Regeling vervallen per 01-01-2015

Maatregelenverordening IOAW-IOAZ gemeente Schiedam

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Maatregelenverordening IOAW-IOAZ gemeente Schiedam

De raad van de gemeente Schiedam;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet

gelet op de artikelen 35, eerste lid, onderdeel b en 20 IOAW;

gelet op de artikelen 35, eerste lid, onderdeel b en 20 IOAZ

b e s l u i t:

vast te stellen de:

Maatregelenverordening IOAW-IOAZ gemeente Schiedam

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • b.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze zelfstandigen;

  • c.

    Belanghebbende: de belanghebbende als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

  • d.

    Uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;

  • e.

    Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

  • f.

    Maatregel: de verlaging van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20 IOAW/IOAZ;

  • g.

    Re-integratie Praktijk Overeenkomst (RPO): verloningsovereenkomst in het kader van actieve re-integratiebemiddeling;

  • h.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam.

Artikel 2 - Het opleggen van een maatregel

  • 1. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 2. In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de datum van aanvang van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardmaatregel.

Artikel 3 - Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4 - Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden; of

    • c.

      er sprake is van dringende redenen.

  • 2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 5 - Ingangsdatum en duur van de maatregel

  • 1. De maatregel wordt opgelegd nadat het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

  • 2. Voor de berekening van de hoogte van de maatregel wordt uitgegaan van de voor de betreffende maand geldende uitkeringsnorm.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid of door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden

Artikel 6 - Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden in het kader van re-integratie, waardoor een verplichting op grond van hoofdstuk III van de IOAW/IOAZ niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV-Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

Tweede categorie:

  • a.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • b.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • c.

    het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 37, eerste lid onder e IOAW/IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging hiervan;

  • d.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot het leveren van een tegenprestatie;

  • e.

    het niet of in onvoldoende mate naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 37, eerste lid onder f IOAW/IOAZ.

Derde categorie:

  • a.

    het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 37, eerste lid onder e IOAW/IOAZ, indien dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

  • b.

    het niet verkrijgen, aanvaarden of door eigen toedoen niet behouden van een Re-integratie Praktijk Overeenkomst.

Artikel 7 - De hoogte en duur van de maatregel

De maatregel wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, vastgesteld op:

  • a.

    tien procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    vijfentwintig procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    honderd procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

Hoofdstuk 3. Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden

Artikel 8 - Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid legt het college, met inachtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ, tijdelijk een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen.

  • 3. Het college legt de maatregel op gedurende een maand.

Artikel 9 - Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid legt het college een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW/IOAZ en weigert aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze gedraging.

  • 3. Het college legt de maatregel op gedurende één maand.

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 10 - Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/ IOAZ, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van twintig procent van de uitkeringsnorm gedurende één maand.

Hoofdstuk 5. Samenloop en recidive

Artikel 11 - Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, legt het college één maatregel op.

  • 2. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid, gaat het college uit van de gedraging waarop de hoogste maatregel is gesteld.

  • 3. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, legt het college voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel op.

  • 4. Het college legt de maatregelen bedoeld in het vierde lid, gelijktijdig op, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 12 - Recidive

  • 1. De duur van de maatregel wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 13 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2014 onder gelijktijdige intrekking van de huidige Maatregelenverordening IOAW/IOAZ.

Artikel 14 - Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening IOAW-IOAZ gemeente Schiedam

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 december 2013

de griffier, J. Gordijn

de voorzitter,C.H.J. Lamers

Toelichting Maatregelenverordening 

Algemeen

De maatregelenverordening biedt de basis voor het opleggen van een maatregel. Daarbij is het aspect van rechtszekerheid voor de burger van groot belang. De verordening geeft aan in welke gevallen er een maatregel opgelegd kan worden. Uit het oogpunt van leesbaarheid is besloten om de IOAW en IOAZ niet op te nemen in de Maatregelenverordening WWB. Wel is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij deze verordening.

Er zijn enkele opvallende verschillen tussen de WWB en de IOAW/IOAZ:

  • 1.

    De IOAW/IOAZ-uitkering kan worden geweigerd tot de mate waarin de belanghebbende inkomen misloopt bij ontslag door eigen toedoen en bij het niet aanvaarden of door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid (zie art. 20 eerste lid IOAW of art. 20 tweede lid IOAZ).

  • 2.

    De IOAW/IOAZ kent een bepaling dat geen maatregel wordt opgelegd als ontslag door de werkgever niet wordt bestreden of als daarmee wordt ingestemd (zie art. 20 vierde lid IOAW en art. 20 vierde lid IOAZ).

  • 3.

    In de IOAW/IOAZ is niet opgenomen dat een maatregel binnen drie maanden moet worden heroverwogen.

  • 4.

    Anders dan de WWB kent de IOAW tekortschietend besef van verantwoordelijkheid niet als maatregelwaardig gedrag. Dit houdt waarschijnlijk verband met het feit dat vermogen voor de IOAW geen rol speelt.

Er zijn eveneens een aantal verschillen tussen de maatregelen IOAW en IOAZ:

  • 1.

    Evenals de IOAW, kan de IOAZ blijvend of tijdelijk worden geweigerd tot de mate waarin de belanghebbende inkomen misloopt bij ontslag door eigen toedoen (zie art. 20 tweede lid IOAZ). Deze bepaling is in de IOAZ beperkter dan in de IOAW: anders dan de IOAW kent de IOAZ namelijk geen mogelijkheid tot blijvende weigering bij niet aanvaarden of door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Anders dan de IOAW, kent de IOAZ geen mogelijkheid om een maatregel op te leggen als de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden niet wordt nagekomen (dat is de verplichting, bedoeld in art. 37 eerste lid onder c IOAZ). In het eerste lid van artikel 20 wordt deze verplichting namelijk uitgezonderd, terwijl de overige leden van artikel 20 niet ingaan op deze verplichting.

  • 3.

    Anders dan de IOAW, kent de IOAZ tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voorafgaand aan de aanvraag wel als maatregelwaardig gedrag. In het eerste lid van artikel 20 staat immers dat verlaging ook aan de orde is bij het onvoldoende inzetten van de voorziening in het bestaan, voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering of nadien. In de IOAW is deze bepaling niet opgenomen. De reden daarvan is dat maatregelwaardig gedrag voorafgaand aan de aanvraag IOAW al door UWV kan worden gesanctioneerd.

Schending van de inlichtingenplicht

De bestuurlijke boete is per 1 januari 2013 opnieuw ingevoerd in de WWB, IOAW en IOAZ. Deze moet worden opgelegd bij een schending van de inlichtingenplicht en komt in de plaats van de verlaging van de bijstand.

Artikelsgewijs

Artikel 1 - Begrippen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 2 - Het opleggen van een maatregel

Eerste lid

In de maatregelenverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste percentuele verlaging van de uitkeringsnorm.

Een op te leggen maatregel moet worden afgestemd op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Dat wil zeggen dat bij elke op te leggen maatregel zal moeten worden nagegaan of, gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde, afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd

telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

  • -

    Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

  • -

    Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

  • -

    Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

Tweede lid

Het verlagen van de bijstand omdat een maatregel wordt opgelegd, wordt neergelegd in een besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling genomen. Wordt een maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, dan moet een besluit tot herziening van de uitkering worden genomen. Tegen beide besluiten kan door de belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend.

In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Awb en dan met name uit het motiveringsvereiste. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.

Artikel 3 - De berekeningsgrondslag

Het uitgangspunt is dat een maatregel wordt opgelegd over de netto uitkeringsnorm.

Artikel 4 - Afzien van het opleggen van een maatregel

Eerste lid

Het afzien van het opleggen van een maatregel ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 20, derde lid IOAW/IOAZ. Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden. Dit heeft tevens als voordeel dat de klant niet te lang in onzekerheid wordt gehouden of de gemeente overgaat tot het opleggen van een maatregel.

In c is geregeld dat kan worden afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De verordening stelt een algemene verplichting tot het opleggen van een maatregel voorop. Uitzonderingen moeten echter mogelijk zijn indien voor de belanghebbende onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Uit het woord "dringend" blijkt dat er wel iets heel bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd.

Tweede lid

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive. 

Artikel 5 - Ingangsdatum en duur van een maatregel

Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:

  • 1.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering; of

  • 2.

    door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode, omdat dan niet hoeft te worden overgegaan tot herziening van de uitkering en het terugvorderen van het te veel aan uitkering betaalde bedrag. Om deze reden is in het eerste lid vastgelegd dat een maatregel in principe wordt opgelegd, nadat het desbetreffende besluit aan belanghebbende(n) is bekend gemaakt.

In de praktijk zal dit meestal inhouden dat de maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand, die volgt op de kalendermaand waarin het besluit is bekend gemaakt.

Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de uitkeringsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald.

Artikel 6 - Indeling in categorieën

De gedragingen worden in drie categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium.

De eerste categorie betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV WERKbedrijf en ingeschreven te blijven.

De tweede categorie wordt onderscheiden in vijf subcategorieën.

a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen

Deze gedraging betreft schending van de verplichting tot het hebben van een actieve houding op de arbeidsmarkt in ruime zin. Voorbeelden hiervan zijn het te weinig solliciteren, het stellen van een onredelijke eisen en het hebben van een negatieve houding tijdens een sollicitatiegesprek. Ook het geval dat de belanghebbende te laat terugkeert van vakantie is een gedraging als hier bedoeld. De belanghebbende onttrekt zich dan namelijk aan de arbeidsmarkt en doet niet wat in zijn vermogen ligt om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling

Voorbeeld hiervan zijn het weigeren mee te werken aan een toets in verband met het bepalen of een bepaalde opleiding geschikt is voor de belanghebbende en het weigeren mee te werken aan een medisch-arbeidskundig onderzoek. Ook het weigeren zich op advies van een arts te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard is een gedraging als hier bedoeld.

c. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van die voorziening

Hierbij moet met name gedacht worden aan schending van verplichtingen die aan belanghebbende zijn opgelegd in het kader van een re-integratietraject. Ook gedragingen die zich voordoen tijdens de werkstage vallen hieronder. Deze categorie is alleen van toepassing indien de bewuste gedraging niet tot gevolg heeft gehad dat de voorziening geen doorgang heeft gevonden of is beëindigd.

d. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot het leveren van een tegenprestatie

Voorbeeld hiervan zijn het weigeren mee te werken aan een toets in verband met het bepalen of een bepaalde tegenprestatie geschikt is voor de belanghebbende, het weigeren mee te werken aan een medisch-arbeidskundig onderzoek naar de mate van geschiktheid en het verschijnen op een oproep in verband met tegenprestatie.

e. het niet of in onvoldoende mate naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 37 eerste lid onder f IOAW/IOAZ

Hierbij moet met name gedacht worden aan schending van verplichtingen die aan belanghebbende zijn opgelegd in het kader van het leveren van een tegenprestatie.

De derde categorie betreft bijvoorbeeld het door verwijtbaar toedoen van de belanghebbende eindigen van het re-integratietraject of het niet verkrijgen, aanvaarden of door eigen toedoen niet behouden van een Re-integratie Praktijk Overeenkomst (RPO).

De RPO is een actieve vorm van re-integratiebemiddeling en verloning. De verloning is zodanig dat de uitkering kan worden beëindigd. Een RPO is altijd gericht op het vinden een reguliere baan of opdracht. Een belanghebbende dient, om (verdere) uitkeringsafhankelijkheid te voorkomen, een aangeboden RPO van Baanbrekend Nieuwe Waterweg Noord te aanvaarden. Verder dient een belanghebbende een actieve houding en instelling te hebben om zo daadwerkelijk voor een RPO in aanmerking te komen. Voorbeelden van een inactieve houding of een verkeerde instelling zijn: veelvuldig ongeoorloofd verzuim, agressief gedrag of intimidatie. Indien dergelijk gedrag leidt tot het niet aanbieden, een voortijdige beëindiging of het niet verlengen van de RPO door Baanbrekend valt dat onder deze gedraging.

In afwijking van de maatregelenverordening WWB zijn in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet aanvaarden dan wel door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat bij deze gedragingen de IOAW en IOAZ de mogelijkheid bieden om de uitkering tijdelijk of blijvend (gedeeltelijk) te weigeren. Verlagen is niet mogelijk.

Artikel 7 - De hoogte en duur van de maatregel

Deze bepaling bevat de normering voor de drie categorieën van gedragingen die van doen hebben met verplichtingen van belanghebbenden. In de hoogte van de normering wordt de ernst van de gedraging tot uitdrukking gebracht.

Artikel 8 - Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

In deze bepaling is de mogelijkheid die de IOAW en de IOAZ bieden om de uitkering te weigeren, uitgewerkt wanneer door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid wordt verloren. Een maatregel kan zowel worden opgelegd wanneer een belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid is verloren in de periode voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering als nadat er recht is op een uitkering. Voor de duur van de tijdelijke weigering is aangesloten bij de duur van een verlaging zoals die gehanteerd wordt in de maatregelenverordening WWB.

Artikel 9 - Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

In deze bepaling is de mogelijkheid opgenomen om de IOAW en de IOAZ-uitkering te weigeren indien algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt aanvaard. Voor de IOAW is dit geregeld in artikel 20 eerste lid IOAW. In de IOAZ is geen bepaling opgenomen waarin letterlijk is geregeld dat de uitkering tijdelijk kan worden geweigerd indien algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt aanvaard. Echter een belanghebbende die een uitkering op grond van de IOAZ ontvangt is wel gehouden om zich in te zetten voor de voorziening in het bestaan. Dit is geregeld in artikel 20 eerste lid IOAZ. Hieronder valt ook het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 10 - Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd.

Het college kan alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW en de IOAZ.

In artikel 20 IOAW/IOAZ wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding is voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de IOAW of IOAZ (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

  • -

    verbaal geweld (schelden);

  • -

    discriminatie;

  • -

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • -

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • -

    mensgericht fysiek geweld;

  • -

    combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een voorschot). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

Artikel 11 - Samenloop van gedragingen

Eerste lid

Enerzijds is de situatie geregeld dat sprake is van één gedraging die schending van meerdere verplichtingen oplevert. In het geval sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening geregelde verplichtingen moet worden uitgegaan van de verplichting waarop de hoogste verlaging van toepassing is.

Tweede lid

Anderzijds is de situatie geregeld waarin sprake is van verschillende gedragingen (meerdaadse samenloop). In dit geval moet voor iedere afzonderlijke gedraging een verlaging worden opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is. Daarvoor moet altijd gekeken worden naar de individuele omstandigheden. De verlaging wordt dan over meerdere maanden uitgesmeerd.

Individuele beoordeling

Indien sprake is van één gedraging die zowel schending van een in deze verordening opgenomen verplichting als schending van de inlichtingenplicht oplevert, kan dit niet gezamenlijk worden afgedaan, omdat schending van de inlichtingenplicht (wettelijk) is geregeld in de vorm van een bestuurlijke boete. In het geval zich de situatie voordoet dat er sprake is van samenloop tussen de bestuurlijke boete en afstemming dient het college in het individuele geval te beoordelen welke sanctie wordt opgelegd.

Bij eendaadse samenloop ligt het voor de hand één sanctie op te leggen, waarbij de zwaarste sanctie wordt opgelegd, ongeacht of dit een boete of afstemming is.

Bij meerdaadse samenloop ligt het voor de hand de gedraging te sanctioneren door het opleggen van een bestuurlijke boete voor zover sprake is van een gedraging waarin ook een beboetbare gedraging zit. Daarnaast kan het college in dit geval nog een of meer maatregelen (op grond van de maatregelenverordening) opleggen, waarbij bij de hoogte van de afstemming zo nodig rekening kan worden gehouden met de boete en de eventuele andere maatregelen.

Artikel 12 - Recidive

Indien binnen twaalf maanden na een eerste verwijtbare gedraging wederom sprake is van een verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien wegens dringende redenen is afgezien van het opleggen van een maatregel. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd is verzonden. Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast.

Indien de belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden.

Artikel 13 - Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 14 -

Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.