Regeling vervallen per 01-01-2017

Financiële verordening gemeente Schiedam 2009

Geldend van 14-03-2013 t/m 31-12-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Financiële verordening gemeente Schiedam 2009

De raad van de gemeente Schiedam;

gelet op de Gemeentewet, artikel 212.;

gelezen het advies van de commissie Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer van 7 april 2009

besluit de:

Financiële verordening gemeente Schiedam 2009

vast te stellen:

1. Inleidende bepalingen

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college.

  • b.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Schiedam en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • c.

    BBV: het Besluit begroting en verantwoording.

  • d.

    financiële administratie: het onderdeel van de administratie dat omvat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende de financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Schiedam, teneinde te komen tot een goed inzicht in:

    • 1.

      de financieel-economische positie;

    • 2.

      het financiële beheer;

    • 3.

      de uitvoering van de begroting;

    • 4.

      het afwikkelen van vorderingen en schulden;

    • 5.

      alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover.

  • e.

    administratieve organisatie: het stelsel van organisatorische maatregelen gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke informatieverzorging ten behoeve van de verantwoordelijke leiding.

  • f.

    financieel beheer: het uitoefenen van bestuur over en toezicht op het beheer van middelen en het uitoefenen van rechten van de gemeente Schiedam.

  • g.

    rechtmatigheid: het overeenstemmen van het tot stand komen van de (financiële) beheershandelingen en de vastlegging daarvan met de door de raad in het normenkader c.q. toetsingskader vastgestelde wetgeving en (externe en interne) regelgeving, zoals bedoeld in het Besluit accountantscontrole provincies en gemeenten.

  • h.

    doelmatigheid: de mate waarin de gewenste prestaties en beoogde maatschappelijke effecten worden gerealiseerd met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen.

  • i.

    doeltreffendheid: de mate waarin de gewenste prestaties en beoogde maatschappelijke effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald.

  • j.

    programma: een samenhangend geheel van activiteiten, als zodanig door de raad bepaald.

  • k.

    product: eenheid waarin programma’s zijn onderverdeeld, als zodanig door het college bepaald.

  • l.

    uiteenzetting financiële positie: het deel van de begroting dat samen met het overzicht van de baten en lasten de basis vormt voor de controle van de rechtmatigheid en het getrouwe beeld van de jaarrekening door de accountant. De financiële positie bestaat uit de investeringen, financiering, reserves en voorzieningen.

2 Begroting en verantwoording

Artikel 2 Planning en controlcyclus

Voor aanvang van een begrotingsjaar biedt het college een overzicht aan met daarin in elk geval de data voor het aanbieden door het college en het vaststellen door de raad van de producten uit de planning en controlcyclus.

Artikel 3 Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode een programma-indeling voor de komende raadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor het verzamelen en vastleggen van gegevens over de maatschappelijke effecten en de geleverde goederen en diensten, opdat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid zoals vastgesteld door de raad, kunnen worden getoetst

Artikel 4 Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting wordt een overzicht gegeven van de productenraming ingedeeld naar programma’s en bij het jaarverslag wordt een overzicht gegeven van de productrealisatie ingedeeld naar de programma’s. Wijzigingen worden bij de begroting expliciet en met redenen gemeld.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven. In de jaarstukken wordt het bedrag aan verleende garanties en waarborgen vermeld.

  • 3.

    De begroting en de jaarstukken kunnen naast de verplichte paragrafen op grond van het BBV ook eigen gemeentelijke paragrafen bevatten. Op voorstel van het college besluit raad gemeente specifieke paragrafen toe te voegen aan de begroting en de jaarstukken; deze gelden voor de gehele raadsperiode of de duur waarvoor deze nodig geacht worden.

Artikel 5 Kaders ontwerpbegroting en jaarstukken

  • 1.

    Het college biedt jaarlijks aan de raad ter vaststelling aan een nota met een voorstel voor het beleid, de prioriteiten in de programma’s en de financiële kaders van de ontwerpbegroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenbegroting.

  • 2.

    In de ontwerpbegroting wordt de post onvoorziene uitgaven geraamd.

  • 3.

    De ramingen van onderhoudsbudgetten in de ontwerpbegroting worden gebaseerd op meerjarige onderhoudsplannen, zoals de raad die heeft vastgesteld. Daarvoor biedt het college biedt de raad periodiek:

    • a.

      een onderhoudsplan openbare ruimte aan dat het kader voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair;

    • b.

      een rioleringsplan aan dat het kader geeft voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen;

    • c.

      een onderhoudsplan gebouwen dat voorstellen bevat voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen.

      De raad stelt deze plannen vast. Indien een onderhoudsplan ontbreekt wordt in de ontwerpbegroting voor het ramen van het onderhoudsbudget uitgegaan van de geautoriseerde bedragen uit de vorige begroting.

  • 4.

    • a.

      Jaarlijks worden door het college de jaarstukken aangeboden aan de raad.

    • b.

      De jaarstukken bestaan uit de jaarrekening en het jaarverslag. Dit is de verantwoording van het college van (de doelmatigheid van) het financieel beleid en beheer, op hoofdlijnen de beleidsdoelstellingen en maatschappelijke effecten die in het verslagjaar zijn gerealiseerd, alsmede de middelen die daarvoor zijn ingezet, mede in relatie tot de voornemens uit de begroting. De uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven worden gemeld.

    • c.

      De jaarstukken zijn ingedeeld overeenkomstig de indeling van de begroting.

  • 5.

    De raad bepaalt aan de hand van de verantwoording over de uitvoering en de effecten of de beleidsdoelen in de programma’s in de begroting bijgesteld moeten worden.

Artikel 6 Uitvoering en autorisatie begroting, begrotingswijzigingen en investeringskredieten

  • 1.

    Het college draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de toedeling van de lasten en baten en de investeringskredieten aan de productenraming geschiedt op grond van de geautoriseerde programmabegroting.

    • b.

      de werkelijke lasten en baten op de juiste wijze worden toegewezen aan de producten van de productenraming.

  • 2.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma en het overzicht algemene dekkingsmiddelen, inclusief de geraamde investeringskredieten.

  • 3.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd en kunnen door het college ten uitvoer worden gebracht.

  • 4.

    Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een raadsvoorstel met financiële dekking voor aan de raad.

  • 5.

    Ten behoeve van een soepele voortgang in de bedrijfsvoering en/of besluitvormingstrajecten kan het college:

    • a.

      in afwijking van de begroting uitgaven doen zonder voorafgaande autorisatie van de raad,

    • b.

      rapporteergrenzen hanteren voor de toelichting op de begrotingsafwijkingen in de p & c documenten.

  • 6.

    De raad stelt de grenzen en voorwaarden waaronder de punten van lid 5 letters a en b kunnen geschieden vast in de notitie Financieel Afwijkingenbeleid gemeente Schiedam.

  • 7.

    De wijze waarop de raad met de autorisatie van de kredieten voor de grondexploitaties wil omgaan wordt vastgelegd in de nota grondbeleid. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt minimaal aandacht besteed aan:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      de verwerving en uitgifte van gronden;

    • d.

      de uitgangspunten voor prijsstelling van de verkoop van gronden.

Artikel 7 Tussentijdse rapportage en informatie

  • 1.

    Het college rapporteert de raad door middel van tenminste één beleidsrijke bestuurlijke rapportage over de verwachte realisatie en effecten van de uitvoering van het beleid en de begroting. Gerapporteerd wordt over de afwijkingen van het beleid zoals dat is vastgelegd in de programmabegroting.

    De periode waarover wordt gerapporteerd, alsmede wanneer deze aan de raad wordt aangeboden, wordt opgenomen in het overzicht als bedoeld in artikel 2 van de Financiële Verordening 2009.

  • 2.

    De beleidsrijkebestuurlijke rapportage bevat:

    • -

      een uiteenzetting per programma over de afwijking en eventuele bijstelling van het lopende beleid en de meerjarige effecten hiervan;

    • -

      de voortgang of bijstelling in de prioriteiten;

    • -

      een overzicht van baten en lasten met de bijgestelde raming van:

      • a.

        de baten en lasten per programma;

      • b.

        het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

      • c.

        het resultaat voor bestemming volgend uit de onderdelen a en b;

      • d.

        de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

      • e.

        het resultaat na bestemming, volgend uit de onderdelen c en d, alsmede de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten en de grondexploitaties.

  • 3.

    Door middel van financiële rapportages, zal aan de raad gevraagd worden om de begroting te actualiseren. De periode waarover wordt gerapporteerd, alsmede wanneer deze aan de raad worden aangeboden, wordt opgenomen in het overzicht als bedoeld in artikel 2 van de Financiële Verordening 2009.

  • 4.

    Het college is bevoegd tot het afsluiten van meerjarige contracten en rechtshandelingen met financiële verplichtingen tot gevolg hebbend, indien de (meerjarige) lasten voorzien zijn in de (meerjaren) begroting.

  • 5.

    Het college informeert in ieder geval vooraf de raad en neemt pas een besluit, nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen indien het college leningen, waarborgen en garanties wil verstrekken groter dan € 100.000.

3 Financieel beleid

Artikel 8 Waardering & afschrijving vaste activa

  • 1.

    Het college biedt:

    • a.

      periodiek de raad een beleidsnota aan over de wijze waarop vaste activa worden gewaardeerd en afgeschreven;

    • b.

      de raad tijdig een voorstel voor aanpassing van het (totale) beleid aan indien wettelijke of interne oorzaken tussentijds daartoe aanleiding geven.

  • 2.

    De nota bevat in elk geval regels voor de waarderingsgrondslag, de methode van afschrijven en een overzicht van de afschrijvingstermijnen en behandelt in ieder geval:

    • a.

      de kaders zoals de BBV die voorschrijft;

    • b.

      de definitie van investeringen;

    • c.

      de minimum grenzen voor activering;

    • d.

      hoe omgaan met kosten van geldleningen;

    • e.

      de wijze van waarderen (investeren, hoe omgaan met inzet reserves en bijdragen van derden);

    • f.

      de wijze van afschrijven en afschrijvingstermijnen;

    • g.

      de ingangsdatum (datum aanschaf of vervaardiging) van de investeringen en afschrijven.

  • 3.

    Tussentijdse structurele beleidswijzigingen worden gemeld in de begroting onder de paragraaf Bedrijfsvoering. Door vaststelling van de begroting wordt de beleidswijziging geautoriseerd.

  • 4.

    Indien in een incidenteel voorkomende situatie van de beleidsregels moet worden afgeweken, wordt dit in het raadsvoorstel met redenen gemeld zodat de raad daar een expliciet besluit over neemt.

Artikel 9 Reserves en voorzienigen

  • 1.

    Het college biedt:

    • a.

      periodiek de raad een beleidsnota voor de reserves en voorzieningen aan;

    • b.

      de raad tijdig een voorstel voor aanpassing van het (totale) beleid aan indien wettelijke of interne oorzaken tussentijds daartoe aanleiding geven.

  • 2.

    De nota behandelt in ieder geval de beleidsregels voor:

    • a.

      doel en vorming, besteding en opheffing van reserves;

    • b.

      doel en vorming, besteding en opheffing van voorzieningen;

    • c.

      de maximale omvang van reserves;

    • d.

      de minimale omvang van de algemene reserve en de risicoreserve;

    • e.

      de toerekening en verwerking van rente over de reserves en de voorzieningen.

    • f.

      de kaders zoals de BBV deze voorschrijft.

  • 3.

    Het college geeft voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een beleidsvoornemen minimaal aan:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte en looptijd van de reserve.

      De raad neemt vervolgens hiertoe het besluit.

  • 4.

    Indien bestemmingsreserves binnen de aangegeven maximale looptijd niet hebben geleid tot de realisatie van beleidsvoornemens, vallen de bestemmingsreserves vrij en worden deze aan de algemene reserve toegevoegd.

  • 5.

    Aan de instelling van een onderhoudsvoorziening ligt een meerjarig plan ten grondslag dat door de raad is vastgesteld.

  • 6.

    In de jaarstukken wordt jaarlijks de geactualiseerde stand van zaken voor de reserves en voorzieningen gemeld. De mutaties in de jaarrekening vinden plaats tot het maximum waarvoor deze geautoriseerd zijn in de begroting. Blijken de werkelijke lasten/baten die aan een reserve of voorziening is gekoppeld in een boekjaar lager te zijn dan wordt het lagere maar werkelijke bedrag gemuteerd.

  • 7.

    Tussentijdse structurele beleidswijzigingen worden gemeld in de begroting onder de paragraaf Bedrijfsvoering. Door vaststelling van de begroting wordt de beleidswijziging geautoriseerd.

  • 8.

    Indien in een incidenteel voorkomende situatie van de beleidsregels moet worden afgeweken, wordt dit in het raadsvoorstel met redenen gemeld zodat de raad daar een expliciet besluit over neemt.

Artikel 10 Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2.

    Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolrechten en afvalstoffenheffing de compensabele BTW.

  • 3.

    De basis voor de omslagrente voor de rentetoerekening aan de activa wordt bepaald door het totaal van alle rentekosten en –baten en de bij begroting vastgestelde gecalculeerde rente over het eigen vermogen en de voorzieningen.

Artikel 11 Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen en rechten (en leges).

  • 2.

    Het college biedt maximaal eens in de vier jaar de raad een nota aan met de kaders voor de prijzen voor de verhuur en verkoop van onroerende goederen en in het bijzonder de prijzen voor de uitgifte van gronden en erfpachtcanons. De raad stelt de nota vast.

  • 3.

    Het college biedt maximaal eens in de vier jaar de raad een nota aan met de kaders voor de prijzen van gemeentelijke diensten anders dan genoemd in het tweede lid. De raad stelt de nota vast.

  • 4.

    De vaststelling van de in dit artikel bedoelde nota’s gebeurt telkens in het jaar van installatie van de nieuwe raad.

  • 5.

    De besluiten van het college voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen worden ter kennisneming aan de raad aangeboden.

Artikel 12 Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor het:

    • a.

      aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;

    • b.

      beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals rente, koers, valuta, krediet, relatiebeheer, interne liquiditeit, geldstromenbeheer, debiteurenbeheer, administratieve organisatie en interne controle;

    • c.

      beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen;

    • d.

      beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2.

    Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

    • a.

      de regelgeving van de hogere overheden wordt gevolgd;

    • b.

      het uitzetten van overtollige gelden gebeurt uitsluitend bij landelijk erkende financiële instellingen die minimaal over een A rating beschikken afgegeven door tenminste één gezaghebbende rating agency of bij instellingen voor wier waardepapieren een solvabiliteitseis geldt van 0%;

    • c.

      het uitzetten van overtollige middelen gebeurt uitsluitend tegen vastrentende waarden, dan wel producten waarbij de hoofdsom aan het einde van de looptijd gegarandeerd wordt;

    • d.

      derivaten worden uitsluitend gebruikt voor het beperken van financiële risico’s;

    • e.

      het aantrekken van financieringsmiddelen en geldleningen gebeurt transparant door bijv. meerdere offertes te vragen bij verschillende landelijk erkende financiële instellingen;

    • f.

      de financiële handelingen en transacties als ook het verlenen van garanties gebeuren uitsluitend in euro’s.

  • 3.

    Het college neemt in een treasurystatuut op de regels die zij hanteert voor het dagelijkse beheer van in lid 1 punt b genoemde beheersing van risico’s.

    Bij gewijzigde wet- of regelgeving of indien interne organisatorische maatregelen hiertoe aanleiding geven, zorgt het college voor tijdige actualisatie.

  • 4.

    Het treasurystatuut of de wijzigingen daarin, worden ter kennisname aan de raad aangeboden.

  • 5.

    Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak, bedingt het college zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het publiek belang van dergelijke uitzettingen van middelen verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

Artikel 13 De paragrafen

  • 1.

    De inhoud van de paragrafen bij de begroting en jaarstukken voldoen aan de verplichte onderdelen die door het BBV worden gesteld.

  • 2.

    Vanaf het begrotingsjaar 2010 wordt als eigen paragraaf in begroting en jaarstukken toegevoegd de paragraaf Subsidieverlening.

  • 3.

    Daarnaast neemt het college in ieder geval op in:

    • a.

      de paragraaf Lokale heffingen de mate van kostendekkendheid van de rioolrechten en afvalstoffenheffing;

    • b.

      de paragraaf Weerstandsvermogen de solvabiliteit en de netto schuld per inwoner;

    • c.

      de paragraaf Onderhoud kapitaalgoederen de voortgang van het geplande onderhoud en de omvang van het achterstallig onderhoud;

    • d.

      de paragraaf Financiering de opbouw van de korte en lange schuldpositie, de liquiditeitenplanning, de financieringsbehoeften en de rentevisie voor de komende 4 jaren;

    • e.

      de paragraaf Bedrijfsvoering de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten, de kosten van inhuur derden, de huisvestingskosten, de automatiseringskosten en de budgetten voor de raad, de griffie, de rekenkamer en de accountant en bijstelling van beleid voor waarderen en afschrijven en reserves en voorzieningen;

    • f.

      de paragraaf Verbonden partijen de naam en vestigingsplaats, het financieel belang van de gemeente, het netto resultaat over en eigen vermogen op balansdatum van het voorgaande jaar, de zeggenschap van de gemeente, het publiek belang dat wordt gediend met de deelname en het risico;

    • g.

      de paragraaf Grondbeleid de actieve exploitaties, de verwerving van gronden, de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten.

4. Financieel beheer en interne controle

Artikel 14 Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het bevorderen van en afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 15 Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

Artikel 16 Misbruik en oneigenlijk gebruik

Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

5 Financiële organisatie

Artikel 17 Financiële organisatie

  • 1.

    Het college zorgt voor en legt vast:

    • a.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

    • c.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • d.

      de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

    • e.

      de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

    • f.

      de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productraming en de productrealisatie.

  • 2.

    De besluiten genoemd onder letters a, b en d van het eerste lid worden ter kennisneming aan de raad aangeboden.

Artikel 18 Inkoop en aanbesteding

Het college zorgt voor en legt vast de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten.

Artikel 19 Subsidieverstrekking en steunverlening

Het college zorgt voor en legt vast de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen.

6 Slotbepalingen

Artikel 20 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2009 in werking voor het begrotingsjaar 2009. De stukken voor dit begrotingsjaar en latere begrotingsjaren voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Deze verordening treedt in de plaats van de “Financiële verordening gemeente Schiedam 2007” vastgesteld door de raad op 16 december 2006.

Artikel 21 Overgangsbepaling

In tegenstelling tot het bepaalde in artikel 20 lid 1, treedt:

  • -

    artikel 12 in werking met ingang van het vaststellen door het college van een nieuw treasurystatuut en nadat de raad daar kennis van heeft kunnen nemen.

  • -

    artikel 13 in werking met ingang van het begrotingsjaar 2010.

Artikel 22 Citeertitel

Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam “Financiële verordening Schiedam 2009”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam in zijn openbare vergadering van 16 april 2009
 
de griffier, J. Gordijn
de voorzitter, W.M. Verver-Aartsen

Toelichting op de artikelen

Artikel 1. Definities

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Deze zijn overgenomen uit de verordening 2007.

Artikel 2. Planning en controlcyclus

Dit betreft het jaarlijkse planningsoverzicht van het college voor de raad. Daarmee heeft de raad inzicht in de data waarop de onderscheiden stukken uit de planning en controlcyclus worden aangeboden en ter vaststelling kunnen worden geagendeerd. Het overzicht is bij wijze van spreken het spoorboekje voor de raad en het college voor de financiële jaarplanning. Daarbij gaat het om de producten uit de p en c cyclus zoals daar zijn de jaarstukken, de (kaderstellende) zomernota, de bestuurlijke rapportage, de financiële rapportages en de begroting met de meerjarenraming.

Artikel 3. Programma-indeling.

Dit artikel regelt de inrichting van de programma-begroting en de jaarstukken.

Lid 1: De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente, lees college, kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (artikel 189 lid 4 Gemeentewet).

In de meeste gevallen is het niet raadzaam en ook niet nodig de gehele begroting en jaarstukken overhoop te halen. Als de indeling en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende. De opzet van de begroting is ook de opzet voor de jaarstukken (BBV).

Leden 2 en 3: Het is het zogenaamde SMART-maken van de begroting. Het opnemen van dit lid is geen wettelijke plicht, maar gelet op het belang voor de raad (kaderstellende en controlerende rol) worden per programma van de begroting indicatoren opgenomen om de gemeente te monitoren op de 3 W-vragen.

Deze lijn is in Schiedam al ingezet.

Het college zorgt voor de indicatoren en de onderbouwing en verzamelt hiertoe de benodigde informatie.

De raad kan vanuit zijn controlerende rol de doelmatigheid en de doeltreffendheid meten.

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn in aanvulling op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting en als gevolg daarvan ook voor de jaarstukken; deze dienen qua opzet gelijk te zijn.

De programma’s en programma-indeling worden qua bevoegdheid geregeld in artikel 3, namelijk door de raad. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst. Dit doet het college naar eigen inzicht en behoefte. Artikel 2 lid 3 BBV, de bruto benadering is voorgeschreven.

Lid 1: Het college geeft de raad het inzicht door in de begroting per programma een overzicht van de producten met ramingen en in de jaarstukken, onder het jaarverslag, de realisatie van de producten op te nemen. De productrealisatie bij het jaarverslag voegen is geen standaard verplichting in het BBV. Door dit onderdeel van het jaarverslag te maken en niet van de jaarrekening, maakt dit geen onderdeel uit van de accountantscontrole. Dit heeft de wet ook niet bedoeld.

Indien naar het oordeel van het college wijziging van de productenindeling nodig is, kan het college dit naar eigen inzicht doen. Wel dient de raad hierover geïnformeerd te worden. In de begroting en de jaarstukken wordt dit expliciet gemeld. Daarbij dienen de budgetregels in acht te worden genomen.

Lid 2: Het BBV verplicht aandacht te geven in de begroting aan de investeringen. Deze bepaling werkt dit nader uit door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit gebeurt door in de begroting een investeringsplan op te nemen. De raad autoriseert met de vastteling van de begroting ook deze investeringen (zie artikel 6lid 2). Voor de investeringen in de jaarstukken wordt verwezen naar artikel 5 lid 4 letter b. Om een goed inzicht in de financiële positie te hebben dient er bij de jaarstukken inzicht gegeven te worden in het bedrag aan verleende waarborgen en garanties.

Lid 3: De BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor om te gebruiken in de begroting en de jaarstukken. Dit lid geeft de raad de mogelijkheid dit wettelijke aantal te vergroten indien daaraan behoefte is. Denk bijv. aan een paragraaf rechtmatigheid, subsidies etc.

Het gaat in een paraaf om een specifiek beleidsveld waarvan de lasten en baten over meerdere programma’s verspreid zijn. Ook het beleid kan daarin meegenomen worden.

Schiedam kent de paragraaf Grote Stedenbeleid.

Verwezen wordt naar artikel 13 uit deze verordening waar de verplichte paragrafen in de begroting worden benoemd en de informatiebehoefte wordt aangegeven.

Artikel 5 Kaders ontwerpbegroting en jaarstukken

Hier staat een aantal uitgangspunten dat het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen in de Gemeentewet en het BBV.

Lid 1 bepaalt dat de raad voorafgaand aan het opstellen van de begroting een zgn. kadestellende nota van het college vaststelt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De vastgestelde kaders geven de richting aan het college voor het opstellen van de ontwerpbegroting en de meerjarenraming. Gebruikelijk is de vaststelling van de zomernota voor het zomerreces te doen.

Lid 2: Artikel 189 lid 2 gemeentewet bepaalt dat de begroting een post voor onvoorziene uitgaven bevat. Artikel 8 van het BBV zegt dat het bedrag voor onvoorziene uitgaven moet zijn opgenomen in het programmaplan (=programmabegroting).

Schiedam werkt met een raadsprogramma Financiën, waarvan de post onvoorzien onderdeel is. Het autorisatieniveau van de raad bepaalt de bevoegdheid van het college voor het gebruik van de post onvoorziene uitgaven. In deze verordening is het autorisatieniveau (zie artikel 6 lid 2) het totaal van de lasten en baten per programma en de investeringskredieten. Deze wijze waarop de post onvoorziene uitgaven mag worden aangewend, wordt bepaald in de notitie Financieel Afwijkingenbeleid.

Lid 3 bevat als aanvullend kader voor het opstellen van de ontwerpbegroting dat de onderhoudsbudgetten worden geraamd op grond van de onderhoudsplannen zoals die door de raad zijn vastgesteld.

De bedoelde plannen worden genoemd onder a, b en c.

Hiermee kan de raad de kaders voor het toekomstige onderhoudsniveau kan vaststellen.

Indien er geen onderhoudsplannen zijn wordt voor de kaderstelling een alternatief gegeven namelijk dat in de ontwerpbegroting voor de onderhoudsbudgetten de geautoriseerde structurele bedragen uit de vorige begroting worden overgenomen.

Lid 4 regelt het sluitstuk van de begrotingscyclus t.w. de verantwoording over de begrotingsuitvoering door het college in de jaarstukken. Dit is ten behoeve van de controlerende rol van de raad.

De verantwoording voorziet in de beantwoording van de 3W’s:

  • 1.

    WAT wilden we bereiken en wat hebben we bereikt

  • 2.

    WAT wilden we daarvoor doen en wat hebben we daarvoor gedaan

  • 3.

    WAT zou het gaan kosten en wat heeft het gekost.

Dit is gerelateerd aan de begrotingsuitgangspunten.

 

De jaarstukken zijn ingedeeld overeenkomstig de indeling van de begroting (verplichting BBV), waaraan wordt toegevoegd een verslag zoals bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet. Daarbij wordt ook het inzicht in het verloop in de beschikbaar gestelde investeringskredieten in de jaarstukken gemeld.

De datum van aanbieding en behandeling wordt aangegeven in het planningsoverzicht van het college (zie artikel 2).

 

Lid 5 geeft aan dat de ervaringen in het afgelopen jaar meegenomen moeten worden naar de volgende begrotingen.

 

Artikel 6. Uitvoering begroting, autorisatie begroting, begrotingswijzigingen en investeringskredieten

Lid 1: De raad stelt eisen die van belang zijn voor de opstelling van de productraming. In het duale stelsel geeft de raad geen nadere uitvoeringsregels om aan deze eis te voldoen.

Deze regels zijn aan het college voorbehouden.

Letter a: De programmabegroting die de raad vaststelt, is het kader voor het college bij de uitvoering. De raad autoriseert met het vaststellen van de programmabegroting op hoofdlijnen het door het college uit te voeren beleid. Hiermee worden alle afzonderlijke verplichtingen die in de programma’s besloten liggen in materiële zin oftewel financieel geaccordeerd. Het college stelt vervolgens de productenbegroting vast. Deze verhouding is wettelijk geregeld.

Letter b: geeft aan dat de werkelijk gemaakte kosten en opbrengsten altijd juist moeten worden verantwoord. Dit heeft te maken met het verschrijven naar andere begrotingsposten; dat is niet toegestaan.

De regels die gehanteerd worden ingeval afgeweken wordt van de geautoriseerde ramingen worden vastgesteld door de Raad in de notitie Financieel Afwijkingenbeleid (zie lid 5 en 6).

 

Lid 2 geeft aan dat de autorisatie door de raad plaatsvindt op programmaniveau. Bij het vaststellen van de begroting worden lasten en baten per programma en de investeringskredieten geautoriseerd. Voor de autorisatie van de investeringskredieten is het efficiënt deze bij begrotingsbehandeling mee te nemen. Het college kan vervolgens overgaan tot uitvoering.

 

Lid 3 bepaalt dat de raad investeringskredieten kan aangeven die niet meteen worden geautoriseerd en eerst op een later moment via een apart voorstel naar de raad gaan voor het dan beschikbaar stellen van het krediet. In dat laatste geval is het college nog niet bevoegd om verplichtingen voor deze kredieten aan te gaan. De raad geeft bij de besluitvorming over de begroting dit expliciet aan!

De niet uitgezonderde kredieten worden met het vaststellen van de begroting geacht te zijn beschikbaar gesteld door de raad. Voor deze kredieten wordt geen apart voorstel aan de raad meer voorgelegd. Het college is dan bevoegd om, na vaststelling van de begroting, deze kredieten te gaan uitvoeren.

 

Lid 4: Gedurende het jaar kunnen er nieuwe investeringsvoornemens op tafel komen die bij het opstellen van de begroting niet voorzien waren. Dit lid regelt de autorisatie. Het afwijkingenbeleid speelt daarop in.

 

Lid 5 en 6:

In principe besluit de raad over iedere euro in de begroting. Om te voorkomen dat het college voor iedere euro afwijking eerst met een voorstel naar de raad moet, is afgesproken dat er een beleidskader voor het college moet komen. Daarmee kan het college bevoegd praktisch en efficiënt werken.

In dit beleidskader (notitie Financieel Afwijkingenbeleid gemeente Schiedam) stelt de raad de regels vast voor het college om te kunnen handelen op het terrein van rapporteren en begrotingsafwijkingen.

 

Lid 7. Een bijzondere aanpak geldt de kredieten voor de grondexploitaties. De wijze waarop de raad met de autorisatie en transparantie wenst om te gaan, wordt opgenomen in de nota Grondbeleid. Deze nota zal regelmatig herijkt moeten worden (tenminste eens in de 4 jaren). De paragraaf Grondbeleid (verplicht op grond van het BBV) kent minimale kwaliteitseisen. De aanvullende eisen staan in artikel 13 lid 2 letter g.

Artikel 7. Tussentijdse rapportage en informatie

Een belangrijk onderdeel van de planning en controlcyclus voor de raad zijn de tussenrapportages.

Lid 1: Op basis van de bestuurlijke rapportage wordt de raad geïnformeerd over de uitvoering van het vastgestelde beleid en de begroting en met name over eventuele afwijkingen in het lopende beleid en de begroting. De behandeling door de raad wordt gedaan in de septembercyclus.

Onderwerpen voor nieuw beleid lopen mee op de integrale afwegingsmoment (zomernota en begroting) dan wel ingeval van spoed middels een apart raadsvoorstel.

Aangegeven wordt dat er één tussenrapportage opgesteld moet worden. Daarnaast worden 4 kwartaal rapportages gemeld (lid 3) over de financiële gevolgen van de genomen besluiten en het effect ervan op de financiële positie van de gemeente.

Lid 2 bevat bepalingen over de inhoud van de rapportage. Naast de reguliere lasten en baten en kredieten zal er ook gerapporteerd worden over de algemene uitkering, de rente en -ontwikkelingen.

Lid 3 geeft aan dat de raad per kwartaal wordt geïnformeerd over de budgettaire effecten van de genomen besluiten en de financiële positie. De minimale inhoud wordt aangegeven.

Lid 4 Borduurt op de wettelijke bevoegdheid van het college volgens artikel 160 gemeentewet en zulks ter uitvoering van de vastgestelde begroting. Voor het doen van uitgaven die in de begroting geraamd zijn, en dus geautoriseerd zijn door de raad, kan het college ter uitvoering verplichtingen aangaan.

Lid 5 regelt de raad de informatie die ze vooraf van het college wenst voor het aangaan van een mogelijk financieel gevolg vanwege het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties niet geraamd worden is hiervoor een aparte redactie opgenomen. De informatie gebeurt achteraf indien het onder de gestelde grens blijft.

De bepaling ontslaat het college niet van de wettelijke informatieplicht in andere gevallen. Ook moeten besluiten van het college voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vooraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.

Gemeentewet Artikel 160:

  • 1.

    Het college is in ieder geval bevoegd:

    • a.

      het dagelijks bestuur van de gemeente te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet de raad of de burgemeester hiermee is belast;

    • b.

      beslissingen van de raad voor te bereiden en uit te voeren, tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester hiermee is belast;

    • c.

      regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente, met uitzondering van de organisatie van de griffie;

    • d.

      ambtenaren, niet zijnde de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren, te benoemen, te schorsen en te ontslaan;

    • e.

      tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de gemeente te besluiten;

    • f.

      te besluiten namens de gemeente, het college of de raad rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij de raad, voor zover het de raad aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;

    • g.

      ten aanzien van de voorbereiding van de civiele verdediging;

    • h.

      jaarmarkten of gewone marktdagen in te stellen, af te schaffen of te veranderen.

  • 2.

    Het college besluit slechts tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen. 

Artikel 169 lid 4: Zij geven de raad vooraf inlichtingen over de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder e, f, g en h, indien de raad daarom verzoekt of indien de uitoefening ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente. In het laatste geval neemt het college geen besluit dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

 

Artikel 8. Waardering & afschrijving vaste activa

In het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet is onder letter a de uitdrukkelijke bepaling opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat.

 

Lid 1: In de vorige financiële verordening staan de afschrijvingsmethoden en -termijnen direct in de verordening. De verordening 2009 geeft hier aan dat het college periodiek de raad een nota aanbiedt over het beleid dat gevoerd wordt op het gebied van waarderen en afschrijven. Op 18 december 2006 heeft de raad de nota Investeren, waarderen en afschrijven vastgesteld. Niet gekozen is om een vaste termijn in deze verordening op te nemen voor de nota van bijv. om de 4 jaar een nieuwe beleidsnota, omdat het aantal beleidswijzigingen niet groot zal zijn en de getrouwheid in de jaarrekening van groot belang is.

 

In lid 2 worden de onderwerpen aangegeven die in zo’n nota minimaal staan om de raad voldoende inzicht te geven het beleid vast te stellen. Het beleid wordt door de raad vastgesteld en vervolgens door het college in praktijk gebracht.

Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Gemeenten moeten deze aanpassen aan de eigenheid van hun gemeente.

 

Lid 3 geeft aan dat tussentijdse beleidsbijstellingen niet uit te sluiten zijn. Denk bijv. aan de nota’s die de commissie BBV uitbrengt. Dit zijn veelal wettelijke aanpassingen. De kleinere en enkelvoudige wijzigingen of die aangekondigd worden voor uitwerking op termijn en/of als het moment waarop deze verschijnen daartoe aanleiding geven, worden in de paragraaf Bedrijfsvoering opgenomen en vermeld. Na vaststelling van de begroting worden deze dan geoperationaliseerd. Indien het zicht op een helder beleid wordt verstoord of bij majeure beleidswijzigingen is het verstandig om op te schalen naar een volledige nota als bedoeld onder 1.

 

Lid 4 geeft het sluitstuk. Niet alles is uit te sluiten. Dus ook niet dat in een incidenteel voorkomend geval afwijking van het beleid nodig is. Alleen de raad kan hiertoe besluiten.

Artikel 9 Reserves en voorzieningen

Artikel 189 Gemeentewet zegt:

lid 1. Voor alle taken/activiteiten brengt de raad jaarlijks op de begroting het(de) bedrag(en) die hij daarvoor beschikbaar stelt alsmede welke financiële middelen (dekking) hiertoe ingezet kunnen worden.

lid 2. De raad is verantwoordelijk voor het evenwicht in de (meerjaren)begroting.

lid 3. Behoudens bij preventief toezicht (art. 208 en 209GW) kunnen ten laste van de gemeente slechts lasten en daarmee overeenstemmende balansmutaties worden genomen tot de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht.

Lid 3 van dit artikel maakt duidelijk dat balansmutaties, lees reserves en voorzieningen, als gevolg van lasten kunnen optreden als deze in de begroting staan en tot het bedrag van die lasten. Alleen de raad is bevoegd deze op de begroting te zetten, zegt het artikel verder. Algemeen erkend is ook dat de reserves en voorzieningen een bevoegdheid zijn van de raad.

Ter verdere uitvoering aan het bepaalde in de gemeentewet, geeft de Financiële verordening 2009 de volgende regels:

Lid 1 bepaalt dat het college periodiek de raad een nota over de reserves en voorzieningen aanbiedt. Indien ingrijpende wetswijzigingen of interne oorzaken aanleiding geven brengt het college een nieuwe nota uit met een voorstel tot wijzing voor de raad.

Lid 2: De minimale criteria voor deze nota worden gegeven. Daardoor krijgt de raad voldoende inzicht om het beleid vast te stellen. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen. Het beleid wordt door de raad vastgesteld en vervolgens door het college in praktijk gebracht.

Lid 3: Voor een beleidsvoornemen kan de raad een bestemmingsreserve vormen. Hiermee wordt op de balans van de gemeente tot uitdrukking gebracht dat een toekomstig beslag op het eigen vermogen gelegd wordt. In dit lid zijn de voorwaarden voor een voorstel voor een dergelijke bestemmingsreserve opgenomen. De raad besluit hierover.

Lid 4 geeft de regels voor beleidsvoornemens die niet (altijd) direct leiden tot daadwerkelijke uitvoering en besteding van middelen. Het gevaar bestaat dat bestemmingsreserves op de balans blijven staan maar waar tegenover geen voornemens/bestemming meer bestaan of voor een ander doel worden ingezet (raadsbevoegdheid). Door bij het beleid en/of het instellen van een bestemmingsreserve een maximale “houdbaarheidsdatum” op te nemen kan dit worden voorkomen. Hiervoor moet wel in deze verordening de bepaling worden opgenomen dat bestemmingsreserves die de houdbaarheidsdatum hebben overschreden, vervallen. Maar ook wat er met de gereserveerde gelden moet gebeuren. In dit lid wordt geregeld dat deze weer aan de algemene reserve worden toegevoegd.

Lid 5. Aan de vorming en instelling van een onderhoudsvoorziening moet een meerjarig plan ten grondslag liggen. Uit een dergelijk plan blijkt de omvang van de voorziening. De accountant vraagt om zo’n plan. Denk aan de beheerplannen, het grp ed. Zie ook artikel 5 lid 3.

Lid 6. In de jaarstukken wordt de werkelijke stand van zaken van de reserves en voorzieningen geactualiseerd. Verwezen wordt naar de tekst van art. 189 lid 3 Gemeentewet. Het maximum waarvoor de reserve of voorziening gemuteerd mag worden is daarmee bepaald.

Lid 7 geeft de weg bij tussentijdse bijstelling van het beleid. Hetgeen onder art. 8 lid 3 is toegelicht geldt ook hier.

Lid 8 geeft het sluitstuk aan. Niet alles is uit te sluiten. Dus ook niet dat in voorkomend geval afwijking van het beleid nodig is. Alleen de raad kan hiertoe besluiten.

Artikel 10. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. Dit artikel geeft de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten.

Lid 1 bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen.

Lid 2 bepaalt dat onder de indirecte kosten ook worden verstaan bijdragen aan voorzieningen en de compensabele BTW. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229 b Gemeentewet biedt.

Lid 3 geeft aan op welke wijze de omslagrente wordt bepaald. Alle rentecomponenten doen hieraan mee. Bij de vaststelling van de kaders voor de ontwerpbegroting (zie artikel 5) worden ook de interne rentepercentages vastgesteld voor de rentetoerekening aan activa en de bespaarde rente.

De kaders in het artikel vormen de basis waarbinnen het college haar systematiek van kostentoerekening kan vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen.

Artikel 11. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet).

Lid 1 bepaalt dat de raad, op voorstel van het college, de tarieven voor de belastingen, rioolrechten, afvalstoffenheffing en meer rechten (en leges) en retributies jaarlijks vaststelt. Leden 2, 3, 4 en 5: Daar waar bij het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken een publiek belang in het geding is en prijzen lager dan marktconform worden vastgesteld, is het aan de raad om het publiek belang te definiëren en het college kaders mee te geven voor het afwijken van marktconforme prijzen.

Bepaald wordt dat de raad eens in de vier jaar de kaders voor de prijzen voor gemeentelijke diensten en de verhuur en verkoop van onroerend goed vaststelt. Een dergelijke periode is gebruikelijk in gemeenteland. Gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen is de houdbaarheid van kaders voor tarieven en prijzen beperkt en is een regelmatige update gewenst. Hier is gekozen voor een periode van maximaal 4 jaar; het kan en mag dus ook korter!

Het is dan verstandig dit te doen bij aantreding van een nieuwe raad, zodat deze zijn visie kan ventileren.

Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken (welke niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet) is een privaatrechtelijk besluit. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, letter e artikel 160 Gemeentewet). Vandaar dat de collegebesluiten tot vaststelling of wijziging van prijzen ter kennisname aan de raad wordt aangeboden.

 

Artikel 12. Financieringsfunctie

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelbeheer. Gezien de kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat.

Lid 1 bevat richtlijnen voor de uitvoering van de financieringsfunctie door het college.

Lid 2 geeft de kaders voor het financieel beleid, die bij de uitvoering in acht moeten worden genomen.

Lid 3 en 4 geven aan dat het college een treasurystatuut moet vaststellen met daarin transparant weergegeven hoe het college omgaat met de kaders en richtlijnen uit de financiële verordening. Om de gestelde kaders te kunnen controleren wordt het statuut ter kennisname aan de raad gestuurd.

Lid 5: Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties mogen gemeenten alleen uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen.

Het publieke belang moet door het college worden gemotiveerd. Daarbij draagt de verordening het college op bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten zekerheden te bedingen. Dit laatste is, zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten. Als bij een gemeente wordt aangeklopt voor bijvoorbeeld een lening of garantiestelling dan hebben banken in veel van die gevallen er blijkbaar er niet al te veel vertrouwen meer in.

Artikel 13. De paragrafen

Lid 1: In het BBV staat welke informatie de verplichte paragrafen minimaal moeten leveren. Het kan zijn dat de raad aanvullende wensen heeft voor de informatie in deze paragrafen.

Lid 2 Om inzicht te krijgen in de veelheid aan gemeentelijke subsidieverlening wordt vanaf begrotingsjaar 2010 de paragraaf Subsidieverlening ingevoerd. Op één plek in de begroting wordt daarmee het totale beeld van de gemeentelijke subsidies gepresenteerd.

Lid 3 geeft per paragraaf aan welke aanvullende informatievraag de raad in ieder geval definieert.

Schiedam kent nog de paragraaf Grote Stedenbeleid. De informatievragen hiervoor zijn ingevuld. Artikel 4 lid 3 geeft de raad de mogelijkheid om eigen gemeentelijke paragrafen te gebruiken. Daarbij moet de informatievraag van de raad bepaald worden.

 

Artikel 14. Administratie

Hier worden de algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.

 

Artikel 15. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks van de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Het college wordt opgedragen om maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

Artikel 16. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Hier wordt bepaald dat in gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van afdoend beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidoordeel van de accountant. Overigens is het natuurlijk zo dat de afweging om hiervoor in meer of mindere mate regels voor te stellen een politiek besluit is dat bij de raad en het college thuishoort.

Artikel 17. Financiële organisatie

In lid 1 worden de uitgangspunten voor de financiële organisatie gegeven. Volgens het eerste lid letter a van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente.

Het college wordt onder letter a, b, c en d van het artikel uit de verordening opgedragen bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten. Dergelijke besluiten zijn in het verleden genomen.

De regels bedoeld onder de letters a en b kan het college gezamenlijk vastleggen in een organisatiebesluit.

De regels bedoeld onder letter c kunnen opgenomen worden in een mandatenregeling en/of regeling voor budgethouderschap.

De regels voor de inrichting van de organisatie van de financieringsfunctie, zoals wordt bedoeld onder letter d, worden in een apart treasurystatuut vastgelegd. Zie artikel 12 Financieringsfunctie.

De regels voor letter e kunnen worden opgenomen in cluster- afdelings- en taakplannen en in de afdelingsbegroting (afgeleide van programmabegroting en productenramingen.

Onder letter f wordt het college opgedragen ook de kostenverdeelsleutels voor het toerekenen van kosten aan de producten vast te leggen. Deze staan in de productenbegroting.

Lid 2 geeft aan dat het organisatiebesluit en het apart opgestelde treasurystatuut ter kennisgeving aan de raad worden aangeboden. Deze betreffen bevoegdheden van het college.

Artikel 18. Inkoop en aanbesteding

Dit artikel draagt het college op een inkoopreglement op te stellen. Bij een inkoopreglement kan men denken aan bijvoorbeeld het uitvaardigen van de regel dat bureauartikelen ingekocht worden bij de leverancier bij wie de gemeente een raamcontract heeft afgesloten. De regels in een dergelijk inkoopreglement moeten natuurlijk wel Europa-proof zijn.

Europese aanbestedingsregels maar ook nationale aanbestedingsregels moeten worden nageleefd en vormen het kader waarbinnen een dergelijk inkoopreglement moet worden opgesteld.

Artikel 19. Subsidieverstrekking en steunverlening

Voor de steunverlening en subsidieverstrekking aan ondernemingen en instellingen zijn de Europese staatssteunregels, de Europese regels voor diensten van algemeen economisch belang, de regels uit de Algemene Wet Bestuursrecht en de eigen subsidieverordening van de gemeente van toepassing. Het artikel stelt dat het college beheersmaatregelen neemt, die er voor zorgen dat deze regelgeving wordt nageleefd. Ten aanzien van de eigen subsidies zou in deze gedacht kunnen worden aan het inrichten van een paragraaf Subsidies.

Artikel 20. Inwerkingtreding

De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 Gemeentewet ingestelde verordening. Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het genoemde begrotingsjaar en latere jaren. Aangezien besluitvorming pas na 1 januari kan plaatsvinden wordt terugwerkende kracht gegeven aan de bepalingen van de verordening. De financiële verordening heeft enkel interne werking en is dus niet een besluit van algemene strekking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De verordening hoeft dan ook niet te worden gepubliceerd, voordat zij in werking kan treden.

De jaarstukken van het begrotingsjaar 2008 voldoen nog aan de bepalingen uit de oude verordening.

Artikel 21. Overgangsbepalingen

Het vigerend treasurystatuut dateert uit 2002 en is aan revisie toe. De basis voor het nieuwe statuut zit in de financiële verordening die in april door de raad wordt vastgesteld. Vervolgens kan het college op basis daarvan het nieuwe statuut opstellen en vervolgens ter kennisname aan de raad sturen. Tot dat moment geldt het huidige statuut.

De eisen die aan de paragrafen gesteld worden kunnen pas in 2010 van kracht worden omdat de begroting 2009 al is vastgesteld en in functie is en de teksten niet aangepast kunnen worden.

 

Artikel 22 Citeertitel

Artikel geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.

Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet).