Regeling vervallen per 25-05-2023

Beleidsregels Wet BIBOB gemeente Schouwen-Duiveland 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m 24-05-2023

Intitulé

Beleidsregels Wet BIBOB gemeente Schouwen-Duiveland 2010

Beleidsregels Wet BIBOB

De burgemeester van Schouwen-Duiveland en het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland, ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft;

gelet op de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet BIBOB) en titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat een procedure in het kader van de Wet BIBOB om een eenduidige richtlijn vraagt;

overwegende dat zij zich bij het nemen van die beslissingen daaromtrent kan laten adviseren door bureau BIBOB; besluiten :

vast te stellen de “Beleidsregels Wet BIBOB gemeente Schouwen-Duiveland 2010”.

Artikel 1 BIBOB-beleid gemeente Schouwen-Duiveland

1.1 Inleiding

De gemeente Schouwen-Duiveland is in het recente verleden meermalen geconfronteerd met “verdachte” aanvragen en hierbij is na het eigen gemeentelijke onderzoek bureau BIBOB ingeschakeld om duidelijkheid te krijgen over mogelijke illegale praktijken.

De procedure rond een dergelijk integriteits- of BIBOB onderzoek moet zorgvuldig plaatsvinden en dit vraagt om een éénduidige richtlijn binnen het gemeentelijk apparaat.

De beslissing al dan niet een BIBOB-advies aan te vragen ligt bij de bestuursorganen. Vanwege deze keuzevrijheid verdient het de voorkeur dat dit gebeurt op basis van beleid, waarin in algemene termen wordt aangegeven in welke gevallen een advies wordt aangevraagd bij het Bureau BIBOB. Dit schept duidelijkheid naar de burgers en ondernemingen die feitelijk aan een BIBOB onderzoek worden onderworpen.

Met name de afweging om tot een BIBOB onderzoek over te gaan, dient – juist met het oog op het ingrijpende karakter van het instrument – weloverwogen en met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur te worden genomen. Daarbij spelen proportionaliteit, subsidiariteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid een belangrijke rol.

De wet BIBOB wordt in eerste instantie toegepast bij de verlening c.q. intrekking van vergunningen voor horeca-inrichtingen en speelautomatenhallen. Ook op een aanvraag voor een seksinrichting wordt de wet toegepast. Het hierbij gaat om persoonsgebonden vergunningen, waarbij er een mogelijkheid is te toetsen op slecht levensgedrag.

Coffeeshops worden vooralsnog buiten beschouwing gehouden, aangezien de gemeente Schouwen-Duiveland een nullijn voert. Indien de gemeenteraad dit standpunt aanpast, kunnen ook coffeeshops onder de reikwijdte van deze beleidsregels worden geplaatst.

1.2 Vergunningen

Ten aanzien van de genoemde vergunningen geldt dat het bevoegd gezag in deze zowel het college van burgemeester en wethouders als de burgemeester kan zijn. Ter voorkoming van misverstanden en vanwege de leesbaarheid wordt in het vervolg van dit document gesproken over het bevoegd gezag.

Concreet gaat het om de volgende vergunningen:

  • a.

    De vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet voor het uitoefenen van een horecabedrijf of slijtersbedrijf;

    Daarbij wordt een uitzondering gemaakt voor vergunningen die worden verleend aan paracommerciële instellingen;

  • b.

    De vergunning op grond van artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Schouwen-Duiveland (Apv) voor de exploitatie van een horecabedrijf;

  • c.

    De vergunning voor het exploiteren van een speelautomatenhal op grond van artikel 2, eerste lid van de Verordening speelautomatenhallen gemeente Schouwen-Duiveland 2010;

  • d.

    De vergunning op grond van artikel 3:4 van de Apv voor het exploiteren van een seksinrichting of escortbedrijf.

Het van toepassing verklaren van de Wet BIBOB op de hierboven genoemde vergunningen betekent dat het bevoegde gezag zowel bij de aanvraag van de vergunning als bij het toezicht op de naleving ervan steeds onderzoekt of de weigerings- of intrekkingsgronden uit artikel 3 van de Wet BIBOB van toepassing zijn. Artikel 3 bevat samengevat de volgende elementen:

1. Het bevoegde gezag kan op basis van de Wet BIBOB een vergunning weigeren of intrekken indien ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede gebruikt zal worden voor:

a) het benutten van voordelen uit strafbare feiten;

b) het plegen van strafbare feiten

2. Wanneer feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel verleende vergunning een strafbaar feit is gepleegd (bijvoorbeeld valsheid in geschrifte of omkoping).

Artikel 2 De Wet BIBOB toegepast

2.1 Onderzoek door het bevoegd gezag zelf

Bij de aanvraag om een nieuwe vergunning of een wijziging van een vergunning (zoals het bijschrijven van een leidinggevende op een Drank- en horecawetvergunning verzoekt de gemeente standaard om bij de aanvraag aanvullende informatie te verstrekken op het gemeentelijk vragenformulier. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek moet beoordeeld worden of artikel 3 van de Wet BIBOB van toepassing kan zijn op de aanvraag. Is er een vermoeden dat dit het geval is, dan wordt er vervolgens een uitgebreider onderzoek ingesteld door het bevoegd gezag.

Dit betekent concreet dat het uitgebreide vragenformulier BIBOB toegezonden wordt naar de aanvrager. Hiertoe wordt overgegaan op advies van politie of justitie of indien uit het antecedentenonderzoek van de Centraal Justitiële Documentatiedienst vragen ontstaan omtrent het levensgedrag van de aanvrager of de financiering van de onderneming. Deze instanties adviseren op verzoek van de gemeente altijd bij een aanvraag om een vergunning. Dit onderzoek betreft in alle gevallen een controle en analyse van de door de aanvrager/houder van de vergunning beantwoorde vragen die zijn opgenomen in het gemeentelijk vragenformulier BIBOB-vergunning.

Indien er na invulling van het gemeentelijk vragenformulier vragen blijven bestaan over:

a. de bedrijfsstructuur, of de activiteiten in en/of in de directe omgeving van de onderneming;

b. de financiering van het bedrijf;

c. de omstandigheden in de persoon van de aanvrager, de financier van

de onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd of de inventaris van de inrichting;

d. (andere) omstandigheden die de gemeente doen vermoeden dat er sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning zal worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten, of het gebruiken van voordelen uit strafbare feiten;

e. (andere) omstandigheden die de gemeente doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven vergunning een strafbaar feit is gepleegd,

dan dient de aanvrager/houder van de vergunning:

a. het BIBOB-vragenformulier (als bedoeld in artikel 30 van de Wet BIBOB) in te vullen;

b. documenten op grond van het BIBOB-vragenformulier aan te leveren;

c. eventuele extra, op verzoek van de gemeente, documenten of informatie aan te leveren.

Het bevoegd gezag toetst de informatie, verkregen uit het BIBOB-vragenformulier, aan de in het kader van BIBOB onderzoek toegankelijke informatiebronnen. Het bevoegd gezag past uiteraard ook de reeds bestaande weigeringsgronden onderzoeken toe. Deze kunnen ook betrekking hebben op de integriteit van aanvrager/houder van de vergunning.

Als het bevoegd gezag op basis van het eigen onderzoek genoeg aanwijzingen heeft dat een situatie als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB zich voordoet, kan het de vergunning weigeren of intrekken. Een weigering om het gemeentelijk vragenformulier en/of het BIBOB-vragenformulier volledig in te vullen (voorzien van alle gevraagde documenten) wordt door het bevoegd gezag aangemerkt als ‘ernstig gevaar’ en zal eveneens leiden tot weigering of intrekking van de vergunning (artikel 4 van de Wet BIBOB).

2.2 Onderzoek door het Bureau BIBOB

Indien na dit eigen onderzoek door het bevoegd gezag vragen blijven bestaan over:

1. de bedrijfsstructuur;

2. de financiering;

3. omstandigheden in de persoon van de aanvrager

zal het bevoegd gezag een advies vragen bij het landelijk Bureau BIBOB (artikel 9 Wet BIBOB).

Ook in de situatie dat de officier van justitie het bevoegd gezag adviseert een advies te vragen over de verlening of intrekking van een vergunning aan het landelijk Bureau BIBOB (artikel 26 van de Wet BIBOB), zal het bevoegd gezag dit advies opvolgen.

Een toetsing aan de Wet BIBOB met behulp van een advies geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Bij deze zware inbreuk op de privacy moet het bevoegd gezag de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen. Deze eisen brengen met zich mee dat het bevoegd gezag eerst gebruik maakt van haar eigen instrumenten. Verder moet het vragen van een advies evenredig zijn gelet op de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten. Dus pas wanneer de bestaande wetgeving geen uitkomst biedt bij het weigeren of intrekken van een vergunning en het belang aantoonbaar is, kan een advies worden aangevraagd bij het bureau BIBOB.

Bij een aanvraag voor een BIBOB-advies bij het Bureau BIBOB wordt de aanvrager/houder van de vergunning vooraf geïnformeerd door het bevoegd gezag (mededelingsplicht).

De adviesaanvraag bij het Bureau BIBOB is géén beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertegen staat dus geen bezwaar en beroep open. De aanvrager van een vergunning kan uiteraard te allen tijde de aanvraag intrekken.

Het Bureau BIBOB neemt geen direct contact op met de aanvrager/houder van de vergunning of de andere bij het onderzoek betrokken (rechts)personen. Eventuele aanvullende vragen van het Bureau BIBOB worden via het bevoegd gezag aan betrokkenen gesteld.

Het Bureau BIBOB moet in beginsel binnen vier weken adviseren aan het bevoegd gezag. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd. Het Bureau BIBOB zal het bevoegd gezag hiervan in kennis stellen. De beslistermijn voor het bevoegd gezag wordt opgeschort gedurende de adviestermijn van het Bureau BIBOB, doch is niet langer dan acht weken.

2.3 Welke personen en bedrijven worden in het onderzoek betrokken?

De in artikel 3 van de Wet BIBOB genoemde personen en bedrijven moeten er rekening mee houden dat in het kader van een vergunningaanvraag diepgaand onderzoek kan worden gedaan naar betrokkenheid bij criminele activiteiten. In de Wet BIBOB is bepaald wie aan een dergelijk onderzoek van de gemeente en bureau BIBOB kunnen worden onderworpen. De voornaamste personen en bedrijven zijn:

1. de aanvrager/houder van een vergunning;

2. direct en indirect leidinggevenden;

3. personen die in een zakelijk samenwerkingsverband tot

aanvrager/houder staan;

4. personen die zeggenschap hebben binnen een bedrijf waarbij de aanvrager/houder betrokken is;

5. vermogensverschaffers.

2.4 Wat gebeurt er met het advies van Bureau BIBOB?

Het advies van het Bureau BIBOB draagt bij aan de onderbouwing van het besluit tot verlening, weigering of intrekking van de vergunning. Het bevoegd gezag mag slechts de gegevens uit het advies gebruiken die noodzakelijk zijn voor de onderbouwing van de verlening, weigering of intrekking van de vergunning.

Het Bureau BIBOB kan drie soorten adviezen afgeven:

  • 1.

    Er is geensprake van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB;

  • 2.

    Er is sprake van een mindere mate van gevaar;

  • 3.

    Er is sprake van een ernstige mate van gevaar.

In hoofdlijnen hanteert het bevoegd gezag de volgende werkwijze rondom de adviezen.

Indien het Bureau BIBOB adviseert dat er “geen gevaar” is, verleent het bevoegd gezag de vergunning. Is het advies van Bureau BIBOB “ernstige mate van gevaar” dan weigert het bevoegd gezag de vergunning. Is het advies “een mindere mate van gevaar” dan verleent het bevoegd gezag de vergunning onder bepaalde voorschriften (bijvoorbeeld het periodiek overleggen van de boekhouding ten behoeve van een betere controle).

Vanzelfsprekend kan het bevoegd gezag te alle tijde gemotiveerd afwijken van deze werkwijze.

Het bevoegd gezag stelt, indien het voornemens is een negatieve beslissing te nemen op grond van een BIBOB-advies, de betrokkene in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen. Betrokkene kan dan ook het BIBOB-advies inzien.

Derden die genoemd zijn in het voorgenomen besluit worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 4:8 Awb. Zij kunnen ook hun zienswijze over het voorgenomen besluit naar voren brengen, indien te verwachten is dat zij hiertegen bedenkingen hebben. Derden hebben niet het recht om het BIBOB-advies in te zien. Tegen het uiteindelijke besluit van het bevoegd gezag staat bezwaar en beroep open. Op eenieder die de beschikking krijgt over gegevens uit het advies, die betrekking hebben op anderen dan hemzelf, rust een geheimhoudingsplicht, behoudens voor zover de Wet BIBOB mededelingen toelaat.

2.5 Hoe lang moet een aanvrager op zijn (verleende of geweigerde) vergunning wachten?

Bij een adviesaanvraag bij het Bureau BIBOB wordt de wettelijke beslistermijn met vier weken verlengd. Deze termijn kan vervolgens met nog eens vier weken worden verlengd, indien het onderzoek van het Bureau BIBOB niet in de eerste vier weken na de indiening van het verzoek om advies kan worden afgerond.

Dit betekent dat de beslissing op een aanvraag maximaal acht weken is, tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen en een extra redelijke termijn wordt bepaald als bedoeld in artikel 4:14 Awb. Het bevoegd gezag streeft ernaar de beslissingstermijnen zo kort mogelijk te houden.

Artikel 3 Slotbepaling

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels Wet BIBOB gemeente Schouwen-Duiveland 2010”. Bij inwerkingtreding van deze beleidsregels wordt de eerdere Beleidslijn Wet BIBOB gemeente Schouwen-Duiveland, ingetrokken.

Deze beleidsregels zijn vastgesteld door de burgemeester, voor zover het betreft de exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2:28 van de Apv, een vergunning voor seksinrichtingen en escortbedrijven als bedoeld in artikel 3:4 van de APV en artikel 2, eerste lid van de Verordening speelautomatenhallen gemeente Schouwen-Duiveland 2010.

Deze beleidsregels zijn bekendgemaakt op 17 december 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de burgemeester op 8 december 2009.
De burgemeester van Schouwen-Duiveland,
G.C.G.M. Rabelink
burgemeester
Deze beleidsregels zijn vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders voor zover het betreft de vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet en in voorkomende gevallen voor zover het betreft de afgifte van vergunningen voor seksinrichtingen en escortbedrijven als bedoeld in artikel 3:4 van de Apv.
Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 8 december 2009.
M.K. van den Heuvel, secretaris
G.C.G.M. Rabelink, burgemeester