Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening langdurigheidstoeslag Scherpenzeel

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag Scherpenzeel

De raad van de gemeente Scherpenzeel,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 december 2008,

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel d. en artikel 36 van de Wet werk en bijstand,

besluit

1.vast te stellen de volgende verordening:

Verordening langdurigheidstoeslag Scherpenzeel.

Artikel 1. Begripsbepalingen.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    De wet: de Wet werk en bijstand

  • b.

    Referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaande aan de peildatum

  • c.

    Peildatum: de dag waarop een aaneengesloten periode van 36 maanden is bereikt.

  • d.

    Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede “een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan” moet worden gelezen als “de referteperiode”. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

  • e.

    Bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet.

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is 101% van de voor hem geldende bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • 2. Indien het inkomen als bedoeld in het eerste lid hoger is dan 101% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, en de overschrijding niet meer is dan 3 maal het bedrag van de langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 3 eerste lid, komt de belanghebbende in aanmerking voor een gedeeltelijke langdurigheidstoeslag.

  • 3. Ten aanzien van perioden waarin een belanghebbende is uitgesloten van het recht op bijstand of de uitkering is verlaagd op grond van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Scherpenzeel wordt een belanghebbende voor de toepassing van het eerste lid geacht tenminste een inkomen te hebben gehad ter hoogte van 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4. Ten aanzien van perioden waarin bij gehuwden één echtgenoot is uitgesloten van het recht op bijstand worden zij voor de toepassing van het eerste lid geacht tenminste een inkomen te hebben gehad ter hoogte van 100 procent van de norm geldend voor gehuwden.

Artikel 3 Hoogte van de toeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 2 eerste lid bedraagt 40% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 2. De langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 2 tweede lid bedraagt 40% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, onder aftrek van dat 1/3 deel van het inkomen wat 101% van de bijstandsnorm te boven gaat.

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag als gevolg van artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 4. Onvoorziene omstandigheden

In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 5. Hardheidsclausule.

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 6. Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking met ingang van de 8e dag na de datum van publicatie en werkt terug tot 1 januari 2009.

Artikel 7. Citeertitel.

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Scherpenzeel .”

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van 12 februari 2009
E. Hoogstraten J.J.H. Colijn-de Raat
griffier voorzitter

Toelichting.

Algemeen.

Met ingang van 1 januari 2009 is de Wet werk en bijstand gewijzigd. De langdurigheidstoeslag, waarvoor de regels nauwkeurig in de wet waren vastgelegd, wordt nu nog slechts op hoofdlijnen geregeld en aan de gemeenteraad wordt de opdracht gegeven over de verdere regelgeving een verordening vast te stellen.

Een langdurigheidstoeslag kon voorheen worden verstrekt aan iemand die gedurende 5 jaar een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm had gehad, in die periode voldoende had getracht werk te vinden, en geen of niet noemenswaardige inkomsten uit arbeid had gehad.

Dit was een erg ingewikkelde regeling die niet altijd rechtvaardig werkte en bovendien al in enkele gevallen door de rechter aan Europese regelgeving was getoetst en die toets niet altijd goed kon doorstaan.

In de gewijzigde wet wordt bepaald dat personen tussen 21 en 65 jaar in aanmerking kunnen komen voor een langdurigheidstoeslag. De bepaling in het wetsontwerp dat er een gebrek aan arbeidsmarktperspectief zou moeten zijn is bij amendement komen te vervallen. Wel is nog bepaald dat er geen zicht op inkomensverbetering dient te zijn.

In artikel 8 van de Wet werk en bijstand wordt de gemeenteraad de opdracht gegeven een verordening over de langdurigheidstoeslag vast te stellen. Daarin moet in ieder geval worden opgenomen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de begrippen “langdurig” en “laag inkomen” en aan de hoogte van de langdurigheidstoeslag.

Het begrip “geen zicht op inkomensverbetering” behoeft niet in de verordening te worden geregeld; het mag overigens wel. Voorgesteld wordt om dit niet te doen. Deskundigen zijn in het algemeen van oordeel dat men zich bij een dergelijk begrip al vrij snel in een juridisch wespennest steekt.

Via beleidsregels zou richting kunnen worden gegeven aan dat begrip. Ook dit wordt niet bepleit, omdat de uitvoering daardoor buitengewoon gecompliceerd wordt voor misschien maar enkele situaties. De minister heeft aangegeven dat dit ook geregeld kan worden door bepaalde groepen, bv. studenten, aan te wijzen, die niet voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking komen. Verwacht wordt, o.a. door deskundigen van de stichting Stimulansz, dat een dergelijke bepaling eenzelfde lot beschoren zal zijn als de huidige bepaling op grond waarvan veel arbeidsongeschikten niet in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag. Deze bepalingen zijn door de rechter herhaaldelijk in strijd geacht met internationale verdragen. Voorgesteld wordt daarom om geen toetsing “zicht op inkomensverbetering” te doen, behoudens indien dit zicht bestaat uit een zekerheid van die inkomensverbetering, bv. in de vorm van het aanvaarden van werk met een hoger inkomen.

Artikelsgewijze toelichting.

Artikel 1.

De begrippen die in de wet zelf al zijn benoemd, worden hier niet herhaald. Aangesloten is zoveel mogelijk bij de modelverordening van de V.N.G. en de concept-verordening voor de gemeenten Barneveld en Woudenberg.

Artikel 2.

In dit artikel worden de voorwaarden vastgelegd en de criteria “langdurig” en “laag” uitgewerkt.

Voor het begrip langdurig wordt uitgegaan van 36 maanden (voorheen 60 maanden). Aangenomen wordt algemeen dat na 3 jaar van een minimum-inkomen te hebben moeten leven de problemen cumulatief groter worden. Deze termijn wordt bv. ook gehanteerd bij schuldsaneringen, kredietverlening door kredietbanken enz. enz. Deze termijn wordt ook door de V.N.G. aanbevolen.

Gekozen is voor een toetsing aan 101% van de bijstandsnorm, omdat kleine afwijkingen (bv. afrondingsverschillen in het traject van een bruto inkomen naar netto) anders zouden kunnen leiden tot het afwijzen van de langdurigheidstoeslag, terwijl dit feitelijk niet de bedoeling is.

Het percentage zou op een hoger niveau mogen worden vastgesteld.

In het tweede lid is een regeling getroffen voor een gedeeltelijke langdurigheidstoeslag, indien het inkomen in geringe mate de normen te boven gaat. Door deze regeling wordt voorkomen dat men er per saldo op achteruit zou gaan.

Het derde lid is opgenomen om te voorkomen dat iemand die bij wijze van sanctie een verlaging van de uitkering heeft gekregen of is uitgesloten, daardoor alsnog in aanmerking komt voor de langdurigheidstoeslag.

Soms heeft één van de echtgenoten geen recht op uitkering (bv. studerenden, illegaal verblijvenden). De uitkering wordt daar dan op afgestemd. Ook hier wordt er dan van uitgegaan alsof men een uitkering als gehuwden zou hebben ontvangen, omdat anders de afstemming van de uitkering op die situatie door de langdurigheidstoeslag geheel of gedeeltelijk ongedaan wordt gemaakt.

Artikel 3.

In het eerste lid is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld. Door koppeling via een percentage aan de bijstandsnormen is geen jaarlijkse besluitvorming over de hoogte van de uitkering noodzakelijk.

Ter informatie, op basis van de normen 2008 bedragen de langdurigheidstoeslagen:

Voor een echtpaar: € 486,00

Voor een één-ouder-gezin: € 436,00

Voor een alleenstaande: € 341,00

In het tweede lid is geregeld hoe de gedeeltelijke uitkering wordt berekend indien artikel 2, 2e lid van toepassing is. Er is simpel gekozen voor een jaarlijkse langdurigheidstoeslag, waarbij het bedrag wat het inkomen in de referteperiode boven de norm lag, naar evenredigheid in mindering wordt gebracht op de toeslag. Deze regeling lijkt ingewikkeld en arbeidsintensief. Door de gekozen methodiek valt dit overigens wel mee, maar op deze wijze is er wel sprake van rechtvaardigheid; voorkomen wordt dat iemand die (tijdelijk) een inkomen iets boven het minimum heeft, gedurende 3 jaar lang de toch redelijk forse langdurigheidstoeslag in zijn geheel gaat missen. Dit kan oplopen tot vele honderden Euro’s en dat zal mensen ook niet echt stimuleren om andere inkomsten te verwerven.

In het 3e lid is nog geregeld welke norm moet worden toegepast als één van de echtgenoten geen recht op een uitkering heeft.

Artikel 4.

Indien zich situaties voordoen waarin niet is voorzien nemen burgemeester en wethouders een beslissing in de geest van de bedoeling van de wet en de verordening. Zo nodig kan de verordening daarna worden aangepast.

Artikel 5.

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 6.

Het is niet gebruikelijk om een verordening met terugwerkende kracht in werking te laten treden. In ieder geval kan dit niet wanneer er voor belanghebbenden een verslechtering in is opgenomen. Dat is echter niet het geval. Bovendien kent de wet een overgangsbepaling waardoor er over 2009 een garantie is dat men er nooit op achteruit kan gaan.

Door drukte en door het tijdstip van de afkondiging van de wetswijziging in het staatsblad was een eerdere behandeling in de gemeenteraad niet mogelijk.

Artikel 7.

Behoeft geen toelichting.