Regeling vervallen per 21-04-2011

Erfgoedverordening 2008 Schiedam

Geldend van 01-01-2009 t/m 20-04-2011

Intitulé

Erfgoedverordening 2008 Schiedam

Erfgoedverordening 2008 Schiedam

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    gemeentelijk monument:

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen;

  • b.

    gemeentelijk archeologisch monument: een monument, bedoeld in onderdeel a, onder 2;

  • c.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a;

  • d.

    beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • e.

    kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst.

  • f.

    monumentencommissie: de op basis van art.15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening en het monumentenbeleid;

  • g.

    archeologische Waarden- en Beleidskaart: een door het college vastgestelde topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven met het daarop van toepassing zijnde beleid;

  • h.

    gemeentearcheoloog: door het college aangewezen deskundige of instelling met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening en het monumentenbeleid op het gebied van archeologie;

  • i.

    provinciale Archeologische Monumentenkaart van Zuid-Holland: topografische kaart van (delen van) het provinciale grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

  • j.

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische waardekaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten, structuren of sporen te verwachten zijn;

  • k.

    zeer hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of informatie;

  • l.

    redelijk hoge tot hoge verwachtingswaarde: gemiddelde kans op archeologische vondsten of informatie;

  • m.

    lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of informatie;

  • n.

    programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld, op advies van de gemeente archeoloog, en waarmee eisen worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek.

  • o.

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • p.

    gemeentelijke beleidsadvieskaart: kaart behorende bij de archeologische paragraaf van het bestemmingsplan.

  • q.

    bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument.

  • r.

    archeologisch bureauonderzoek: het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied. Deze informatie over archeologische waarden omvat de aan- of de afwezigheid, de aard en de omvang, de datering, de gaafheid en conservering en de relatieve kwaliteit van de gaafheid en conservering.

Artikel 2. Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2. Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een zaak of terrein zoals genoemd in artikel 1 onder a, aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing tot gemeentelijk monument zoals genoemd in artikel 1 onder a, sub 1 een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie.

  • 3. Voordat het college over de aanwijzing tot gemeentelijk monument zoals genoemd in artikel 1 onder a, sub 2 een besluit neemt, vraagt het college advies aan de aan de gemeentearcheoloog.

  • 4. Het college kan ten behoeve van een aanwijzing tot een gemeentelijk monument zoals genoemd in artikel 1 onder a, sub 1, bepalen dat een bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 5. Het college kan ten behoeve van een aanwijzing tot een gemeentelijk monument zoals genoemd in artikel 1 onder a, sub 2, bepalen dat een archeologisch bureauonderzoek wordt verricht.

  • 6. Bij de beoordeling van de monumentwaardigheid van monumenten als bedoeld in artikel 1 onder a, sub1, toetst het college aan de vastgestelde selectiecriteria.

  • 7. De selectiecriteria genoemd in lid 6 worden door het college vastgesteld.

  • 8. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de Archeologische Monumenten kaart van Zuid-Holland.

  • 9. Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

Artikel 4. Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument, de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt, tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 12 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. De gemeentearcheoloog adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college. Deze termijn kan één maal met 8 weken worden verlengd.

  • 3. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie of de gemeentearcheoloog, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst/archeologische waarden- en beleidskaart

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst en in het Wkpb-register.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

  • 3. Het college registreert een gemeentelijk archeologisch monument ook op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart.

Artikel 8. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst en in het Wkpb-register aangetekend.

  • 5. De inhoud en de datum van de wijziging van een aanwijzing tot een gemeentelijk archeologisch monument, worden op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart aangetekend.

Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede en derde lid, en artikelen 4 en 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 4 van de monumentenverordening van de provincie Zuid Holland.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst en in het Wkpb-register geregistreerd.

  • 4. De intrekking van een aanwijzing tot een gemeentelijk archeologisch monument, wordt op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart aangetekend.

Hoofdstuk 3. Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 10. Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere voorschriften stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4. Degene die voornemens is werkzaamheden te verrichten zoals genoemd in artikel 3, doet daarvan melding aan het college.

Artikel 11. Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1. Op de voorbereiding van een besluit om de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 10, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument zoals genoemd in artikel 1 onder a, sub 1 aan de monumentencommissie voor advies.

  • 3. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument zoals genoemd in artikel 1 onder a, sub 2 aan de gemeentearcheoloog voor advies.

  • 4. Binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie dan wel de gemeentearcheoloog schriftelijk advies uit aan het college.

  • 5. Indien het college niet besluit binnen de in artikel 3:18 Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 6. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.

  • 7. Een vergunning in gevolge deze verordening blijft buiten werking gedurende 6 weken na de datum waarop zij is verleend of van rechtswege is verleend. Indien gedurende deze termijn beroep wordt aangetekend op grond van de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op het beroep is beslist.

Artikel 12. Kerkelijk monument

Het college van burgemeester en wethouders verleent met betrekking tot een kerkelijk monument geen vergunning ingevolge de bepalingen van artikel 10 dan nadat overeenstemming met de eigenaar is bereikt, indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening of levensovertuiging in het monument in het geding zijn.

Artikel 13. Voorwaarden vergunning gemeentelijke monumenten

Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere voorwaarden verbinden aan de vergunning.

Artikel 14. Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder de voorwaarden als bedoeld in artikel 13 niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

  • d.

    niet binnen drie jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

Hoofdstuk 4. Rijksmonumenten

Artikel 15. Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 5. Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 16. Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden om de bodem in een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel 1, onder j, te verstoren zonder dat aan het college instemming is gevraagd.

  • 2. De instemming wordt uiterlijk twaalf weken voor aanvang van de werkzaamheden aangevraagd door middel van een door het college vastgesteld meldingsformulier.

  • 3. Bij de melding zoals bedoeld in het tweede lid moeten de volgende gegevens worden overlegd:

    • a.

      Een omschrijving van de te verrichten bodemverstorende activiteiten, met opgave van relevante oppervlakte- en dieptematen;

    • b.

      Een situatietekening, schaal 1:1000;

    • c.

      Tekeningen van bestaande en nieuwe toestand in plattegrond, schaal 1:200 en zonodig 1:100;

    • d.

      Tekeningen van bestaande en nieuwe toestand in doorsnede, schaal 1:100 en zonodig 1:50.

  • 4. Het college toetst de aanvraag aan de Archeologische Waarden- en Beleidskaart.

  • 5. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 6. Het college kan aan het instemmingsbesluit voorschriften verbinden, zoals:

    • a.

      het uitvoeren van een Archeologisch bureau onderzoek;

    • b.

      het treffen van maatregelen om de aanwezige archeologische overblijfselen in de bodem te behouden;

    • c.

      het verrichten van archeologisch veldonderzoek volgens een door de gemeentearcheoloog vast te stellen programma van eisen en een door deze goed te keuren plan van aanpak;

    • d.

      Begeleiding van de werkzaamheden door derden en toezicht op de naleving van het programma van eisen en plan van aanpak door de gemeentearcheoloog of een door deze aan te wijzen andere deskundige.

  • 7. Indien het college binnen de in het vijfde lid gestelde termijn geen besluit neemt wordt het geacht in te stemmen met de werkzaamheden.

  • 8. Het verbod genoemd in het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • b.

      in een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6, 3.22, 3.23 en bij een projectbesluit als bedoeld in artikel. 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • c.

      het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch belangrijke plaats of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart.

Artikel 17. Kostenverhaal en herziening

  • 1. Voor zover de toepassing van het bepaalde in artikel 16, zesde lid voor de gemeente kosten met zich meebrengt, kan het college deze kosten in rekening brengen bij de belanghebbende.

  • 2. Het college kan een besluit als bedoeld in artikel 16, vijfde lid herzien indien:

    • a.

      blijkt dat bij de melding een onjuiste opgave is gedaan;

    • b.

      Blijkt dat de aan een besluit, als bedoeld in artikel 16, zesde lid verbonden voorschriften niet worden nageleefd;

    • c.

      Als gevolg van nieuwe archeologische inzichten het archeologisch belang alsnog zwaarder moet worden geacht dan het belang dat met de uitvoering van de werkzaamheden is gemoeid.

Artikel 18. Opgravingen en begeleiding

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Schiedam onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college een programma van eisen op te stellen als bedoeld in artikel 1 onder o, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek;

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoel in artikel 1 onder p van deze verordening ter goedkeuring aan het college te overleggen.

  • 2. In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak.

  • 3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het college advies aan de gemeentearcheoloog.

Hoofdstuk 6. Overige bepalingen

Artikel 19. Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, indien de schade in relatie staat tot:

    • a.

      de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

    • b.

      de voorwaarden door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10;

    • c.

      de door het college nader te stellen voorschriften als bedoeld in artikel 10, derde lid;

    • d.

      de door het college nader te stellen voorschriften als bedoeld in artikel 16, vijfde lid.

  • 2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20. Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met de artikelen 10, eerste lid en tweede lid, 16, eerste lid en derde lid van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 21. Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • a.

      Met betrekking tot zakelijke monumenten als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1; de inspecteurs bouwtoezicht en de inspecteurs woningtoezicht van de gemeente Schiedam en de beleidsmedewerker monumentenzorg.

    • b.

      Met betrekking tot monumentale terreinen als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2; de inspecteurs Bouwtoezicht en de inspecteurs Woningtoezicht van de gemeente Schiedam, beleidsmedewerkers bodem en de gemeentearcheoloog.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 22. Intrekken oude regeling

  • 1. De Monumentenverordening Schiedam, voor zover deze betrekking heeft op gemeentelijke monumenten, vastgesteld bij besluit van 21 juni 2007 (VR2007/55) vervalt.

  • 2. De Monumentenverordening Schiedam, voor zover deze betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, vastgesteld bij besluit van 21 juni 2007 (VR2007/55) vervalt op de datum dat het bepaalde in artikel 24, tweede lid toepassing vindt.

Artikel 23. Overgangsrecht

  • 1. De op grond van de onder artikel 22 vervallen verordening aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 22 vervallen verordening.

Artikel 24. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009 met uitzondering van de bepalingen die betrekking hebben op beschermde rijksmonumenten.

  • 2. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid van de Monumentenwet 1988.

Artikel 25. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening 2008 Schiedam.