangbevel wordt € 50,00 aan kosten in rekening gebracht (artikel 4:120 Awb).

  • 3. Als de invordering wordt overgedragen aan de deurwaarder, komen de kosten van deze deurwaarder volledig voor rekening van de cliënt.

Artikel 47 Wettelijke rente

Er wordt geen wettelijke rente bij de cliënt in rekening gebracht, als deze niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald.

Artikel 48 Overdragen invordering

  • 1. De deurwaarder die door de gemeente Schagen wordt verzocht om de invordering over te nemen, kan de invordering van de gemeente overnemen als blijkt dat de cliënt niet bereid is de vordering op minnelijke wijze te voldoen en er geen vereenvoudigd beslag op het inkomen mogelijk is.

  • 2. Oninbare vorderingen (bij verblijf in het buitenland) kunnen worden overdragen aan een daarin gespecialiseerd bedrijf of organisatie.

Artikel 49 Overlijden van de client

Als de client overlijdt, wordt het restant van de vordering buiten invordering gesteld, tenzij een pand of hypotheekrecht kan worden uitgewonnen of iemand anders hoofdelijk aansprakelijk voor de vordering is. 

Hoofdstuk 15 Slotbepalingen

Artikel 50 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op de dag na die waarop de bekendmaking heeft plaatsgevonden.

  • 2. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Schagen 2020.

  • 3. De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Schagen 2017 worden ingetrokken per de datum waarop de beleidsregels, bedoeld in het eerste en tweede lid, in werking treden.

Artikel 51 Overgangsregeling

Cliënten die ten tijde van de inwerkingtreding van deze beleidsregels een indicatie hebben voor weekendvervoer, bedoeld in artikel 19, behouden hun rechten totdat de geldigheidsduur van genoemde indicatie eindigt.

Ondertekening

Schagen, 5 november 2019

Burgemeester en wethouders voornoemd,

de secretaris,

N. Swellengrebel

de burgemeester,

M.J.P. van Kampen-Nouwen

Bijlage 1 Normeringoverzicht voeren van het huishouden

Inleiding

Voor hulp bij het huishouden zijn standaardindicaties ontwikkeld. Deze worden bij elke toekenning toegepast door de indicatiesteller. Let op: tijdnormering is steeds indicatief. Daarom altijd gemotiveerd een individuele afweging maken. Als er reden is om af te wijken van deze normeringen, kan dat, mits onderbouwd, altijd.

Algemene uitgangspunten

De volgende uitgangspunten gelden bij normtijden:

  • 1.

    Alleen de kamers die dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week in gebruik zijn, worden schoongehouden; met kamers wordt de hoeveelheid ruimtes in een woning bedoeld exclusief de keuken, badkamer en toilet.

    Bijvoorbeeld: 2 kamerwoning = woonkamer en 1 slaapkamer, 4 kamerwoning = woonkamer en 3 slaapkamers.

  • 2.

    Bij een eenpersoonshuishouden wordt uitgegaan van maximaal drie in gebruik zijnde kamers.

  • 3.

    Het verzorgen van huisdieren en planten valt binnen de marges van de normtijden.

Schoon en leefbaar huis (schoonmaakondersteuning en signalering)

Eenpersoonshuishouden (maximaal drie kamerwoning)

Nr.

Activiteiten

Minuten

Uren

 

1.1

Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen enzovoorts)

60 per week

1 uur

 

Factoren voor meer/minder hulp:

  • -

    PG problematiek / communicatieproblemen.

  • -

    Huisdieren: bij allergie: eerst sanering.

  • -

    Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woning.

  • -

    Ernstige beperking in gebruik van armen en handen.

Frequentie: in principe maximaal 3 maal per week 20 minuten extra per keer..

 1.2

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen, enzovoorts)

90 per week

1 uur 30

 

Factoren voor meer / minder hulp: zie ook 1.4.

In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek kan maximaal 2 uur extra geïndiceerd worden. Verzorgen van huisdieren valt binnen de normering.

1.3

De was doen (kleding/linnengoed)

60 per week

1 uur

Factoren voor meer / minder hulp:

  • -

    Voor bedlegerige patiënten kan 30 minuten extra geïndiceerd worden.

  • -

    Voor extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. kan 30 minuten extra geïndiceerd worden.

  • -

    Frequentie: eenmaal per week.

Twee – of meerpersoonshuishouden (type woning niet van belang)

Nr.

Activiteiten

Minuten

Uren

 

1.1

Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen enzovoorts)

90 per week

(eventueel +)

1 uur 30

 

Factoren voor meer / minder hulp:

  • -

    PG problematiek / communicatieproblemen.

  • -

    Aantal kinderen onder de 12.

  • -

    Huisdieren: bij allergie: eerst sanering.

  • -

    Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woning.

  • -

    Ernstige beperking in gebruik van armen en handen.

  • -

    Alleen kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Voor een gezamenlijk huishouden zonder kinderen of met kinderen boven de 12 jaar maximaal 20 minuten per keer. Voor een gezamenlijk huishouden met kinderen tot 12 jaar maximaal 30 minuten.

Frequentie: in principe maximaal 3 maal per week 20- 30 minuten.

1.2

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen enzovoorts)

120 per week

(eventueel +)

2 uur

 

Factoren voor meer / minder hulp: zie ook 1.4.

In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek of aanwezigheid van jonge kinderen kan maximaal 4 uur extra geïndiceerd worden. Verzorgen van huisdieren valt binnen de normering.

1.3

De was doen (kleding/linnengoed)

90 per week

(eventueel +)

1 uur 30

Factoren voor meer / minder hulp:

  • -

    Aantal kinderen jonger dan 16 jaar kan 30 minuten per kind per week extra geïndiceerd worden.

  • -

    Voor bedlegerige patiënten kan 30 minuten extra geïndiceerd worden.

  • -

    Voor extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. kan 30 minuten extra geïndiceerd worden.

Frequentie: eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal drie keer per week.

Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen

Omschrijving

Het gaat hierbij om een ouder die ten gevolge van beperkingen tijdelijk niet in staat is de verzorging en/of opvang van gezonde kinderen uit te voeren.

Denk daarbij aan de persoonlijke verzorging, begeleiding en opvoedingsactiviteiten.

Activiteit

Normtijd

Naar bed brengen / uit bed halen

10 minuten per keer per kind

Wassen en kleden

20 minuten per dag per kind

Eten en/of drinken geven

20 minuten per maaltijd

Babyvoeding: flesje / borstvoeding

10 minuten per keer per kind

Luier verschonen

10 minuten per keer per kind

Naar school / crèche brengen / halen

15 minuten per keer per gezin

Factoren meer hulp

 

Indien opvang noodzakelijk is

Tot 40 uur per week

Bijzonderheden

 

Maximale duur voor opvang is 3 maanden

Bijzonderheden

 

Specifieke voorliggende voorzieningen voor opvang; zorgverlof, crèche, kinderopvang, buitenschoolse/tussen schoolse opvang, gastouder, etc.

Het structureren en op orde houden van het huishouden bij een- of meerpersoonshuishouden (praktische thuisondersteuning)

Nr.

Activiteiten

Minuten

Uren

 

2.1

Het proactief signaleren en in de gaten houden van veranderingen van de zelfredzaamheid, gezondheidssituatie, de leefomstandigheden, de leefomstandigheden en sociale omgeving van de cliënt.

5 min. per week

0,08 uur per week

 

2.1

Het ondersteunen (coachen) van de cliënt bij het oefenen met het aanbrengen (dag)structuur.

 

Het voeren van regie over eigen huishouden en/of de dagelijkse organisatie van het huishouden. Hieronder wordt verstaan de ondersteuning bij het organiseren, het plannen van huishoudelijke taken, het regelen van lichte administratieve ondersteuning

30 min. per week

 

30 minuten per week

0,5 uur per week

0,5 uur per week

 

 

2.3

Maaltijdverzorging:

  • -

    opstellen boodschappenlijstje en zorgen dat de boodschappen in huis komen (bestellen boodschappen via bezorgservice van de (lokale) supermarkt).

       

  • -

    ondersteuning bij en of het zelf klaarmaken van per dag 2x broodmaaltijd.

     

  • -

    ondersteuning bij en of het zelf klaarmaken van warme maaltijd

         

  • -

    opwarmen magnetronmaaltijd.

 

 

20 min. per week

   

15 minuten per dag

 

30 minuten per dag (maximaal 3x per week)

 

10 min. per dag

 

0,25 uur per week

 

0,25 uur per dag

 

0,5 uur per dag (maxl  3 x per w.

 

0,125 p.d.

 

2.4

Afstemming met ander ondersteuningsaanbod indien aanwezig.

Maatwerk, wordt vastgelegd in gespreksverslag. Afhankelijk van het te bereiken resultaat.

Maatwerk

 

2.5

Het helpen benutten en uitbreiden van de mogelijkheden van het sociaal netwerk, met als doel blijvende inzet te realiseren vanuit dat netwerk, waardoor praktische thuisondersteuning deels kan woren afgebouwd. Hierbij is er oog voor (dreigende) overbelasting van de mantelzorgers.

Maatwerk, wordt vastgelegd in het gespreksverslag. Afhankelijk van het te bereiken resultaat.

Maatwerk

 

 

Bijlage 2 Protocol gebruikelijke hulp

Bron: hoofdstuk 5 uit het document: ’Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden’( MO-zaak, 2011).

1 Definities

Alle begrippen die in dit hoofdstuk van het protocol gebruikelijke zorg worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Wmo, de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Schagen 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

2. Gebruikelijke zorg door (jonge) huisgenoten

Gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat er zowel van volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. Hierbij moet echter wel rekening worden gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen. Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

  • Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden.

  • Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien).

  • Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar worden kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen).

  • Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren.

Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en één kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.

In het protocol ’Gebruikelijke Zorg’ (CIZ, 2005) wordt dit benoemd als: 2 uur uitstelbare taken en 3 uur niet uitstelbare taken per week1. In een uitspraak van de rechtbank Rotterdam wordt echter niet gesproken over uren maar over het kunnen voeren van een eenpersoonshuishouden. (voetnoot: AWB 08/3111 Wmo - T2, 13-02-2009, Rechtbank Rotterdam).

  • Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen wanneer de cliënt uitvalt.

Niet gewend zijn of de vaardigheid missen

Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een aanspraak. In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

Uitstelbare taken

Onder uitstelbare taken wordt verstaan: boodschappen doen, zwaar huishoudelijk werk en was verzorging. Onder niet-uitstelbare taken wordt verstaan; maaltijden verzorgen, licht huishoudelijk werk, gezonde kinderen opvangen/verzorgen en dagelijkse organisatie van het huishouden voeren.

3. Zorgplicht voor kinderen

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Zij moeten zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, hun geestelijke en lichamelijke welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid. Ook moeten zij zorg bieden bij kortdurende ziekte.

De hoeveelheid zorg is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind (zie onderstaande opsomming). Bij uitval van een van de ouders moet de andere ouder de zorg voor de kinderen overnemen. Waarbij van hen wordt verwacht dat zij maximaal zoeken naar eigen oplossingen: zorgverlof, mantelzorg en andere voorliggende voorzieningen.

De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie. Maar er moet wel rekening gehouden worden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.

Zorgplicht voor gezonde kinderen:

Kinderen van 0 tot en met 4 jaar:

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen

  • moeten volledig verzorgd worden; aan- en uitkleden, eten en wassen

  • zijn tot 4 jaar niet zindelijk

  • hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel- en vrijetijdsbesteding, hebben dit niet in verenigingsverband

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven

Kinderen van 5 tot en met 11 jaar:

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen

  • hebben toezicht nodig (en nog maar weinig hulp) bij hun persoonlijke verzorging

  • zijn overdag zindelijk en ’s nachts merendeel ook

  • sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, gemiddeld 2x per week

  • hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en haar hun activiteiten gaan

  • hebben vanaf 5 jaar een reguliere dagbesteding op school, oplopen van 22 tot 25 uur per week

Kinderen van 12 tot en met 17 jaar:

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen; kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden, kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden, kunnen vanaf 18 zelfstandig wonen

  • hebben geen hulp (en maar weinig toezicht) nodig bij hun persoonlijke verzorging

  • sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, onbekend aantal keer per week

  • hebben bij hun vrijetijdsbesteding geen begeleiding nodig in het verkeer

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding.

4. Uitzonderingen bij bijzondere typen leefsituaties

Bij een aantal typen leefsituaties wordt anders omgegaan met het begrip ’duurzaam huishouden’ waardoor er mogelijk geen/beperkt sprake is van ’gebruikelijke zorg’.

Kamer huren bij cliënt

Als een cliënt een kamer verhuurt aan een derde wordt de huurder niet tot de leefeenheid gerekend. De huurder wordt in staat geacht de gehuurde ruimte(n) schoon te houden en een evenredige bijdrage te leveren aan de schoonmaak van gezamenlijke ruimten. In de berekening van de omvang van de ondersteuning wordt het schoonmaken van gehuurde ruimte(n) dus niet meegerekend.

Geclusterd wonen

Een cliënt woont zelfstandig, met meerdere mensen in één huis zonder met hen een leefeenheid te vormen. Met andere woorden; de cliënt vormt geen duurzaam huishouden met de huisgenoten. In dergelijke situaties heeft men in ieder geval wel een eigen woon/slaapkamer en de overige ruimten worden in meer of mindere mate gemeenschappelijk gebruikt. In de berekening van de omvang van hulp wordt het schoonmaken van de eigen woonruimte(n) en slecht een evenredig deel van de gemeenschappelijke ruimten meegerekend.

Leef- en woongemeenschappen

Een cliënt woont zelfstandig met meerdere mensen in één gebouw én vormt hiermee wel een leefeenheid. Met andere woorden; cliënt vormt een duurzaam huishouden met de huisgenoten. Vrijwel alle leefgemeenschappen kennen een of meer gezamenlijke bindende factoren, meestal met een religieuze of spirituele inhoud. Een voorbeeld hiervan zijn kloostergemeenschappen waarbij er sprake is van een leefeenheid, maar de taakverdeling zich niet leent voor overname. In die situaties kan de ondersteuning bestaan uit het schoonmaken van de eigen kamer en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten die vallen binnen het niveau van de sociale woningbouw.

Bibliotheken, gebedsruimten etc. vallen buiten het niveau van de sociale woningbouw en behoren daardoor tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

5 Uitzonderingen voor gebruikelijke zorg

In een aantal situaties waarbij er sprake is van een ’duurzaam huishouden’ kan er worden afgeweken van het principe van ’gebruikelijke zorg’:

Medisch geobjectiveerde aandoening

Als uit objectief onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden, is ’gebruikelijke zorg’ niet van toepassing.

Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Overbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Met andere woorden; in exact dezelfde situatie kan de ene huisgenoot wel overbelast raken, terwijl een andere huisgenoot hier geen of minder last van heeft. Het is daarom van belang zorgvuldig onderzoek te plegen naar de verhouding tussen draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting) en symptomen die kunnen wijzen op overbelasting. In veel gevallen wordt een medisch adviseur daarbij ingeschakeld ter beoordeling. In principe is overname van huishoudelijke taken voor een korte duur, te denken valt aan 3-6 maanden. In deze periode wordt de leefeenheid de gelegenheid gegeven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen3.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

  • lichamelijke conditie

  • geestelijke conditie

  • wijze van omgaan met problemen (coping)

  • motivatie voor de zorgtaak

  • sociaal netwerk

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

  • omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken

  • ziektebeeld en prognose

  • inzicht van huisgenoot in ziektebeeld van cliënt

  • woonsituatie

  • bijkomende sociale problemen

  • bijkomende emotionele problemen

  • bijkomende relationele problemen

Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:

  • gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug

  • hoge bloeddruk

  • gewrichtspijn

  • gevoelens van slapte

  • slapeloosheid

  • migraine, duizeligheid

  • spierkrampen

  • verminderde weerstand, ziektegevoeligheid

  • opvliegingen

  • ademnood en gevoelens van beklemming op de borst

  • plotseling hevig zweten

  • gevoelens van beklemming in de hals

  • spiertrekkingen in het gezicht

  • verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen

  • ongeduld

  • vaak huilen

  • neerslachtigheid

  • isolering

  • verbittering

  • concentratieproblemen

  • dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen

  • rusteloosheid

  • perfectionisme

  • geen beslissingen kunnen nemen

  • denkblokkades

(Dreigende) overbelasting bij korte levensverwachting cliënt

In terminale situaties is overleg met de huisgenoten over wat draagbaar is zeer belangrijk. In deze situaties mag er soepeler worden omgegaan met het principe ’gebruikelijke zorg’.

(Dreigende) overbelasting na overlijden ouder

Als een cliënt aangeeft overbelast te zijn door de combinatie van werk en de verzorging van de inwonende kinderen, vanwege het plotseling overlijden van de andere (inwonende) ouder, kan kortdurend huishoudelijke taken worden overgenomen. Te denken valt aan een periode van 3-6 maanden zodat de leefeenheid de gelegenheid gegeven de taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

Voorkomen van crisis en ontwrichting bij verzorging en opvang van gezonde kinderen

Als opvang van gezonde kinderen noodzakelijk is, heeft de inzet van voorliggende voorzieningen en/of mantelzorg een verplichtend karakter. Gebruik van voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang en crèche is gangbaar tot en met 5 dagen per week.

Als deze niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput zijn, is inzet van hulp voor oppas en opvang van kinderen voor een korte periode mogelijk. Te denken valt aan een periode van 3-6 maanden zodat de ouder(s) de gelegenheid krijgt een eigen oplossing te vinden.

Fysieke afwezigheid in verband met werk

Er wordt geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij internationaal vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de offshore of mariniers. Het gaat namelijk te ver deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid moet echter wel voldoen aan de volgende kenmerken:

  • het is inherent aan het werk;

  • heeft een verplichtend karakter;

  • en is voor een aaneengesloten periode van ten minste 7 etmalen.

Jurisprudentie is genuanceerder en gaat niet per definitie uit van de zeven etmalen. De CRvB (CRvB 06-01-2009, nr. 08/901 AWBZ en CRvB 06-01-2009, nr. 06/6763 AWBZ) noemt dat hierdoor ten onrechte wordt voorbij gegaan aan de vraag of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van deze zorg. Hierbij moet altijd de individuele situatie nauwkeurig onderzocht worden. In de periode van afwezigheid is de huisgenoot niet in staat ’gebruikelijke zorg’ te leveren. In de berekening van de omvang van de hulp moet deze huisgenoot niet worden meegerekend.

Bijlage 3. Beslissingsmodel primaat verhuizing

De gemeente hanteert het primaat van de verhuizing. Dat wil zeggen dat als vaststaat dat een aanpassing noodzakelijk is, eerst beoordeeld wordt of verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning, of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een oplossing is die in aanmerking komt. In feite gaat het bij het hanteren van het primaat van de verhuizing om een uitwerking van het principe dat wordt gekozen voor de goedkoopst-adequate oplossing.

Er zijn echter wel grenzen aan het hanteren van het primaat van de verhuizing, met name op het gebied van de woonlasten, het tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan/moet worden gevonden en de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de aanvrager. In alle gevallen zal een goed gemotiveerd besluit moeten worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, worden afgewogen. Daarbij gaat het dus om factoren die spelen aan de kant van de gemeente en aan de kant van de belanghebbende. Als op verantwoorde wijze inhoud gegeven is aan toepassing van het primaat van de verhuizing, is daarmee een adequate oplossing geboden en heeft de gemeente aan haar compensatieverplichting voldaan.

Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming.

  • -

    De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd.

De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt. Uit de Wvg-jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het indicatieadvies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem.

  • -

    Rekening houden met sociale factoren

Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de gehandicapte, de binding van de gehandicapte met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de gehandicapte belangrijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de gehandicapte kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het indicatie-onderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. Als de aanvrager zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.

  • -

    Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de gehandicapte.

Rekening houdend met eventuele mogelijkheden op het gebied, maakt het college een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen.

Als de aanvrager eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer emotionele en financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning.

Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of vermogensverliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook indien de aanvrager, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn handicap drastisch verandert (doorgaans brengt een handicap negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de aanvrager ook problemen hebben met verhuizen.

  • -

    Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte

Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

  • -

    huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;

  • -

    de kosten van een forfaitaire financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten;

  • -

    de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

  • -

    kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;

  • -

    een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

De kosten zijn het uitgangspunt bij deze afweging, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen.

  • -

    De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing.

Er dient ook rekening te worden gehouden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen, omdat

  • 1.

    een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, niet bestaat voor eigen woningen;

  • 2.

    de gemeente geen instrument heeft om de woning vrij te krijgen;

  • 3.

    het niet zo eenvoudig zal zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de betreffende woonruimte. Consequentie hiervan zal zijn dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden.

Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol van belang.

Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren, en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing en aanpassing.

Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de aanvrager als negatief worden beoordeeld: vaak zal men graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Na weigering beoordeelt het college of er van uit kan worden gegaan dat voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren.

Na het afwegen van deze factoren kan een beslissing worden genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van de verhuizing.

Bijlage 4

De periode waarover een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening is verschuldigd, hangt bij de in onderstaande tabel genoemde maatwerkvoorzieningen af van de economische levensduur en de kostprijs van de maatwerkvoorziening in kwestie. In onderstaande tabel kan worden afgelezen voor welke maximale duur een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening kan worden opgelegd.

Voorziening

Kostprijs

Duur in jaren

Duur in maandelijkse perioden

Vervoersvoorziening

over de korte afstand

in de vorm van pgb

 

 

 

 

tot 250,-

1 jaar

12

 

tussen € 250,- en

€ 500,-

2 jaar

24

 

tussen € 500,- en

€ 1000,-

3 jaar

36

 

tussen €1000,- en

€ 2000,-

5 jaar

60

 

€ 2000 en hoger

7 jaar

84

Bouwkundige en woontechnische woonvoorziening

 

 

 

 

tot 250,-

1 jaar

12

 

tussen € 250,- en

€ 500,-

2 jaar

24

 

tussen € 500,- en

€ 1000,-

3 jaar

36

 

tussen €1000,- en

€ 2000,-

5 jaar

60

 

tussen € 2000 en € 5000,-

7 jaar

84

 

€ 5000,- en hoger

10 jaar

120

niet- bouwkundige en niet -woontechnische woonvoorziening

 

 

 

 

tot 250,-

1 jaar

12

 

tussen € 250,- en

€ 500,-

2 jaar

24

 

tussen € 500,- en

€ 1000,-

3 jaar

36

 

tussen €1000,- en

€ 2000,-

5 jaar

60

 

€ 2000 en hoger

7 jaar

84