Regeling vervallen per 04-01-2024

Beleidsnota Monumenten 2008-2012

Geldend van 17-04-2008 t/m 03-01-2024

Intitulé

Beleidsnota Monumenten 2008-2012

Op dit moment worden er voor een monumentenvergunning altijd leges in rekening gebracht op basis van de legesverordening. Het benodigde werk aan een vergunning en de restauratiekosten staan niet altijd in verhouding met elkaar. Instellingen zonder winstoogmerk hebben vaak gebouwen in bezit waarbij de restauratiekosten aanzienlijk zijn, Hierbij kan worden gedacht aan kerken en molens. Aangezien de hoogte van de leges een percentage van de restauratiesom is, zijn de leges hoog. Hierbij ontstaat vaak de situatie dat deze instellingen aan de ene kant voor subsidie in aanmerking komen en aan de andere kant belast worden door hoge legeskosten. Bij bijvoorbeeld plannen tot herbestemming van monumenten, vaak door ontwikkelaars, kost de begeleiding van de planvoorbereiding en de vergunningprocedure relatief veel werk en vallen de leges doorgaans lager uit omdat de restauratiekosten vaak een klein deel vormen van de totale bouw - en herbestemmings - kosten.

1. Inleiding

Monumentenbeleid in de breedste zin omvat de zorg voor en het behoud van het architectonisch en cultuurhistorisch erfgoed. Bestudering van bouwstijlen, constructies en materiaalgebruik, maar ook de sociale en culturele context waarbinnen gebouwen een plaats hadden, kan een kijk geven op het verleden. Monumenten zijn tastbare overblijfselen uit dit verleden, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen (steden) bouwkundige monumenten en archeologie.

Het behoud van panden, gebieden en objecten draagt bij aan een aantrekkelijke stad waarbij monumenten de historie van een stad levend houden en een eigen identiteit verlenen. Het is dan ook om die reden dat in deze nota wordt voorgesteld om voor het behoud van dit cultureel erfgoed de benodigde stappen te ondernemen.

Schiedam is een zelfbeschikkende grote monumentengemeente (meer dan 200 rijksmonumenten) in Zuid-Holland. De werkzaamheden zijn op dit moment veelal gericht op de uitvoering van taken welke, op grond van de Monumentenwet 1988 voor rijksmonumenten en op grond van de Monumentenverordening Schiedam voor gemeentelijke monumenten, vereist zijn. Monumentenzorg is hierbij binnen de gemeente objectgericht van aard. Het ambitieniveau van Schiedam ligt veel hoger. Het monumentenbeleid zou een integraal en onlosmakelijk onderdeel kunnen en moeten zijn bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen de stad Schiedam. Het is hiervoor noodzakelijk om beleid aangaande monumenten te formuleren. Hierbij zal een beoordeling van projecten binnen de historische context van een stad plaats kunnen vinden, waarbij ook gekeken kan worden naar de ruimtelijke kwaliteitszorg. Dus monumenten niet zien als opzichzelfstaande objecten maar inbedden in een samenhangende omgeving.

Verder zal door verdergaande decentralisatie van regelgeving steeds meer verantwoordelijkheid bij de gemeente komen te liggen. De gemeente moet voor deze regierol wel aan een aantal criteria voldoen, zoals de inzet van specialistische medewerkers en het hebben van een beleidsnota monumenten en een gemeentelijke monumentenverordening. Met voornoemd beleid en de aanpassing van de huidige monumentenverordening wordt geanticipeerd op deze verdere decentralisatie.

Voorliggende nota - Monumentenbeleid Schiedam 2008-2012 beschrijft het monumentenbeleid op gemeentelijk - en rijksniveau in relatie tot andere beleidsterreinen in algemene zin en een gedetailleerde uitwerking daarvan op het niveau van de Gemeente Schiedam. Hieruit volgt een beeld van het te voeren monumentenbeleid met daaraan gekoppeld de belangrijkste doelstellingen. Op basis van deze doelstellingen is een meerjaren uitvoeringsprogramma opgesteld. Dit programma dient als leidraad voor het implementeren van het nieuwe beleid. Het is de bedoeling om per jaar een uitvoeringsprogramma op te stellen. Hierin wordt ook verslag gedaan van de activiteiten van het voorafgaande jaar. Daarnaast kan in dit jaarlijkse werkprogramma het verloop van de uitvoering van het meerjarige uitvoeringsprogramma worden gevolgd. Eventueel kan bijstelling plaatsvinden.

1.2 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt in de nota met name ingegaan op het benutten van cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen om zo de identiteit van de leefomgeving te versterken. Doel is te streven naar een inrichting en vormgeving van de ruimte waarin de cultuurgeschiedenis een plaats en het erfgoed een (nieuwe) functie vindt, die bijdraagt aan de kwaliteit van de nieuw gevormde omgeving. In aansluiting hierop komt ook de cultuurimpuls uit de ISV 2 periode aan de orde. Verder wordt kort ingegaan op het toeristisch beleid.

In hoofdstuk 3 worden de ontwikkelingen met betrekking tot het beschermd stadsgezicht nader beschreven.

Met 230 rijksmonumenten en ruim 300 gemeentelijke monumenten behoort Schiedam tot de zogeheten grote monumentengemeenten in Nederland.

In hoofdstuk 4 komen de actuele ontwikkelingen met betrekking tot het aanwijzingsbeleid aan de orde en wordt verder ingegaan op de ontwikkeling van het monumentenbestand (inclusief de nog niet aanwezige categorie beeldbepalende panden) met specifieke aandacht voor de wederopbouw periode (1940-1965).

In hoofdstuk 5 worden verschillende mogelijkheden belicht om tot een goede instandhouding van dit monumentenbestand te komen. Welke instrumenten zijn er om goed inzichtelijk te maken wat wel en niet mag en hoe kan herbestemming een bijdrage leveren aan de instandhouding van monumenten.

Voor een goede instandhouding zijn financiele tegemoetkomingen aan de eigenaren een vereiste. Welke financiele instrumenten er zijn en welke er ontwikkeld moeten worden komt aan de orde in hoofdstuk 6.

Met het opnemen van hoofdstuk 7 archeologie wordt een aanzet gegeven om beleid te gaan ontwikkelen ten aanzien van archeologisch erfgoed. In het hoofdstuk wordt uiteengezet wat er op de gemeente afkomt op het gebied van archeologie en welke benodigde stappen er ondernomen moeten en kunnen worden om te komen tot een goed en gedegen archeologiebeleid. In 2007 en 2008 zal er een aparte beleidsnota en verordening voor de archeologie worden opgesteld.

Hoofdstuk 8 gaat in op de beleidsvoornemens ten aanzien van richtlijnen en onderzoek. Hierbij komen met name de aspecten bouwhistorie, uitvoeringsvoorschriften monumenten en duurzaam bouwen aan de orde.

Een goede communicatie is onontbeerlijk bij het uitdragen van het monumentenbeleid. De stelling “onbekend maakt onbemind” gaat zeker op bij monumenten. Om hier verandering in aan te brengen worden in hoofdstuk 9 verschillende communicatie instrumenten aangedragen en verder uitgewerkt. Een ander aspect dat belicht wordt in dit hoofdstuk is cultuurparticipatie, hetgeen het draagvlak voor de bescherming en ontwikkeling van het cultureel erfgoed kan vergroten. In dit kader komt ook het jaarlijks terugkerende evenement Open Monumentendag aan de orde.

In de bijlagen wordt algemene informatie gegeven over onder andere wet – en regelgeving, procedures en instrumenten om te komen tot kwalitatieve zorg voor het cultureel erfgoed. Tevens is er ondersteunend kaartmateriaal opgenomen en is het laatste gemeentelijk restauratie uitvoeringsprogramma 2006-2011 toegevoegd.

De doelstellingen uit de beleidsnota zijn vertaald in het uitvoeringsprogramma monumenten 2008-2012, waarin concrete producten en acties met daaraan gekoppeld een jaar van uitvoering en indien van toepassing de benodigde financiën zijn opgenomen.

Argumenten voor monumentenzorg (kadertekst)

Oudheidkundige en cultuurhistorische argumenten;

Monumenten zijn overblijfselen uit ons verleden en kunnen ons iets tonen van de cultuur van vorige generaties.

Bouwkundige en esthetische argumenten;

De gebouwen die nog resten uit vroegere tijden laten ons zien hoe esthetische principes, architectuuropvattingen en bouwtechnische regels niet alleen variëren in de tijd, maar ook sterk per plaats verschillen.

Recreatieve en toeristische argumenten;

Monumenten kunnen in algemene zin van groot belang zijn voor het toerisme.

Economische argumenten;

De restauratie van monumenten kan een sneeuwbaleffect hebben en tot herstel van de buurt bijdragen. Monumentenzorg brengt ook werkgelegenheid met zich mee. Een aantrekkelijk cultuurhistorisch aanbod is een belangrijke factor in de keuze van een vestigingsplaats door bedrijven en woningzoekenden.

Maatschappelijke argumenten;

Monumenten en historische ensembles vormen het woon – en leefmilieu van groepen mensen die daar al jaren wonen en werken. Ze fungeren vaak als gezichtsbepalende elementen van buurten, steden en dorpen en hebben een sterk symbolische waarde. Dat maakt de identificatie van de bevolking met een bepaalde plek mogelijk.

Psychologische argumenten;

De herkenbaarheid van monumenten geeft een gevoel van intimiteit en geborgenheid. Voor veel mensen is het gemakkelijker zich met een ‘oud’ dan met een ‘modern’ ruimtelijk milieu te identificeren.

2. Monumentenzorg, ruimtelijk kwaliteitsbeleid en cultuurhistorie

Doelstellingen

  • -

    Zorg voor historisch waardevolle gebouwde structuren waarbij de aandacht voor het individuele monument niet verloren gaat, maar accenten toch duidelijker komen te liggen op zorg voor het grotere geheel. Dus architectonische monumentenzorg uitbreiden met stedenbouwkundige monumentenzorg;

  • -

    Een nauwere relatie tussen monumentenbeleid en ruimtelijk ordeningsbeleid;

  • -

    Bij ruimtelijke ingrepen is aandacht nodig voor vernieuwing en geschiedenis. Om integrale afwegingen te kunnen maken, is vroegtijdige inbreng van de ontwerpende disciplines en de versterking van de rol van de cultuurhistorie vereist. Op basis van zorgvuldige analyse kan een goed ontwerp tot stand komen dat het bestaande ondersteunt, dan wel bewust doorbreekt. Op deze manier kan worden bijgedragen aan ontwikkeling en behoud van een karaktervolle stad;

  • -

    Bij bouwplannen van omvang of functieveranderingen in een beschermd gebied zou een stedenbouwhistorisch onderzoek een vast onderdeel van het planproces moeten worden waarbij de uitkomsten van het onderzoek zouden moeten worden vertaald in stedenbouwkundige en bouwkundige randvoorwaarden. Op deze manier worden kwaliteiten en zwakke punten van het gebied helder weergegeven en kan er besloten worden wat behouden, beschermd en /of wat verbeterd en versterkt moet worden;

  • -

    Cultuurhistorische potenties benutten onder meer ten behoeve van toerisme en hierbij aansluiten bij de uitgangspunten zoals geformuleerd in de Nota Toeristisch beleid 2005-2009.

2.1 Rijksniveau: Ruimtelijk kwaliteitsbeleid en culturele identiteit centraal

Grote veranderingen in de afgelopen en de komende jaren zetten de ruimtelijke kwaliteit van Nederland onder druk. Dat geldt voor de economische en ecologische aspecten en zeker ook voor de culturele: de architectuur van gebouwen en de stedenbouwkundige inrichting van gebieden en landschappen. De ruimtelijke stadsontwikkeling is in Nederland grotendeels in particuliere handen. Stedenbouwkundige diensten zijn bij de gemeenten sterk gekrompen en beperken zich vaak tot advisering van de wethouder en de begeleiding van juridische procedures. Zelden is de gemeente nog opdrachtgever en de regierol vanuit de gemeente bij planontwikkeling gaat vaak niet in op de ontwikkeling van een programma van eisen.

In rijksnota’s op het gebied van cultuur en ruimtelijke ordening wordt het belang van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid onderkend en wordt versterking ervan bepleit.

De landelijke Nota Belvedère gaf in 1999 de start voor een verregaande integratie van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Deze nota heeft doorgewerkt in het concept voor de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en de Nota Ruimte waarin ruimte voor nieuwe ontwikkelingen wordt geboden en kaders voor die ontwikkelingen worden benoemd. Inzet is het realiseren van ruimtelijke kwaliteit door integrale versterking van de economische, ecologische en sociaal-culturele waarden. Het actieprogramma Ruimte en Cultuur, Architectuur en Belvedèrebeleid 2005-2008, dat zich specifiek richt op de culturele waarden, staat in het verlengde van de Nota Ruimte en de in samenhang daarmee uitgebrachte beleidsnota’s. Het actieprogramma biedt gereedschap, dat direct en indirect, voor provincies, gemeenten, waterschappen en andere partijen te gebruiken is om ruimtelijke kwaliteit tot stand te brengen. Met de Nota Ruimte: ruimte voor ontwikkeling, heeft de regering een nieuwe benadering ingezet. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het ruimtelijk beleid wordt in hoge mate bij decentrale overheden en private partijen gelegd. In de nota is een basiskwaliteit vastgelegd waaraan moet worden voldaan. Het rijk wil daarnaast anderen stimuleren en verleiden tot het realiseren van hogere ruimtelijke kwaliteit.

2.2 Provinciaal niveau: Planologische monumentenzorg

Planologische monumentenzorg legt een relatie tussen cultuurhistorische elementen waaronder (gebouwde en archeologische) monumenten in het streven naar de verbetering van de ruimtelijke inrichting.

Provincies toetsen gemeentelijke plannen sterker op aandacht voor historische waarden (vooral ook archeologische waarden) en hebben vaak een provinciaal cultuurhistorisch beleid ontwikkeld.

De provincie Zuid-Holland heeft in 2003 de kaartenserie Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uitgebracht. Deze kaartenserie geeft een overzicht in hoofdlijnen van het cultureel erfgoed van de provincie waarbij de belangrijkste archeologische, historisch landschappelijke en historisch-stedenbouwkundige structuren, patronen en terreinen per regio op de kaart zijn gezet en gewaardeerd.

Doel van de waardekaarten is een bijdrage leveren aan een zorgvuldige omgang met het cultureel erfgoed en een onderlegger en inspiratiebron vormen voor planvorming en ontwerpen in de toekomst.

2.3 Gemeentelijk niveau: Cultuurhistorische waarden meenemen in planvorming

Monumentenzorg is vanouds sterk gericht op de bescherming van waardevolle gebouwen als op zichzelf staande objecten. Door de invoering van het instrument beschermd stads –en dorpsgezicht heeft een verruiming plaatsgevonden naar stedenbouwkundige structuren en complexen van gebouwen. Steeds meer wordt erkend dat een monument niet los kan worden gezien van zijn omgeving. Tussen een monument en zijn (on)bebouwde omgeving bestaat een samenhang waarbij sprake kan zijn van een waardevol en beschermingswaardig geheel. Het benutten van deze cultuurhistorische identiteit van het stedelijk en het landelijk gebied biedt volop kansen en kan een belangrijk uitgangspunt vormen bij het ruimtelijk beleid. Van belang hierbij is de voorkennis van betrokkenen bij een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling over de aanwezige cultuurhistorische waarden. De cultuurhistorische kwaliteit kan dan volledig meegewogen worden bij ruimtelijke beslissingen. Hiertoe is een integratie met andere beleidsterreinen waaronder economie, volkshuisvesting, cultuur en in het bijzonder ruimtelijke ordening noodzakelijk.

In de bestemmingsplannen is het van belang rekening te houden met archeologische waarden, (beschermde) monumenten en historische waardevolle gebiedsdelen. Voor gebieden die aangewezen zijn tot beschermd stads – en dorpsgezicht bestaat ingevolge de monumentenwet 1988 de verplichting om een beschermend bestemmingsplan op te stellen. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om monumenten en hun omgeving te beschermen. Door het vaststellen van de gebruik –en bestemmingsvoorschriften voor het plangebied kan rekening worden gehouden met de waarde en het belang van monumenten. Bebouwingsmogelijkheden in de omgeving van monumenten kunnen hierbij gericht worden bepaald. Voor het voeren van een effectief gemeentelijk monumentenbeleid, vormt een goed bestemmingsplan dan ook een noodzakelijke voorwaarde. Een instrument, dat steeds meer gebruikt wordt voor kwaliteitsbeleid is het beeldkwaliteitsplan: “een samenhangend pakket van intenties, aanbevelingen en/of richtlijnen voor het veiligstellen, creëren en/of verbeteren van beeldkwaliteit in een bepaald gebied. Zeker in beeldkwaliteitsplannen die betrekking hebben op de binnenstad of op andere bebouwde delen van de stad is het van belang dat monumenten en andere cultuurhistorische relevante aspecten onderkend worden. De historische stedenbouwkundige en bouwkundige structuur is vaak in zeer belangrijke mate bepalend voor de beeldkwaliteit van een gebied. Het kan echter voorkomen dat voorbij wordt gegaan aan de historische factor en dat men een gebied volledig opnieuw wenst vorm en inhoud te geven. In zulke gevallen is het van belang om attent te zijn ten aanzien van het eventuele verlies van waardevolle cultuurhistorische elementen en structuren. In principe kan het beeldkwaliteitsplan een positieve functie vervullen bij de integratie van de historische factor in de ruimtelijke ontwikkeling. Waarbij de gewenste beeldkwaliteit, inclusief de historische factor, verder vertaald en uitgewerkt kan worden in de gemeentelijke welstandsnota.

2.4 ISV 2 en de Cultuurimpuls

Het erkennen van het belang van de aanwezigheid van cultuurhistorische waarden en deze benutten bij ruimtelijke ontwikkeling komt ook terug in het kader van het ISV 2, periode 2005-2009 via de cultuurimpuls. De cultuurimpuls zet in op het cultureel verrijken van de stedelijke vernieuwing, en bestrijkt een negental thema’s op het brede terrein van het cultuur -, erfgoed-, en architectuurbeleid. Deze thema’s hebben betrekking op allereerst het onroerend cultureel erfgoed, te weten archeologie en historische stedenbouw en bouwkunst, ten tweede de fysieke cultuurvoorzieningen, te weten podia, ateliers en musea, en ten derde het ontwerp, te weten stedenbouw, architectuur, landschapsarchitectuur en kunst in de openbare ruimte. Cultuur moet hierbij worden gezien als een kans om te komen tot kwaliteit. De eenheid en identiteit van de stad is erbij gebaat dat nieuwe architectonische en stedenbouwkundige impulsen in verband worden gebracht met de kenmerken en kwaliteiten van bestaande structuren en gebouwen.

Voor de uitwerking van de cultuurimpuls is in het kader van deze tweede ronde een bedrag van veertig miljoen euro beschikbaar. Daarbij gaat ongeveer driekwart rechtstreeks naar de dertig grootste steden, waaronder ook Schiedam. Bij de uitvoering is de gemeente gehouden aan het rijksbeleidskader voor dit investeringsbudget. Waar het gaat om de cultuurimpuls, vraagt het rijk aan de gemeente om bij de gebiedsgerichte aanpak van de stedelijke vernieuwing culturele kwaliteiten te benutten en deze te borgen in plannen en beleid. Daarbij wordt om bijzondere aandacht gevraagd voor de beschermde stads –en dorpsgezichten en de naoorlogse wijken uit de periode 1945-1970. De gemeente heeft grote vrijheid bij het invullen van de opgave (bij cultuur en cultuurhistorie gaat het immers veelal om locatiespecifieke kwaliteiten en ook de stedelijke vernieuwingsproblematiek verschilt van plaats tot plaats). Gelet op het streven naar een integrale aanpak van de stedelijke vernieuwing is het van groot belang dat de vertaling van de cultuurimpuls niet neerslaat in enkele losse activiteiten, maar in het optimaal benutten van cultuur en cultuurhistorie in gebiedsgerichte stedelijke vernieuwing. Het ISV 2 beleid is in Schiedam verwoord in een meerjaren ontwikkelingsprogramma waarbij de cultuurimpuls tot op heden toch deels neergeslagen is in enkele projecten en activiteiten (filmhuis Monopole en glasmuseum Wennekerpand). Bij verdere invulling en herziening van het programma is het van belang dat er meer samenwerking ontstaat tussen de verschillende disciplines, waaronder ruimtelijke ordening, economische zaken, monumentenzorg en archeologie, cultuur, stedelijke vernieuwing en grotestedenbeleid. Alleen zo kunnen inhoudelijke wisselwerking en meerwaarde (en de landelijke doelstelling van de cultuurimpuls) worden bereikt.

2.5 Toerisme

De laatste jaren valt een groeiende aandacht te bespeuren voor de relatie tussen monumentenzorg en toerisme. Het zogeheten cultuurhistorisch toerisme is hierbij breder dan alleen het bezoek aan individuele monumenten. Ook het bezoek aan historische steden en dorpen in het algemeen en het bezoek aan musea, archieven, archeologische vindplaatsen en andere plaatsen waar men overblijfselen uit het verleden kan bekijken en beleven vallen onder deze noemer.

Het meest typerende voor Schiedam is dat zij over een vrijwel compleet industrieel erfgoed beschikt gebaseerd op het jenever verleden. In de periode tussen 1600 en 1890 ontwikkelden zich in Schiedam meer dan 450 bedrijven die zich rechtstreeks bezighielden met de productie van gedistilleerd. Schiedam werd synoniem met jenever en de export van het Schiedamse gedistilleerd bereikte elke uithoek van de wereld. Die ontwikkeling maakt dat het monumentaal bezit in Schiedam een unieke en kostbare erfenis is van vroeg industriële objecten. De functionele en bijgevolg fysieke achteruitgang van bepaalde delen van de Schiedamse binnenstad na de eeuwwisseling (de overgang van de 19de naar de 20ste eeuw) enerzijds en de sterke verstedelijking van het oorspronkelijke buitengebied na de Tweede Wereldoorlog anderzijds hebben uiteraard wel een stempel gedrukt op het huidige stadsbeeld. Niettemin heeft de binnenstad haar bijzondere historische karakter in structuur en beeld in belangrijke mate weten te behouden.

In de Nota Toeristisch beleid 2005-2009 zijn de volgende uitgangspunten met betrekking tot het cultureel erfgoed van Schiedam geformuleerd:

  • -

    Gewenste imago is gericht op een sfeervolle gezellige stad met veel activiteit op straat passend binnen de historische setting van de unieke monumenten uit het jeneververleden;

  • -

    Verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte als sfeerbepaler in de binnenstad is noodzakelijk voor een compleet historisch product;

  • -

    Toeristische benutting van historische gebouwen (monumenten).

De raakvlakken tussen het cultureel erfgoed waaronder monumenten en toerisme komt goed tot uitdrukking in de volgende lopende of op te starten (GSB) projecten:

Aanlichten monumentale panden in de historische binnenstad;

Het aanlichten van panden in de binnenstad levert een meerwaarde op voor de toeristisch-economische ontwikkeling van de binnenstad. Het aanlichten vergroot de sfeer van de binnenstad in de avonduren en zorgt daarmee voor een prettig verblijfsklimaat en het vergroten van de sociale veiligheid. Door verbetering van de sfeer verlengt het de verblijfsduur van de bezoeker aan de binnenstad en daarmee het economische functioneren van de stad. Veel steden zijn dan ook actief om de beeldkwaliteit in de binnenstad te verbeteren door het aanlichten van historische panden, straten en pleinen.

In het kader van het Grote Stedenbeleid is geld beschikbaar om ook in de binnenstad van Schiedam de beeldkwaliteit te verbeteren door het aanlichten van bijzondere historische panden. In het MOP 2005-2009 heeft Schiedam zich ten doel gesteld zo’n 20 panden op de historische route aan te lichten.

Molenroute;

Een belangrijk onderdeel van de toekomstvisie van de Stichting “De Schiedamse Molens” is de versterking van het stadsgezicht langs de molenroute (Westvest, Vellevest, Noordvest en Schie). Door het nemen van stedenbouwkundige en bouwkundige maatregelen rond en tussen de molens kan aan de uitstraling van het beschermd stadsgezicht, in het kader van het meerjarenprogramma, veel worden verbeterd.

Ontsluiting cultureel erfgoed

Om het toeristisch product meer af te stemmen op de individuele bezoeker wordt al op bescheiden schaal geïnvesteerd in de openstelling van gebouwen als de Grote Kerk en de Liduinabasiliek. De ontsluiting van veel andere waardevolle monumenten is echter nog beperkt en vaak zijn deze gebouwen alleen nog maar toegankelijk voor groepen. Het toeristisch product cultureel erfgoed is in deze zin nog onvoldoende afgestemd op de individuele bezoeker. Om dit verder te verbeteren is in het kader van het GSB 2005-2009 geld gereserveerd.

Historische wandeling / stegenroute

Onder leiding van een VVV-gids kan er een ontdekkingstocht door de historische binnenstad van Schiedam gemaakt worden. De stadswandeling gaat langs de havens, de grootste molens van de wereld, branderijen, mouterijen en overige monumentale panden en gevels. Om de route beter vorm te geven is er een project opgestart om de bewegwijzering en de informatieborden over de panden te vervangen. In 2006 is er tevens een stegenroute toegevoegd. In de planning staat een nieuwe wandeling “de gevelroute” waarin de nadruk wordt gelegd op bijzondere gevels. Bij het project aanlichten van historische panden in de binnenstad is als leidraad grotendeels aangesloten bij bijzondere monumentale panden uit de historische wandeling.

3.Beschermd stadsgezicht Schiedam

Doelstellingen

  • -

    Meer aandacht voor integrale kwaliteitszorg;

  • -

    Beschermd stadsgezicht speelt een actieve rol bij de stedelijke veranderingsprocessen: ieder nieuw project moet apart worden bekeken, zorgvuldig worden ingepast en een aanvulling vormen op de bestaande bouw. Standaardoplossingen zijn niet wenselijk binnen een beschermd gezicht;

  • -

    Door wijzigingen en toevoegingen te laten passen binnen de stedenbouwkundige structuur wordt de betekenis van het beschermd stadsgezicht versterkt. Hierbij zullen hoge eisen gesteld worden aan de kwaliteit en het karakter van nieuwe architectuur;

  • -

    De cultuurhistorie een zwaarwegend element laten zijn bij de afweging rond ruimtelijke ingrepen. De bij de aanwijzing behorende beschrijving van cultuurhistorische kwaliteiten zoals opgesteld door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten geven hierbij een richting;

  • -

    Een actieve bijdrage leveren aan het beleid voor de buitenruimte om de cultuurhistorische kwaliteit en de cultuurhistorische elementen binnen het Beschermd stadsgezicht te waarborgen en tevens een goede basis te bieden voor toerisme;

  • -

    Meer aandacht voor de uitstraling van historische winkelpanden in de binnenstad van Schiedam.

3.1 Beschermd stadsgezicht Schiedam

In 2005 is de binnenstad van Schiedam door het rijk aangewezen als beschermd stadsgezicht. Deze aanwijzing behoorde landelijk gezien nog tot de reeks te beschermen stadsgezichten uit de zogeheten Versnellingsoperatie (betreffende gebieden met een bijzonder historische identiteit uit de periode van voor 1850). Onder stads – en dorpsgezicht wordt in de Monumentenwet 1988 verstaan: “groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meerdere monumenten bevinden.” Belangrijke aandachtspunten bij het beschermd stadsgezicht zijn het bestemmingsplan, het welstandsbeleid, het programma van eisen bij ruimtelijke ontwikkelingen en specifieke bouwplannen, en de inrichting van de openbare ruimte. Om het stadsgezicht te versterken is de verbetering van het aanzien van de historische wanden in de binnenstad nodig, met hierbij bijzondere aandacht voor de uitstraling van de winkelpanden.

3.2 Bestemmingsplan

Het doel van de aanwijzing is de historische karakteristieken van het gebied behouden en deze nadrukkelijk een plaats geven in toekomstige ontwikkelingen. Om dit te realiseren moet er door de gemeente een beschermend bestemmingsplan (als uitvloeisel van de aanwijzing) opgesteld worden. Er is met het Bestemmingsplan Binnenstad 2003 een beschermend bestemmingsplan opgesteld en in werking getreden. Daarnaast zouden de historische karakteristieken, zoals omschreven in de toelichting bij de aanwijzing, een belangrijke plaats moeten krijgen bij de ruimtelijke inrichting. Zowel bij ontwikkelingen en concrete bouwplannen die passen of niet passen in het vastgestelde bestemmingsplan Binnenstad kan geconstateerd worden dat dit nog onvoldoende ingebed is in de gemeentelijke organisatie. Ook ontwikkelaars hebben hiervoor vaak te weinig oog.

3.3 Welstandsbeleid

Naast randvoorwaarden zoals gesteld in het bestemmingsplan waaronder hoogte, rooilijn, massa, verpanding en verkavelingsrichting is het van belang een welstandsbeleid te hebben dat aansluit bij de historische context van de binnenstad. Dit wil niet zeggen dat nieuwbouw niet eigentijds mag zijn. Nieuwe elementen worden door een eigentijdse vormentaal juist zichtbaar en kunnen een bijdrage leveren aan de verscheidenheid van stijlen zoals aanwezig in een historische binnenstad. Dat de historische vormentaal hierbij wel als belangrijke inspiratiebron kan dienen is evident. Bij nieuwbouw in een bestaande omgeving is het belangrijk dat er voldoende overeenkomsten zijn tussen de nieuwe gebouwen en de omgeving: bijvoorbeeld in massa, hoofdopzet en materiaalgebruik. De Nota Architectuur & Welstand 2004 gaat hier verder op in. Deze beleidsintenties sluiten aan bij de criteria die in de te herziene Nota Architectuur en Welstand zullen worden uitgewerkt.

3.4 Openbare ruimte

Naast het gebouwde is binnen het beschermde stadsgezicht het onbebouwde van even groot belang. Het gaat dan om de inrichting en het beheer van de aanwezige cultuurhistorische kwaliteit van de openbare ruimte. Belangrijke aandachtspunten zijn:

  • 1.

    het herkenbaar houden van de historische structuur;

  • 2.

    een consequente inrichting van straten met eenzelfde karakter;

  • 3.

    een verlichting die aansluit bij de historische structuur;

  • 4.

    toepassing van natuurlijke en gebakken materialen;

  • 5.

    aandacht voor straatmeubilair;

  • 6.

    Verkeers-, reclame- en informatieborden nemen in hoeveelheid alleen maar toe. De binnenstad van Schiedam verdraagt maar een beperkt aantal van deze elementen.

Een hoge kwaliteit van de openbare ruimte is ook een van de speerpunten binnen het toeristisch beleid. Om toeristen te kunnen ontvangen moet aan een aantal basisvoorwaarden zijn voldaan: schoon, heel en veilig, goed bereikbaar en herkenbaar. Een stadstoerist brengt namelijk driekwart van zijn tijd in de openbare ruimte door. Het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte mede als sfeerbepaler in de binnenstad is dan ook noodzakelijk voor een compleet toeristisch product.

Ten einde de bovengenoemde aandachtspunten te kunnen realiseren zal een integraal beleid op de buitenruimte binnen het beschermd stadsgezicht moet worden opgesteld. Personele capaciteit zal hiervoor moeten worden vrijgemaakt.

3.4 Verbetering uitstraling winkelpanden binnenstad Schiedam

De binnenstad van de gemeente Schiedam is gebaat bij een integrale aanpak van zaken die de uitstraling van de winkelstraten bepalen. Te denken valt aan uitstallingen, graffiti, gevelreclame, rolluiken, dichtgezette etalageramen, zonweringen en vlaggen. Om te komen tot deze beeldverbetering is een intensieve aanpak vereist. Bij de aanpak zullen tevens bestaande problematieken als leegstand en de vaak negatieve houding van eigenaren of negatieve ervaring van eigenaren met de gemeente in ogenschouw moeten worden genomen.

Tevens zullen criteria opgesteld moeten worden voor winkelpuien en luifels bij vernieuwing en aanpassing. Op dit moment zijn bij ondernemers functionele eisen en de ‘huisstijl’ meestal belangrijker dan een architectonisch goede oplossing, in harmonie met het pand en de omgeving. De puien hebben qua vormgeving en materiaalgebruik meestal niets meer te maken met de bovenliggende gevel. Door de luifels wordt die scheiding vaak versterkt. Wanneer een winkel meerdere panden beslaat is dat op de begane grond in het gevelbeeld nergens meer uit af te leiden. De relatie met de architectuur van bovenliggende gevels is volledig verloren gegaan. Het is wenselijk dat met eigentijdse middelen de kwaliteit van de winkelpui in de winkelstraten weer wordt hersteld. Om die kwaliteit te bereiken dienen criteria te worden opgesteld waaraan puien bij vervanging of wijziging moeten voldoen en zullen de mogelijkheden met betrekking tot subsidiëring worden onderzocht.

In de beleidsnota ‘doorpakken op de binnenstad’ staan de beleidsdoelstellingen en ambities met betrekking tot de binnenstad verwoord, waaronder ook de aanpak van winkelpanden. De doelstellingen en ambitie met betrekking tot de winkelstraten hebben inmiddels vorm gekregen in het project Werk aan de Winkel, een integraal project voor de aanpak van de winkelstraten, dat begin 2008 operationeel zal zijn.

4.Monumentenlijsten

Doelstellingen

  • -

    De gemeentelijke en rijksmonumentenlijst actualiseren en waar nodig herzien;

  • -

    Meer aandacht voor historische waardevolle bebouwing die niet de status van monument heeft en kijken of er een lijst beeldbepalende panden opgesteld kan worden;

  • -

    Meer aandacht voor de naoorlogse bebouwing; in navolging van het rijksbeleid de wederopbouwarchitectuur in Schiedam inventariseren om zo de waardering voor en de kennis van deze periode te vergroten en waar nodig panden en objecten een beschermde status te verlenen;

  • -

    De cultuurhistorische factor van naoorlogse wijken in kaart brengen en cultuurhistorie een volwaardige afwegingsfactor laten zijn bij het opstellen van ontwikkelingsprogramma’s in het kader van de stedelijke vernieuwing.

4.1 De rijksmonumentenlijst

Schiedam telt 230 rijksmonumenten, allemaal van de periode voor 1940. Een rijksmonument is een object of complex ouder dan 50 jaar dat van landelijk belang is vanwege de schoonheid, betekenis of cultuurhistorische waarde. De Monumentenwet 1988 stelt als criterium dat een gebouw minstens 50 jaar oud moet zijn voordat het eventueel in aanmerking komt om als monument door het rijk te worden beschermd. Die grens van 50 jaar schuift steeds op waardoor zich steeds ‘nieuwe’ bouwgolven voor de monumentenzorg aandienen. In de Cultuurnota 2001-2004 is het belang onderkend van het doen van onderzoek naar de Wederopbouwperiode (1940-1965). Daarom verricht de Rijksdienst voor de Monumentenzorg sinds 1998 studie naar de vroeg naoorlogse gebouwde omgeving. Zowel de objecten en individuele bouwwerken als grotere structuren (waaronder ook de naoorlogse wijken die sinds de stedelijke vernieuwing onder druk staan) komen daarbij aan de orde.

Sinds 2000 is het rijk terughoudend met betrekking tot het aanwijzen van monumenten als beschermd monument op het punt van aanwijzing van gebouwde monumenten op verzoek van belanghebbende. De Tijdelijke beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten betekende met ingang van 23 juli 2004 een verdere aanscherping van het destijds bestaande beleid. In verband met een verstrekkend advies van de Raad voor Cultuur (‘het tekort van het teveel’) werd het aangescherpte beleid voortgezet met de Tijdelijke beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten 2006. Deze beleidsregel is met ingang van 1 juli 2007 komen te vervallen en vervangen door een nieuwe tijdelijke beleidsregel. Deze beleidsregel is op 1 juli 2007 in werking getreden en loopt tot 1 januari 2009. Het nieuwe tijdelijke beleid betekend in hoofdlijnen dat de Minister geen gebouwde monumenten van voor 1940 aanwijst, maar wel 100 gebouwde topmonumenten uit de periode 1940 – 1958 aanwijst en archeologische monumenten aanwijst voor zover die een wezenlijke kennislacune in het bestand opvullen.

4.2 De gemeentelijke monumentenlijst

Gemeenten kunnen monumenten beschermen op basis van een gemeentelijke verordening. Dat gebeurt op basis van een lijst die door de gemeente wordt opgesteld op advies van een gemeentelijke monumentencommissie en waarop de waardevolle lokale monumenten voorkomen. Doel van de gemeentelijke monumentenlijst is onder andere het behoud van waardevolle objecten en gebieden die van lokaal of regionaal belang zijn. Om te bepalen welke panden en objecten voor deze gemeentelijke bescherming in aanmerking komen is een bouwhistorisch adviesbureau gevraagd in de periode 1994-2004 een inventarisatie te maken van waardevolle panden in Schiedam. Hieruit is een selectie naar voren gekomen waarvoor een aanwijzingstraject is opgestart. In 2004 heeft de laatste grote aanwijzingsronde (buitengebied) van gemeentelijke monumenten plaats gevonden en het gemeentelijke monumentenbestand omvat nu circa 300 Monumenten. De panden op de gemeentelijke monumentenlijst zijn bij de aanwijzing vrij summier omschreven. De zogeheten redengevende omschrijvingen zullen moeten worden uitgebreid en de onderbouwing (reden tot aanwijzing) zal nader moeten worden gespecificeerd. Bij deze aanpassingen kan de lijst gelijk worden geactualiseerd en waar nodig aangepast. Dit kan tot gevolg hebben dat er gemeentelijke monumenten van de lijst worden afgevoerd, of nieuwe monumenten worden aangewezen.

Ook zal er een inventarisatie naar panden die een status van beeldbepalend pand zouden kunnen krijgen worden uitgevoerd. Het verschil met een gemeentelijk monument is dat een beeldbepalend pand geen juridisch beschermde status heeft, waardoor sloop formeel niet kan worden tegengehouden. In geval van sloop moet er wel, indien het pand in een beschermd stadsgezicht is gelegen, sprake zijn van een onherroepelijke bouwvergunning voor de nieuwbouw.

In aansluiting op het rijksbeleid is het belangrijk een inventarisatie te maken van de wederopbouwarchitectuur in de stad en hieruit een selectie van waardevolle panden samen te stellen, omdat het rijksbeleid met betrekking tot de wederopbouwperiode nog niet duidelijk is en er voorlopig nog geen aanwijzingen plaatsvinden. Dit om te voorkomen dat er belangrijke panden uit deze periode gesloopt worden.

4.3 De naoorlogse wijken

Met de naoorlogse stad worden de stadsuitbreidingen uit de periode 1945 – 1970 bedoeld. Deze stadsuitbreidingen markeren een belangrijk moment in de geschiedenis van de Nederlandse stadsuitleg. Inmiddels zijn deze stadsuitbreidingen verouderd en op veel plaatsen vind er vernieuwing plaats. Was de aanpak van de naoorlogse wijk in eerste instantie een beheeropgave uiteindelijk veranderde deze opgave steeds meer in sloop nieuwbouw (van grotere gebieden). Van belang is de cultuurhistorische factor van deze wijken in kaart te brengen en cultuurhistorie een volwaardige afwegingsfactor laten zijn bij het opstellen van plannen ter verbetering en vernieuwing van naoorlogse wijken. Zo kan er een verantwoorde keuze gemaakt worden bij het opstellen van ontwikkelingsprogramma’s in het kader van de stedelijke vernieuwing. De eerder genoemde cultuurimpuls zoals verankerd in het ISV 2 geeft de financiele mogelijkheid om bij de gebiedsgerichte aanpak van de stedelijke vernieuwing culturele kwaliteiten te benutten en deze te borgen in plannen en beleid. Hierbij wordt juist bijzondere aandacht gevraagd voor de beschermde stads –en dorpsgezichten en de naoorlogse wijken uit de periode 1945-1970. De methodiek voor het in kaart brengen van de cultuurhistorische factor bestaat uit drie fasen. De eerste fase betreft het opstellen van een historische analyse. Hierin komen de sociaal-economische achtergronden, de ruimtelijke ontwikkeling, de situering, de opdrachtgevers, de ontwerpers en de bouwjaren aan bod. De oorspronkelijke opzet van de wijk is het uitgangspunt voor de analyse. In de tweede fase worden de begrenzing, de infrastructuur, de groen –en waterstructuur, de functionaliteit en de ‘landmarks’ aangegeven op een plattegrond van de wijk. Hierbij worden ook de veranderingen in de wijk, zoals die in de loop van de tijd hebben plaatsgevonden, weergegeven. De derde fase is de vertaalslag naar het beleid – met andere woorden de vergaarde kennis van de cultuurhistorische context benutten voor een effectief vernieuwingsprogramma. Door het onderzoek kan de gemeente bij haar stedelijk vernieuwingsbeleid een weloverwogen keuze maken voor het integreren van of het voorbijgaan aan de cultuurhistorische factor in de ontwikkelingsprogramma’s. Waar gewenst kunnen panden of objecten een beschermde status krijgen.

5. Instandhouding van monumenten

Doelstellingen

  • -

    Meer oog voor het gebruik van monumenten. Indien mogelijk moet een functie van een gebouw zoveel mogelijk aansluiten bij de monumentale waarde;

  • -

    Zorgvuldige omgang met (nieuwe) eisen op het gebied van bouwregelgeving;

  • -

    Restauratieopvattingen worden vastgelegd in relatie tot het welstandsbeleid;

  • -

    Zoveel mogelijk anticiperen op de gedecentraliseerde verantwoordelijkheden;

  • -

    Hogere prioriteit toekennen aan het buitentoezicht c.q. handhaving;

  • -

    De toezichthoudende taak in te bedden in het handhavingsbeleid;

  • -

    De samenwerking met de Stichting Beschermd Stadsgezicht Schiedam te evalueren en nadere invulling te geven;

  • -

    Onderzoeken van de mogelijkheden tot herbestemming van monumenten in gemeentelijke eigendom;

Een deel van het monumentenbestand is economisch vastgoed en het gebruik van deze monumenten wijzigt hierdoor in de loop der jaren regelmatig. Een passende en liefst ook economisch rendabele functie is de beste garantie voor instandhouding van deze monumenten en hun monumentale waarden. De onderhoudstoestand van veel monumenten laat, meestal door verwaarlozing en of gebrek aan financiële armslag, te wensen over. Het rendement van een monument staat lang niet altijd in verhouding tot de restauratie –en onderhoudskosten (door hun bouwwijze, stijl, ouderdom,omvang of materiaalgebruik is het onderhoud intensief en kostbaar). Op dit moment bestaat er geen volledig inzicht in de technische staat van alle monumenten in Schiedam. Om te komen tot een goed instandhoudingsbeleid is dit inzicht onontbeerlijk.

Het doel van monumentenzorg is om zoveel mogelijk de oorspronkelijke structuur, constructie en authentieke materialen van monumenten te behouden. Het behouden gaat voor vernieuwen ook al levert dit minder ‘nette’ bouwwerken op. Cosmetische ingrepen leiden vaak tot aantasting van het monument. Uitgangspunt zal zijn om veel meer te sturen op planmatig onderhoud dan op restauratie. Door een monument goed te onderhouden zal vervanging van authentiek materiaal minder snel aan de orde zijn. Tevens is het van belang dat de bouw – en gebruiksgeschiedenis van bouwwerken of structuren afleesbaar blijven.

Bij wijziging, hieronder valt ook restauratie en onderhoud (onder andere door functieverandering) kan ook schade worden toegebracht. De wensen van eigenaren en/of gebruikers staan soms op gespannen voet met de monumentale waarde van een monument. Ook de hedendaagse eisen uit het Bouwbesluit hebben hun invloed op de te beschermen onderdelen van een monumentenpand. Per pand moet gekeken worden wat het pand vraagt en verdraagt, waarbij een zorgvuldige afweging gemaakt moet worden tussen de wensen/ eisen en de monumentale waarde.

5.1 Monumentenvergunning versus bouwvergunning

Een belangrijk instrument om de monumentale waarde van een monument bij verbouwinitiatieven veilig te stellen is de monumentenvergunning. Elke verandering aan een monument is bouwvergunningsplichtig en een bouwvergunning kan slechts worden afgegeven nadat een monumentenvergunning is verleend en onherroepelijk is geworden. Het spanningsveld tussen de wensen van de opdrachtgever, de technische eisen uit het Bouwbesluit (veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid) en het behoud van de monumentale waarde doet zich vooral voor bij de beoordeling van een monumentenvergunningsaanvraag door de Commissie Welstand en Monumenten (CWM) en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM).

De praktijk heeft geleerd dat die beoordeling veelal maatwerk is. Bij nieuwbouw gebruikelijke (standaard)uitvoeringen leiden bij monumenten meestal tot aantasting (dubbel glas, isolatie, vluchttrappen etc). Het zoeken naar creatieve oplossingen, die meer recht doen aan de monumentale waarde is, vanwege hogere kosten, vaak niet de eerste keus van een architect of opdrachtgever.

Het advies van de CWM en bij rijksmonumenten, de RACM, is bepalend voor de beslissing op de monumentenaanvraag en daarmee leidend bij de beoordeling van de aanvraag om bouwvergunning. In voorkomende gevallen kan dan ontheffing worden verleend van voorschriften uit het Bouwbesluit voor zover die afwijken van de voorschriften bij de monumentenvergunning. In 2008 zal de Rijksdienst waarschijnlijk niet meer de plicht hebben om te adviseren over alle wijzigingen aan alle rijksmonumenten, maar slechts de bevoegdheid. De RACM gaat dan waarschijnlijk over minder plannen adviseren, maar wel dieper op de inhoud in. Het is de bedoeling om vooruitlopend op de wetswijziging met beleidsregels te gaan werken, nadat de bestuurlijke besluitvorming hierover is afgerond.

Een goede afweging van de belangen zal bij ieder individueel plan moeten gebeuren. Het evenwicht tussen het naar moderne inzichten veranderen van een pand en het behouden van monumentale waarden zal hierbij steeds centraal moeten staan. Dit alles neemt niet weg, dat gestreefd moet worden naar een objectieve en transparante wijze van beoordelen. De huidige criteria uit de Nota Architectuur & Welstand 2004 zijn beperkt en niet altijd toereikend. Bij de herziening van de Nota zullen de uitgangspunten en criteria voor het beoordelen van monumentenvergunningen worden opgesteld en uitgewerkt. Tevens zullen uitvoeringsvoorschriften voor monumenten worden opgesteld. Deze leidraad is bedoeld als een handvat voor de monumenteigenaar.

5.2 Buitentoezicht

De vergunningen die in het kader van de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening worden afgegeven zijn onlosmakelijk verbonden met het verlenen van de bouwvergunning en / of sloopvergunning. De ervaring heeft geleerd dat de toezichthoudende taak op de uitvoering daarvan slechts beperkt wordt uitgevoerd.

Historisch erfgoed heeft een onbeperkte levensduur, daarnaast zijn ongewenste veranderingen niet meer terug te draaien. Al deze argumenten pleiten er voor om aan de controle op de uitvoering een hogere prioriteit toe te kennen.

5.3 Handhaving

Het wijzigen van een monument zonder of in afwijking van een vergunning is in gevolge de Monumentenwet en de Monumentenverordening verboden. Dit verbod kan door het college van B&W worden gehandhaafd met behulp van de algemene bestuursdwangbevoegdheid op grond van artikel 125 van de Gemeentewet. Bestuursdwang is het feitelijk ongedaan maken van de gevolgen van de overtreding. De kosten van de verrichte werkzaamheden kunnen worden verhaald op de overtreder. In een bestuursdwangbesluit wordt aan de betrokken partij een termijn gegeven om zelf de (gevolgen van de) overtreding ongedaan te maken.

In plaats van toepassing van bestuursdwang kan gekozen worden voor oplegging van een last onder dwangsom (art. 5:23 Awb). Ook de dwangsom is gericht op het ongedaan maken van de (gevolgen van de) overtreding. Een dwangsom kan alleen opgelegd worden aan een overtreder die het in zijn macht heeft de overtreding ongedaan te maken. Dit betekent dat een dwangsom in feite alleen kan worden opgelegd in gevallen waarin de huidige eigenaar tevens degene is door wie of in wiens opdracht de overtreding is gepleegd.

Bestuursdwang en dwangsom zijn dus instrumenten om het illegaal handelen te stoppen en of de gevolgen van het illegaal handelen ongedaan te maken en herstel in de legale toestand te bewerkstelligen. In veel gevallen vormt deze aanpak bij monumenten juist een probleem. Illegale wijzigingen aan een monument gebeuren veelal buiten het gezichtsveld van toezichthouders, zeker waar het interne bebouwingen betreft en herstel is in veel gevallen niet meer mogelijk. Het monumentale is onherstelbaar beschadigd. Het bestuur mag betrokkenen niet tot het onmogelijke dwingen. Als herstel niet mogelijk is kan een bestuursdwangbesluit daar niet op gericht worden. Een dwangsom waarbij het onmogelijke gevraagd wordt zou neerkomen op een boete en daartoe is het bestuur niet bevoegd.

Een andere mogelijkheid is de strafrechtelijke handhaving van de Monumentenwet. Dit vindt echter nauwelijks plaats. Bij strafrechtelijke vervolging is het Openbaar Ministerie exclusief beslissingsbevoegd. Het Openbaar Ministerie heeft daarnaast een algemene bevoegdheid tot het aanbieden van een transactie of schikking waarbij onder voorwaarde van vervolging wordt afgezien. Bij dit instrument is de samenwerking met de Politie onontbeerlijk. Uit ervaring is bekend dat de politie hieraan geen prioriteit geeft. Bij initiatiefnemers die bij herhaling de wet negeren en illegaal opereren kan strafrechtelijke vervolging toch een goed middel zijn.

Ten aanzien van monumenten zal in het toekomstig op te stellen handhavingsbeleid deze verschillende methodes ten aanzien van handhaving van monumenten meegenomen worden. Hierbij kan tevens aandacht worden besteed aan andere mogelijkheden en aanvullende instrumenten waaronder bijvoorbeeld publiciteit. Een stappenplan ten aanzien van handhaving (vanaf het moment van constatering) zal hierbij opgesteld worden.

5.4 Toekomst gemeentelijk monumentenbezit

De gemeente heeft een aanzienlijk aantal (grote) monumenten in eigendom. Om het monumentenbezit te promoten, het bezit rendabel te houden en om als gemeente het goede voorbeeld te geven, moet waar mogelijk en wenselijk worden bevorderd dat deze monumenten een functie krijgen die past bij de monumentale waarde van deze panden. Per pand zal hierbij gekeken moeten worden, in relatie tot de omgeving, wat het pand vraagt en verdraagt. Hierbij dient een zorgvuldige afweging gemaakt te worden tussen functionele en andere eisen en de monumentale waarde, met als uitgangspunt behoud van die monumentale waarde. Recente voorbeelden van een geslaagde herbestemming zijn het realiseren van een horecagelegenheid in het oude stadhuis op de Grote markt en de zeer ingrijpende verbouwing van het St Jacobsgasthuis tot een volwaardig museum. In de kadernotitie ‘Vastgoedfonds binnenstad’ is een van de doelstellingen het herontwikkelen van gemeentelijke objecten, veelal monumentale panden.

In Nederland zijn een aantal organisaties werkzaam op het gebied van herbestemming. Een voorbeeld hiervan is Boei ( de Nationale Maatschappij voor Behoud, Ontwikkeling, Exploitatie en beheer van industrieel erfgoed), die monumenten aankoopt, restaureert, zorgt voor een krachtige economische functie en de exploitatie en het beheer verzorgt.

5.5 Stichting Beschermd Stadsgezicht Schiedam

Onder de particuliere organisaties in ons land nemen de restaurerende instellingen zoals de stichtingen voor stadsherstel een speciale plaats in. Het doel van de meeste organisaties voor stadsherstel is het verwerven, restaureren en verhuren of verkopen van panden die door particuliere eigenaren niet meer gerestaureerd worden. Het gaat daarbij vaak om de wat kleinere panden en objecten die echter wel een belangrijk onderdeel vormen van een straatwand of stadsgezicht. Bovendien gaat van de restauratie van deze panden vaak een voorbeeldwerking uit. Met name het opknappen van hoekpanden kan hierbij effect sorteren. De Stichting Beschermd Stadsgezicht Schiedam (SBSS) is in Schiedam in 1986 opgericht. Een belangrijke doelstelling van de stichting is het nemen van initiatieven, die de instandhouding beogen van in slechte staat verkerende monumenten en beeldbepalende panden. Op verzoek begeleidt de stichting ook particulieren bij de restauratie van hun monument. De SBSS heeft de volgende panden gerestaureerd: Lange Haven 95, Schie 94, Vismarkt 9, Korte Haven 125 (pand Paulus), Elzensteeg 2 (Stichting Restauratiewerkplaats) en Vlaardingerdijk 48 (R.K. Begraafplaats). Op dit moment begeleidt de Stichting de restauratie van de Oud-katholieke kerk op de Dam.

Voor het werven van panden in zeer slechte staat (voor een symbolisch bedrag), het restaureren en het terugbrengen van een passende functie is een nauwe samenwerking met de gemeente een vereiste. Gekeken moet worden welke panden in gemeentelijk bezit eventueel in aanmerking zouden kunnen komen voor restauratie onder begeleiding van de SBSS en welke rol de SBSS voor de komende jaren zou kunnen vervullen voor de gemeente en de gemeente voor de SBSS.

5.6 Stichting de Schiedamse molens

Sinds de oprichting in 1981 zet Stichting De Schiedamse Molens zich in voor het beheer en behoud van het molenerfgoed in Schiedam. De doelstellingen van de Stichting zijn:

  • ·

    De verzorging van het onderhoud aan de molens

  • ·

    Het bedrijfsklaar maken, houden en exploiteren van de Schiedamse molens

  • ·

    Het stimuleren van de belangstelling voor de Schiedamse molens

  • ·

    Het begeleiden van Vereniging “De Schiedamse Molenvrijwilligers”

  • ·

    Het adviseren aan derden ten aanzien van de inrichting en exploitatie van molens buiten Schiedam

  • ·

    De coördinatie van alle molenactiviteiten en de beleidsvoering hiervan

In de eerste periode na oprichting van de stichting is veel aandacht besteed aan het noodzakelijke klein en groot onderhoud en de restauratie van de molens. De Stichting Restauratie Werkplaats Schiedam heeft hierin een grote rol gespeeld en tevens een groep enthousiaste vrijwilligers. In de afgelopen jaren zijn twee omvangrijke projecten gerealiseerd: de herbouw van molen De Palmboom en de restauratie van de in 1996 door brand getroffen molen De Walvisch.

In 1999 ontwikkelde Stichting De Schiedamse Molens een “visie op de toekomst”. Kernpunten uit deze visie zijn het versterken van het stadsgezicht langs de molenroute, het verbeteren van de samenwerking op toeristisch/recreatief gebied, het versterken van het draagvlak voor de molens en het verstevigen van de positie van de vrijwilligers.

Projecten waar de stichting zich op dit moment ook voor inzet zijn de herbouw van molen de Kameel en het restaureren en completeren van de Babbersmolen.

5.7 Monumentenwacht: Voorkomen is beter dan genezen!

Het doel van de Stichting Monumentenwacht is het verval van cultuurhistorisch belangrijke bouwwerken te voorkomen door middel van regelmatige inspecties. In tegenstelling tot wat nog te veel monumenteneigenaren / beheerders denken komt de Monumentenwacht niet opdraven om (acute) schade aan monumenten te herstellen. Zij probeert juist schade en verval te voorkomen door het regelmatig inspecteren van de bouwkundige staat en adviseren over preventief onderhoud. Met het credo ‘voorkomen is beter dan genezen’ sluit de monumentenwacht naadloos aan bij de instandhoudingsfilosofie. Een onderzoek naar de mogelijkheden om de eigenaren financieel tegemoet te komen vanuit de gemeente in de kosten van het abonnement en de inspecties van de Monumentenwacht zal gaan plaatsvinden. Ook voor het gemeentelijk monumentenbezit is het een prima middel om jaarlijks gerapporteerd te worden over de staat van het gemeentelijk monumentenbestand.

6.Financiering van onderhoud en restauratie

Doelstellingen

  • -

    Bij financiering verschuift de systematiek van restauratie naar instandhouding;

  • -

    Bijstellen gemeentelijke regeling (Schiedams Revolving Fund) en onderzoeken van andere financieringsmogelijkheden;

  • -

    Opstellen lijst beeldbepalende panden binnen het beschermd stadsgezicht t.b.v. provinciale subsidie;

  • -

    Onderzoek naar de kwaliteit van het monumentenbestand en hieraan gekoppeld het opstellen van een behoefteraming;

  • -

    Monitoring van het monumentenbestand ten behoeve van het instandhoudingsbeleid;

  • -

    Meer nadruk leggen op onderhoudsplanning ter voorkoming van restauratie;

  • -

    Bij herziening van de legesverordening de huidige leges voor monumenten herzien en aanpassen.

Het monumentenbeleid gaat zich meer richten op het belang van het instandhouden van het cultureel erfgoed. Het actief stimuleren van regelmatig onderhoud en noodzakelijke restauraties is een geschikt instrument voor dit beleid. De monumentenlijst bestaat voor het grootste deel uit monumenten die in particulier bezit zijn. Vaak wordt het beschermen van panden door deze eigenaren gezien als een inbreuk op hun bezit en een aantasting van de eigen beslissingsbevoegdheid. Een gedegen belangenafweging tussen de monumentale waarde en het beoogde gebruik speelt hierbij een belangrijke rol. Het financieel ondersteunen van onderhoud en restauratie is een goed instrument om de eigenaar te stimuleren het pand op de juiste wijze te restaureren en te onderhouden.

6.1 Financiering Rijksmonumenten

In het nieuwe financieringsstelsel voor rijksmonumenten, het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim), wordt uitgegaan van de eigen verantwoordelijkheid van de eigenaar voor de instandhouding van het rijksmonument. De regeling is in 2006 in werking getreden en heeft als doel eenvoudiger regelgeving, kortere procedures en een betere waarborg voor de kwaliteit van de rijksmonumentenzorg.

Op grond van het Brim zijn er twee mogelijkheden voor financiële ondersteuning voor de instandhouding van rijksmonumenten: een lening voor eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie en een subsidie voor de overige monumenteneigenaren.

Eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie zullen veelal in aanmerking voor belastingaftrek komen. De monumenten zijn vaak kleinschalig en met beperkte overheidssteun in stand te houden. Deze eigenaren kunnen een beroep doen op een laagrentende lening in de vorm van een restauratiefondshypotheek.

Eigenaren van overige rijksmonumenten zullen een beroep kunnen doen op subsidie. Het gaat in deze categorie veelal om bouwwerken die niet of nauwelijks renderen en relatief hoge investeringen vergen om te kunnen voortbestaan, zoals kerken, kastelen, molens en gemalen.

Bij de nieuwe Brim regeling verschuiven de taken inzake rijkssubsidiëring van de gemeente naar het rijk. Aanvragen moeten direct bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg of het Nationaal restauratiefonds worden ingediend. Van belang hierbij is dat de informatiestroom tussen gemeente en rijk wordt geoptimaliseerd zodat de aansluiting tussen de benodigde monumentenvergunning, waarvoor de gemeente bevoegd gezag is, en de te verstrekken subsidie gewaarborgd is. De gemeente blijft ten alle tijden het eerste loket waar de monumenteneigenaar met vragen over vergunningen en financieringsmogelijkheden aanklopt. Voor de jaren 2006-2011 is vanuit de oude regeling het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten (Brrm 1997) het laatste uitvoeringsprogramma opgesteld en definitief gemaakt. Een aantal projecten op dit programma zullen de komende jaren nog uitgevoerd gaan worden. (Bijlage V).

De gemeente heeft bij de nieuwe Brim regeling een speciale positie.

Zij komen voor hun hele bezit in aanmerking voor subsidie, dus ook voor woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie. Voor de rijksmonumenten in gemeente eigendom moet dan ook een plan van aanpak worden opgesteld om voor de komende jaren overheidssubsidie uit het Brim te reguleren.

6.2 Provinciale regeling

In de provincie Zuid-Holland is er een nieuw fonds opgericht: het Cultuurfonds voor monumenten. Het fonds is bedoeld voor eigenaren van gemeentelijke of provinciale monumenten of beeldbepalende panden, gelegen binnen een beschermd stads – of dorpsgezicht. Het fonds heeft een revolverend karkater en komt qua methodiek overeen met het Schiedams Revolving Fund (SRF). Voor de mogelijk in te stellen categorie beeldbepalende panden binnen het beschermd stadsgezicht en mogelijk ook de gemeentelijke monumenten zal deze regeling een goed aan te bieden financieringsinstrument zijn.

6.3 Financiering Gemeentelijke monumenten

Het huidige financieringsinstrument het Schiedams Revolving Fund - een gemeentelijke restauratiefondshypotheek voor monumenten - moet worden geëvalueerd. In het fonds zit nog een bedrag van ca. € 1.000.000,- waarbij tot op heden slechts een enige projecten beschikt zijn. De ervaring die de afgelopen jaren is opgedaan leert dat monumenteneigenaren een laagrentende lening vaak niet interessant vinden, omdat er vaak al vrij hoge kosten gemoeid zijn bij de aankoop van een monument, en juist dan is vaak een restauratie noodzakelijk en een extra lening niet toereikend. Verder is de regeling niet geschikt om kleinere onderhouds –en restauratie ingrepen te financieren. Bij rijksmonumenteneigenaren is dit onderhoud fiscaal aftrekbaar, een financieel voordeel dat voor eigenaren van gemeentelijke monumenten niet opgaat. Wel moet hierbij opgemerkt worden dat er vanuit de gemeente tot nu toe geen actief beleid gevoerd is met betrekking tot de restauratie van gemeentelijke monumenten en er wegens capaciteitsgebrek niet is gekozen voor een actieve benadering. Een conclusie die getrokken kan worden is dat nieuwe financiele instrumenten moeten worden ontwikkeld, bijvoorbeeld een directe bijdrage, om (gemeentelijke) monumenteneigenaren te stimuleren zorgvuldig met hun bezit om te gaan. Hierbij is het ook noodzakelijk inzicht te krijgen in de technische staat van het monumentenbestand om zo te kunnen bepalen welk budget voor de komende jaren benodigd is (behoefteraming). Een bouwkundig bureau kan als extern deskundige deze inventarisatie uitvoeren. Vervolgens is het zaak de monumenten goed te blijven monitoren zodat altijd een goed beeld is van de actuele onderhoudsstaat van monumenten, hierbij valt te denken aan een abonnement op de monumentenwacht.

Gezien de overeenkomsten tussen de gemeentelijke en de provinciale regeling zullen bij de evaluatie van het Schiedams Revolving Fund ook de mogelijkheden vanuit het provinciale fonds meegenomen worden.

6.4 Behoefteraming

Op dit moment is niet goed bekend wat de technische staat is van het huidige monumentenbestand. Een bouwtechnische opname van het monumentenbestand moet hierbij inzicht gaan geven in de benodigde financiële middelen voor de komende jaren, de zogeheten behoefteraming. Belangrijk hierbij is dat het niet blijft bij een eenmalige inspectie, maar dat in de toekomst door permanente monitoring van de monumenten, bijvoorbeeld door de rapporten van de Monumentenwacht, iedere vier jaar een behoefteraming kan worden opgesteld, waarin een duidelijk beeld van de technische staat en de benodigde financiën voor restauratie en onderhoud kan worden geschetst. De te reserveren bedragen in het Schiedams Revolving Fund kunnen op deze behoefteramingen worden afgestemd. Een van de belangrijkste doelstellingen van het monumentenbeleid, te weten de instandhouding van monumenten wordt hiermee gewaarborgd. Voorkomen is beter dan genezen!

6.5 Monumentenleges

Op dit moment worden er voor een monumentenvergunning altijd leges in rekening gebracht op basis van de legesverordening. Het benodigde werk aan een vergunning en de restauratiekosten staan niet altijd in verhouding met elkaar. Instellingen zonder winstoogmerk hebben vaak gebouwen in bezit waarbij de restauratiekosten aanzienlijk zijn, Hierbij kan worden gedacht aan kerken en molens. Aangezien de hoogte van de leges een percentage van de restauratiesom is, zijn de leges hoog. Hierbij ontstaat vaak de situatie dat deze instellingen aan de ene kant voor subsidie in aanmerking komen en aan de andere kant belast worden door hoge legeskosten. Bij bijvoorbeeld plannen tot herbestemming van monumenten, vaak door ontwikkelaars, kost de begeleiding van de planvoorbereiding en de vergunningprocedure relatief veel werk en vallen de leges doorgaans lager uit omdat de restauratiekosten vaak een klein deel vormen van de totale bouw - en herbestemmings - kosten.

Omdat het juridisch gezien niet mogelijk is om een onderscheid te maken tussen partijen met een winstoogmerk (bijvoorbeeld ontwikkelaars) en partijen zonder een winstoogmerk lijkt een vast bedrag aan leges per aanvraag een goede oplossing. Bij de aanpassing van de legesverordening zal dit aspect meegenomen moeten worden.

7.Archeologie

Doelstellingen

  • -

    Het opstellen van een beleidsnota archeologie

  • -

    Onderzoek naar karakteristiek van het eigen bodemarchief en een beknopte bewoningsgeschiedenis van Schiedam;

  • -

    Inzetten op een goede en duidelijke relatie tussen ruimtelijke ontwikkeling en de archeologische monumentenzorg;

  • -

    Inzetten op duidelijke communicatie, presentatie en voorlichting

7.1 Gevolgen van het Verdrag van Malta voor archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed – het Verdrag van Malta – ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico’s op aantasting van dit erfgoed te beperken.

Hoofdlijnen verdrag:

  • -

    Het archeologisch erfgoed moet zoveel mogelijk in de bodem (in situ) bewaard blijven. Alleen als het ongestoord bewaard blijven van de archeologische resten in de bodem niet mogelijk is, moet de in de bodem aanwezige informatie door middel van opgravingen worden veiliggesteld;

  • -

    Integratie van archeologie en ruimtelijke ordening. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het belang bij behoud van archeologische waarden vanaf het begin onderdeel zijn van de besluitvorming;

  • -

    Indien behoud niet mogelijk is dan dient een opgraving te volgen die aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet. De invoering van het ‘verstoorder betaalt principe’ moet kosten van onderzoek, uitwerking en publicatie dekken. De publieke toegankelijkheid van de verkregen informatie is hierbij een belangrijk aspect.

Op 1 september 2007 kreeg het Verdrag van Malta een ‘vertaling’ in de Nederlandse wetgeving. Hiervoor is de Monumentenwet uit 1988 ingrijpend gewijzigd en vonden er tevens wijzigingen plaats in de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer en de Woningwet. Al deze wijzigingen vormen tezamen de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze nieuwe wet verplicht iedereen die de bodem wil verstoren, rekening te houden met de archeologie die in de grond zit. Het belangrijkste doel van de nieuwe wetgeving is de archeologie een niet-vrijblijvende plek te geven in ruimtelijke ordeningsprocessen. Daarom is ook de wet- en regelgeving op het terrein van de ruimtelijke ordening aangepast.

7.2 Gevolgen van het Verdrag van Malta voor gemeentelijke archeologische monumentenzorg

De zorg voor het archeologische bodemarchief wordt in eerste aanleg de verantwoordelijkheid van de gemeente. De gemeente wordt in de meeste gevallen bevoegd gezag om bij ruimtelijke grondverstorende ingrepen na het wegen van in het geding zijnde belangen – ook de belangen ten aanzien van het archeologische bodemarchief – een besluit te nemen. Om deze belangenafweging op adequate en verantwoorde wijze te kunnen maken, moeten gemeenten archeologisch beleid en een daarbij behorend instrumentarium ontwikkelen. Gemeenten krijgen maximaal twee jaar na het van kracht worden van de wet de tijd om archeologiebeleid te ontwikkelen en te implementeren wil de gemeente in alle gevallen de zeggenschap houden over het eigen grondgebied. De archeologische kennis binnen de gemeente zal dus verder moeten worden ontwikkeld om te voldoen aan de eisen die het verdrag van Malta stelt

Omdat men zoveel mogelijk gebruik wenst te maken van bestaande wet –en regelgeving, sluit het archeologisch beleid aan op de wet – en regelgeving van het bestaande ruimtelijke ordeningsbeleid en het bestaande beleidsinstrumentarium als bestemmingsplannen en aanlegvergunningsstelsel.

Er zal ook financiële ruimte gecreëerd moeten worden voor andere vormen van onderzoek, voor de verwerking van de gegevens en voor presentatie en publicatie van het onderzoek. Verder zal de archeologische kennis binnen de gemeente verder moeten worden ontwikkeld om te voldoen aan de eisen die het verdrag van Malta stelt

Schiedam werkt sinds het begin van de zestiger jaren nauw samen met het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR), waarvoor destijds een Archeologische Begeleidingscommissie is ingesteld. Door middel van vooronderzoeken, aanvullende onderzoeken, opgravingen en voorlichting is en wordt aandacht gegeven aan de archeologische geschiedenis van de gemeente. De archeologische inspanningen waren tot voor kort vooral uitvoerend van aard. Door het Verdrag van Malta en de wijze waarop het Rijk, de Provincie en de Gemeente daar inhoud aan moeten geven, is een meer structurele en beleidsmatige aandacht noodzakelijk geworden.

De uitwerking van het Verdrag van Malta wordt onderschreven. Behoud van het archeologisch erfgoed waar mogelijk en documentatie waar nodig is hierbij uitgangspunt. Hierbij wordt aangesloten op het rijks- en provinciale beleid dat naar aanleiding van dit verdrag is ontwikkeld. Momenteel worden door de provincie Zuid-Holland bij de beoordeling van bestemmingsplannen met betrekking tot archeologie de volgende beleidsinstrumenten geraadpleegd: de Archeologische Monumentenkaart van de Provincie Zuid-Holland, de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

In vervolg op de nieuwe Monumentenwet zal er door de gemeente een beleidsnota voor de gemeentelijke archeologie opgesteld worden om de archeologie in Schiedam voor de toekomst goed te regelen. Deze zullen ter besluitvorming aan de raad worden voorgelegd. De eerste stappen om te komen tot een archeologiebeleid zijn inmiddels in gang gezet.

Beleidsmatige verplichtingen

Product

Archeologisch beleid inzichtelijk maken.

Beleidsnota archeologie

Beleidskaart

Archeologische waarden en verwachtingen inzichtelijk maken

Vindplaatsenkaart

Archeologische waardenkaart

Archeologische belangen inbrengen in bestemmingsplannen

Archeologieparagraaf

Toetsen van vergunningsaanvragen op het aspect archeologie (beslissingsbevoegdheid ligt bij gemeente)

Archeologisch advies = op grond van beleidsinstrumenten en de voorgenomen bodemingrepen moet vastgesteld worden of archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is.

Het nemen van selectiebesluiten

Selectiebesluit: vaststelling welke maatregelen genomen moeten worden op basis van archeologisch (voor)onderzoek.

Opstellen van programma’s van eisen, dan wel beoordelen van programma’s van eisen die door derden zijn opgesteld

Programma van eisen: een door het bevoegd gezag geschreven of goedgekeurde bepaling waarin vastgelegd wordt waaraan een archeologisch onderzoek moet voldoen

Voeren van een verantwoorde regie en opdrachtgeverschap

Beoordeling van een plan van aanpak

Beoordeling van offertes

Zorgdragen voor een goede aanbesteding

Informatie en kennismanagement

Gemeentelijk archeologisch databestand t.b.v.

Actualisering beleids –en plankaarten

Verplichte informatieverstrekking burgers en bedrijven

Publieke voorlichting

8. Richtlijnen en Onderzoek

Doelstellingen

  • -

    Bouwhistorisch onderzoek een onlosmakelijk onderdeel van monumentenzorg laten vormen;

  • -

    Een bouwhistorische verkenning / onderzoek – indien relevant – verplicht stellen bij de vergunningaanvraag voor verbouw, restauratie en / of sloop van een gemeentelijk of rijksmonument;

  • -

    Het nader vastleggen en specificeren van deze eis, inclusief afspraken over de onderzoekskosten;

  • -

    Het opstellen van een beoordelingskader monumenten en deze meenemen bij de herziening van de nota A&W

  • -

    Onderzoek doen naar uitvoeringscriteria voor monumenten (een programma van eisen monumenten opstellen);

  • -

    Meer rekening houden in de toekomst met de relatie tussen monumentenzorg en duurzaam bouwen.;

  • -

    Bij het wijzigen van een kleurstelling van een monument een kleuronderzoek ter nadere onderbouwing verplicht stellen.

8.1 Bouwhistorisch onderzoek

Aan monumenten zal altijd worden gesloopt, verbouwd en gebouwd. Het is van belang cultuurhistorische waarden voorafgaand aan de mogelijke sloop/verbouw in beeld te brengen ten behoeve van de vergunningverlening. Een instrument om de bepaling van deze cultuurhistorische waarden goed in beeld te brengen is bouwhistorisch onderzoek.

Bouwhistorisch onderzoek omvat het zoeken naar alle relevante gegevens, en de analyse en de interpretatie daarvan, die kunnen leiden tot de beschrijving van de bouw – en gebruiksgeschiedenis van bouwwerken of structuren. Er wordt onderscheid gemaakt naar de mate van diepgang waarin het bouwhistorisch onderzoek gebeurt.

Het doel van bouwhistorisch onderzoek is:

  • -

    Signalering van historische bouwwerken en structuren;

  • -

    Documentatie van historische bouwwerken en structuren (bouw-, verbouwings –en gebruiksgeschiedenis vastleggen);

  • -

    Bouwhistorische waardestelling van historische bouwwerken en structuren, ten behoeve van een beter beheer of als voorbereiding van een restauratie, verbouwing of herbestemming. Door het bepalen en vastleggen van bouwhistorische waarden kan men voorkomen dat deze door onwetendheid verloren gaan;

  • -

    Advisering bij verbouwingen van bouwwerken en structuren;

  • -

    Vergroting van de kennis van de geschiedenis van het bouwen in het verleden.

Het verplichten van een bouwhistorische opname, indien er sprake is van ingrijpende wijzigingen aan een monument, vormt daarom een belangrijke factor bij de voorbereiding van restauratieprojecten en bij de keuze voor de meest wenselijke restauratiemethode. Er gaan vaak te veel waarden verloren in dit proces en een goede documentatie en inventarisatie van de monumentale waarden zou onderdeel moeten zijn van de planvorming. In de nieuw vast te stellen monumentenverordening zal een artikel over dit onderwerp opgenomen gaan worden. Tevens zal de gemeente bij deze eis ook een deel van de onderzoekskosten voor zijn verantwoordelijkheid moeten nemen. Een bouwhistorisch onderzoek moet hierbij voldoen aan de richtlijnen bouwhistorisch onderzoek. Richtlijnen opgesteld door de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten, de Rijksgebouwendienst, de stichting Bouwhistorie Nederland en de stichting Historisch Boerderij Onderzoek.

8.2 Beoordelingskader monumenten

De gemeente Schiedam heeft in 2004 welstandsbeleid vastgesteld, waarin het beoordelingskader van de Welstands –en Monumentencommissie is beschreven. De manier waarop commissies aanvragen beoordelen is daardoor transparant en controleerbaar geworden. Om dit ook specifiek voor monumenten te laten gelden zullen bij de herziening van de Nota A&W 2004 de volgende algemene uitgangspunten voor planbeoordeling monumenten opgenomen gaan worden:

  • -

    Behoud gaat voor vernieuwing;

  • -

    Historisch bouwmateriaal is essentieel;

  • -

    Kijken naar de eigen vormlogica van het gebouw;

  • -

    De bouwgeschiedenis moet zichtbaar blijven;

  • -

    Reconstructie van volledige bouwwerken is niet gewenst

  • -

    Beoordelen op verschillende schaalniveaus: omgeving, gebouw, constructie en detaillering;

  • -

    Beoordelen van het karakter en het structuur van de omgeving;

8.3 Uitvoeringsvoorschriften monumenten

Om de kwaliteit van restauraties zoveel mogelijk te waarborgen is het van belang algemene uitvoeringsvoorschriften voor monumenten op te stellen. Deze uitvoeringsvoorschriften zullen restauratieve richtlijnen zijn met als doel het behoud van de technische en monumentale kwaliteiten van beschermde objecten in de zin van de Monumentenwet 1988 en de nieuw vast te stellen Monumentenverordening zoveel mogelijk te waarborgen. De uitvoeringsvoorschriften moeten hierbij gezien worden als een aanvulling op de bouwregelgeving. In de bouwregelgeving beschreven middelen tot kwaliteitsverbetering kunnen voor monumenten juist een kwaliteitsverlies betekenen. Dit verlies kan direct zichtbaar zijn door het aanpassen of verwijderen van monumentale onderdelen of indirect doordat een aanpassing technische / fysische en of chemische effecten hebben op monumentale onderdelen met schade tot gevolg.

De restauratieve richtlijnen zullen worden opgesteld vanuit het standpunt behoud gaat voor vernieuwen. De richtlijnen zullen zo algemeen mogelijk van aard zijn omdat iedere wijziging of restauratie ingreep aan een monument een individuele beoordeling behoeft (bij ieder monument moet apart worden gekeken naar zaken als ouderdom, het materiaalgebruik, de fysische condities en de monumentaliteit). De gemeente kan indien noodzakelijk per project een omschrijving maken waarin de monumentale waarden worden vastgesteld.

8.4 Duurzaam bouwen – duurzame monumentenzorg

Duurzaam bouwen: “een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee het voorzien in behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen”. Het rekening houden met volgende generaties zoals geformuleerd in deze definitie is de bepalende factor voor het begrip duurzaamheid in de monumentenzorg.

Bij duurzaam bouwen speelt de levensduur of toekomstverwachting van een gebouw als samenstel van materialen een cruciale rol. Voor monumentenzorg is dit een interessant gegeven, omdat bij monumenten de materiaalfactor een zeer stabiele factor lijkt te zijn. Er is om die reden een eerste onderzoek uitgevoerd door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten in samenwerking met de Rijksgebouwendienst waarin getracht wordt een verband te vinden tussen de verantwoorde omgang met het monument in termen van duurzaam bouwen en die in termen van cultuurbehoud.

Voor monumenten zit de duurzaamheid vooral in de toegepaste en toe te passen materialen. Als het energieverbruik binnen redelijke grenzen kan worden gehouden, zal ons erfgoed door het gebruik van de juiste materialen in prima staat een lange levensduur hebben en zal het kunnen voldoen aan de huidige wens tot duurzaam bouwen. Deze goede materiaalscore compenseert de zwakkere elementen met betrekking tot duurzaamheid. Dit sluit zeer goed aan bij een van de belangrijkste uitgangspunten van monumentenzorg: Behoud gaat voor herstel.

Het is van belang om in de toekomst deze twee disciplines vaker te combineren.

8.5 Kleuronderzoek

Veel gebouwen, inclusief hun afwerkingen, zijn in de loop der tijd gemoderniseerd. Bij restauratie is het van belang de bouwgeschiedenis te analyseren en te zien, welke onderdelen en situaties bij welke periode horen. Daarbij geven de restanten van de verschillende afwerklagen zeer veel informatie, zowel voor de kleur als voor de bouwgeschiedenis. Indien een eigenaar een kleurstelling wil wijzigen zal hieraan een kleuronderzoek ten grondslag moeten liggen. Dit om willekeurig kleurgebruik in de binnenstad te voorkomen. Het onderzoek kan verankerd worden in de monumentenvergunning die vereist is bij het wijzigen van de kleurstelling van een monument.

De gemeente Schiedam is inmiddels in overleg met de Stichting Kleur Buiten om te kijken hoe er meer gesystematiseerd kleurbeleid meegenomen kan gaan worden in de toekomst. De stichting heeft als doelstellingen de bewustwording van het belang van kleur bevorderen, de kennis over het gebruik van kleur vergroten en het gebruik bevorderen van een gemeenschappelijke taal bij kleurtoepassing om daarmee een “kleurregie” als beleid te kunnen ontwikkelen. Gekeken wordt of een symposium over het gebruik van kleur binnen het beschermd stadsgezicht van Schiedam met deze doelstellingen als uitgangspunt kan worden georganiseerd door de gemeente Schiedam in samenwerking met de Stichting Kleur Buiten. De uitkomsten van dit symposium kunnen worden vastgelegd in een eerste werkdocument welke een goede eerste aanzet kan gaan vormen voor een te voeren kleurenbeleid in de toekomst.

9.Communicatie: Onbekend maakt onbemind

Doelstellingen

  • -

    Door middel van voorlichting, presentatie en educatie een vergroting van het draagvlak voor monumenten creëren bij eigenaren, bewoners, gebruikers en ontwikkelaars en andere betrokken partijen;

  • -

    De werkwijze wordt sterk klant en marktgericht;

  • -

    Invulling geven aan een stimulerende, adviserende en ondersteunende rol bij de omgang met het cultureel erfgoed;

  • -

    Uitbreiding van het evenement Open Monumentendag.

Veel (toekomstige) monumenteigenaren zijn niet goed op de hoogte van wat het bezitten van een rijks – of gemeentelijk monument nu feitelijk betekent. Vaak komen opmerkingen als ‘ik mag geen spijker meer in de muur slaan’, ‘alleen de voorgevel van mijn pand valt onder monumentenzorg’ of ‘een monumenten status is slecht voor de verkoop van mijn pand’ terug. Deze gedachten of ideeën die er leven onder monumenteneigenaren kunnen een belemmering zijn voor goede monumentenzorg. Door goede communicatie en voorlichting kunnen deze vooroordelen en belemmeringen weggenomen worden en kan er een grotere betrokkenheid ontstaan tussen monumentenzorg en monumenteneigenaren. Uit eerdere landelijke onderzoeken blijkt dat monumenteneigenaren onvoldoende bekend zijn met de betekenis van de monumentale status aan de ene kant en de wet –en regelgeving aan de andere kant. Conclusie is in ieder geval dat de voorlichting moet worden uitgebreid en hierbij met name de financiële kant en mogelijkheden van de zaak meer belicht zouden moeten worden.

9.1 Publiciteitscampagne

De publiciteit over monumenten is in eerste instantie gericht op de eigenaren van beschermde monumenten. Het geven van informatie en hulp aan eigenaren van monumenten is erg belangrijk om het gemeentelijk monumentenbeleid effectief te maken. Om een breder draagvlak te creëren voor de bescherming van het cultureel erfgoed kan er hiernaast voor worden gekozen om ook publiciteit te maken om de interesse van de burger te wekken / versterken. Er zijn daarvoor diverse mogelijkheden te noemen waaronder bijvoorbeeld het geven van lezingen en rondleidingen, het maken van tentoonstellingen, publicaties en het organiseren van evenementen waaronder de Open Monumentendag.

9.2 Communicatiemiddelen

  • -

    Websites; Naast de gemeentelijke website heeft de gemeente Schiedam een eigen dossier op de landelijke website van monumenten www.monumenten.nl . Beide sites moeten actueel gehouden worden en bieden de mogelijkheid om alles wat er speelt rond monumenten in Schiedam onder de aandacht te brengen. Met name op de gemeentelijke website moet informatie over monumentenzorg in de praktijk te raadplegen zijn zoals de monumentenlijst, restauratievoorschriften, vergunningprocedures, financieringsregelingen etc. In het dossier op de landelijke website kan meer informatie over evenementen, restauraties en bijzondere vondsten opgenomen worden. Ook een belangrijke site voor cultureel erfgoed in Schiedam en dan met name voor het bezoeken en beleven ervan is www.ontdekschiedam.nu Belangrijk is om de verschillende websites te linken zodat de bezoeker snel verschillende soorten informatie over cultureel erfgoed en monumenten in Schiedam kan vinden.

  • -

    Klantenloket; een eerste toegankelijk loket voor de burger met algemene informatie over monumenten is een vereiste voor een goede communicatie tussen burger en overheid. De balie Bouwen Wonen en Milieu zou deze taak meer op zich kunnen nemen.

  • -

    Een reeks informatiebrochures opzetten is een goed middel om de burger in het algemeen te informeren over de verschillende procedures en de mogelijkheden en onmogelijkheden met betrekking tot monumenten. Te denken valt aan informatiebrochures over vergunningen Rijks en gemeentelijke monumenten, Financiering uit het restauratiefonds Schiedam, Aanwijzing monumenten, Beschermd stadsgezicht en de uitvoeringsvoorschriften voor monumenten.

  • -

    Persbenadering; de presentatie van nieuw beleid of de nieuwe financieringsregeling, een tentoonstelling of evenement biedt volop aanknopingspunten om actief als gemeente de pers te benaderen of een stukje te plaatsen op de gemeentepagina. Het Schiedamse monumentenbeleid biedt ook voldoende aanknopingspunten om hiervoor, als zich een aanleiding voordoet, landelijke media te benaderen, zoals de cultuuredities van Volkskrant of Trouw.

  • -

    Nieuwsbrieven zijn een geschikt communicatiemiddel om verschillende actuele onderwerpen binnen de gemeente kenbaar te maken. In deze nieuwsbrief kan meteen een combinatie gemaakt worden met het beleidsterrein archeologie. De nieuwsbrieven zullen bij alle bij monumentenzorg betrokken partijen (monumenteneigenaren, intermediairs, gemeenteambtenaren, college en raadsleden) verspreid gaan worden. Een start wordt gemaakt met twee nieuwsbrieven per jaar.

  • -

    Magazine monumenten: in vervolg op de speciale uitgave ‘Schiedam, spiritueel en innemend’ en de extra Musisuitgave over de vier kanjermonumenten zal getracht worden in samenwerking met externe partners een magazine uit te brengen over de monumentenzorg in Schiedam.

9.3 Aandacht voor ambacht

Het opstellen van restauratieplannen en het uitvoeren van restauraties verlangt een gedegen vakmanschap van zowel architecten als aannemers. In de praktijk blijkt nog al eens, dat onvoldoende gekwalificeerde partijen op dit vakgebied actief zijn.

Hierdoor is veel bijsturing bij ontwerp en soms ook ingrijpen bij de uitvoering noodzakelijk.

Om het specifieke restauratieambacht meer onder de aandacht te brengen, worden een aantal activiteiten ontplooid.

Het verzorgen van regelmatig terugkerende artikelen over diverse restauratieaspecten in de plaatselijke dag –en weekbladen kan de belangstelling voor dit vakgebied doen groeien. Hierbij kan tevens gedacht worden aan samenwerking met lokale belangenverenigingen waaronder de Stichting Beschermd Stadsgezicht Schiedam, de Historische Vereniging en de Stichting de Schiedamse Molens.

Ook het uitreiken van een jaarlijkse monumentenprijs voor een goed uitgevoerde restauratie is hierbij een instrument. De monumenteneigenaar die zijn pand het best en met het meeste respect voor het verleden heeft gerestaureerd krijgt een beloning van de gemeente. De gemeente verwacht met deze acties een toenemende aandacht voor het ambachtelijke restauratievak bij monumenteigenaren te bereiken.

9.4 Erfgoed a la Carte

De gemeente Schiedam participeert in het project erfgoed a la carte, een stimuleringsproject

dat tot doel heeft cultureel erfgoed als een vanzelfsprekend onderdeel te integreren in het onderwijs en daarmee ook in de leefwereld van kinderen. Hoofddoelstelling van het project is erfgoedaanbod te verankeren in doorgaande leerlijnen voor de basisschool in de groepen 1 tot en met 8. Als middel hiertoe worden bestaande samenwerkingsverbanden van erfgoedhuizen, scholen voor primair onderwijs en aanbieders van cultureel erfgoed (musea, archieven, archeologische diensten, monumenten en bibliotheken), gestimuleerd gezamenlijk erfgoedaanbod te ontwikkelen en in het leerplan van de scholen te implementeren.

Erfgoed à la Carte laat culturele instellingen aanbod ontwikkelen dat aansluit bij de wensen en het curriculum van scholen voor primair onderwijs. Dat betekent dat instellingen met deze scholen samenwerken bij het ontwikkelen van kwalitatief hoogwaardig erfgoedaanbod. Met erfgoed a la carte krijgen leerlingen in een vroeg stadium kennis van en over cultureel erfgoed. Er zal ook vanuit monumentenzorg op dit project ingehaakt worden de gedachten gaan uit naar een Kinder Open Monumentendag voorafgaand aan de landelijke open monumentendag.

9.5 Open Monumentendag

Het vergroten van het draagvlak van de monumentenzorg is niet alleen een zaak van de gemeente. Juist ook particuliere organisaties en de eigenaren zelf kunnen hierin een grote rol spelen. Een unieke gelegenheid om aan deze gezamenlijke verantwoordelijkheid uiting te geven is deelname aan de Open Monumentendag.

Open Monumentendag stelt zich ten doel het monument dichter bij de burger te brengen, zowel op het gebied van exterieur als interieur. De dag is een landelijk initiatief dat lokaal ingevuld wordt en vindt ieder jaar plaats in het tweede weekend van september. Sinds enige jaren wordt er met een centraal thema gewerkt waar de gemeentes al dan niet bij aan kunnen sluiten.

De praktische uitvoering van de plaatselijke organisatie van de Open Monumentendag is in handen van het Comité Open monumentendag in samenwerking met belangenorganisaties waaronder de Stichting Beschermd Stadsgezicht Schiedam en de Historische vereniging en particulieren. Namens de gemeente zitten er vertegenwoordigers van de afdeling ruimtelijk gebruik in het comité.

Bij de Open Monumentendag zijn als externe partijen de Historische vereniging, de Stichting Beschermd Stadsgezicht Schiedam, de VVV en particulieren en kerken (afhankelijk van het thema) betrokken.

Helaas kan er al een aantal jaren geen beroep gedaan worden op het Gemeentearchief, de afdeling Cultuur en de afdeling Ruimtelijke en Economische ontwikkeling (vanuit de invalshoek toerisme). De oorzaak ligt in het ontbreken van voldoende personeelscapaciteit. Met name het ontbreken van medewerkers van het archief blijft een gemis. Historische kennis en historisch materiaal zijn nu eenmaal onlosmakelijk verbonden met het organiseren van een Open Monumentendag. Ook de afwezigheid van de musea en daaraan gekoppeld de mogelijkheid tot het organiseren van kleine exposities rond Open Monumentendag kan in dit kader genoemd worden.

De Open Monumentendag heeft absoluut de potentie om uit te groeien tot een groter evenement. Jaarlijks neemt de belangstelling en de bezoekersaantallen voor deze dag toe. In de feestmaand september wordt verder altijd aansluiting gezocht met andere evenementen, waaronder Bloemenkunst op de Haven, Open Ateliers en Doek! Door evenementen te combineren en samen te werken wordt zo in het tweede weekend van september een steeds interessanter programma gepresenteerd. Nu wordt de Open Monumentendag alleen op de zaterdag gehouden. Uit een landelijk onderzoek (zie bijlage X) blijkt dat de meeste mensen de voorkeur geven aan een bezoek op zondag. Uitbreiding van de dag naar de zondag zou dan ook wenselijk zijn.

Jaarlijks is er op de gemeentebegroting € 10.000,- gereserveerd voor het organiseren van de Open Monumentendag. Dit bedrag wordt voor € 5000,- subsidie door het Fonds Schiedam Vlaardingen e.o. gedekt. Deze subsidie wordt volledig besteed aan het maken van een boekje waarin uitgebreid op het thema wordt ingegaan en alle opengestelde panden en activiteiten worden vermeld. Met het beschikbare budget kunnen ieder jaar kleine activiteiten op de dag zelf worden georganiseerd, waaronder toneel, muziek, zakkendragers e.d. Het budget is niet toereikend voor het verder uitbouwen van de dag en het geven van meer publiciteit aan de dag. Ook het maken van exposities, informatieborden en het geven van lezingen rond het (landelijke) thema is nu niet goed te realiseren binnen het huidige budget. Met de aanvulling op het budget zijn er de komende jaren meer mogelijkheden om de dag verder uit te breiden.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam in zijn openbare vergadering van 17 april 2008.

de griffier, J. Gordijn

de voorzitter, W.M.Verver-Aartsen

BIJLAGEN

Bijlage I: Landelijke wet en regelgeving

Monumentenwet 1988

De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor het beleid van beschermde rijksmonumenten. De wet bevat bepalingen over de aanwijzing tot rijksmonument en de wijziging ervan, dit betreft ook de archeologische monumenten. Verder regelt de monumentenwet de aanwijzing van beschermde stads – en dorpsgezichten en vormt ze de basis om bij algemene maatregelen van bestuur regels vast te stellen met betrekking tot herstel en instandhouding van beschermde rijksmonumenten.

Fiscale aspecten van de monumentenzorg

De fiscus speelt een belangrijke rol bij de bepaling van de fiscaal aftrekbare posten bij restauratie en onderhoud van (rijks) monumenten.Bovendien is het wel of niet hebben van fiscale faciliteit van invloed op de hoogte van het subsidiepercentage in het kader van het Besluit rijkssubsidiering instandhouding monumenten (Brim) . Daarnaast is het bedrag aan fiscaal aftrekbare onderhoudskosten bepalend voor de hoogte van de eventueel af te sluiten Restauratiefonds hypotheek (=onderdeel van het Brim).

Het is in fiscaal opzicht van groot belang van welk soort monument men eigenaar is. Zo heeft een eigenaar van een rijksmonument recht op een speciale aftrekregeling als het gaat om een pand dat als eigen woning in gebruik is en dat tot het privévermogen behoort. Gemeentelijke en provinciale monumenten of beeldbepalende panden komen voor deze regeling niet in aanmerking.

Brim (Besluit rijkssubsidiering instandhouding monumenten)

Een vereenvoudigde instandhoudingsregeling is in 2006 in werking getreden en gaat op termijn de regelingen Besluit rijkssubsidiering restauratie monumenten (Brrm) en Besluit rijkssubsidiering onderhoud monumenten (Brom) vervangen. Deze regeling moet monumenteneigenaren meer gaan stimuleren tot planmatig onderhoud.

De nieuwe regeling maakt een onderscheid tussen twee soorten rijksmonumenteigenaren:

  • -

    eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie

  • -

    eigenaren van overige monumenten

Eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie zullen veelal in aanmerking voor belastingaftrek komen. De monumenten zijn vaak kleinschalig en met beperkte overheidssteun in stand te houden. Deze eigenaren kunnen een beroep doen op een laagrentende lening in de vorm van een restauratiefondshypotheek.

Eigenaren van overige monumenten kunnen een beroep kunnen doen op subsidie. Het gaat in deze categorie veelal om bouwwerken die niet of nauwelijks renderen en relatief hoge investeringen vergen om te kunnen voortbestaan, zoals kerken, kastelen, molens en gemalen. Zij worden vaak beheerd door publiek - en privaatrechtelijke lichamen zonder mogelijkheid tot belastingaftrek. Eigenaren hiervan kunnen daarom in de toekomst op basis van een goedgekeurd, zesjarig instandhoudingsplan een geïntegreerde subsidiebijdrage krijgen voor restauratie en onderhoudswerkzaamheden.

Binnen deze laatste groep krijgen twee bijzondere categorieën eigenaren een aparte plaats. Lagere overheden, zoals provincies, gemeenten en waterschappen, komen voor hun totale monumentale bezit in aanmerking voor subsidie tegen één vast subsidiepercentage. Daarnaast kunnen monumentenorganisaties die zich toeleggen op restauratie en beheer van moeilijk te exploiteren monumenten hun instandhoudingsplannen geclusterd per categorie indienen. Dat levert meer efficiëntie op en meer vrijheid voor de indieners bij de uitvoering van hun plannen.

Het Brim regelt in art.6 lid 1 ook subsidie voor grootschalige instandhoudingsplannen. Dit zijn gemaximeerde hogere subsidiebedragen voor grootschalige instandhoudingsprojecten met subsidiabele kosten van € 700.000,- of meer, maar max. € 1.000.000,- subsidiabele kosten per 6 jaar. Verder meldt art. 43 van het Brim een regeling rijkssubsidiering voor het wegwerken van de restauratieachterstand. Het doel van dit artikel en de restauratie achterstandsregeling is het terugbrengen van de restauratieachterstand tot 10% in 2010.

Restauratiefonds hypotheek

Vanaf 2006 maakt de restauratiefonds hypotheek onderdeel uit van de Brim en is de hypotheek bestemd voor eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie.

Voordelen restauratiefonds hypotheek:

  • -

    het geld is direct beschikbaar en de procedure is snel en eenvoudig;

  • -

    de rente ligt zo’n 5 procent onder de gemiddelde marktrente voor eerste hypotheken;

  • -

    de looptijd is maximaal 30 jaar en de rente staat 10 jaar vast;

  • -

    het is een hypotheek op annuïteitenbasis, dus maandelijks gelijke betalingen aan rente en aflossing (bruto lasten);

  • -

    extra of gehele aflossing is altijd boetevrij;

  • -

    bij verkoop van het monument binnen vijf jaar kan de nieuwe eigenaar de lening onder voorwaarden overnemen.

Brrm 1997 (Besluit rijkssubsidiering restauratie monumenten)

In het Brrm 1997 worden de beschikbare middelen op rijksniveau verdeeld in budgetten op basis van de aan te geven werkelijke behoefte. De gemeente moet na een technische beoordeling van alle rijksmonumenten een restauratiebehoefte aangeven. Op basis van deze behoefteraming wordt jaarlijks voor 1 oktober per gemeente of provincie een budget berekend. De behoefteramingen vormen de basis voor gemeentelijke restauratie uitvoeringsprogramma’s.

Schiedam stelt als budgethoudende gemeente zelf het Gemeentelijk restauratie uitvoeringsprogramma vast. Op termijn gaat de Brrm regeling vervangen worden door de Brim regeling. 2006-2011 is het laatste uitvoeringsprogramma dat door de gemeente wordt op –en vastgesteld.

Brom (Besluit rijkssubsidiering onderhoud monumenten)

Het Besluit rijkssubsidiëring onderhoud monumenten voorziet in de mogelijkheid om subsidie te verkrijgen in de kosten van de naar het oordeel van de minister sober en doelmatig uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden voorzover het monument behoort tot één van de in de regeling genoemde categorieën. Op termijn gaat de Brim ook het Brom vervangen.

Cultuurfondshypotheek

In de provincies waar een cultuurfonds voor monumenten is gestart (waaronder Zuid-Holland) kunnen eigenaren van gemeentelijke of provinciale monumenten, dan wel van beeldbepalende panden gelegen in beschermde stads –en dorpsgezichten een aanvraag doen voor een laagrentende financiering. De cultuurfondshypotheek heeft een rentepercentage 4,5% onder de gemiddelde marktrente met een maximum van 1,5%. Het percentage staat gedurende de gehele looptijd vast. De looptijd is maximaal 30 jaar. Aanvragen lopen via de gemeente (geen gemeentegarantie vereist) en het Prins Bernhard Cultuurfonds.

Belvedère

In 1999 verscheen de nota Belvedere, een beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke ordening. De nota geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu kan worden omgegaan bij de toekomstige inrichting van ons land, en geeft aan welke maatregelen daartoe (kunnen) worden genomen. Voor de verdere uitwerking en de implementatie van de nota is het projectbureau Belvedere opgericht. Verder is bij het stimuleringsfonds voor architectuur een specifieke subsidieregeling Belvedere ondergebracht. Deze subsidieregeling is een belangrijk instrument om het Belvedèrebeleid te stimuleren, zodat cultuurhistorie in de toekomst mede richting geeft aan ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland. De subsidieregeling geldt voor projecten op het snijvlak van cultuurhistorie en ruimtelijke ontwikkeling, zowel buitengebied als binnenstedelijke ontwikkelingen.

Bijlage II: gemeentelijke verordeningen

Monumentenverordening

De monumentenverordening dient voornamelijk voor het bekrachtigen, is de juridische basis, van het gemeentelijk beleid. De verordening regelt de aanwijzing tot beschermde gemeentelijke monumenten en de wijziging van die monumenten. Verder is de verordening vereist bij het overnemen van een aantal rijkstaken ten aanzien van beschermde rijksmonumenten.

Op grond van de monumentenwet 1988 beslissen burgemeester en wethouders over een aanvraag om vergunning voor wijziging, sloop etc. (artikel 11 monumentenwet) van een rijksmonument. Het is daarvoor nodig (artikel 15 monumentenwet) dat de gemeenteraad eerst een monumentenverordening vaststelt waarin tenminste de inschakeling wordt geregeld van een commissie op het gebied van de monumentenzorg, die burgemeesters en wethouders adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet.

Verordening Welstands - en Monumentencommissie

De Commissie Welstand en Monumenten heeft met betrekking tot monumenten als taak:

Het uitbrengen van adviezen aan Burgemeesters en Wethouders over het opstellen van de gemeentelijke monumentenlijst, het aanwijzen van gemeentelijke monumenten en het adviseren bij het aanwijzen van rijksmonumenten, afvoeren van gemeentelijke monumenten van de gemeentelijke monumentenlijst, aanvragen om wijzigingsvergunning van gemeentelijke – en rijksmonumenten en overige aangelegenheden met betrekking tot monumentenzorg. Verder kunnen zij gevraagd en ongevraagd adviezen uitbrengen aan Burgemeester en Wethouders over alle aangelegenheden die het uiterlijk aanzien van de gemeente betreffen.

Verordening verbetering particuliere woningvoorraad en monumenten 2004

Om de beschikbare gemeentelijke middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten is een eigen Schiedams Restauratiefonds (SRF) opgericht. Uit het SRF wordt geen subsidie maar een laagrentende lening verstrekt voor een deel van de restauratiekosten. Het rentepercentage van de lening ligt ongeveer 5 % beneden de geldende marktrente (hypotheekrente). Rente en aflossing komen terug in het SRF, hierdoor ontstaat een ‘eindeloos’ fonds. Het maximum van de Restauratiefondslening is € 90.000,- per pand.

Bijlage III: Van rijkswege beschermd stadsgezicht

De Monumentenwet van 1988 omschrijft gezichten als “groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde (…)”. Afhankelijk van de omgeving wordt gesproken van een stads –dan wel dorpsgezicht. In juridisch opzicht is er echter geen verschil tussen beide gezichten. Er is pas sprake van een beschermd stads- of dorpsgezicht wanneer het besluit tot aanwijzing bekend is gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

De aanwijzing als beschermd stadsgezicht, waarover de bewindspersonen van VROM en OC&W gezamenlijk besluiten, is een erkenning van het bijzondere historische karakter van het gebied. Doorgaans bestaat dit karakter uit een samenspel van de stedenbouwkundige structuur, het aanzien van de bebouwing en de wijze waarop grond en gebouwen worden benut. De bedoeling van de aanwijzing is de historische karakteristieken te behouden en nadrukkelijk een plaats te geven in de toekomstige ontwikkelingen. Dit gebeurt door middel van het bestemmingsplan dat de gemeente als uitvloeisel van de aanwijzing opstelt.

Er bestaan vanuit het rijk géén subsidieregelingen voor beschermde stads –en dorpsgezichten. Het is ook niet zo dat de panden die binnen een beschermd stadsgezicht vallen automatisch de status van beschermd monument krijgen. Bescherming van gezichten en bescherming van objecten zijn verschillende instrumenten uit de Monumentenwet 1988 die elkaar kunnen aanvullen maar niet vervangen.

Sloop en Nieuwbouw in een Beschermd Stadsgezicht

Consequenties van de aanwijzing voor sloop, bouwen en verbouwen

In artikel 37 van de Monumentenwet 1988 staat het volgende:

  • 1.

    In beschermde stads –en of dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning).

  • 2.

    Geen sloopvergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    De artikelen 21 tot en met 23 van de Wet op de stads – en dorpsvernieuwing (staatsblad 1984, 406) zijn van toepassing

Slopen in een beschermd stadsgezicht

Binnen een beschermd stadsgezicht is sprake van een vergunningenregime inzake slopen (Monumentenwet 1988, art 37). De redactie van dit artikel is zodanig dat het geldt voor alle bouwwerken, dus niet alleen voor beschermde monumenten. In de Monumentenwet 1988 worden de art. 21 tot en met 23 van de Wet op de Stads –en Dorpsvernieuwing van toepassing verklaard om aan te geven in welke gevallen een sloopvergunning mag en moet worden geweigerd. In zijn algemeenheid geldt, op grond van de Wet op de Stads –en Dorpsvernieuwing, ten aanzien van slopen in beschermde gezichten dat de beslissing op een aanvraag om sloopvergunning kan worden aangehouden als voor een, in de plaats van het te slopen bouwwerk, op te richten bouwwerk een bouwvergunning is vereist en deze nog niet is aangevraagd, of als een bouwvergunning is vereist en aangevraagd maar deze nog niet is verleend. B&W kunnen dus het verlenen van goedkeuring tot het slopen van een bouwwerk in een beschermd stadsgezicht laten afhangen van het verlenen van (eventuele) goedkeuring tot het bouwen van een nieuw bouwwerk, welk laatste dan weer kan worden getoetst aan het ter plaatse vigerende bestemmingsplan en de ter plaatse geldende (verscherpte!) welstandseisen.

In een beschermd stadsgezicht met een bestemmingsplan in zin van de Monumentenwet 1988 vindt een relatief zware toetsing plaats van de bouwvergunning omdat het bestemmingsplan voor een dergelijk bijzonder gebied als belangrijkste functie heeft een ruimtelijke ontwikkeling te realiseren waarbij bewust gebruik wordt gemaakt van de aanwezige historische structuur.

Bouwen en verbouwen in een beschermd stadsgezicht

Voor bouwen of verbouwen in een beschermd stads –en dorpsgezicht gelden andere regels dan voor normale bouw – of verbouwplannen. De eisen vanuit de bouwregelgeving (in het bijzonder de woningwet) voor het bouwen in beschermde gezichten zijn op enkele punten strenger dan bij ‘gewone gebieden’. De bouw - of verbouwplannen worden altijd getoetst aan de voorschriften van het bestemmingsplan en aan de speciale voorwaarden die voor het beschermd stads –en dorpsgezicht zijn gesteld.

Bijlage IV: Instrumenten om te komen tot kwalitatieve zorg voor het cultureel erfgoed

CHER – Cultuurhistorische effectrapportage

De CHER is een methode om de cultuurhistorische waarden integraal te inventariseren en te waarderen. Op grond van die gegevens worden aanbevelingen gedaan voor behoud van deze waarden in het toekomstige landschap. De resultaten van de CHER, inventarisatiegegevens en waardestellingen, worden door de architect gebruikt om een bijdrage te leveren aan de planvorming en toekomstige inrichting van het gebied.

CV – Cultuurhistorische verkenning

De cultuurhistorische verkenning is een instrument dat een bestuurlijk streven verkent op mogelijkheden voor geïnspireerde ruimtelijke ontwikkeling, die uitgaat van historische gegevens en restanten. De CV komt uit in de vorm van een rapport en wordt door of onder verantwoordelijkheid van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg gewoonlijk geschreven in opdracht van een gemeentebestuur. De rapportage heeft vaak betrekking op de herinrichting en het hergebruik van een gebouwencomplex of van een deel van stad of dorp. Bij voorkeur wordt de CV zo vroeg mogelijk in het planproces opgesteld, omdat de mogelijkheden voor sturing vanuit een cultuurhistorische optiek dan nog aanwezig zijn.

Kleuronderzoek

Veel gebouwen, inclusief de afwerkingen, zijn in de loop der tijd gemoderniseerd. Bij restauratie is het van belang de loop van de geschiedenis te analyseren en te zien, welke onderdelen en situaties bij welke periode horen. Daarbij geven de restanten van de verschillende afwerklagen zeer veel informatie, zowel voor de kleur als voor de bouwgeschiedenis. Kleuronderzoek bestaat uit materiaaltechnisch onderzoek van de afwerklagen die een gebouw in de loop der tijd heeft gehad. De resultaten van kleuronderzoek zijn direct gekoppeld aan de architectuur –en bouwgeschiedenis en kunnen dan ook niet los gezien worden van het architectonische beeld van exterieur en interieur.

Bouwhistorisch onderzoek

Bouwhistorisch onderzoek omvat het zoeken naar alle relevante gegevens, en de analyse en de interpretatie daarvan, die kunnen leiden tot de beschrijving van de bouw – en gebruiksgeschiedenis van bouwwerken of structuren. Er wordt onderscheid gemaakt naar de mate van diepgang waarin het bouwhistorisch onderzoek gebeurt.

De belangrijkste conclusies uit het bouwwerk of de structuur zelf wordt getrokken uit de bouwmassa, de gevels, de constructie, de toegepaste materialen, de bewerking van de materialen en de afwerking van het interieur, met inbegrip van alle sporen van wijziging en toevoeging. Uit kaartmateriaal, literatuur en archieven kunnen eveneens bouwhistorische conclusies over bouwwerken worden getrokken; de mate van diepgang waarin dit gebeurt hangt af van de onderzoeksvraag. Het doel van bouwhistorische onderzoek is:

  • -

    signalering van historische bouwwerken en structuren;

  • -

    documentatie van historische bouwwerken en structuren (bouw-, verbouwings –en gebruikersgeschiedenis)

  • -

    bouwhistorische waardestelling van historische bouwwerken en structuren, ten behoeve van een (in cultuurhistorisch opzicht) beter beheer of als voorbereiding van een restauratie, verbouwing of herbestemming. Door het bepalen en vastleggen van bouwhistorische waarden kan men voorkomen dat deze door onwetendheid verloren gaan;

  • -

    advisering bij verbouwingen van bouwwerken en structuren;

  • -

    vergroting van kennis van de geschiedenis van het bouwen / verbouwen

Er worden verschillende vormen van bouwhistorisch onderzoek onderscheiden op grond van de diepgang van de werkzaamheden, het doel en het product.

Bijlage V: Gemeentelijk restauratie uitvoeringsprogramma 2006-2011

Bijlage VI: Overzicht rijks – en gemeentelijke monumenten in gemeentelijk bezit

PandenBehoefteramingEerstefase

Straat

huisnummer

toevoeging

soort monument

omschrijving

Broersveld

140

Gemeentelijk monument

winkel

Broersveld

142

Gemeentelijk monument

winkel

Broersveld

144

Gemeentelijk monument

winkel

Broersvest

29

a

Rijksmonument

Oude Passage

Broersvest

113

Gemeentelijk monument

winkel

Buitenhavenweg

7

a

onbekend

Buitenhavenweg

9

Gemeentelijk monument

VVV

Grote Markt

1

Rijksmonument

stadhuis

Grote Markt

1

a

Rijksmonument

stadhuis horeca

Hoogstraat

112

Rijksmonument

Stedelijk Museum

Hoogstraat

99

Gemeentelijk monument

Monopole

Huis te Riviereweg

1

Rijksmonument

Ruïne

Korte haven

129

Rijksmonument

Stadstimmerwerf

Korte haven

131-133

Korte haven

135

Rijksmonument

Stadstimmerwerf

Westvest

106

Lange Haven

129

Rijksmonument

woning

Lange Haven

15

a b

Gemeentelijk monument

woning

Lange Nieuwstraat

183-185

Rijksmonument

school

Lange Nieuwstraat

1-3

Gemeentelijk monument

woning

Nieuwstraat

32

Rijksmonument

klokkenluiderswoning

Nieuwstraat

34

Rijksmonument

kerktoren

Noordvestsingel

87

Rijksmonument

pakhuis

Oude Sluis

19

Rijksmonument

zakkendragershuisje

Rotterdamsedijk

54

c

Rijksmonument

pompstation

Schiedamseweg

65

Gemeentelijk monument

kinderdagverblijf

Sportlaan

2

Gemeentelijk monument

woning

Sweelincksingel

3-7

Gemeentelijk monument

Vlaardingerdijk

50

Rijksmonument

beheerderswoning

Westmolenstraat

22-24

Gemeentelijk monument

school

Westmolenstraat

26

Rijksmonument

stadstimmerwerf

Korte Haven

127

Westmolenstraat

25

Gemeentelijk monument

woning

Bijlage VII: Partners

Op het terrein van monumenten en archeologie is een groot aantal organisaties en instanties actief. De belangrijkste partners zijn hieronder aangegeven.

1. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten

De Rijksdienst voor Cultuurlandschap, Archeologie en Monumenten (RACM) is, in samenwerking met anderen, verantwoordelijk voor de zorg voor het Nederlandse erfgoed boven en onder de grond en onder water. Daar waar monumentale, archeologische of cultuurlandschappelijke waarden van nationaal of internationaal belang in het geding zijn, neemt de dienst het voortouw in behoud, wettelijke bescherming, instandhouding en onderzoek van het erfgoed. Indien er geen sprake is van nationale of internationale waarden kan de dienst bij andere overheden, publiekrechtelijke en private partijen optreden als pleitbezorger voor de verwezenlijking van algemeen geaccepteerde vormen van omgang met het erfgoed.

Vanwege de nadruk op het totaal, het cultuurlandschap als één geheel, zijn in 2006 de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, waaronder het Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwaterArcheologie, samengevoegd tot één nieuwe rijksdienst.

2. Stichting Nationaal Restauratiefonds

Het Nationaal Restauratiefonds (NRF) biedt eigenaren en beheerders van monumenten steun bij het restaureren en onderhouden van hun pand. Het NRF verstrekt laagdrempelige financieringen en biedt financiele en administratieve diensten. Daarnaast geeft het NRF voorlichting, advies en begeleiding bij alle financiële en procesmatige aspecten van restauratie.

Daarnaast staat het NRF overheden bij. Voor het ministerie van OC&W betaalt het restauratiefonds de monumentensubsidies uit, verstrekt en beheert de financieringen in het kader van de Brrm 1997 en Brom en beheert tevens het zogeheten Revolving Fund. Voor gemeenten en provincies ontwikkelt het daarnaast subsidie – en financieringssystemen voor monumentenzorg en particuliere woningverbetering en verzorgt het fonds subsidieadministraties.

3. Commissie Welstand en Monumenten

De Commissie Welstand en Monumenten(CWM) in Schiedam wordt benoemd door de gemeenteraad en is samengesteld uit onafhankelijke deskundigen op het gebied van architectuur, stedenbouw en monumenten.

Het is een onafhankelijke commissie die het College van B&W adviseert inzake de welstand en de monumentale aspecten in het kader van de Woningwet, de Monumentenwet en monumentenverordening en de Bouwverordening.

4. Erfgoedhuis Zuid-Holland

Het erfgoedhuis Zuid-Holland is het provinciale service –en kenniscentrum voor Zuid-Hollands erfgoed. Het erfgoedhuis helpt het erfgoed behouden, benutten en beleven.

5. Stichting Monumentenwacht Zuid-Holland

De stichting Monumentenwacht is een particuliere instelling, die op provinciale basis is georganiseerd en waarop particulieren zich kunnen abonneren. De doelstelling van de stichting is het verval van cultuurhistorisch belangrijke gebouwen voorkomen door het nemen van preventieve maatregelen. De Monumentenwacht verricht hiertoe periodieke inspecties aan monumenten en voert kleine herstelwerkzaamheden uit.

6. Vereniging Hendrick de Keyser

Vereniging Hendrick de Keyser, opgericht in 1918, heeft tot doel het behoud van architectonisch of historisch waardevolle huizen in Nederland. Gebouwen die door de vereniging onder de hoede worden genomen zij sprekende voorbeelden van de architectuur of de wooncultuur van een bepaalde periode. Veel aandacht gaat hierbij uit naar de bouwhistorische constructies en de kwaliteit van het interieur. Omdat de vereniging geen belang heeft bij het uitsluitend beheren van museumstukken zonder bestemming of gebruik, verhuurt zij de verworven en gerestaureerde panden. Uitgangspunt hierbij is wel dat de oorspronkelijke functie van het pand afleesbaar blijft.

7. Stichting Beschermd Stadsgezicht Schiedam

Sinds 1986 zet de Stichting Beschermd Stadsgezicht Schiedam zich in voor de restauratie van historisch waardevolle panden waar niemand meer aan durft te beginnen. In de doelstellingen van de stichting staat dat men het oude stadsgezicht wil bewaren door in slechte staat verkerende monumenten en beeldbepalende panden aan te kopen, in – en uitwendig te restaureren om het dan in zo oorspronkelijk mogelijke staat weer te laten functioneren als een stukje hersteld en bewaard stadsgezicht.

8. Stichting de Schiedamse molens

Beheer, onderhoud en exploitatie van de Schiedamse molens, stimuleren van de belangstelling voor de molens, organiseren van activiteiten, adviseren van derden.

9. Restauratiewerkplaats Schiedam

De restauratiewerkplaats bestaat officieel sinds 1989 en heeft zich bekwaamd in het uitvoeren van authentieke, grote houten constructies. Het oude ambacht wordt door deze werkplaats volledig beheerst en de kennis van de verschillende houtsoorten en constructies mag indrukwekkend genoemd worden. Het restaureren of geheel opnieuw vervaardigen van de kap en aandrijfconstructies van molens zijn werkzaamheden waarin de werkplaats zich heeft gespecialiseerd.

10. Historische vereniging Schiedam

De Historische Vereniging Schiedam is op 28 oktober 1975 opgericht. Het doel van de vereniging is het bevorderen van de belangstelling voor de geschiedenis van de stad en het waken over de in Schiedam aanwezige historische monumenten.

Bijlage VIII: evaluatie landelijke Open Monumentendag

Open Monumentendag stelt zich ten doel het monument dichter bij de burger te brengen, zowel op het gebied van exterieur als interieur. De dag is een landelijk initiatief dat lokaal ingevuld wordt en vindt ieder jaar plaats in het tweede weekend van september. Sinds enige jaren wordt er met een centraal thema gewerkt waar de gemeentes al dan niet bij aan kunnen sluiten.

Bekendheid en bezoek Open Monumentendag

  • -

    78% van de Nederlanders kent de Open Monumentendag

  • -

    Open Monumentendag wordt vooral bezocht door ouderen

  • -

    Aandeel ouderen onder bezoekers Open Monumentendag neemt toe

  • -

    Groei aantal bezoekers, vooral door meer bezoek van ouderen en hoger welstandigen

Imago van de Open Monumentendag

  • -

    Open Monumentendag wordt geassocieerd met ouder publiek

  • -

    Vooral de openstelling van monumenten spreekt het publiek aan

Beleving van de Open Monumentendag

  • -

    Open Monumentendag vooral bezocht om de monumenten te bekijken

  • -

    Regionale en lokale kranten belangrijkste informatiebron bezoek pen Monumentendag

  • -

    Kinderactiviteiten niet van grote invloed op bezoek Open Monumentendag

  • -

    Ruim de helft bezoekt de monumenten in eigen gemeente tijdens de Open Monumentendag

  • -

    Tweederde bezoekt de Open Monumentendag op zaterdag

  • -

    Veel herhaalbezoekers bezoeken zowel dezelfde als andere monumenten

  • -

    Open Monumentendag goed gewaardeerd

  • -

    94% van de bezoekers zou de Open Monumentendag aanraden aan familie kennissen etc.

  • -

    14% van de bezoekers heeft tips voor verbetering

Bezoek aan de Open Monumentendag in de toekomst

  • -

    Hoge intentie voor herhaalbezoek Open Monumentendag

  • -

    Nederlanders die Open Monumentendag niet willen bezoeken geven dit aan omdat ze hierin geen interesse hebben

  • -

    Niet-bezoekers met bezoekintentie in 2004 niet geweest omdat men te druk was

  • -

    Voorkeur voor bezoek Open Monumentendag op zondag

  • -

    Vooral kastelen, buitenhuizen en landgoederen kennen grote voorkeur

  • -

    Rondleidingen, routes en demonstraties zijn aantrekkelijke activiteiten

(Resultaten continu vakantieonderzoek naar de landelijke Open Monumentendag 2005)