Regeling vervallen per 01-02-2021

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Schouwen-Duiveland 2017

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-01-2021

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Schouwen-Duiveland 2017

Inleiding

Deze beleidsregels vormen de nadere uitwerking van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015), het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo (hierna: Uitvoeringsbesluit), de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 van de gemeente Schouwen-Duiveland (hierna: Verordening) en het de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2015. De beleidsregels gaan over de maatschappelijke ondersteuning die het college op grond van de verordening aan een burger kan bieden ten behoeve van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover deze in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.

Het gemeentebestuur heeft in het kader van de Wmo 2015 tot taak maatwerkvoorzieningen te verstrekken voor de ondersteuning in de zelfredzaamheid en participatie. In artikel 1.1.1 lid 1 van de wet zijn deze maatwerkvoorzieningen als volgt omschreven: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • 1.

    ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

  • 2.

    ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

De beleidsregels zijn opgebouwd uit 6 hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Kernbegrippen rond maatschappelijke ondersteuning

In de Wmo 2015 staan een aantal begrippen centraal: participatie, zelfredzaamheid, eigen kracht.

In het verlengde van de eigen kracht liggen de begrippen gebruikelijke hulp, mantelzorg, voorliggende voorziening en algemene voorziening.

Deze begrippen worden in dit hoofdstuk verder uitgewerkt.

Hoofdstuk 2 Melding, onderzoek en aanvraag

In dit hoofdstuk wordt uitgewerkt hoe in zijn algemeenheid het onderzoek plaatsvindt nadat een hulpvrager zich gemeld heeft met een hulpvraag.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen dienstverlening

De ondersteuning die het dagelijks bestuur door middel van een maatwerkvoorziening of PGB verleent in de vorm van dienstverlening, vindt plaats binnen één of meerdere domeinen. De ondersteuning is gericht op het behoud en zo mogelijk versterking van de zelfredzaamheid en participatie binnen deze domeinen.

De domeinen zijn:

  • 1.

    Gezondheid en zelfzorg

  • 2.

    Huisvesting en huishouden

  • 3.

    Huiselijke relaties

  • 4.

    Zorg voor kinderen

  • 5.

    Inkomen en rondkomen

  • 6.

    School, werk, dagbesteding

  • 7.

    Sociaal netwerk

  • 8.

    Maatschappelijke participatie en vervoer

  • 9.

    Justitie

Hoofdstuk 4 Overige maatwerkvoorzieningen

De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk in het aanbod van het dagelijks bestuur. Het woord maatwerkvoorziening geeft al aan dat deze voorziening op de persoon toegesneden is. Om die reden kan ook niet limitatief worden aangegeven welke overige maatwerkvoorzieningen het dagelijks bestuur kan aanbieden. De meest voorkomende maatwerkvoorzieningen, naast de maatwerkvoorzieningen die in hoofdstuk 3 zijn genoemd, worden echter in dit hoofdstuk uitgewerkt.

Hoofdstuk 5 Verstrekkingsvormen ondersteuning

In dit hoofdstuk wordt uitgebreider ingegaan op de verstrekkingsvormen: maatwerkvoorziening (ondersteuning in natura) en persoonsgebonden budget (PGB).

Hoofdstuk 6 Eigen Bijdrage

In dit hoofdstuk wordt bijvoorbeeld uitgewerkt hoe wordt omgegaan met de berekening van de eigen bijdrage.

Hoofdstuk 1 Kernbegrippen rond maatschappelijke ondersteuning

1 Inleiding

Voor zover in het kader van deze beleidsregels van belang, houdt maatschappelijke ondersteuning in het kader van de Wmo 2015 het volgende in:

- het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

Ten aanzien van het behoud en de versterking van de zelfredzaamheid en participatie staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger en zijn sociale netwerk nadrukkelijker voorop dan onder de oude Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

De gemeente is alleen aan zet voor zover de burger niet zelf of met de hulp van dat netwerk, algemeen gebruikelijk voorzieningen of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.

In dit hoofdstuk worden de diverse begrippen die een rol spelen bij de maatschappelijke ondersteuning verder uitgewerkt.

2 Zelfredzaamheid

Zelfredzaam wordt in de wet als volgt gedefinieerd:

- In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Zelfredzaamheid is van belang om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen, zonder dat zorg met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg noodzakelijk is.

De omschrijving van «zelfredzaamheid» bevat twee elementen:

- het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen,

- het voeren van een gestructureerd huishouden.

Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van persoonlijke verzorging. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van lichamelijke en geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hulp nodig hebben. Indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, is het misschien zelfs niet mogelijk langer thuis te blijven wonen. Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact. Zelfredzaamheid wil niet persé zeggen dat de persoon zélf overal toe in staat is. De zelfredzaamheid van een persoon kan ook versterkt worden door de inzet van huisgenoten, het netwerk rond de persoon, mantelzorg, of een vrijwilliger die ondersteunende taken verricht. Verder kan het gebruik van algemeen gebruikelijke voorzieningen bijdragen aan het vergroten of behouden van de zelfredzaamheid.

3 Participatie

De wetgever verstaat onder participatie:

- het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.

Bij «participatie» gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat de belanghebbende burger, ondanks zijn lichamelijke en/of psychische beperkingen, in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

4 Aanvaardbaar niveau

Het streven is om de belanghebbende burger op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn met name de volgende aspecten van belang:

  • -

    de situatie van de persoon voordat hij geconfronteerd werd met zijn beperkingen;

  • -

    de beperkingen van personen die normaal zijn bij een bepaalde levensfase;

  • -

    de eigen mogelijkheden die er zijn, gelet op de persoonlijke situatie van de hulpvrager.

“Aanvaardbaar” betekent echter ook, dat de persoon zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten. De door het dagelijks bestuur te bieden ondersteuning beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van de versterking of het behoud van zelfredzaamheid en participatie. De ondersteuning gaat niet zover dat het dagelijks bestuur rekening kan en moet houden met alle wensen van de hulpvrager, wat betreft bijvoorbeeld persoonlijke voorkeuren, smaak, luxe en gewoontes.

5 Eigen kracht/verantwoordelijkheid

Als een inwoner een ondersteuningsvraag heeft, wordt er allereerst gekeken naar wat iemand zelf kan doen of wat zijn/haar sociale omgeving kan betekenen. De eigen kracht is het vermogen van inwoners om te doen wat nodig is in het dagelijks leven zonder dat hierbij blijvende hulp of voorzieningen nodig zijn. Het gaat om het oplossen van problemen door inwoners zelf, door mantelzorg en/of door de nabije omgeving van vrienden en familie. De inwoner heeft ook een eigen verantwoordelijkheid. Hij zal actief moeten bedenken welke oplossingen en mogelijkheden er zijn en welke inspanningen hij daarbij zelf kan leveren.

De eigen verantwoordelijkheid komt niet alleen tot uitdrukking op het moment dat de hulpvrager al belemmeringen heeft, maar ook daarvoor al, door bijvoorbeeld te anticiperen op een levensfase waarin belemmeringen niet ongebruikelijk meer zijn.

Een jong stel bereidt zich bijvoorbeeld voor op een levensfase waarin het kinderen krijgt en zij hiervoor kosten moet maken in verband met de aanschaf van de benodigde babyartikelen of een verhuizing naar een grotere woning. Op diezelfde wijze zal een ieder zich ook moeten voorbereiden op wat veelal hoort bij het ouder worden: de behoefte aan een kleinere woning in verband met het vertrek van kinderen, de nabijheid van winkels en een gelijkvloerse woning in verband met verminderde mobiliteit of een woning zonder of met een kleinere tuin in verband met het onderhoud daarvan.

Het gebruik maken van de eigen kracht betekent ook dat de hulpvrager zelf voorziet in de kosten/voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn (zie 8). Een hulpvrager wordt geacht hiervoor op eigen kracht zorg te dragen.

“Eigen verantwoordelijkheid” veronderstelt ook dat de hulpvrager zich voldoende verzekert, bijvoorbeeld door een passende aanvullende ziektekostenverzekering af te sluiten die aansluit bij de situatie van de hulpvrager.

6 Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen die aan de verstrekking van een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015 vooraf gaan. Voorliggende voorzieningen zijn onder andere:

  • -

    Voorzieningen op grond van de Zorgverzekeringswet (ZVW).

  • -

    Een verblijfsindicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).

  • -

    Hulpmiddelen en vervoer in de werksituatie (UWV/werkgever)

In de Wmo 2015 staat dat het college een maatwerkvoorziening kan weigeren als de belanghebbende burger in aanmerking komt voor een indicatie op grond van de Wlz. Het is zelfs mogelijk een Wmo-voorziening te weigeren, als er redenen zijn om aan te nemen dat de hulpvrager mogelijk aanspraak heeft op de Wlz maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een indicatie.

Een duidelijke afbakening ten opzichte van andere wetten is gewenst. In de praktijk blijkt dat de overgang van Wmo naar Wlz vaak vloeiend verloopt. Een hulpvrager die bij de Wmo een aanvraag doet voor persoonlijke verzorging of verpleging op grond van somatische beperkingen wordt bijvoorbeeld verwezen naar zijn zorgverzekeraar. Een belanghebbende burger die een beroep doet op extramurale ondersteuning van de Wmo maar dusdanige zware beperkingen heeft dat thuis wonen niet langer verantwoord is, wordt doorverwezen naar het Centraal Indicatieorgaan Zorgverzekeringen (CIZ) voor een Wlz indicatie.

Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de algemene voorziening als voorliggend op de maatwerkvoorziening toereikend en passend is. Is dat het geval dan wordt er op grond van de Wmo ook geen maatwerkvoorziening verstrekt. Verder wordt ook geen maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 verstrekt, als een hulpvrager geen gebruik wenst te maken van de voorliggende voorziening. Of de belanghebbende burger daadwerkelijk gebruik maakt van een voorliggende voorziening, behoort immers tot de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende burger.

7 Algemene voorziening

Een algemene voorziening is in de wet als volgt gedefinieerd:

Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die vrij toegankelijk zijn. Wel kunnen er globale restricties en toegangscriteria worden gesteld. Bijvoorbeeld aan de frequentie waarmee de voorziening wordt bezocht of dat men behoort tot de doelgroep waarvoor de voorziening is bedoeld.

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn het openbaar vervoer, het aanbod in wijk- en buurtcentra en kortdurende ondersteuning door het wijkteam.

8 Algemeen gebruikelijk

Algemeen gebruikelijk ziet enerzijds op voorzieningen en anderzijds op kosten.

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die niet bij wet, waaronder de Wmo 2015, wordt aangeboden en die, indien voorhanden, in redelijkheid een oplossing kan bieden voor de ondersteuningsbehoefte van de hulpvrager. Het gaat hierbij om voorzieningen zoals een boodschappendienst, een maaltijdvoorziening, gemaksdiensten die via een thuisorganisatie worden aangeboden, hondenuitlaatdienst, klussendienst, niet-wettelijke kinderopvang, voorzieningen die via een aanvullende ziektekostenverzekering worden aangeboden, alarmering etc.

Daarnaast kan het gaan om voorzieningen die:

  • -

    niet speciaal zijn bedoeld voor mensen met een beperking;

  • -

    in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • -

    niet meer kosten dan een vergelijkbaar product.

Te denken valt hierbij aan voorzieningen zoals een verhoogd toilet, een 1-greeps mengkraan, een elektrische of inductiekookplaat en een fiets met trapondersteuning.

Daarnaast zijn er kosten waarmee een hulpvrager te maken krijgt, die algemeen gebruikelijk zijn en niet specifiek zijn voor iemand met een beperking. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de kosten die samenhangen met het gebruik van een algemeen gebruikelijke voorziening of algemene voorziening, of de kosten van een verhuizing.

Er zal in relatie tot de hulpvrager bekeken worden of de voorziening of de kosten algemeen gebruikelijk zijn.

Zo zijn bijvoorbeeld de kosten van een fiets met trapondersteuning voor een kind niet algemeen gebruikelijk, maar wel voor een (bijna) volwassene. De kosten van het gebruik van de eigen auto zijn wel algemeen gebruikelijk voor de middellange en lange afstanden, maar niet voor de bestemming op zeer korte afstand waar iemand zonder beperkingen lopend of op de fiets naar toe zou gaan.

Het is de hulpvrager of zijn mantelzorger/clientondersteuner die moet aantonen dat een algemeen gebruikelijke voorziening voor hem niet tot de (financiële) mogelijkheden behoort.

Als er sprake is van een plotseling optredende, onvoorziene noodzaak kunnen voorzieningen of kosten, die normaal gesproken als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt, dat toch niet zijn. Zo is een verhuizing die plotseling noodzakelijk is omdat iemand een hersenbloeding heeft gekregen, niet algemeen gebruikelijk. Hetzelfde kan gelden als een voorziening plotseling noodzakelijk is die een algemeen gebruikelijk middel (bijvoorbeeld een fiets), die recentelijk is aangeschaft, van de persoon vervangt.

9 Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp wordt in de wet als volgt gedefinieerd:

hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten

In het verlengde daarvan wordt een gebruikelijke hulpverlener als volgt gedefinieerd:

partner, ouder, inwonend kind of andere huisgenoot die de normale dagelijkse hulp biedt aan een partner, kind of andere huisgenoot

Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde ondersteuning bieden, is een persoon niet aangewezen op ondersteuning in de vorm van dienstverlening vanuit de gemeente. Voor gebruikelijke hulp is dus geen indicatie mogelijk.

De ondersteuning die deze gebruikelijke hulp in omvang en intensiteit overstijgt, wordt als mantelzorg gezien (zie 10).

Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Zo is bij kinderen (met name onder de 18 jaar) belangrijk dat er extra aandacht is voor overbelasting.

Wat in redelijkheid mag worden verwacht is mede afhankelijk van de intensiteit en verwachte duur van de ondersteuningsbehoefte.

Uitzonderingen:

  • -

    voor zover een partner, kinderen of andere huisgenoten geobjectiveerde beperkingen hebben en/of kennis/vaardigheden missen om gebruikelijke ondersteuning binnen dit resultaatgebied ten behoeve van de hulpvrager uit te voeren en deze vaardigheden (nog) niet kunnen aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht. Hierbij speelt bijvoorbeeld de leeftijd van het kind een rol.

  • -

    voor zover een partner, kind en/of andere huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:

    • a.

      Wanneer voor de partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend.

    • b.

      De partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot moet bereid zijn maatschappelijke activiteiten te beperken, voor zover dat redelijkerwijs verwacht mag worden.

Wat onder gebruikelijke hulp wordt verstaan, wordt verder uitgewerkt in de volgende hoofdstukken.

10 Mantelzorg

Mantelzorg wordt in de wet als volgt gedefinieerd:

Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

Mantelzorg overstijgt in tijd en/of intensiteit, wanneer het door inwonende partners, kinderen of andere huisgenoten wordt geleverd, het niveau van gebruikelijke hulp.

Anderzijds kan mantelzorg ook door niet inwonende familieleden of personen uit het netwerk van de persoon worden geleverd. Bijvoorbeeld door uitwonende kinderen, vrienden of andere personen uit het sociaal netwerk van de persoon.

De taken die een mantelzorger uitvoert zijn, in tegenstelling tot gebruikelijke hulp, in principe wel indiceerbaar. Dit impliceert dat die hulp alsnog wordt verstrekt als de mantelzorg zou wegvallen. De indicatiesteller bepaalt voor hoeveel professionele zorg iemand in aanmerking komt. De mate waarin mantelzorgers bereid en in staat zijn een deel van deze zorg te bieden, is bepalend voor het aantal uren professionele zorg dat iemand uiteindelijk krijgt. Hierbij speelt de draagkracht van mantelzorgers een rol. Deze is niet voor iedereen gelijk. Voor de ene persoon zal het bieden van één uur zorg per dag het maximum zijn dat hij of zij kan dragen, terwijl voor een ander de grens hoger kan liggen. Deze verschillen worden in belangrijke mate bepaald door de persoonlijke omstandigheden van de mantelzorger (leeftijd, gezinssituatie, eigen gezondheid et cetera). Bij het indicatieproces kan de mantelzorger aangeven welke ondersteuning hij nodig heeft om mantelzorg te kunnen bieden.

11 Begrip (zelf)regie

Bepalend bij o.a. de juiste keuze voor de maatwerkvoorziening “hulp bij het huishouden” is de vraag in hoeverre de hulpvrager of een persoon uit zijn netwerk in de directe omgeving in staat is tot het voeren van regie. Met het netwerk in de directe omgeving worden personen bedoeld die tot de leefeenheid van de hulpvrager behoren, dus ook woonachtig zijn op hetzelfde adres.

De definitie van “regie” in de Van Dale is: ‘de leiding hebben”. Kennisinstituut en adviesbureau Movisie hanteert voor regie de volgende definitie: “het richting geven aan het leven, ook wanneer men een beroep op anderen moet doen voor steun bij zelfredzaamheid of participatie”.

Zelfregie gaat dus om zelf beslissen over het leven en eventuele ondersteuning daarbinnen. Het gaat om zelf bepalen, niet om zelf doen.

Als de hulpvrager in staat is tot zelfregie is de relatie tussen hulpvrager en ondersteuner anders dan wanneer de hulpvrager hier niet toe in staat is. De hulpvrager zit niet achterover, maar heeft een actieve rol bij het bepalen van de noodzakelijke ondersteuning. De hulpvrager is wel in staat oplossingen te bedenken voor problemen, maar kan deze niet altijd zelf uitvoeren. In deze situatie zal de hulpvrager dus ook opdrachten (kunnen) geven aan de ondersteuner.

12 Langdurig noodzakelijk

De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter compensatie van beperkingen. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor compensatie moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor de hulpvrager niet kan deelnemen aan het leven van alledag. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt de terminale levensfase verstaan. Voor sommige maatwerkvoorzieningen, bijvoorbeeld hulp bij het huishouden, kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen.

Als de verwachting is dat belanghebbende na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.

13 Goedkoopste adequate voorziening

Dit begrip was ontleend aan de praktijk van de voormalige Wet voorzieningen gehandicapten en werd zowel in de AWBZ als de Wmo toegepast. De gemeente mag de voorziening die het goedkoopst adequaat is inzetten. Dit begrip betekent zoveel als dat de voorziening doelmatig moet zijn. Het begrip heeft zowel betrekking op een voorziening in natura als op een persoonsgebonden budget (pgb).

Dat de voorziening doelmatig moet zijn, betekent ook dat het begrip ‘goedkoop’ bij de beoordeling niet in absolute zin worden uitgelegd. Zo kan een in aanschaf duurdere voorziening bijvoorbeeld langer meegaan en dus uiteindelijk goedkoper zijn.

De begrippen “goedkoopst” en “adequaat” moeten in onderlinge samenhang worden bezien. De volgorde waarin deze begrippen zijn geplaatst, betekent niet dat in de afweging die bij het verstrekken van een bepaalde voorziening wordt gemaakt, de hoogte van de kosten van de voorziening voorop staat en pas in tweede instantie wordt gekeken naar het feit of de voorziening als compensatie kan worden aangemerkt. “Goedkoopst adequaat” betekent dat een voorziening altijd adequaat moet zijn. Pas als er meerdere adequate voorzieningen zijn, kan de goedkoopste adequate voorziening worden gekozen.

Een hulpvrager die een duurdere voorziening wenst dan de voorziening die het goedkoopst adequaat is, betaalt de meerkosten zelf.

Voor het vervoer van en naar de dagbesteding kan het principe goedkoopst adequaat tot gevolg hebben dat een hulpvrager die naar een andere dagbestedingslocatie wil dan een geschikte voorziening die het dichtst bij zijn woonplaats is gevestigd, de meerkosten van het vervoer zelf moet betalen.

14 Vertegenwoordiger

Een vertegenwoordiger is op grond van de definitie in de Wmo 2015 de persoon of rechtspersoon die een hulpvrager vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

Op grond van de wet kunnen als vertegenwoordiger optreden de curator, mentor of gevolmachtigde van de hulpvrager. De bewindvoerder staat hier niet bij. De bewindvoerder kan alleen als vertegenwoordiger optreden als deze is gevolmachtigd door de hulpvrager. Curatele, bewind en mentorschap zijn verschillende maatregelen om mensen te beschermen die zelf geen goede beslissingen kunnen nemen. Bijvoorbeeld door een verstandelijke beperking, verslaving of dementie. Bewind is bedoeld voor wie zijn financiële zaken niet zelf kan regelen. Mentorschap gaat over het nemen van beslissingen over de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de betrokkene. Curatele is bedoeld voor mensen die hun financiële en persoonlijke zaken niet zelf kunnen regelen. Die mensen zijn handelingsonbekwaam.

Curatele, bewind en mentorschap kunnen worden aangevraagd bij de kantonrechter.

Als een curator, mentor of gevolmachtigde ontbreekt, kunnen ook als vertegenwoordiger optreden:

  • -

    echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel van de hulpvrager; dan wel (als deze ontbreekt);

  • -

    diens ouder, kind, broer of zus.

Deze personen kunnen echter niet als vertegenwoordiger optreden als de hulpvrager dat niet wenst.

Om die reden zal geprobeerd moeten worden om zoveel mogelijk een schriftelijke machtiging te vragen van de hulpvrager.

Een buurvrouw, vriend of kennis, kan alleen als vertegenwoordiger optreden als deze expliciet door de hulpvrager is gevolmachtigd.

15 Leefeenheid

Onder leefeenheid wordt verstaan het geheel aan personen, daaronder begrepen de echtgenoot en kinderen, waarmee de persoon op hetzelfde adres woonachtig is, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangerrelatie.

16 Leefomgeving

In de nieuwe Wmo staan participatie en zelfredzaamheid centraal. Participatie betekent ‘deelname aan het maatschappelijk verkeer’ (van mensen met een beperking of psychische problematiek). Zelfredzaamheid betekent ‘in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden’. De ondersteuning is er op gericht, dat burgers zolang mogelijk in de eigen leefomgeving (begrip komt uit de Wmo 2015; daarmee wordt bedoeld dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen.) kunnen blijven. Het begrip “leefomgeving” is geen strak omlijnd begrip; het zal meestal gaan om de wijk of het dorp waar iemand woont. In het kader van vervoer wordt de leefomgeving gezien als het gebied in een straal van 15 à 30 kilometer rondom de woning. De ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie wordt zo dicht mogelijk bij de burger en zijn omgeving zelf gelegd.

Hoofdstuk 2 Melding, onderzoek en aanvraag

1 Inleiding

De wet schrijft voor dat, zodra een persoon zich meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, er een onderzoek moet worden uitgevoerd. In dit hoofdstuk wordt uitgewerkt hoe de melding en het onderzoek plaatsvinden.

2 Hulpvraag

Een hulpvraag kan door of namens een hulpvrager worden gedaan en kan binnen komen bij:

  • -

    Het gebiedsgerichte team/wijkteam in de buurt waar de persoon woont;

  • -

    De huisarts;

  • -

    Digitaal via het digitale loket;

  • -

    Gemeentelijke loket of CJG;

Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor de hulpvrager om het ondervonden probleem op te lossen. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt dan volgt een melding.

3 Melding

Algemeen

Indien een aanvraagformulier ingeleverd wordt zonder voorafgaande melding dan wordt het aanvraagformulier als meldingsformulier aangemerkt en het verzoek om ondersteuning als melding in behandeling genomen. De hulpvrager wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Een melding komt binnen bij het gemeentelijke loket of bij het gebiedsgerichte team/wijkteam. Als tijdens de vraagverkenning is gebleken dat de melding twee of meer domeinen overstijgt, of een complexe situatie betreft, dan wordt de melding doorgeleid naar het gebiedsgerichte team/wijkteam.

Een melding kan door of namens de hulpvrager worden gedaan. De wetgever schrijft niet voor wie allemaal een melding kunnen doen. Het hoeft niet perse te gaan om een vertegenwoordiger (zie 14 in het vorige hoofdstuk) van de hulpvrager, maar het kan ook gaan om bijvoorbeeld de buurvrouw, een arts of een kind. Met een melding maakt de hulpvrager duidelijk dat hij behoefte heeft aan ondersteuning bij het oplossen van een probleem. Met andere woorden de hulpvrager ondervindt belemmeringen in zijn zelfredzaamheid of participatie.

De hulpvrager ontvangt een bevestiging van de melding, waarin aangegeven wordt dat de hulpvrager de mogelijkheid heeft om vóór het nadere onderzoek, uiterlijk binnen zeven dagen na melding, een persoonlijk (ondersteunings)plan (zoals bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 Wmo 2015) te overhandigen waarin gemotiveerd aangegeven is welke ondersteuning volgens de hulpvrager nodig is. Het college wijst de hulpvrager en diens mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van de kosteloze cliëntondersteuning. Op de melding volgt een gesprek, het zogenaamde keukentafelgesprek, gepland door de toegewezen Wmo consulent. Als de hulpvrager van plan is zelf een persoonlijk ondersteuningsplan in te dienen, dan houdt de Wmo consulent daar rekening mee met het plannen van het eerste gesprek.

4 Vooronderzoek

De Wmo consulent verzamelt vooraf alle informatie die voor de gemeente al beschikbaar is. Voordat het gesprek start legitimeert de hulpvrager zich met een geldig legitimatiebewijs (identiteitskaart of paspoort). Van de hulpvrager wordt verwacht, dat hij zelf proactief is en ook ter voorbereiding op het gesprek informatie bij de hand heeft.

Als er sprake is van een hulpvrager die al bekend is in het kader van de Wmo 2015, wordt voorkomen dat de hulpvrager opnieuw gegevens moet verstrekken die al bij de gemeente bekend zijn. Wel zal de Wmo consulent de bij de gemeente bekende gegevens doorlopen, om te zien in hoeverre deze nog actueel zijn.

Het onderzoek zal zich dan vooral richten op de wijzigingen die er sinds de vorige melding in de situatie van de hulpvrager zijn opgetreden en de aanvullende hulpvraag.

5 Het gesprek

Het (keukentafel) gesprek is een van de belangrijkste onderzoeken naar de persoonlijke situatie van belanghebbende. Op basis van de gegevens die uit het “keukentafelgesprek” naar voren komen kan verder onderzoek noodzakelijk zijn om te bepalen of belanghebbende een maatwerkvoorziening op basis van de Wmo nodig heeft. Zo’n onderzoek vindt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken plaats. Samen met de hulpvrager zal worden besproken en onderzocht op welke wijze het beoogd resultaat kan worden bereikt.

Het netwerk wordt zoveel mogelijk betrokken bij het gesprek. Als de hulpvrager een mantelzorger is wordt met de mantelzorger en zo mogelijk met de verzorgde geïnventariseerd welke belemmeringen de belanghebbende ondervindt bij de uitvoering van de mantelzorg.

Na het voeren van een gesprek kan een hulpvrager, indien van toepassing een aanvraag indienen voor een maatwerkvoorziening.

5.1 Oplossingsgericht werken en het drie kolommenmodel

Tijdens het gesprek wordt met behulp van de methode ‘oplossingsgericht werken en het drie kolommenmodel’ (bijlage 1 een voorbeeld van het driekolommenmodel) structuur gegeven aan de oplossingsgerichte bevraging en bevat als het ware het absolute minimum aan waar we het over moeten hebben:

Kolom A. dit zijn de problemen/zorgen

Kolom B. dit gaat er goed

Kolom C. dit moet er gebeuren en zo kan het resultaat bereikt worden: kolom C 1: voorliggende voorzieningen

Kolom C 2: algemene voorziening of maatwerkvoorziening

5.2 Inventarisatie persoonlijke situatie

In het gesprek zal allereerst met de hulpvrager worden geïnventariseerd welke problemen en behoeften de hulpvrager heeft, toegespitst op activiteiten in de woning en in het huishouden, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich verplaatsen per vervoermiddel in de directe woon- en leefomgeving (verplaatsing in een straal van 15 tot 30 kilometer rond de woning) en bij het ontmoeten van medemensen het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden. Uit het gesprek moet duidelijk worden om welke behoeften het precies gaat, zoals het bezoeken van een (bepaalde) kerk, het gaan winkelen, familiebezoek, ondernemen activiteiten, begeleiding of dagbesteding, etc.

Daarnaast worden de persoonskenmerken van de hulpvrager bekeken: om wat voor soort hulpvrager gaat het? Relevante persoonskenmerken kunnen, afhankelijk van de belemmeringen die de persoon heeft, bijvoorbeeld zijn:

  • -

    de leeftijd;

  • -

    de gezondheidssituatie;

  • -

    de mate waarin een persoon actief is geweest voordat hij geconfronteerd werd met zijn beperkingen;

  • -

    de zelfstandigheid en leerbaarheid van de hulpvrager.

Tijdens het gesprek worden de verschillende levensdomeinen langs gelopen. Als dit onderdeel van het gesprek afgerond is, moet zorgvuldig worden samengevat wat de conclusies zijn, zowel wat betreft datgene dat/wat (nog) wel gedaan kan worden, als datgene waartoe men niet meer in staat is. Deze samenvatting dient in een schriftelijke weergave van gesprek te worden vastgelegd, zodat deze herlezen kan worden en hulpvrager en Wmo consulent dit gesprek kunnen onderschrijven.

5.3 Formuleren van het te bereiken resultaat

De volgende stap is het formuleren van het te bereiken resultaat. Dit te bereiken resultaat kan op één of op meerdere terreinen zijn gelegen. Een voorbeeld: wie door een functiebeperking niet in staat is zich lokaal te verplaatsen heeft wellicht wel de wens naar familie te gaan, die in een naburige wijk woont. Daarnaast kan de wens bestaan om zelf boodschappen te doen. Bovendien kan de hulpvrager de wens hebben naar het gemeentehuis te gaan om bij een politieke partij actief zijn. Het te bereiken resultaat kan dan omschreven worden als: bereiken van bestemmingen.

5.4 Rol eigen verantwoordelijkheid, en mogelijkheden bij het samenstellen van het arrangement

Als de belemmeringen, behoeften en voorkeuren van de hulpvrager in beeld zijn, is de volgende stap om in kaart te brengen wat binnen het vermogen van de hulpvrager ligt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie te komen.

Kan de hulpvrager bijvoorbeeld door het doen van vrijwilligerswerk wat doen aan zijn participatieprobleem? Is hij in staat de boodschappenservice te gebruiken voor zijn boodschappen? Kan hij door het anders organiseren van zijn leven misschien geholpen worden? Kan de hulpvrager verhuizen naar een meer geschikte woning, zodat hij makkelijker uit de voeten kan in zijn woning, maar ook minder problemen heeft om de deur uit te gaan?

Kan de hulpvrager met wat simpele hulpmiddelen, verkrijgbaar in bijvoorbeeld de bouwmarkt, een winkel voor huishoudelijke artikelen of een zelfzorgwinkel, zijn belemmeringen oplossen? Biedt een fiets met trapondersteuning een oplossing voor zijn vervoersprobleem?

Met andere woorden: in hoeverre kan de hulpvrager zijn eigen kracht aanspreken, al dan niet door gebruik te maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen? Daarnaast is hierbij ook van belang in hoeverre de inzet van gebruikelijke hulp of mantelzorg een bijdrage kan leveren.

Als de hulpvrager niet in staat is zelf in de maatregelen te voorzien, komt het voor dat de hulpvrager door het eigen bijdrage systeem een voorziening in feite helemaal zelf zal betalen.

Dit geldt met name bij een hoger inkomen en/of vermogen. Dit kan betekenen dat een hulpvrager alsnog besluit zelf over te gaan tot aanschaf van de voorziening.

Het is ook mogelijk dat men de voorziening weliswaar zelf zal moeten betalen via een eigen bijdrage, maar niet in staat is of opziet tegen het proces van aanschaffen van de voorziening. In dat geval kan de gemeente hierbij ondersteuning bieden of kan de gemeente hiervoor een derde inschakelen (bijv. een vrijwilliger). Voor een advies en/of aanschaf kan men ook gebruikmaken van de expertise van een ergotherapeut.

5.5 Samenhang in ondersteuning

Bij de hulpvrager moet ook worden geïnformeerd of hij op andere terreinen binnen het sociale domein zorg, ondersteuning of diensten ontvangt. Te denken valt aan ondersteuning ten laste van de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg of op grond van de Participatiewet of Jeugdwet. Maar er moet ook worden onderzocht in hoeverre dergelijke ondersteuning wenselijk zou zijn.

Op deze wijze kan, als ondersteuning vanuit de Wmo 2015 nodig blijkt, samenhang worden geboden in het totaalpakket van ondersteuning dat de hulpvrager ontvangt.

5.6 Bijdragen in de kosten

De hulpvrager zal ook geïnformeerd worden over de eventuele financiële bijdrage die hij is verschuldigd als er gebruik wordt gemaakt van een ondersteuningsaanbod van de gemeente. Aangezien de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening niet tot de bevoegdheid behoort van het dagelijks bestuur, maar van het CAK, kan de Wmo consulent ten aanzien hiervan slechts globaal en onder voorbehoud informatie verstrekken en zo nodig verwijzen naar (de website van) het CAK. In ieder geval wordt wel door de Wmo consulent duidelijk gemaakt voor welke voorzieningen er een eigen bijdrage verschuldigd is en waar de hoogte van de eigen bijdrage van afhankelijk is. Ook als er een andersoortige bijdrage dan een eigen bijdrage wordt gevraagd, zoals voor het collectief vervoer (Regiotaxi), wordt de hulpvrager hiervan op de hoogte gesteld.

5.7 Keuze voor een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget

Als er aanspraak is op een maatwerkvoorziening, wordt de hulpvrager geïnformeerd over de mogelijkheid van zorg in natura of een persoonsgebonden budget (pgb). Daarbij zal de hulpvrager worden gewezen op de voorwaarden om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen, alsmede de rechten en plichten die hieraan zijn verbonden.

De Wmo consulent informeert de hulpvrager over het format waaraan het ondersteuningsplan,- en budgetplan moet voldoen. Daarnaast informeert de Wmo consulent de hulpvrager op zijn verzoek over de maximale budgetten die voor de ondersteuning waarvoor hij een PGB wil aanvragen van toepassing zijn, alsmede de eisen die worden gesteld aan formele en informele ondersteuning.

De Wmo consulent onderzoekt daarnaast of de hulpvrager zal kunnen voldoen aan de eisen die de wetgever en de gemeente aan de ondersteuning met een PGB stellen.

De hulpvrager wordt geadviseerd het zorg- en budgetplan op te stellen en aan de Wmo consulent ter toetsing te overleggen tijdens de onderzoeksfase, zodat deze eventueel nog besproken en bijgesteld kan worden en de resultaten van deze toetsing meegenomen kunnen worden in het verslag. Dit kan echter pas op het moment dat er een formeel akkoord is op de toekenning van een maatwerkvoorziening.

Daarnaast informeert de Wmo consulent de hulpvrager, indien van toepassing, welke aanbieders van ondersteuning voor hem in het gebied waar hij woont beschikbaar zijn.

5.8 Het samenstellen van arrangementen

Met het geformuleerde te bereiken resultaat kan vervolgens beoordeeld worden in hoeverre dat resultaat te bereiken is door gebruik te maken van inzet door het eigen netwerk, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en/of collectieve voorzieningen, of zaken die verstrekt kunnen worden op basis van andere voorliggende wettelijke regelingen (artikel 2 Wmo). Als aan de hand van het te behalen resultaat beoordeeld is welke eventuele eigen oplossingen, welke algemeen gebruikelijke voorzieningen, welke algemene voorzieningen en welke collectieve voorzieningen mogelijk bij kunnen dragen aan het te behalen resultaat, kan nog beoordeeld worden of er maatwerkvoorzieningen noodzakelijk zijn die hieraan bijdragen. Naast creativiteit bij het op een rij zetten van de mogelijke oplossingen is ook kennis van de sociale kaart in de eigen gemeente en de regio van belang.

5.9 Het vaststellen van het arrangement

In de afspraken na afloop van het gesprek wordt vastgelegd welk arrangement moet leiden tot het te behalen resultaat. In feite is dit het eind van het gesprek rond de keukentafel. In gezamenlijkheid is bepaald wat, op basis van de beperkingen van betrokkene, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en voorkeuren, het te bereiken resultaat zou moeten zijn en op welke wijze dit te bereiken resultaat ingevuld zou kunnen worden. Op dit punt zal ook beoordeeld moeten worden of er sprake moet zijn van een aanvullend onderzoek bijvoorbeeld een medisch advies of ander deskundigenadvies.

6 Het verslag

De Wmo consulent zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Uit het verslag blijkt welke resultaten bereikt moeten worden en door wie. Binnen 5 werkdagen na het gesprek verstrekt de Wmo consulent aan de hulpvrager een verslag van de uitkomsten van het onderzoek. Als hieruit de noodzaak blijkt voor een maatwerkvoorziening, dan dient de hulpvrager het verslag te voorzien van een handtekening. Het ingevulde en ondertekende verslag dient als basis voor de aanvraag van de maatwerkvoorziening. Opmerkingen of latere aanvullingen van de hulpvrager worden aan het verslag toegevoegd.

Indien de aanmelding tot een maatwerkvoorziening leidt en de cliënt stemt in met de toekenning van de maatwerkvoorziening voor dienstverlening zoals hulp bij het huishouden of begeleiding dan stuurt het college het verslag van de uitkomsten van het onderzoek naar de zorgaanbieder van voorkeur.

De zorgaanbieder maakt binnen tien dagen een afspraak met de cliënt voor een gesprek over de activiteiten welke nodig zijn om het resultaat te behalen. Het resultaat van dit gesprek wordt vastgelegd in het zogeheten ondersteuningsplan (bijlage 2). De cliënt en zorgaanbieder ondertekenen het ondersteuningsplan. Het ondertekende ondersteuningsplan dient als basis voor de aanvraag van de maatwerkvoorziening.

7 Aanvraag

Een aanvraag is een aanvraag zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

7.1 Aanvraag schriftelijk

De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet schriftelijk worden ingediend.

Als de hulpvrager een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indient, is hij verplicht ook het gespreksverslag voor gezien of akkoord te ondertekenen.

Een aanvraag kan pas worden ingediend als het onderzoek is afgerond. Is het onderzoek niet binnen zes weken afgerond, dan mag de hulpvrager wel een aanvraag indienen.

Zie punt 7.5 voor de situatie dat de hulpvrager een aanvraag indient zonder dat er een melding heeft plaatsgevonden.

7.2 Ingezetene

Een persoon heeft slechts recht op een maatwerkvoorziening (of PGB) voor zover hij ingezetene is van de gemeente Schouwen-Duiveland.

Artikel 1:10 Het college bepaalt dat de woonplaats van iemand zich bevindt te zijner woonstede, en bij gebrek van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Het gaat om waar iemand werkelijk woont, de plaats waar iemand niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens met het plan om, als dat doel is bereikt, terug te keren.

Artikel 1:11 Het college bepaalt dat een natuurlijk persoon zijn woonstede verliest door daden waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven. Iemand wordt vermoed zijn woonstede te hebben verplaatst, wanneer hij daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze kennis heeft gegeven aan de gemeentebesturen.

Normaal gesproken komen woonplaats, inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP, voorheen GBA) en feitelijke verblijfplaats overeen en is dus duidelijk wat de woonplaats is.

Als iemand 2 adressen heeft, bijvoorbeeld een woning en een vakantieadres, of een woning en een revalidatiecentrum, dan is van belang waar de persoon staat ingeschreven en of hij de intentie heeft terug te keren naar dit adres. Door een tijdelijk verblijf in een instelling of een tijdelijk verblijf op een vakantieadres verliest iemand derhalve niet direct zijn woonplaats/ingezetenschap.

Als bij de persoon iemand staat ingeschreven die daar feitelijk niet woont, komt dat voor rekening en risico van de aanvrager. Als er in het BRP medebewoners staan ingeschreven die als huisgenoot kunnen worden aangemerkt, wordt hiermee rekening gehouden in het onderzoek. Het is aan de persoon om er zorg voor te dragen dat personen die feitelijk niet bij hem wonen, worden uitgeschreven.

Als uit onderzoek blijkt dat er bij een persoon iemand inwoont die kan worden aangemerkt als huisgenoot, wordt hiermee bij de vaststelling van het recht op hulp bij het huishouden rekening gehouden, ook al staat de medebewoner in het BRP niet ingeschreven op het betreffende adres.

7.3 Aanvraag persoonsgebonden budget

Als een hulpvrager de ondersteuning in de vorm van dienstverlening voor één of meerdere resultaatgebieden door middel van een persoonsgebonden budget zelf wenst in te kopen, moet hij bij zijn aanvraag een ondersteuningsplan overleggen, op basis van het format dat hem hiervoor is verstrekt.

Daarnaast sluit hij een overeenkomst af met de door hem gewenste aanbieder(s).

Hiervoor stelt de Sociale Verzekeringsbank modellen ter beschikking.

Voor een PGB voor andere vormen van ondersteuning, bijvoorbeeld voor een woningaanpassing of een hulpmiddel gelden afwijkende voorwaarden. Dit is opgenomen in het hoofdstuk “overige maatwerkvoorzieningen”.

7.4 Afhandelingstermijn aanvraag

De afhandelingstermijn voor de aanvraag bedraagt 2 weken (artikel 2.3.5, lid 2 Wmo 2015).

Opschorting beslistermijn

Als de hulpvrager voor de afhandeling van zijn aanvraag nog gegevens moet overleggen, dan wordt hem dat schriftelijk gevraagd, met vermelding van de termijn waarbinnen hij die gegevens moet overleggen. De afhandelingstermijn wordt opgeschort zolang de hulpvrager de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. Als de gegevens niet binnen de termijn zijn verstrekt, kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld als deze gegevens wezenlijk zijn voor de afhandeling van de aanvraag.

De beslis-/afhandelingstermijn kan eveneens worden opgeschort:

als er informatie uit het buitenland moet komen, die onmisbaar is om te kunnen beslissen;

als de hulpvrager schriftelijk instemt met uitstel (telefonische afspraken over uitstel schriftelijke bevestigen);

als de vertraging aan de hulpvrager kan worden toegerekend;

als het door overmacht onmogelijk is te beslissen.

Verlengen beslistermijn

De beslistermijn van 2 weken kan niet worden verlengd. Het gaat hier om een wettelijke termijn. Immers de termijn van 2 weken is bepaald in de Wmo 2015 (artikel 2.3.5, lid 2). In gevallen waarin een wettelijke beslistermijn geldt, moet deze termijn in acht worden genomen, tenzij de wet zelf nog een mogelijkheid tot verlenging of verdaging biedt. De Wmo 2015 biedt geen mogelijkheid de termijn van 2 weken te verlengen of te verdagen.

De hulpvrager moet wel op de hoogte worden gesteld dat zijn aanvraag niet binnen 2 weken zal worden afgehandeld. In de brief moet tevens een zo kortmogelijke termijn worden genoemd, waarbinnen hij de beslissing kan verwachten (artikel 4:14, lid 1 Awb). Met deze mededeling wordt echter nadrukkelijk géén verlenging van de beslistermijn bewerkstelligd.

7.5 Aanvraag zonder meldingsprocedure

Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening (of PGB) kan door een hulpvrager alleen worden gedaan als het volledige onderzoek is afgerond, tenzij:

het onderzoek niet is uitgevoerd binnen 6 weken;

er naar het oordeel van de Wmo consulent die de aanvraag in behandeling neemt sprake is van een spoedeisende situatie.

In de wet staat geen termijn genoemd waarbinnen een aanvraag moet zijn gedaan na afronding van het onderzoek.

Als er naar de mening van de Wmo consulent een dusdanig lange termijn zit tussen afronding onderzoek en indiening aanvraag, dat er twijfels zijn of het onderzoeksverslag nog actueel genoeg is, zal dit met de hulpvrager worden besproken. Daarbij wordt ook de reden gevraagd waarom de hulpvrager zo lang heeft gewacht met het indienen van zijn aanvraag en hoe hij de situatie in de tussentijd heeft opgelost.

De Wmo consulent kan er, afhankelijk van zijn bevindingen, voor kiezen het onderzoek volledig opnieuw te doen, dan wel het verslag met de hulpvrager door te lopen om te bezien in hoeverre er nog wijzigingen zijn. Dit (aanvullende) verslag wordt aan de hulpvrager verstrekt.

Als een hulpvrager een aanvraag indient terwijl er geen sprake is geweest van een melding èn er is ook geen sprake is van een spoedeisende situatie dan wordt de aanvraag aangemerkt als een melding. De hulpvrager wordt ervan op de hoogte gesteld dat de aanvraag te vroeg is ingediend en aangemerkt is als melding. Dit betekent dat er eerst een gesprek/onderzoek wordt gestart. Indien de persoon geen onderzoek wil dan neemt het college de aanvraag in behandeling en wel door een afwijzing te sturen.

8 Hulpvrager meldt zich rechtstreeks bij medipoint

Wanneer een hulpvrager een probleem heeft met betrekking tot de zelfredzaamheid in de woning, het vervoer in de leefomgeving, of het verplaatsen in de woonomgeving, heeft hij de mogelijkheid zich rechtstreeks te wenden tot de hulpmiddelenleverancier Medipoint. De hulpmiddelenleverancier is gemandateerd om samen met de hulpvrager te bepalen welk hulpmiddel leidt tot een oplossing voor het ondervonden probleem. De werkwijze is beschreven in het Handboek Wmo-hulpmiddelen Oosterschelderegio.

9 Beschikking

De hulpvrager ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 binnen 2 weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking (art. 4.13 lid 1 Awb jo art. 2.3.5 lid 2). Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, wordt de aanvrager daarvan bij brief in kennis gesteld en wordt een zo kort mogelijke termijn genoemd waarbinnen hij de beslissing kan verwachten (art. 4.14, lid 1 Awb.)

In de beschikking staat: de aanvraagdatum, de beslissing, de geldigheidsduur, de motivering van de beslissing, de eigen bijdrage en informatie over de effectuering van het besluit. In de beschikking voor dienstverlening wordt verwezen naar de afspraken welke gemaakt zijn in het ondersteuningsplan met de zorgaanbieder. De Wmo consulent zal de hulpvrager bij een (gedeeltelijke) afwijzing vóór verzending van de beschikking telefonisch informeren over de aard van de beslissing. Tegen de beslissing is bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk. Hulpvrager moet van een overschrijding van de beslistermijn schriftelijk op de hoogte worden gesteld.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen dienstverlening

1 Aanvraag maatwerkvoorziening dienstverlening

Nadat het onderzoek naar aanleiding van de melding is afgerond (of als het onderzoek niet binnen 6 weken is afgerond) kan de hulpvrager een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen.

2 Doelstelling ondersteuning

Het doel van de ondersteuning is om de hulpvrager te ondersteunen in zijn zelfredzaamheid en participatie, opdat deze zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven wonen. Dat betekent in dit kader dat de hulpvrager zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen en geen beroep hoeft te doen op intramurale zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

Dat kan ook betekenen dat de mantelzorger wordt ontlast door ondersteuning, die deze normaliter verleent, tijdelijk uit handen te nemen.

3 Resultaatgebieden

De ondersteuning die het dagelijks bestuur door middel van een maatwerkvoorziening of PGB verleent in de vorm van dienstverlening, kan plaatsvinden binnen één of meerdere domeinen. De ondersteuning is gericht op het behoud en zo mogelijk versterking van de zelfredzaamheid en participatie.

De domeinen zijn:

  • 1.

    Gezondheid en zelfzorg

  • 2.

    Huisvesting en huishouden

  • 3.

    Huiselijke relaties

  • 4.

    Zorg voor kinderen

  • 5.

    Inkomen en rondkomen

  • 6.

    School, werk, dagbesteding

  • 7.

    Sociaal netwerk

  • 8.

    Maatschappelijke participatie en vervoer

  • 9.

    Justitie

3.1 Oplossingsgericht werken

Met behulp van de methode ‘oplossingsgericht werken en het drie kolommenmodel’ wordt structuur gegeven aan de oplossingsgerichte bevraging en bevat als het ware het absolute minimum aan waar we het over moeten hebben:

Kolom A. dit zijn de problemen/zorgen

Kolom B. dit gaat er goed

Kolom C. dit moet er gebeuren en zo kan het resultaat bereikt worden: C 1: voorliggende voorzieningen

C 2: algemene voorziening of maatwerkvoorziening

Bij “kolom A” wordt beschreven wat de actuele problemen /zorgen zijn volgens de hulpvrager en/of die van zijn omgeving, zoals huisgenoten, mantelzorg, of (zorg)professionals. Ook de beoordeling/waarneming van de Wmo consulent kan in dit onderdeel weergegeven worden.

Uit de beschrijving blijkt duidelijk wie wat een probleem/zorgelijk vindt, of vindt dat het goed gaat. Daarbij horen ook de bestaande voorzieningen (= alle voorzieningen, diensten, hulpmiddelen etc. waar de hulpvrager gebruik van maakt). De beschreven goede aspecten zijn mede van invloed op het daarna beschreven resultaat en de aanpak. Soms kan een stukje geschiedenis ook belangrijk zijn, zoals de hulpverleningshistorie. Deze tekst vormt de basis van het verderop beschreven resultaat en de aanpak.

Als één of meer van de domeinen wel relevant zijn, maar er zijn geen problemen of zorgen, dan kan bij “kolom A” ingevuld worden dat de hulpvrager voldoende of volledig zelfredzaam is. Een beschrijving van het resultaat onder “kolom B” en de aanpak onder “kolom C” is dan niet aan de orde.

Bij “kolom B” omschreven goede aspecten zijn mede van invloed op het bereiken van het resultaat. Hier wordt vermeld wat goed gaat binnen de domeinen (en het gebruik van voorliggende,- of algemene voorzieningen, mantelzorg, indicaties etc).

Bij “kolom C” wordt beschreven wat de aanpak is om de zorgen van Kolom A op te lossen; met welke oplossing het resultaat bereikt kan worden. Het resultaat kan zich ook richten op de mantelzorger in plaats van de hulpvrager. Als de hulpvrager een persoonlijk plan heeft ingediend, wordt dat betrokken bij de aanpak. Voordat er sprake is van een maatwerkvoorziening, vindt het ‘afpellen’ plaats: eerst wordt onderzocht of en met welke voorzieningen het resultaat buiten de Wmo bereikt kan worden:

  • 1.

    eigen kracht (inclusief eigen verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld een voorzienbare verhuizing)

  • 2.

    behandeling, revalidatie, reactivering, leren

  • 3.

    aanpassing van de omgeving of hulpmiddelen

  • 4.

    gebruikelijke hulp

  • 5.

    mantelzorg

  • 6.

    hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk

  • 7.

    hulp van vrijwilligers

  • 8.

    wettelijke voorzieningen, zoals:

    • -

      Zorgverzekeringswet

    • -

      Wet langdurige zorg

    • -

      Onderwijs

    • -

      Wet op de kinderopvang

    • -

      Jeugdwet

    • -

      Arbeidsvoorzieningen

    • -

      Participatiewet

  • 9.

    algemeen gebruikelijke voorzieningen

  • 10.

    algemene voorzieningen

  • 11.

    overig, zoals: het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten door de hulpvrager

Het kan zijn dat met de hier vermelde voorzieningen het resultaat geheel kan worden bereikt. In dat geval is een maatwerkvoorziening niet aan de orde.

3.2 Gezondheid en zelfzorg

Binnen het domein ‘Gezondheid en zelfzorg’, kan voorkomen dat in kolom A onderwerpen aan de orde zoals:

1. er moet sprake zijn van een ‘beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen’. Daarom wordt gekeken naar (actuele) lichamelijke en geestelijke gezondheidsproblemen en handicaps, inclusief verstandelijke beperking en verslaving; met stoornissen, beperkingen, prognose en behandeling.

Daarbij gaat het om:

  • a.

    ziekten/stoornissen:

    • -

      wat mankeert hij volgens de dokter: de lichamelijke en/of geestelijke gezondheid van de hulpvrager. Het gaat daarbij om de actuele gezondheidsproblemen, waarvoor hij nu medische hulp krijgt of zou moeten krijgen. Het kan ook zijn dat hij niet (meer) (para)medisch behandeld wordt, maar dat zijn gezondheidsprobleem langdurig is. Daarbij kan van belang zijn:

    • -

      wat merkt hij van zijn gezondheidsproblemen dat wil zeggen welke klachten heeft hij, wat voelt hij (lichamelijk/psychisch). Om in aanmerking te komen voor de Maatwerkvoorziening Begeleiding moet er (onder andere) sprake zijn van matige tot zware stoornissen op één of meer van de terreinen: oriëntatiestoornissen, psychisch functioneren en probleemgedrag/veiligheid

    • -

      hoe bevordert hijzelf zijn gezondheid

    • -

      hoe wordt hij (para)medisch behandeld, is hij behandeltrouw

    • -

      de gezondheidsbeleving van de hulpvrager: wat is de invloed van de gezondheidsproblemen op zijn leven

  • b.

    beperkingen:

    • -

      welke activiteiten kan hij niet (goed) (meer) met betrekking tot lichaam, geest en/of verstand

    • -

      wat is de ernst van die beperkingen

    • -

      wat is de duur van de beperkingen (prognose)

    • -

      hoe gaat hij om met zijn beperkingen

2. zelfzorg (hygiëne, motivatie, omgang met (on)gezondheid, (on)gezond leven)

Resultaten met betrekking tot het domein Gezondheid en zelfzorg:

De hulpvrager:

  • a.

    zorgt er elke dag voor dat hij schoon en verzorgd is.

  • b.

    zorgt ervoor dat hij iedere dag voldoende en gezond eet en drinkt.

  • c.

    ziet er schoon en verzorgd uit en gaat op een verantwoorde manier om met seksuele contacten.

  • d.

    behoudt de zelfzorg die hij nu heeft en werkt toe naar verbetering daarvan.

  • e.

    neemt op tijd zijn medicatie in.

  • f.

    herkent tijdig signalen van onrust en zoekt dan hulp, zodat escalatie van de situatie voorkomen kan worden.

  • g.

    werkt mee aan het onderzoeken van de oorzaken van de onrust.

  • h.

    komt afspraken met zorgprofessionals na.

  • i.

    kan omgaan met zijn beperking en heeft een vergroot zelfvertrouwen (empowerment en eigen kracht).

  • j.

    ervaart een groter gevoel van zelfstandigheid (regie over het eigen leven) en welbevinden.

  • k.

    kan omgaan met zijn emoties en verlieservaringen en weet waar hij met vragen terecht kan.

  • 2.

    De draagkracht van de mantelzorger of het steunsysteem wordt overeind gehouden.

3.3 Huisvesting en huishouden

Op het domein ‘Huisvesting en huishouden’, kan voorkomen dat in kolom A onderwerpen aan de orde zoals:

  • 1.

    type

  • 2.

    geschiktheid (kwaliteit, passend bij levensfase, trappen ed)

  • 3.

    veiligheid (vochtigheid, luchtkwaliteit, gas- en waterleidingen ed)

  • 4.

    toereikende woning (woonoppervlakte i.r.t gezinsomvang, inboedel)

  • 5.

    autonomie mbt huisvesting (afhankelijkheid van derden, bv financiering, onderhoud, reparaties, aanschaf/vervanging inboedel)

  • 6.

    huishouden (hygiëne, administratie, dagelijkse organisatie)

  • 7.

    beschermd wonen

Resultaten met betrekking tot het domein Huisvesting en huishouden:

  • 1.

    De hulpvrager:

    • a.

      kan zelfstandig blijven wonen.

    • b.

      heeft overzicht over zijn administratie.

    • c.

      kan omgaan met routinematige zaken.

    • d.

      heeft een plek om te wonen in een veilige omgeving.

    • e.

      is in staat in zijn vertrouwde omgeving te blijven wonen.

    • f.

      ervaart een gevoel van veiligheid en geborgenheid in de eigen woonomgeving.

    • g.

      heeft de benodigde hulpmiddelen en kan deze goed gebruiken.

    • h.

      kan zich met ondersteuning in huis redden.

    • i.

      beschikt over 3 maanden over een schoon en leefbaar huis.

    • j.

      kan beschikken over benodigdheden om te voorzien in primaire levensbehoeften.

    • k.

      kan beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.

  • 2.

    Onveilige situaties worden voorkomen.

  • 3.

    De mantelzorg is ontlast.

  • 4.

    De veiligheid van de hulpvrager is geborgd.

3.4 Huiselijke relaties

Bij ‘Huiselijke relaties’, kan voorkomen dat in kolom A onderwerpen aan de orde zoals:

  • 1.

    samenstelling leefeenheid

  • 2.

    relationele omgang, communicatie tussen de leden van de leefeenheid

  • 3.

    mantelzorg, (dreigende) overbelasting

  • 4.

    huiselijk geweld

Resultaten met betrekking tot het domein Huiselijke relaties

  • 1.

    De hulpvrager kan thuis zorgen voor:

    • a.

      de huisgenoten die tot zijn gezin behoren.

    • b.

      zijn echtgenote.

  • 2.

    Onveilige situaties worden voorkomen.

  • 3.

    De mantelzorg is ontlast.

  • 4.

    De veiligheid van de hulpvrager is geborgd.

3.5 Zorg voor kinderen

Op het domein ‘Zorg voor kinderen’ kan voorkomen dat in kolom A onderwerpen aan de orde zoals:

  • 1.

    lichamelijke verzorging (kleding, voeding, hygiëne, medische zorg, lichamelijke mishandeling, verwaarlozing)

  • 2.

    sociaal- emotionele ondersteuning (grenzen stellen, interesse tonen in relaties tussen kinderen, wenselijk gedrag belonen, geestelijke mishandeling)

  • 3.

    scholing (schoolbezoek, betrokkenheid ouders bij school, huiswerk maken)

  • 4.

    opvang (kwaliteit beschikbare opvang)

Resultaten met betrekking tot het domein Zorg voor kinderen:

  • 1.

    De hulpvrager kan thuis zorgen voor kinderen die tot zijn gezin behoren.

  • 2.

    De zelfredzaamheid en participatie van het gezin is verbeterd of blijft behouden door het bieden van hulp gericht op het verbeteren, stabiliseren of behouden van de fysieke of geestelijke gezondheid van het individu.

  • 3.

    Onveilige situaties worden voorkomen.

  • 4.

    De mantelzorg is ontlast.

  • 5.

    De veiligheid van de hulpvrager en/of zijn kinderen is geborgd.

  • 6.

    Het toezicht op de hulpvrager en het aansturen van zijn gedrag ten gevolge van zijn stoornis is, kortdurend, op een andere plaats dan thuis overgenomen.

3.6 Inkomen en rondkomen

Op het domein ‘Inkomen en rondkomen’ kan voorkomen dat in kolom A onderwerpen aan de orde zoals:

type inkomen

balans tussen inkomsten en uitgaven

schulden

Resultaten met betrekking tot het domein Inkomen en rondkomen

De hulpvrager:

heeft overzicht over zijn financiën.

heeft een geordende financiële administratie.

betaalt zijn rekening op tijd.

weet hoe om te gaan met geld of accepteert ondersteuning daarbij. De financiële problemen zijn beperkt.

kan met ondersteuning zijn (huishoud)geld beheren.

maakt gebruik van schuldhulpverlening.

verkeert binnen 6 maanden in een gezonde financiële situatie.

heeft over een jaar zijn geldzaken op orde.

heeft overzicht over zijn financiën en neemt daarin verantwoorde beslissingen.

3.7 School, werk, dagbesteding

Op het domein ‘School, werk, dagbesteding’ kan voorkomen dat in kolom A onderwerpen aan de orde zoals:

  • 1.

    (vervangend) werk

  • 2.

    (speciaal) onderwijs

  • 3.

    dagbesteding (pensioen, vrije tijd)

Resultaten met betrekking tot het domein School, werk, dagbesteding

  • 1.

    De hulpvrager:

    • a.

      kan met ondersteuning eenmaal per week zijn dag- en weekstructuur evalueren en voorbereiden.

    • b.

      heeft een regelmatige structuur in zijn dagelijks leven en maakt gebruik van een passende dagbesteding in de vorm van dagactiviteiten.

    • c.

      heeft een zinvolle dagbesteding en een gestructureerde dagindeling.

    • d.

      heeft (betaald) werk.

    • e.

      is begonnen aan een re-integratie traject.

    • f.

      heeft gedurende twee dagen per week een ondersteunde dagstructuur.

    • g.

      heeft een dag invulling waar hij voldoening van krijgt en die aansluit bij zijn mogelijkheden, interesses en wensen op het gebied van onder andere vrijetijdsbesteding.

    • h.

      blijft mede door een regelmatige dagstructuur op het rechte pad.

  • 2.

    De mantelzorger is ontlast

3.8 Sociaal netwerk

Op het domein ‘Sociaal netwerk’ kan voorkomen dat in kolom A onderwerpen aan de orde zoals:

  • 1.

    samenstelling sociaal netwerk (familie, vrienden, bekenden)

  • 2.

    kwaliteit van de relatie en de communicatie met het sociaal netwerk

  • 3.

    ‘foute’ netwerkleden

  • 4.

    mantelzorg, (dreigende) overbelasting

Resultaten met betrekking tot het domein Sociaal netwerk:

  • 1.

    De hulpvrager

    • a.

      heeft een sociaal netwerk met daarbinnen goede contacten met familie, vrienden en buren opgebouwd.

    • b.

      is actiever en gaat gemakkelijker sociale contacten aan.

    • c.

      heeft een versterkt netwerk (met daarbinnen goede contacten met familie, vrienden en buren).

    • d.

      doet met anderen mee in clubs of verenigingen.

    • e.

      heeft over een jaar een sociaal netwerk buiten de circuits op straat.

    • f.

      kan communiceren met mensen uit zijn sociale netwerk, zoals familie, vrienden en buren.

  • 2.

    De mensen uit het netwerk weten hoe ze met de hulpvrager moeten omgaan.

3.9 Maatschappelijke participatie en vervoer

Op het domein ‘Maatschappelijke participatie en vervoer’ kan voorkomen dat in kolom A onderwerpen aan de orde zoals:

  • 1.

    maatschappelijke activiteiten

  • 2.

    sociale vaardigheden en –belangstelling

  • 3.

    vervoer (mobiliteit, reisdoelen)

Resultaten met betrekking tot het domein maatschappelijke participatie en vervoer:

De hulpvrager

  • 1.

    heeft een sociaal netwerk en kan dit onderhouden

  • 2.

    is lid van een club of vereniging

  • 3.

    verricht vrijwilligerswerk

  • 4.

    verricht betaald werk

  • 5.

    kan alle reisdoelen binnen de leefomgeving bereiken

3.10 Justitie

Op het domein ‘Justitie’ kan voorkomen dat in kolom A onderwerpen aan de orde zoals:

bekendheid met politie en justitie (eerst justitiële zaken uitsluiten voordat andere trajecten kunnen worden gestart:

  • 1.

    als de Hulpvrager nu zaken heeft lopen bij justitie kan dat mogelijk interfereren met een evt ondersteunings-, huisvestings- of dagbestedingstraject

  • 2.

    het hebben van een strafblad is mogelijk van invloed op arbeidstoeleiding

Resultaten met betrekking tot het domein “justitie” kunnen zijn:

De hulpvrager

  • 1.

    heeft een zinvolle dagbesteding

  • 2.

    blijft mede door een regelmatige dagstructuur op het rechte pad

  • 3.

    heeft geen contact met “foute” netwerkleden

  • 4.

    veroorzaakt geen overlast

  • 5.

    heeft een stabiel inkomen

  • 6.

    werkt aan een oplossing voor financiële problemen

  • 7.

    werkt aan een oplossing voor verslavingsproblematiek

4 Maatwerkvoorzieningen hulp bij het huishouden

De maatwerkvoorziening voor Hulp bij het huishouden kan worden ingezet voor het bereiken van resultaten onder de domeinen ‘Huisvesting en huishouden’ en ‘Zorg voor kinderen’. Hulp bij het huishouden is niet aan de orde als gebruikelijke hulp aanwezig is.

Onder Hulp bij het huishouden wordt verstaan: het ondersteunen bij of overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort.

Deze activiteiten bestaan uit:

  • a.

    Huishoudelijke werkzaamheden.

  • b.

    Organisatie van het huishouden.

Bij de hulp bij het huishouden onderscheiden we twee maatwerkvoorzieningen in natura:

  • 1.

    Huishoudelijke Hulp met resultaatvolgend budget (HH-R)

  • 2.

    Huishoudelijke Zorg met resultaatvolgend budget (HZ-R)

4.1 Gebruikelijke hulp

De activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden zijn een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle personen die tot de leefeenheid behoren. Op het moment dat één of meer personen van de leefeenheid om wat voor reden ook niet meer in staat is/zijn de afgesproken taken te vervullen, dan worden de overige leden van de leefeenheid geacht deze taken over te nemen.

Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Iedere volwassene van 21 jaar of ouder wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren. Het hebben van een full-time baan of het volgen van een voltijdsopleiding staat het leveren van gebruikelijke hulp dus niet in de weg.

  • 2.

    Het bieden van gebruikelijke hulp gaat verder ook voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.

  • 3.

    Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Op deze gronden kan dus geen bezwaar worden gemaakt tegenover het overnemen van huishoudelijke activiteiten.

  • 4.

    Gezondheidsproblemen van of overbelasting bij de gebruikelijke hulpverlener kunnen ertoe leiden dat redelijkerwijs geconcludeerd moet worden dat de betreffende taken niet door hem/haar uitgevoerd kunnen worden. Een indicatiesteller moet daarom altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke hulp, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt. Wanneer overbelasting dreigt, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke hulp en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke hulp voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan het bieden van gebruikelijke hulp in principe niet in de weg staan. Bij (dreigende) overbelasting kan die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotselinge overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

  • 5.

    Fysieke afwezigheid van de huisgenoot belemmert het bieden van gebruikelijke hulp in principe niet. Ieder (volwassen) mens wordt immers geacht een volledige school- of werkweek (inclusief overwerk en reistijden) te kunnen combineren met zijn huishoudelijke taken. Afwezigheid vanwege school- of arbeid gerelateerde activiteiten kan er wel toe leiden dat de gebruikelijke hulpverlener de uitvoering van de huishoudelijke taken moet plannen op momenten waarop hij/zij wel thuis is. Een uitzondering kan gelden voor personen die vanwege arbeid langdurig van huis zijn (meer dan 7 etmalen), waardoor zij de uitstelbare taken te lang niet kunnen verrichten; denk hierbij aan off-shore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland.

  • 6.

    Als de hulpvrager een korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid afgeweken worden van de normering van gebruikelijke hulp.

  • 7.

    Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' (“nog nooit gedaan of nooit geleerd”) leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. In voorkomende gevallen kan er een indicatie worden gesteld voor een periode van 6 weken voor het aanleren van de huishoudelijke taken en/of het leren organiseren van het huishouden. Als op grond van een hoge leeftijd (als richtlijn wordt tenminste ouder dan 75 jaar gehanteerd) van de gebruikelijke hulpverlener aannemelijk is dat hij/zij dit niet meer in voldoende mate kan leren, kan hierop een uitzondering worden gemaakt.

  • 8.

    Kinderen kunnen naarmate zij ouder worden steeds meer huishoudelijke taken op zich nemen:

    • -

      kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding;

    • -

      kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien;

    • -

      kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

    • -

      “kinderen” van 18-21 jaar (net als andere huisgenoten) worden verondersteld de taken van een één-persoonshuishouden te kunnen uitvoeren.

    • -

      De huishoudelijke taken voor een één-persoonshuishouden zijn:

      • I.

        schoonhouden van een sanitaire ruimte;

      • II.

        keuken en een kamer schoonhouden;

      • III.

        de eigen was doen;

      • IV.

        boodschappen doen;

      • V.

        maaltijd verzorgen;

      • VI.

        afwassen en opruimen.

  • 9.

    Veel personen zijn bereid mantelzorg te verlenen. Deze vorm van vrijwillige ondersteuning door derden, niet behorend tot de leefeenheid, gaat voor op ondersteuning van de gemeente. Tegelijk is deze vorm van vrijwillige hulp niet afdwingbaar en daarmee in de praktijk vaak incidenteel en aanvullend op andere vormen van zorg. Indien noodzakelijk kan de gemeentelijke ondersteuning bestaan uit tijdelijke vervanging van de mantelzorger of vrijwilliger.

4.2 Huishoudelijke Hulp met resultaatvolgend budget (HH-R)

Huishoudelijke Hulp is bedoeld om de hulpvrager te ondersteunen bij het voeren van een gestructureerd huishouden, als de hulpvrager door beperkingen problemen heeft met het schoon en leefbaar houden van het huis. Daarbij zal het met name gaan om schoonmaakactiviteiten. Voorbeelden hiervan zijn stofzuigen, ramen lappen en het schoonmaken van keuken of badkamer.

Bij Huishoudelijke Hulp moet de hulpvrager zelf of een persoon uit zijn netwerk in de directe omgeving in staat zijn tot het voeren van regie (zie ook paragraaf 11 van Hoofdstuk 1). Met het netwerk in de directe omgeving worden personen bedoeld die tot de leefeenheid van de hulpvrager behoren, dus ook woonachtig zijn op hetzelfde adres.

Bij Huishoudelijke Hulp stelt de dienstverlener samen met de cliënt in een gesprek vast welke en hoeveel ondersteuning noodzakelijk is.

De resultaten van het gesprek worden vastgelegd in het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan wordt zowel door cliënt als dienstverlener ondertekend. Het ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking.

De dienstverlener zorgt via bemiddeling voor een geschikte hulp. De hulpvrager zelf (of een persoon uit netwerk) maakt vervolgens werkafspraken met de hulp.

4.3 Huishoudelijke Zorg met resultaatvolgend budget (HZ-R)

Huishoudelijke Zorg met een resultaatvolgend budget kan bestaan uit de activiteiten zoals genoemd onder paragraaf 4.1.7, maar gaat nog verder. De ondersteuning is er ook op gericht om de zorgvrager ook te ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. De zorgvrager die voor deze maatwerkvoorziening in aanmerking komt is zelf onvoldoende in staat de regie te voeren over het huishouden (zie ook paragraaf 11 van Hoofdstuk 1).

Ook bij Huishoudelijke Zorg stelt de zorgaanbieder vast welke en hoeveel ondersteuning noodzakelijk. De resultaten van het gesprek worden vastgelegd in het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan wordt zowel door cliënt als zorgaanbieder ondertekend. Het ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking. De zorgaanbieder regelt dat de noodzakelijke activiteiten door een medewerker van de zorgaanbieder worden uitgevoerd. De zorgaanbieder maakt hiervoor in overleg met de hulpvrager een planning.

4.4 Formuleren van het te bereiken resultaat

Kader schoon en leefbaar huis

Een maatwerkvoorziening wordt toegekend wanneer er geen andere oplossing is voor de ondervonden problemen bij het schoonhouden van de woning. Het behoort tot de eigen verantwoordelijk van de hulpvrager om de huishoudelijke (deel) taken waartoe hij in staat is ook uit te voeren en mee te werken aan een efficiënte uitvoering van huishoudelijke taken. Concreet: als de hulpvrager in staat is de was voor te bereiden wordt van hem verwacht dat hij dat ook doet. Ook mag worden verwacht dat met de inrichting van de woning rekening wordt gehouden met een efficiënte uitvoering van schoonmaakwerkzaamheden.

Is de hulpvrager al gewend om voor eigen rekening een schoonmaakhulp in te huren, dan is alleen het feit dat zich beperkingen voordoen geen reden om een beroep te doen op gemeentelijke ondersteuning. Wel moet worden meegewogen of door het ontstaan van de beperkingen financiële mogelijkheden wegvallen, of dat de zelf ingekochte ondersteuning niet meer voldoende is.

Hulp bij het voeren van een huishouden wordt alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die problemen op dit leefgebied kunnen voorkomen of oplossen. Activiteiten die door de hulpvrager zelf kunnen worden uitgevoerd behoren dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid. In de dagelijkse praktijk kan dit dan ook betekenen dat een deel van het huishouden door de hulpvrager wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden.

Tijdens het gesprek met de klant worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Als sprake is van gebruikelijke hulp biedt de gemeente in de regel geen ondersteuning (zie paragraaf over gebruikelijke hulp voor de toepassing hiervan).

Onderzocht wordt of betrokkene op eigen kracht of met behulp van zijn netwerk het gewenste resultaat kan bereiken. Er wordt ook gekeken of er algemene of voorliggende voorzieningen aanwezig zijn die tot het gewenste resultaat kunnen leiden. Pas wanneer gebruikelijke hulp, de eigen mogelijkheden en algemene voorzieningen niet of onvoldoende van toepassing zijn, wordt onderzocht in welke mate het gemeentelijk aanbod in ondersteuning kan voorzien. Als er bijvoorbeeld een was- en strijkservice beschikbaar is waarmee de hulpvrager het gewenste resultaat kan behalen hoeft de gemeente niet te ondersteunen. Datzelfde geldt voor een maaltijdvoorziening of een boodschappenservice. Ook als de hulpvrager voldoende mensen om zich heen heeft die huishoudelijke taken kunnen overnemen, hoeft er minder of niet ondersteund te worden.

Het resultaat van de ondersteuning is dat de betrokkene beschikt over een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van schone primaire gebruiksruimtes: woonkamer, als slaapkamer in gebruik zijnde kamer (s), schone keuken, toilet en badkamer en een schone gang / trap. Deze ruimtes hoeven niet iedere week volledig schoon te worden gemaakt. Het betekent wel dat de vertrekken periodiek schoon worden gemaakt zodat het huis schoon is en niet vervuilen kan. Het betekent ook dat er ondersteuning kan plaatsvinden bij het verzorgen van de was wanneer er geen andere oplossingen zijn. Wanneer de hulpvrager in staat wordt geacht de regie te voeren over het huishouden wordt verwacht dat er ook per week keuzes worden gemaakt met betrekking tot de uit te voeren taken.

De maatwerkvoorziening kán bestaan uit de volgende onderdelen:

  • -

    Schoonmaken van de woning

  • -

    De was

  • -

    Maaltijdvoorziening (brood en / of warm)

  • -

    Zorg voor kinderen

  • -

    Boodschappen

  • -

    Regievoering

Schoonmaken van de woning

Bij het schoonmaken van de woning krijgt de hulpvrager ondersteuning die gericht is op het periodiek schoonmaken van de woning. Samen met de zorgaanbieder van keuze stemt de hulpvrager af welke huishoudelijke taken door hemzelf kunnen worden opgepakt ( of door het netwerk etc.) en welke activiteiten de zorgaanbieder uit moet voeren. Voor de concrete activiteiten en frequenties verwijzen we naar de activiteitenlijst. Het type woning en de grootte van de woning is alleen daar van invloed als het gaat om de primaire gebruiksruimtes. In een groot huis met diverse niet in gebruik zijnde kamers wordt niet extra schoongemaakt.

Het hebben van huisdieren is een keuze van de hulpvrager. In deze situaties wordt verwacht dat de hulpvrager zelf voor deze huisdieren kan zorgen. Huisdieren zijn dan ook niet van invloed op de frequentie van de uit te voeren taken.

Activiteiten die niet onder het resultaat van een schoon en leefbaar huis vallen onder andere:

  • -

    Tuinonderhoud;

  • -

    Opruimen van schuur en zolder;

  • -

    Ramen aan de buitenkant;

  • -

    Verzorging van huisdieren;

  • -

    Vervuiling door huisdieren;

  • -

    Opruimen van het huishouden, terwijl men wel er toe in staat is.

De wasverzorging

Bij was verzorging gaat het concreet om het wassen, drogen, vouwen en opbergen (of onderdelen hiervan) van kleding en linnengoed. Verwacht mag worden dat de hulpvrager beschikt over een wasmachine. Als die er niet is behoort het tot diens verantwoordelijkheid dat er een wasmachine gerealiseerd wordt. Ook wordt van de hulpvrager verwacht dat de ondersteuning waar mogelijk tot een minimum wordt beperkt bijvoorbeeld door een wasdroger te kunnen gebruiken of kleding aan te schaffen die niet gestreken hoeft te worden. De aanbieder en de hulpvrager bepalen samen hoe binnen de kaders de concrete ondersteuning vorm krijgt.

Maaltijdvoorziening/boodschappen

Onder maaltijdverzorging wordt verstaan het verzorgen van de broodmaaltijd en het opwarmen van de warme maaltijd. Het uitgangspunt voor het te behalen resultaat is dat indien nodig 1 keer per dag de broodmaaltijden worden bereid en klaargezet en 1 keer per dag een warme maaltijd wordt opgewarmd en klaargezet. In incidentele gevallen kan ook het doen van boodschappen een onderdeel zijn van de maatwerkvoorziening Hulp bij het Huishouden.

Zorgen voor kinderen

Thuis zorgen voor kinderen onder de 6 jaar: het zorgen voor kinderen is een taak van ouders en / of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door hun beperkingen niet of minder in staat zijn voor hun kinderen te zorgen. Elke ouder is zelf verantwoordelijk voor de opvang en (het organiseren van) de verzorging van de kinderen. Uitgangspunt hierbij is dat bij uitval van 1 van de ouders de taken van de andere ouder overneemt. Het college ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor kinderen tot en met vijf jaar. Voor kinderen is een kinderdagverblijf of peuterspeelzaal een algemeen gebruikelijke voorziening. De ondersteuning is van korte duur om zo ouders de mogelijkheid te bieden taken te herschikken en in een oplossing te voorzien. Een maatwerkvoorziening voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo. Concrete ondersteuning kan bestaan uit wassen, aankleden, eten geven en luiers verschonen.

Organiseren van het huishouden / regievoering

De ondersteuning in de vorm van regievoering wordt ingezet wanneer de hulpvrager niet tot zelfregie en planning van activiteiten in staat is. Behalve dat de organisatie wordt overgenomen heeft de hulp meer dan bij HH-R een signalerende, aansturende en regievoerende taak. Het ondersteunen bij of overnemen van regie kan nodig zijn als van de hulpvrager niet meer verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt (bijvoorbeeld bij dementie of een terminale situatie) of als disfunctioneren dreigt. Dat laatste kan zich uiten in vervuiling, verwaarlozing of ontreddering; van zichzelf of van huisgenoten.

5 Maatwerkvoorzieningen Begeleiding

“Begeleiding” in het kader van de Wmo bestaat uit individuele begeleiding, groepsbegeleiding (dagbesteding) en kortdurend verblijf (ter ontlasting van de mantelzorg). Bij individuele begeleiding is de ondersteuning gericht op het bevorderen, het behoud van of het compenseren van zelfredzaamheid van de cliënt. Bij zelfredzaamheid gaat het om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de cliënt in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren. Het kan gaan om het compenseren of actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de cliënt, waardoor hij/zij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het kan dan gaan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. Maar ook om het bieden van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren of eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben. Persoonlijke verzorging, die in het verlengde ligt van deze begeleiding, maakt hiervan deel uit. Het gaat hierbij om “activiteiten op het gebied van in verband met een psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid”. In het algemeen geldt hier dat geen sprake is van een somatische aandoening en/of primaire medische problematiek, maar in de regel behoefte aan ondersteuning bij de Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL), in plaats van het overnemen er van. Dit komt met name voor bij mensen met een verstandelijke beperking, zintuiglijke beperking en psychiatrische problematiek.

Groepsbegeleiding wordt in groepsverband geleverd en is vooral gericht op participatie en een zinvolle invulling van de dag (dagbesteding).

Kortdurend verblijf heeft tot doel de mantelzorgers van mensen met een complexe en vaak levenslange hulpvraag die thuis wonen tijdelijk te ontlasten.

Bij “Begeleiding” onderscheiden we zes maatwerkvoorzieningen in natura:

  • -

    Begeleiding Thuis (BT)

  • -

    Begeleiding Thuis Speciaal (BTS)

  • -

    Begeleiding Dagbesteding (BD)

  • -

    Begeleiding Dagbesteding Speciaal (BDS)

  • -

    Kortdurend Verblijf (KV)

  • -

    Kortdurend Verblijf Speciaal (KVS)

In de paragrafen 5.3 t/m 5.8 worden deze maatwerkvoorzieningen nader toegelicht.

5.1 Gebruikelijke hulp

In het kader van Begeleiding worden in ieder geval de volgende taken als gebruikelijke hulp aangemerkt binnen een leefeenheid:

  • -

    Het geven van begeleiding aan een cliënt op het terrein van de maatschappelijke participatie (bijvoorbeeld het bieden van begeleiding bij activiteiten buitenshuis, zoals winkelen, museum, theater, strand, bos, etc.);

  • -

    Het begeleiden van de cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, enzovoort;

  • -

    Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie, regie voeren over het huishouden.

In hoeverre gebruikelijke hulp kan worden verwacht van de overige leden van de leefeenheid hangt daarnaast af van de volgende omstandigheden:

  • -

    De omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

  • -

    De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt;

  • -

    De leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

De omvang

De ondersteuningsbehoefte kan zo groot zijn dat (deels) niet meer van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Dat deel kan als boven-gebruikelijk worden aangemerkt, tenzij het uitstelbare ondersteuning betreft of bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van andere oplossingen. Zo kan de cliënt zijn aangewezen op permanent toezicht wat zware eisen kan stellen aan de persoon van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd. In dit geval zal ook een onderzoek naar een mogelijke Wlz-indicatie aan de orde zijn. De hulp wordt niet snel als boven-gebruikelijk aangemerkt, als deze incidenteel is maar wel structureel van karakter. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij zelfzorg of participatie. De omvang van de hulp kan onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, etc..

De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt

Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid hebben de keuze gemaakt om een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Dat maakt hen gezamenlijk verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Daarbij wordt wel rekening gehouden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de cliënt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp bieden en wat van kinderen ten opzichte van hun ouders verwacht kan worden. Dit geldt ook voor huisgenoten die geen familierelatie hebben met de hulpvrager. In het individuele geval moet beoordeeld worden wat volgens de algemeen geldende opvattingen als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

Zorg voor echtgenoten/partners

Als uitgangspunt geldt dat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Echtgenoten/partners hebben immers een zorgplicht voor elkaar. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg en/of hulp biedt bij de sociale redzaamheid.

Zorg van ouders voor kinderen

De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte (minder dan 3 maanden). Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over.

Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het overnemen van de gebruikelijke hulp aan kinderen kan in uitzonderingsgevallen een tijdelijke Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet.

Zorg van kinderen voor ouders

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van ouders naar hun kinderen toe. Voor kinderen ten opzichte van hun ouders kan dat anders liggen. Met name de leeftijd van het kind is hier van belang. Voorkomen moet worden dat een kind hierdoor overbelast raakt. Verder is het in het algemeen niet gebruikelijk dat kinderen hun ouder(s) bijvoorbeeld aansporen tot zelfzorg. Dit is echter weer anders als de kinderen zelf al volwassen zijn.

Zorg van huisgenoten ten opzichte van elkaar

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Gelet op aard van de relatie kan het zijn dat het volgens algemene opvattingen echter niet gebruikelijk is dat de ene huisgenoot de ander aanspoort tot zelfzorg.

De leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd

Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp kan worden gevergd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier zij gebruikelijke hulp kan of moet verlenen, maar dat wel kan aanleren. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een ondersteuningsbehoefte van de cliënt door niet eerder aanwezige beperkingen zoals niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie. Er kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening worden ingezet om de gebruikelijke hulp aan te leren. De ondersteuning is dan ook gericht op het in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de cliënt. De leerbaarheid van de hulpvrager kan hierbij ook een belangrijke rol spelen. Die kan bijvoorbeeld betrekking hebben op het (leren) accepteren van gebruikelijke hulp.

5.2.Omvang in participatie

Zelfredzaamheid

Er is sprake van matige beperkingen als het zelfstandig nemen van besluiten niet vanzelfsprekend is, betrokkene hulp nodig heeft bij het regelen van dagelijkse bezigheden en bij het aanbrengen van dagelijkse routine en structuur, niet goed begrijpt wat anderen zeggen en zich zelf niet voldoende begrijpelijk kan maken.

Er is sprake van zware beperkingen als taken moeten worden overgenomen en het uitvoeren van eenvoudige taken moeilijk gaat. Betrokkene niet in staat is zelfstandig problemen op te lossen en/of besluit te nemen. Moeite heeft met communiceren en afhankelijk is van regie van anderen voor de dagelijkse handelingen.

Gedragsproblemen

Er is sprake van matige beperkingen als er bijsturing en soms gedeeltelijke overname van taken vereist is door een professional omdat de situatie anders verslechtert.

Er is sprake van zware beperkingen als er ernstige problemen zijn waardoor de veiligheid van betrokkene en/of zijn omgeving in gevaar zijn en er continu professionele bijsturing nodig is.

Psychisch functioneren

Er is sprake van matige beperkingen als er regelmatig hulp nodig is vanwege concentratieproblemen en informatieverwerking.

Er is sprake van zware beperkingen als volledige overname van de taken door een professional nodig is vanwege ernstige problemen met concentratie, denken, geheugen en waarneming van de omgeving.

Oriëntatie en geheugen

Er is sprake van matige beperkingen als er problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, er vaak hulp nodig is bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een dagritme. De situatie zal verslechteren zonder begeleiding.

Er is sprake van zware beperkingen als er ernstige problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, als de klant gedesoriënteerd is, taken moeten worden overgenomen en er ondersteuning nodig is bij de dagstructuur.

5.3 Begeleiding Thuis (BT)

Bij “Begeleiding Thuis (BT) is langdurige begeleiding nodig die gericht is op één of meer van de volgende aspecten:

  • a.

    zelfredzaamheid

  • b.

    regie en structuur in het huishouden

  • c.

    plannen van dagelijkse activiteiten

  • d.

    het aanleren of behouden van vaardigheden

  • e.

    het ondersteunen van mantelzorgers

De begeleiding kan volgens afspraak één of meer keer per week thuis geboden worden. Als de hulpvrager onverwacht hulp nodig heeft, buiten de afgesproken momenten, kan hij contact opnemen met zijn hulpverlener. Als dat mogelijk is, kan het contact digitaal plaatsvinden of worden bepaalde vormen van deze individuele begeleiding groepsgewijs geboden (denk aan een ‘spreekuur’ voor ondersteuning bij de administratie of een training).

5.4 Begeleiding Thuis Speciaal (BTS)

Daarvan is sprake als de hulpvrager langdurig specialistische begeleiding nodig heeft, die gericht is op één of meer van de volgende aspecten met een matig tot voornamelijk zwaar karakter, waarbij ook aandacht is voor activering (= leren, stimuleren, motiveren):

  • a.

    tekortschietende (zelf)regie

  • b.

    sociaal-emotionele problematiek

  • c.

    integratie- en participatieproblematiek

  • d.

    het regelen van dagelijkse bezigheden

  • e.

    het nemen van besluiten

  • f.

    het plannen en uitvoeren van taken

Hiervoor is specialistische begeleiding noodzakelijk.

5.5 Begeleiding Dagbesteding (BD)

“Begeleiding Dagbesteding” kan worden geïndiceerd als de hulpvrager niet:

  • a.

    kan deelnemen aan gewoon of regulier begeleid werken of studie vanwege beperkingen

  • b.

    (meer) werkzaam is (bijv. pensioen) en zelf geen zinvolle invulling aan een dag kan geven

Het accent van deze Begeleiding ligt op één of meer van de volgende activiteiten, noodzakelijk voor de hulpvrager vanwege zijn beperkingen:

  • a.

    arbeidsmatige activiteiten

  • b.

    activering, gericht op zinvolle besteding van de dag

  • c.

    het bijhouden van vaardigheden eventueel aangevuld met lichte assistentie bij persoonlijke zorg.

5.6 Begeleiding Dagbesteding Speciaal (BDS)

“Begeleiding Dagbesteding Speciaal” is aan de orde als de zorgvrager zware beperkingen heeft bij het dagelijks functioneren op de volgende terreinen:

  • a.

    persoonlijke zorg tijdens dagbesteding

  • b.

    mobiliteit (bewegen en verplaatsen)

  • c.

    zelfredzaamheid

  • d.

    maatschappelijke participatie binnen de algemene voorzieningen in de buurt

Het accent van deze Begeleiding ligt op één of meer van de volgende activiteiten, noodzakelijk voor de hulpvrager vanwege zijn beperkingen:

  • a.

    intensieve begeleiding in samenhang met enige persoonlijke verzorging

  • b.

    het stabiliseren van functioneren

  • c.

    het voorkomen van achteruitgang in fysieke, verstandelijke en sociaal-emotionele vaardigheden

5.7 Kortdurend verblijf (KV)

Van kortdurend verblijf kan sprake zijn als de mantelzorg of het netwerk (kortdurend) ontlast moet worden van de zorg die zij leveren. De zorgvrager die mantelzorg ontvangt heeft:

  • a.

    voortdurend toezicht nodig

  • b.

    en/of constant zorg nodig

  • c.

    en/of zorg nodig op ongeregelde tijdstippen

5.8 Kortdurend verblijf Speciaal (KVS)

“Kortdurend verblijf speciaal” is aan de orde als de zorgvrager uitgebreide beperkingen heeft bij:

  • a.

    het dagelijks functioneren

  • b.

    en/of persoonlijke zorg

  • c.

    en/of mobiliteit

  • d.

    en/of zelfredzaamheid

en waarvoor de bouwsteen “Kortdurend verblijf” geen passende oplossing biedt.

Bij kortdurend verblijf maken we net zoals bij begeleiding onderscheid in Kortdurend Verblijf normaal of speciaal. De keuze voor ‘normaal’ of ‘speciaal’ is verbonden aan de bouwsteen begeleiding. In tegenstelling tot de andere bouwstenen wordt Kortdurend Verblijf geïndiceerd in etmalen. De bouwsteen Kortdurend Verblijf kan alleen in samenhang met de andere maatwerkvoorzieningen begeleiding worden afgegeven.

5.9 Vervoer naar de dagbesteding

Bij het vervoer van en naar de dagbesteding wordt het volgende uitgangspunt gehanteerd:

De hulpvrager is zelf verantwoordelijk voor het organiseren van zijn vervoer naar de dagbesteding. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de gebruikelijke vervoersvormen (openbaar vervoer, eigen auto, fiets) of de collectieve vervoersvoorziening Regiotaxi Oosterschelde. Dit betekent ook dat vanaf 1 januari 2015 gebruik kan worden gemaakt van de Regiotaxi voor het vervoer van en naar de dagbesteding.

Vastgesteld wordt of de hulpvrager zijn vervoer zelf kan organiseren. Als de hulpvrager hiervoor gebruik moet maken van de Regiotaxi (dus niet in staat is gebruik te maken van het openbaar vervoer of andere vervoersmogelijkheden), dan kan zo nodig een pas voor de Regiotaxi worden toegekend. De hulpvrager reist binnen de spelregels van het systeem naar de dagbestedingslocatie. Hij betaalt ook de bijdrage per rit (starttarief en tarief per km). Als de hulpvrager kan aantonen dat hij met het maximum kilometerbudget van 2.000 km niet uitkomt omdat hij naast zijn sociaal vervoer ook naar de dagbesteding reist, kan hij bij de gemeente een ophoging van het kilometerbudget aanvragen. Bij de ophoging van het kilometerbudget wordt, naast de noodzakelijke kilometers voor het vervoer van en naar de dagbesteding, ook rekening houden met de noodzakelijke kilometers voor sociaal-recreatief vervoer.

5.10 Regeling Meerkosten vervoer van en naar dagbesteding

De regeling meerkosten vervoer van en naar dagbesteding is bedoeld voor hulpvragers met een intensief gebruik van dagbesteding of een laag inkomen of een combinatie van beiden, waarbij het gebruik van de Regiotaxi tot hoge vervoerskosten leidt, die niet uit het inkomen kunnen worden voldaan.

Voor de tegemoetkoming voor meerkosten wordt geen eigen bijdrage opgelegd. De tegemoetkoming hangt samen met de maatwerkvoorziening dagbesteding. Indien er sprake is van beëindigen van de dagbesteding dan eindigt ook de vergoeding van de meerkosten voor het vervoer.

Werkwijze

De Wmo consulent beoordeelt:

  • a.

    Heeft de hulpvrager een indicatie voor dagbesteding in natura?

  • b.

    Is de hulpvrager afhankelijk van de regiotaxi om bij de dagbesteding te komen?

  • c.

    Is er dichterbij de woonplaats van de hulpvrager geen geschikte dagbesteding beschikbaar?

  • d.

    Bedragen de kosten voor vervoer van en naar de dagbesteding meer dan € 70,00 per maand?

Met regiotaxi

Wanneer de hulpvrager aan bovenstaande criteria voldoet, komt hij in aanmerking voor de regeling meerkosten vervoer van en naar dagbesteding. Hij wordt verplicht “op rekening” te gaan rijden en krijgt maandelijks een rekening van maximaal € 70,00. De Wmo consulent stelt het kilometerbudget vast. Hierbij houdt hij rekening met het aantal kilometer dat de hulpvrager gebruikt om naar de dagbesteding te reizen en het aantal noodzakelijke kilometers sociaal-recreatief vervoer.

Met zelfstandig vervoer

Er zijn hulpvragers die naar de dagbesteding gaan met openbaar vervoer of eigen vervoer. Indien bij deze hulpvragers ook sprake is van intensief gebruik van de dagbesteding of een laag inkomen of een combinatie van beide, is de individuele maatwerkvoorziening vergoeding meerkosten van toepassing.

De tegemoetkoming voor meerkosten voor zelfstandig vervoer wordt toegekend in de vorm van een persoons gebonden budget. In de nadere regels Wmo wordt de hoogte van de vergoeding toegelicht.

6 Omvang indicatie

Middels een gesprek met de cliënt stelt de zorgaanbieder vast welke begeleiding en hoeveel ondersteuning noodzakelijk. De resultaten van het gesprek worden vastgelegd in het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan wordt zowel door cliënt als zorgaanbieder ondertekend. Het ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking.

7 Keuze tussen aanbieders

De hulpvrager kan bij zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening zijn voorkeur aangeven voor de aanbieder van wie hij de ondersteuning wenst te ontvangen.

Indien de hulpvrager, ook na rappel, geen voorkeur aangeeft of wil geven, zal de Wmo consulent die de aanvraag in behandeling neemt, een aanbieder selecteren die op basis van het onderzoek het best aansluit bij de hulpvrager en zijn ondersteuningsbehoefte.

8 Ingangsdatum ondersteuning en indicatieduur

Uitgangspunt is, dat de ingangsdatum van de ondersteuning ligt op of na de datum waarop op de aanvraag voor ondersteuning is beslist. Hierop is een aantal uitzonderingen mogelijk:

  • -

    er is sprake van spoedeisende ondersteuning (artikel 2.3.3 Wmo 2015);

  • -

    de ondersteuning wordt geïndiceerd zonder dat er sprake is van een schriftelijke aanvraag;

  • -

    er wordt voldaan aan de volgende 3 cumulatieve voorwaarden:

    • a.

      het is niet aan de hulpvrager te verwijten dat het indicatiebesluit niet eerder kon worden genomen;

    • b.

      de feiten zijn niet aan twijfel onderhevig en dusdanig duidelijk dat met zekerheid of daaraan grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de hulpvrager ook in het verleden op ondersteuning was aangewezen;

    • c.

      de aanvraag betreft een verzoek om voortzetting van een eerder gelijkwaardig indicatiebesluit.

De periode waarvoor een indicatie wordt afgegeven is afhankelijk van meerdere factoren:

  • a.

    de beperkingen van de hulpvrager en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

  • b.

    de woonomstandigheden en de samenstelling van het huishouden van de hulpvrager en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

  • c.

    de aard van de voorziening die is geïndiceerd.

Ad a

Als sprake is van een stabiele situatie, kan een indicatie voor langere tijd, doch voor maximaal 5 jaar worden afgegeven.

Als sprake is van de verwachting dat de situatie van de hulpvrager verslechtert, bijvoorbeeld als gevolg van een progressief verlopende aandoening, kan de indicatie eveneens voor langere tijd worden afgegeven.

Is er sprake van een situatie waarbij de verwachting bestaat dat er verbetering mogelijk is in de eigen kracht of door inzet van gebruikelijke hulp, mantelzorg of algemene voorzieningen, zal de indicatieduur worden bepaald door de termijn waarbinnen deze verbeteringen verwacht worden.

Als sprake is van een wijziging van lopende indicaties, zal een redelijke overgangstermijn in acht worden genomen, afhankelijk van de aard en omvang van de wijziging in de indicatie.

Ad b

De woonomstandigheden en samenstelling van het huishouden van de hulpvrager zijn eveneens van invloed op de indicatieduur. Als er bijvoorbeeld sprake is van kinderen in het gezin, zullen deze mogelijkerwijs naarmate zij ouder worden meer gebruikelijke hulp kunnen verlenen. Ook kan het zijn dat na een beperkte ondersteuning van het gezin, bijvoorbeeld bij het anders organiseren van het huishouden of het aanleren van bepaalde vaardigheden, minder ondersteuning nodig is, omdat gezinsleden meer gebruikelijke ondersteuning kunnen bieden.

Ad c

Als een maatwerkvoorziening bijvoorbeeld wordt toegekend voor het aanleren van vaardigheden, dan zal de voorziening worden beëindigd (of afgeschaald) op het moment dat de vaardigheden in voldoende mate zijn aangeleerd.

Als sprake is van een wijziging van lopende indicaties, zal een redelijke overgangstermijn in acht worden genomen, afhankelijk van de aard en omvang van de wijziging in de indicatie.

9 Uitvoering indicatie

Zodra de Wmo consulent een voorgenomen besluit tot een maatwerkvoorziening heeft genomen, stuurt deze via het SWVO een leveringsopdracht naar de gekozen of geselecteerde aanbieder.

De zorgaanbieder moet vervolgens contact opnemen met de hulpvrager om afspraken met hem te maken over de wijze waarop de noodzakelijke ondersteuning zal worden ingezet.

Deze afspraken worden vastgelegd in een ondersteuningsplan, dat door de zorgaanbieder en de hulpvrager wordt ondertekend. De zorgaanbieder stuurt het getekende ondersteuningsplan retour naar de gemeente, waarna het besluit plaatsvindt.

10 Wijziging in de indicatie

Wijzingen in de persoonlijke situatie van de hulpvrager kunnen leiden tot het aanpassen van de ondersteuning. Wijzigingen in de omvang en de vorm van de ingezette ondersteuning binnen dezelfde maatwerkvoorziening kunnen door de zorgaanbieder zelf zonder tussenkomst van gemeente worden uitgevoerd. Voorop blijft staan dat de hulpvrager voldoende ondersteuning krijgt voor het bereiken van het beoogde resultaat. Als een wijziging niet binnen de toegekende maatwerkvoorziening kan worden gerealiseerd, moet een nieuwe melding te worden gedaan. Als uit het onderzoek blijkt dat wijzigingen in de persoonlijke situatie een andere maatwerkvoorziening noodzakelijk maken, dan dient een nieuwe aanmelding te worden ingediend.

11 Spoedprocedure

In bepaalde gevallen zal de urgentie om met ondersteuning te beginnen zo groot zijn dat niet gewacht kan worden totdat de procedure bij de gemeente is afgerond. In die situaties moet de zorgaanbieder gebruik maken van de spoedprocedure. De zorgaanbieder meldt de start van de spoedprocedure telefonisch bij het Wmo loket (binnen kantoortijd direct, buiten kantoortijd zodra het kantoor weer open is). Buiten kantoortijden kan de zorgaanbieder gelijk starten met de inzet van zorg en binnen kantoortijden nadat hij melding heeft gedaan. Het is belangrijk dat de zorgaanbieder bij de melding aangeeft dat er gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.

Bij inzet van de spoedprocedure voor inzet van Hulp bij het huishouden zal er sprake moeten zijn van een situatie, waar naast hulp bij huishoudelijke taken er ook hulp nodig is bij het regelen en organiseren en het ondersteunen van de cliënt bij de regievoering. Of er is een situatie met niet uitstelbare taken (zoals de verzorging van kinderen en/of de bereiding van maaltijden.

Instructie om de spoednoodzaak vast te stellen zijn:

Schat in welke rol huisgenoten/mantelzorg tijdelijk nog extra kunnen vervullen. Het gaat hierbij om de vraag hoe lang de hulp nog uitgesteld kan worden (de normale bijdrage van huisgenoten/mantelzorg is reeds in de indicatie verwerkt).

Schat in hoe schadelijk de gevolgen zijn van het uitstellen van de hulp.

De termijn (binnen ... tijd hulp nodig) geldt steeds vanaf het moment van de aanvraag. Onderstaande betekent dat de hulpvraag van een cliënt na verloop van tijd urgenter wordt.

1. Binnen 48 uur hulp nodig

Mantelzorg/huisgenoten:

Ontbreekt volledig of is op benodigde activiteiten niet inzetbaar.

Geen vorm van thuiszorg of andere voorzieningen aanwezig.

Uithuisplaatsing van kinderen wordt noodzakelijk.

De schadelijke gevolgen voor de individuele gezondheid zijn bij het later inzetten van zorg zeer ernstig, bijvoorbeeld:

Intramurale opname wordt noodzakelijk.

Ontslag uit ziekenhuis of verpleeghuis is niet mogelijk.

Gevaar voor zichzelf of omgeving.

2. Binnen één week hulp nodig

Mantelzorg/huisgenoten:

Kan hoogstens een week de strikt noodzakelijke taken vervullen.

De schadelijke gevolgen voor de gezondheid zijn bij het later inzetten van zorg ernstig, bijvoorbeeld:

Mogelijkheid te herstellen van ziekte wordt sterk verminderd.

Geen of zeer slechte voeding.

Verzuim van werk noodzakelijk terwijl dit absoluut onmogelijk is.

Hoofdstuk 4 Overige maatwerkvoorzieningen

Een maatwerkvoorziening in de Wmo 2015 is de term voor een individuele voorziening, die afgestemd is op de individuele persoonskenmerken van een inwoner. Er moet dus onderzoek worden gedaan naar de persoonlijke situatie van de inwoner en naar wat de inwoner zelf of zijn/haar sociale netwerk zelf nog kan. Als wordt geoordeeld dat een persoon inderdaad een maatwerkvoorziening nodig heeft, wordt er een beschikking afgegeven, waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Dit in tegenstelling tot algemene voorzieningen: daarvoor hoeft geen beschikking afgegeven te worden, en daar kan iedereen - hoogstens met een lichte toegangstoets - gebruik van maken.

4.1 Criteria

4.1.1 Financiële zelfredzaamheid

In de jurisprudentie onder de Wmo is duidelijk geworden dat het gemeenten niet wordt toegestaan absolute inkomensgrenzen te hanteren om mensen buiten de Wmo te sluiten. Aan de andere kant is er ook jurisprudentie waarbij wel rekening wordt gehouden met het financiële vermogen van burgers om zelf in een oplossing te voorzien.

Enkele voorbeelden zijn:

Van een oudere persoon die zijn auto heeft verkocht omdat hij het niet meer veilig vindt om te rijden en bij de Wmo aanklopt voor een scootmobiel, mag worden verwacht dat hij met de opbrengst van de auto op eigen kosten een scootmobiel aanschaft.

Een echtpaar met twee huizen in bezit, verkoopt het aangepaste huis, gaat wonen in het niet aangepaste huist en vraagt bij de Wmo nieuwe woningaanpassingen aan. De rechter oordeelde dat het echtpaar bij de verkoop van de woning rekening had kunnen houden met de noodzakelijke aanpassingen van het andere huis.

Een oudere persoon die servicekosten van een particulier serviceappartement zelf betaalde en de HH bij de Wmo aanvroeg, kreeg van de rechter te horen, dat gelet op de hoge eigen bijdrage voor de servicekosten en het vermogen waarover de persoon beschikte, zij de HH zelf kon betalen.

Een echtpaar koopt een huis voor een miljoen euro en vraagt de woningaanpassingen bij de gemeente aan. De gemeente vindt dat zij in staat zijn de aanpassingen zelf te betalen gelet op de prijs die ze voor een hun huis kunnen betalen. De rechter gaat hier in mee.

Een persoon die altijd particuliere hulp heeft gehad, vraagt om HH uit de Wmo nadat de particuliere hulp ermee opgehouden is. Omdat er in zijn situatie verder niets is veranderd, wordt hij geacht de HH net als voorheen zelf te regelen en te betalen.

In de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015 wordt gesteld dat gemeenten burgers niet vanwege hun inkomen en vermogen mogen uitsluiten van de Wmo. Bij het gesprek zal de gemeente nagaan of de aanvrager zelf in een oplossing kan voorzien. Het kan niet anders of de financiële zelfredzaamheid zal daarbij aan de orde komen. Er ligt nu eenmaal een verband tussen de zelfredzaamheid van een persoon en diens financiële omstandigheden. Maar zoals het er nu uitziet, kan de gemeente daar alleen op vrijwillige basis een beroep op doen.

Gemeenten hebben de mogelijkheid voor nieuwe gevallen en voor vervanging van voorzieningen een eigen bijdrage te vragen tot de hoogte van de kostprijs van de voorziening plus onderhoudskosten over de duur van de afschrijfperiode. De termijn voor de betaling van de eigen bijdragen is in principe onbeperkt, zodat steeds meer mensen hun Wmo-voorziening helemaal zelf betalen. Om die reden zullen klantmanagers cliënten ook actief wijzen op de mogelijkheid zelf een voorziening aan te schaffen. Cliënten hebben dan meer vrijheid om bijvoorbeeld te kiezen voor een luxere voorziening of één met meer mogelijkheden of bijvoorbeeld gebruik te maken van voorzieningen die op de tweedehands markt worden aangeboden.

4.1.2 Voorzienbaarheid

In de jurisprudentie is over dit begrip nog steeds geen duidelijkheid. Het begrip is vooral van toepassing op ouderen die een Wmo-voorziening aanvragen. Een oudere die een aantal jaren ingeschreven staat voor een appartement of serviceflat en op het moment van verhuizing een verhuiskostenvergoeding bij de Wmo aanvraagt, had deze verhuizing kunnen zien aankomen en daarvoor kunnen reserveren.

Bij het ouder worden mag ook van mensen gevraagd worden dat zij anticiperen op beperkingen die te maken hebben met ouderdom en daarvoor reserveren. Bij het (ver)bouwen van de woning mag bijvoorbeeld van ouderen verwachten worden dat zij bij de bouw al rekening houden met eventuele beperkingen die zich later zullen voordien.

4.1.3 Vervanging van een maatwerkvoorziening

Vervanging van een eerder verstrekte voorziening is in principe niet eerder aan de orde dan het moment waarop de technisch levensduur van de voorziening is verstreken. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de door de fabrikant/leverancier aangegeven levensduur. Door intensief of juist minder intensief gebruik kan de gebruiksduur hier van afwijken.

Van de gebruiker wordt verwacht de voorziening in goede staat te houden en voor het behoud en onderhoud ervan alle redelijkerwijs noodzakelijke stappen te zetten.

Als de voorziening door onzorgvuldig gebruik eerder vervangen moet worden, zijn de extra kosten daarvan voor rekening van de gebruiker. Het voorgaande wordt ook in een bruikleenovereenkomst vastgelegd.

4.1.4 Grenzen aan de omvang van de ondersteuning

Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie. Een maatwerkvoorziening kan bestaan uit diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die zijn afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon. Bij het aanpassen van een woning wordt uitgegaan van het uitvoeringsniveau zoals dat gebruikelijk is in de sociale woningbouw.

4.2 Soorten maatwerkvoorzieningen

Onder maatwerkvoorzieningen verstaan we de op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassing en andere maatregelen:

  • -

    Ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger;

  • -

    Ten behoeve van participatie;

  • -

    Ten behoeve van beschermd wonen en maatschappelijke opvang.

Hieronder volgt limitatief welke maatwerkvoorzieningen we verstrekken:

  • 1.

    Maatwerkvoorziening natura: dit zijn materiele voorzieningen, zaken die iemand kan aanraken en beetpakken. Concreet gaat het over de volgende producten/diensten.

    • A.

      Woningaanpassingen

    • B.

      Hulpmiddelen

    • C.

      Overige voorzieningen voor gehandicapten

    • D.

      Vervoersvoorzieningen

  • 2.

    Maatwerkvoorziening beschermd wonen en opvang: hierbij gaat het om bijvoorbeeld maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, huislijk geweld, beschermd wonen en programma’s rondom verslaving. De centrumgemeente, in Zeeland is dat gemeente Vlissingen, is verantwoordelijk en voert in afstemming met de Zeeuwse gemeenten het beleid uit. De begeleiding en andere maatwerkvoorzieningen zoals genoemd onder 1 en 2 die aan cliënten die in deze opvang verblijven worden verstrekt, vallen ook onder deze voorziening en worden via de centrumgemeente gefinancierd. Het gaat over de volgende producten/diensten:

    • A.

      Verslaving

    • B.

      Opvang

    • C.

      Inloopfunctie Ggz

    • D.

      Maatschappelijke opvang

    • E.

      Vrouwenopvang/huiselijk geweld

    • F.

      Beschermd wonen

Hoofdstuk 5 Verstrekkingsvormen ondersteuning

1 Keuzevrijheid

Individuele ondersteuning in het kader van de Wmo 2015 kan op twee manieren worden verstrekt:

  • a.

    in de vorm van een maatwerkvoorziening, waarbij een door de gemeente gecontracteerde aanbieder de ondersteuning/voorziening biedt (zorg in natura);

  • b.

    door middel van een persoonsgebonden budget (PGB). Hulpvrager koopt hierbij zelf de ondersteuning/voorziening in.

De gemeente streeft naar voldoende algemene voorzieningen. Als de algemene voorziening een oplossing biedt dan voorkomt dat het verstrekken van maatwerkvoorzieningen, in natura of PGB.

Voor het collectief vervoer (Regiotaxi) kan geen PGB worden aangevraagd. Daarnaast zijn er voorzieningen waarvoor alleen een PGB mogelijk is en kan de voorziening niet in natura worden verstrekt. De keuzevrijheid tussen een PGB en een voorziening in natura is dus niet onbeperkt.

2 Maatwerkvoorziening (zorg in natura)

Bij een maatwerkvoorziening wordt de voorziening door de gemeente georganiseerd via een gecontracteerde leverancier. Er is geen financiële relatie tussen de hulpvrager en de leverancier.

Voor de maatwerkvoorzieningen gericht op ondersteunende dienstverlening geldt dat hulpvrager kan kiezen van welk van de gecontracteerde aanbieders hij de ondersteuning wil ontvangen. Voor andere maatwerkvoorzieningen dan maatwerkvoorzieningen voor dienstverlening geldt geen keuzevrijheid voor de leverancier van de voorziening, indien daarvoor contracten zijn afgesloten tussen leveranciers en gemeente.

3 Persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget (PGB) kan een geschikt instrument zijn voor de hulpvrager om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen en willen voeren.

Een PGB is een geldbedrag om een voorziening in de vorm van een dienst of een hulpmiddel aan te schaffen of in te kopen. Op het PGB wordt ook een eigen bijdrage in rekening gebracht. Evenals zorg in natura wordt ook met een PGB uitgegaan van het te bereiken resultaat en maatwerk.

We onderscheiden twee mogelijkheden van een PGB namelijk:

  • 1.

    het PGB voor dienstverlening zoals hulp bij het huishouden en begeleiding;

  • 2.

    het PGB voor hulpmiddelen en woningaanpassingen.

3.1 Algemene voorwaarden

Het PGB kan alleen verstrekt worden in de plaats van een maatwerkvoorziening (in natura). Verder moet het PGB besteed worden aan zorg. De kosten van bijvoorbeeld een bemiddelingsbureau of administratiekantoor mogen niet ten laste komen van het PGB. Deze kosten zijn ook niet noodzakelijk, omdat de PGB-houder in staat moet zijn het PGB zelf te beheren.

3.2 Specifieke voorwaarden

Vermogen

De hulpvrager moet zelf de taken kunnen uitvoeren die horen bij het PGB. Daarbij mag de hulpvrager hulp krijgen van iemand uit het eigen netwerk. Het is aan het dagelijks bestuur van de om dit vermogen te beoordelen. Wanneer een hulpvrager twijfelt of hij in staat is een PGB te beheren wordt geadviseerd een zelftest doen. Deze zelftest is beschikbaar via Per Saldo, de belangenvereniging van budgethouders.

Daarnaast kunnen er zogenaamde “overwegende bezwaren” zijn om een PGB toe te kennen. Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een PGB. De situaties waarbij het risico groot is dat het PGB niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:

  • -

    de belanghebbende is handelingsonbekwaam;

  • -

    de belanghebbende heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie;

  • -

    er is sprake van verslavingsproblematiek;

  • -

    er is eerder misbruik gemaakt van het PGB;

  • -

    er is eerder sprake geweest van fraude.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er een feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

Motivering

Indien de hulpvrager vraagt om een maatwerkvoorziening in pgb dan dient hij in alle gevallen een pgb plan te maken waarin hij aangeeft waar het pgb voor wordt ingezet en welk resultaat wordt behaald.

Trekkingsrecht

Sinds 2015 wordt een PGB voor “dienstverlening” (hulp bij het huishouden of begeleiding) conform het zogenaamde “trekkingsrecht” door de SVB uitbetaald aan de hulpverlener of leverancier van de voorziening. Voor zover het PGB valt onder het trekkingsrecht bij de Sociale Verzekeringsbank, zal de hulpvrager moeten voldoen aan de verplichtingen die aan dit trekkingsrecht zijn verbonden.

De hulpvrager is verplicht voor de dienstverlening die hij wenst in te kopen met een PGB een schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de zorgverleners die hij daarvoor in wenst te schakelen.

3.3 Kwaliteit

De gemeente beoordeelt of de voorziening veilig, resultaat,-en klantgericht wordt gerealiseerd. Hierbij is het aan de gemeente om het door de hulpvrager opgestelde ondersteuningsplan te toetsen. De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de ondersteuning van hulp bij het huishouden, begeleiding of hulpmiddelen die hij inkoopt met het PGB. In het ondersteuningsplan geeft de budgethouder aan op welke wijze deze kwaliteit is gewaarborgd. Bij herindicaties kan evaluatie van de ingezette voorzieningen/diensten inzicht bieden in de resultaten. Het is aan de hulpvrager om aan te tonen dat de juiste kwaliteit conform het ondersteuningsplan is geleverd.

De veiligheid heeft vooral betrekking op de verstrekking van hulpmiddelen. Het is hierbij aan de gemeente om te toetsen of de aan te schaffen hulpmiddelen dan wel woningaanpassingen voldoen aan de wettelijke eisen zoals een keurmerk of de eisen zoals vastgesteld in het Bouwbesluit. Doeltreffendheid en klantgerichtheid heeft vooral betrekking op de inzet van hulp bij het huishouden of begeleiding.

3.4 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor

  • -

    het inkopen van de individuele voorziening, hulpmiddel of hulp;

  • -

    het onderhoud, de reparaties en de verzekering van het hulpmiddel (hiervoor kunnen jaarlijks kosten tot een vastgesteld maximum bedrag worden toegekend of één totaalbedrag voor de gehele periode waarover de voorziening in gebruik wordt genomen).

Degene die ingeschakeld wordt voor hulp is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst.

3.5 Beschikking PGB

Als de belanghebbende kiest voor een PGB, wordt in de toekenningbeschikking opgenomen:

het resultaat waarvoor het PGB beschikbaar wordt gesteld;

  • -

    dat de toegekende voorziening mede gebaseerd is op het ondersteuningsplan PGB;

  • -

    dat budgethouder regelmatig met de zorgverlener de kwaliteit van de ondersteuning evalueert;

  • -

    het budget waarmee de voorziening of hulp kan worden ingekocht;

  • -

    het feit dat er een eigen bijdrage moet worden betaald;

  • -

    de periode waarvoor deze toekenning geldt of de termijn waarbinnen de voorziening aangeschaft dient te zijn.

De toekenning eindigt wanneer:

  • -

    de budgethouder verhuist;

  • -

    de budgethouder overlijdt;

  • -

    de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken;

  • -

    de situatie van de budgethouder verandert en (de gemeente) vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • -

    de budgethouder geen verantwoording aflegt.

  • -

    de budgethouder recht heeft op hulp op grond van een andere regeling;

  • -

    de budgethouder aangeeft geen PGB meer te willen ontvangen en eventueel kiest voor een verstrekking in natura. In dat geval blijft het recht bestaan, maar wijzigt de vorm en krijgt belanghebbende een nieuwe beschikking.

3.6 Weigeringsgronden of intrekkingsgronden

Het PGB wordt geweigerd of ingetrokken wanneer blijkt dat:

  • -

    de hulpvrager onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt;

  • -

    de hulpvrager niet voldoet aan de voorwaarden voor een PGB;

  • -

    de hulpvrager met het PGB fraudeert;

  • -

    de hulpvrager de voorziening niet binnen 6 maanden aanschaft.

3.7 Ondersteuningsplan

In het plan moet duidelijk worden aangetoond dat de verstrekking van een PGB aantoonbaar leidt tot een effectieve ondersteuning. Ook dient de ondersteuning aantoonbaar doelmatig te zijn. De gemeente beoordeelt of dit plan voldoet. Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de hulpvrager gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren.

Het ondersteuningsplan bevat een toelichting op de ondersteuningsbehoefte, doelstelling en het resultaat van ondersteuning, welke voorliggende voorzieningen ingezet worden of waarom niet, wie de ondersteuning kan bieden, waarom die persoon wordt ingezet (opleiding of..) hoeveel momenten en hoe vaak een evaluatie plaatsvindt per jaar.

3.8 Besteding in het buitenland

Uitgangspunt is, dat een PGB alleen in Nederland kan worden besteed. Als een hulpvrager het PGB voor dienstverlening in het buitenland wenst te besteden, kan hiervoor in bijzondere gevallen toestemming voor worden verleend. De ondersteuning in het buitenland moet in dat geval zijn opgenomen in het goedgekeurde zorg- en budgetplan. Besteding van het PGB in het buitenland kan alleen tijdens een tijdelijk verblijf van maximaal dertien weken per kalenderjaar.

Voor de overige maatwerkvoorzieningen is besteding in het buitenland niet toegestaan.

3.9 Verantwoording persoonsgebonden budget

De aanschaf of inhuur van een compenserende voorziening met een pgb moet aan de hand van verifieerbare documenten, zoals overeenkomst en ondersteuningsplan, worden aangetoond.

Een eenmaal vastgesteld pgb wordt alleen verstrekt in de vorm van trekkingsrecht.

Dat wil zeggen:

• Het budget wordt uitbetaald per voorziening aan leverancier of per maand aan de zorgverlener.

• De gemeente keert het budget uit aan de SVB op basis van een voorschot.

• De budgethouder gaat een overeenkomst aan met de zorgverlener en overlegt deze aan de SVB en de gemeente.

• De zorgverlener factureert bij de budgethouder.

• De budgethouder zet de factuur/declaratie door aan de SVB.

• De SVB betaalt de zorgverlener op basis van de declaratie.

• De SVB is verantwoordelijk voor de verantwoording van het budget aan de gemeente.

• De SVB monitort namens de gemeente de uitbetaling aan de dienstverlener.

3.10 Financieren eigen netwerk

De budgethouder heeft bestedingsvrijheid bij het inkopen van hulp bij het huishouden, begeleiding en hulpmiddelen. De budgethouder kiest daarbij zelf zijn hulpverlener of begeleider uit. Dat kan ook een persoon uit het eigen netwerk zijn, zoals een mantelzorger.

In het gemotiveerde plan van de cliënt kan hij of zij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan vormen van dienstverlening (ondersteuning van mantelzorgers bijvoorbeeld).

Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen komt minder voor. Ingeval hiervoor een pgb wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

3.11 Pgb bij rolstoelen, woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen

3.11.1 Programma van eisen

Wanneer belanghebbende kiest voor een pgb krijgt hij na indicatie bij de beschikking een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. De belanghebbende kan op basis van dit programma van eisen zelf de voorziening aanschaffen. Na beoordeling van het PvE door de Wmo consulent wordt de hoogte van het pgb bepaald en toegekend.

Als belanghebbende een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de belanghebbende aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.

3.11.2 Duur van de toekenning

Wanneer een pgb wordt toegekend voor de aanschaf van een voorziening, wordt rekening gehouden met de afschrijftermijn van deze voorziening. Dit is afhankelijk van het soort voorziening en de leeftijd van de voorziening op het moment dat deze wordt aangeschaft. Voor de lengte van afschrijftermijnen wordt aangesloten bij de werkwijze bij voorzieningen die in natura worden verstrekt. In principe wordt geen nieuwe voorziening (ook geen naturavoorziening) toegekend als de afschrijftermijn van de met het pgb aangeschafte voorziening nog niet is verstreken, tenzij factoren een rol spelen die niet door de budgethouder voorkomen hadden kunnen worden (bijvoorbeeld plotseling veranderde omstandigheden buitenom het vermogen van de budgethouder).

3.12 Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s voor de maatwerkvoorzieningen ‘dienstverlening’ uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum pgb van de Sociale Verzekerings Bank.

De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Pgb’s voor een hulpmiddel worden door de gemeente betaald aan de hulpvrager.

3.13 Besteding en bestedingsvrijheid van het budget

De budgethouder besteedt het pgb conform de afspraken in het ondersteuningsplan. Van belang is dat de verantwoording per voorziening plaatsvindt. Bestedingsvrijheid betekent dat de budgethouder zelf zijn hulpmiddelen, de gewenste uitvoering en leverancier kiest. Zowel voor de dienstverlening als het hulpmiddel geldt dat het resultaat telt, zoals in de beschikking is aangegeven.

Vrij besteedbaar bedrag

Voor waardering van inzet van ondersteuning of onvoorziene administratieve oneffenheden is een bedrag van € 100,00 beschikbaar op jaarbasis. Dit bedrag is inclusief het toegekende budget.

Feestdagen

Voor feestdagen kan van het pgb een bedrag van maximaal € 272,00 worden aangewend voor vergoeding rond de feestdagen.

Vergoeding bij beëindiging

Indien buiten de schuld om van een budgethouder het pgb wordt beëindigd dan wordt maximaal één maandloon uitbetaald ter compensatie van verlies van inkomsten aan hulpverlener.

In dit geval betreft het de zorgverlener die een natuurlijk persoon is en met wie de overeenkomst is afgesloten.

3.14 Ondersteuningsplan is leidend voor de hoogte van het budget

Het resultaat is het uitgangspunt voor de toekenning van het budget. Dat betekent dat een cliënt zelf een passende maatwerkvoorziening creëert. Hierbij maakt hij indien nodig zoveel mogelijk gebruik van voorliggende voorzieningen. Dat betekent dat de hoogte van pgb’s kan verschillen omdat een cliënt een efficiënt plan heeft gemaakt en hierbij ook een efficiënte inkoop realiseert.

Om die reden spreken we niet over vaste pgb-tarieven. Het ondersteuningsplan is leidend in het bepalen van de hoogte van het pgb. Het gaat erom dat de budgethouder met het pgb kan organiseren dat het te behalen resultaat wordt bereikt. Het kan zijn dat een zorgverlener hem zowel Begeleiding biedt als hulp bij het huishouden op hetzelfde moment waarmee het resultaat van een schone woning en het verbeteren van de zelfredzaamheid (bijvoorbeeld dagstructuur) wordt bereikt. Het is reëel om in het ondersteuningsplan op te nemen hoe, wanneer en hoe vaak het werk van de zorgverlener wordt uitgevoerd. Het is hierbij aan de budgethouder en de zorgverlener om hier een reële vergoeding voor af te spreken, zonder gebonden te zijn aan tarieven.

Ondanks het bovenstaande is het noodzakelijk om per ondersteuningsvorm maximumtarieven te bepalen. Deze moeten echter niet leidend zijn, maar meer een maximum om ervoor te zorgen dat de kosten worden beheerst en dat de beloning van de zorgverlener niet buitensporig hoog wordt.

Daarnaast is de bedoeling van de wet juist dat mensen zoveel mogelijk zelf oplossingen bedenken, met hulp van het netwerk, om de regie over het eigen leven te houden. Het pgb is hiervoor een goed hulpmiddel, maar het bepalen van vaste tarieven per voorziening zet aan tot het claimen van bedragen in plaats van het bedenken van een creatieve oplossing. Van mensen die kiezen voor een pgb wordt juist verwacht dat zij zelf een plan bedenken, dat niet vervat moet worden in enge regels. Het te behalen resultaat is leidend en de weg hoe dit mogelijk te maken moet in feite door de burger zelf worden bedacht. Een toetsing van dit plan door de gemeente is noodzakelijk, maar het is niet de bedoeling het plan vooraf al in te kaderen door een vast tarief te benoemen. De gemeente zal toetsen of het plan past binnen het maximaal beschikbare bedrag voor de betreffende voorziening(en), maar vooral of het resultaat hiermee kan worden behaald.

De maximum bedragen zijn bepaald op basis van de kosten van de voorzieningen die in natura worden verstrekt. De kosten voor een pgb mogen maximaal 75% bedragen van de kosten van de voorziening in natura omdat er geen overheadkosten zijn van een aanbieder. Begeleiding en hulp bij het huishouden in natura wordt verstrekt op basis van een resultaatvolgend budget. De maximumtarieven zijn hier dan ook op gebaseerd. De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten. Het bedrag is toereikend om het beoogde resultaat te bereiken. Indien van toepassing dient het pgb te worden aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering. Deze aanvullende vergoeding kan niet hoger zijn dan wat onderhoud en verzekering zouden kosten indien de maatwerkoplossing/voorziening in natura zou zijn geleverd.

Als er meerkosten zijn, kunnen cliënten zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het bepaalde maximumbedrag. Het college zal het pgb weigeren voor dat gedeelte dat de hoogte van het maximumbedrag te boven gaat. Hierop geldt slechts één uitzondering: wanneer het maximumbedrag niet toereikend is voor de in te kopen ondersteuning en deze ondersteuning niet inzetbaar is vanuit een voorziening in natura, kan worden afgeweken van de in de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Schouwen-Duiveland 2015 vastgelegde maximumtarieven.

De gemeente keert een “bruto” pgb uit aan het SVB, hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht. De klant ontvangt zelf een factuur van het CAK.

De gemeente toetst het zorgplan en de overeenkomst. De SVB toetst de overeenkomst en de declaraties. Afhankelijk van de wens van de budgethouder (en de zorgverlener) is het mogelijk dat de ene klant een vast bedrag per maand vastlegt en de andere klant een bedrag per uur. De SVB kan per overeenkomst toetsen of de maanddeclaratie het in de zorgovereenkomst vastgelegde tarief niet te boven gaat.

3.15 Vaststelling hoogte pgb hulpmiddel

Het uitgangspunt is dat de hoogte van het budget maximaal de kosten bedraagt die de gemeente voor die voorziening maakt, inclusief de kosten voor onderhoud en verzekering. Voor hulpmiddelen die door de hulpmiddelenleverancier Medipoint worden geleverd, is dat per categorie hulpmiddel een vastgesteld bedrag per vier weken. Indien dit tot een ongewenste situatie leidt, kan bij de hulpmiddelenleverancier Medipoint een offerte voor de goedkoopst adequate voorziening worden opgevraagd.

Indien de maatwerkoplossing een tweedehands voorziening betreft wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Indien de kosten van de activiteiten om het resultaat te behalen minder is dan de gemiddelde maatwerkvoorziening in natura wordt de werkelijke kostprijs als pgb vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Eigen bijdrage

Aan de Wmo-cliënt wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht voor alle verstrekte Wmo-voorzieningen. In de regelgeving zijn echter twee uitzonderingen benoemd:

  • -

    bij een rolstoel kan geen eigen bijdrage worden opgelegd;

  • -

    als de aanvrager of zijn echtgenoot in verband met een verblijf in een instelling reeds een eigen bijdrage betaalt, wordt voor een eventuele Wmo-voorziening geen eigen bijdrage opgelegd (dit wordt door het CAK bewaakt);

  • -

    bij voorzieningen voor kinderen, tenzij het gaat om een woningaanpassing aan de ouderlijke woning.

Het CAK is verantwoordelijk voor het vaststellen, opleggen en innen van de eigen bijdrage. Aan de hoogte van de eigen bijdrage worden jaarlijks door het ministerie van VWS maximumgrenzen gesteld in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De gemeente hanteert in haar beleid ten aanzien van de eigen bijdrage deze maximumgrenzen.

1. Kostprijs

De eigen bijdrage wordt berekend op basis van de kostprijs van de voorziening en mag worden opgelegd voor de duur van de voorziening waarbij het totaal aan geïnde bijdrage de kostprijs van de voorziening niet mag overstijgen.

2. Periode

Voor hulpmiddelen die in natura worden verstrekt door de hulpmiddelenleverancier Medipoint, is de duur van de periode waarover de eigen bijdrage wordt opgelegd, de duur dat de hulpvrager gebruik maakt van het hulpmiddel. Bij voorzieningen die geleverd worden door de hulpmiddelenleverancier worden de kosten van deze voorziening voor onbepaalde tijd aan het CAK doorgegeven. De kosten bedragen een op basis van het contract per voorziening vastgesteld bedrag per vier weken.

Voor hulpmiddelen die in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt geldt dat de duur van de periode waarover de eigen bijdrage wordt opgelegd, gelijk is aan de economische levensduur van het hulpmiddel:

  • 1.

    Vervoersvoorzieningen zoals scootmobielen en bijzondere fietsen : 7 jaar

  • 2.

    Vervoersvoorzieningen zoals auto-aanpassingen : 7 jaar

  • 3.

    Mobiele woonvoorzieningen zoals een douchestoel of tillift : 7 jaar

  • 4.

    Woonvoorziening (aard- en nagelvast) zoals douchezitje, deuropener en traplift : 10 jaar

Bij een nieuwe vervoersvoorziening in de vorm van een pgb zoals bijvoorbeeld een scootmobiel moeten de kosten van deze voorziening over de volledige 7 jaar aan het CAK worden doorgegeven.

De kosten van deze voorziening bestaan uit de waarde / aanschafprijs van de voorziening en daarbij opgeteld de onderhoudskosten en verzekering. Voor het onderhoudsbedrag (inclusief verzekering) per jaar van een dergelijke voorziening moet 7% van de aanschafprijs worden gerekend. Bij nieuwe voorzieningen geldt een garantieperiode van 1 jaar, zodat in dit jaar geen onderhoudskosten hoeven te worden gerekend. Bij een nieuwe vervoersvoorziening geldt daarom het onderhoudsbedrag per jaar maal 6 (omdat het gaat om 6 jaar onderhoud).

Voor accessoires of aanpassingen die later aan een voorziening worden aangebracht geldt dat alleen het bedrag wordt opgehoogd. De afschrijftermijn wordt niet aangepast. De levensduur van de ‘hoofd’ voorziening is leidend.

Bij een nieuwe woonvoorziening in de vorm van een pgb zoals een tillift geldt dezelfde wijze van berekenen als hierboven gemeld. Ook dan geldt een afschrijftermijn van 7 jaar waarbij de kosten van de voorziening over de volledige 7 jaar aan het CAK moeten worden doorgegeven. Hierbij geldt ook de 7% voor het onderhoud.

Bij een traplift (zowel nieuw als gebruikt) in de vorm van een pgb moeten de kosten van deze voorziening over de volledige 10 jaar aan het CAK worden doorgegeven. De kosten van deze voorziening bestaan uit de waarde / aanschafprijs van de voorziening (inclusief de arbeidskosten voor het realiseren van de voorziening) en daarbij opgeteld de onderhoudskosten over de gehele periode van 10 jaar. Bij een nieuwe traplift geldt in het huidige contract dat er de eerste 2 jaar geen onderhoud wordt gerekend. Bij een nieuwe lift geldt daarom het onderhoudsbedrag per jaar maal 8 (omdat het gaat om 8 jaar onderhoud).

Bij een woonvoorziening in de vorm van een pgb zoals een elektrische deuropener geldt wederom dezelfde wijze van berekenen. Hierbij geldt vaak een onderhoudscontract waarin de exacte onderhoudskosten worden genoemd. Deze voorziening wordt bij voorkeur in eigendom toegekend. Dat geldt voor alle woonvoorzieningen die worden bevestigd in/aan de woning, behalve de traplift.

Bij een herverstrekking geldt voor alle voorzieningen dat de kosten worden berekend over de resterende termijn van de voorziening. Hierbij wordt uitgegaan van de restwaarde van de voorziening op het moment dat deze wordt toegekend en de onderhoudskosten over de resterende termijn. Herverstrekkingskosten worden niet meegerekend.

Geen eigen bijdrage

Daarnaast wordt geen eigen bijdrage opgelegd aan hulpvragers die al een eigen bijdrage moeten betalen op grond van de Wlz of voor beschermd wonen (artikel 3.8 lid 4 Uitvoeringsbesluit Wmo). De anticumulatie van deze eigen bijdragen wordt door het CAK bewaakt. Eventuele voorzieningen op grond van de Wmo 2015 t.b.v. hulpvragers (of hun echtgenoot) die hieraan voldoen worden derhalve wel geregistreerd bij het CAK. De eigen bijdrage voor deze Wmo-voorzieningen zal echter niet worden opgelegd zolang de hulpvrager de eigen bijdrage op grond van de Wlz of Beschermd wonen dient te voldoen.

Hoofdstuk 7 Mantelzorgondersteuning

(Gereserveerd)

Hoofdstuk 8 Inwerkingtreding en citeertitel

De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Schouwen-Duiveland 2017 treden in werking op 1 januari 2017 onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Schouwen-Duiveland 2015.

De beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Schouwen-Duiveland 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland in de vergadering van 22 november 2016.
de burgemeester, de secretaris,
G.C.G.M. Rabelink

Bijlage 1 Gespreksverslag sociaal domein

Datum Intake:

Naam intaker:

Werkproces:

Clientgegevens

Naam

Kinderen

Geboorte datum

Adres

Postcode / Woonplaats

Geboortedatum

Telefoon

Emailadres

BSN

Burgerlijke staat:

Nationaliteit:

Identiteit:

Gezinssamenstelling:

Dagbesteding:

Huisarts:

Zorgverzekering:

Naam aanmelder:

Vraagverduidelijking

Wat zijn uw zorgen?

Wat gaat er goed.

Wat moet er gebeuren?

Instemming verslag.

Ik ga wel/niet akkoord met het verslag. Dit verslag dient als basis voor mijn Wmo-aanvraag:

Verklaring en ondertekening

Met het aankruisen van de vakjes geeft u aan dat u hebt kennisgenomen van de werkwijze:

a. U bent het eens met de inhoud van het gespreksverslag en gaat akkoord met het verslag. Het verslag dient als basis voor de Wmo aanvraag. Ja 1 Nee

b. Geeft u personen of instellingen die u zorg verlenen toestemming om in verband

met de gevraagde indicatie gegevens te verstrekken? Ja 1 Nee

c. Geeft u de gemeente toestemming om relevante gegevens van u door te geven aan de personen of instellingen die u zorg of een voorziening gaan verlenen? Ja 1 Nee

d. Geeft u uw huisarts of een andere behandelaar toestemming om in verband met de gevraagde indicatie zo nodig medische gegevens te verstrekken (zoals diagnose, testresultaten enz.)? Ja 1 Nee

e Als u dit formulier niet zelf kunt ondertekenen, wat is dan de reden daarvan?

…………………………………………………………………………………………………………………………….

Dit formulier is op mijn aanwijzingen ingevuld door mijn gemachtigde.

Naam gemachtigde ………………………….. Telefoonnummer: ………………………

Heeft u als gemachtigde dit formulier ingevuld, stuur dan een kopie van uw machtiging mee.

Verklaring: Ik heb alle vragen volledig en naar waarheid beantwoord.

Ik weet dat:

het verstrekken van onvolledige of onjuiste informatie kan leiden tot afwijzing van de aanvraag dan wel beëindiging en terugvordering van de voorziening; ik wijzigingen in mijn omstandigheden direct schriftelijk moet doorgeven aan het Zorgloket; het Zorgloket mijn persoonlijke gegevens registreert en deze alleen aan andere instanties geeft als dit wettelijk mag of verplicht is.

Datum ………………………….

Handtekening aanvrager Handtekening partner Handtekening gemachtigde

…………………………... …………………………................... ……………………………..

Hebt u vragen over het invullen van dit aanvraagformulier, bel dan naar het Zorgloket, tel.(0111) 452 280.

Het Zorgloket is telefonisch bereikbaar van maandag t/m donderdag van 8.30-17.00 uur en vrijdag van 8.30-16.00 uur. Email: zorgloket@schouwen-duiveland.nl

Stuur uw aanvraagformulier naar Het Zorgloket, Postbus 5555, 4300JA Zierikzee.

Bijlage 2 Ondersteuningsplan Hulp bij het huishouden

Ondersteuningsplan Hulp bij het Huishouden

Wie doet wat

Zelfstandig

Mantelzorg

Vrijwilliger

Voorliggende voorzieningen

Zorgaanbieder

Activiteiten schoon en leefbaar huis

Frequentie (max. p/j)

Stoffen hoog

i.o.

Stoffen midden

i.o.

Stoffen laag

i.o.

Stofzuigen / dweilen

i.o.

Stoelen en banken zuigen

12

Keuken (tegels rondom fornuis en aanrecht, buitenzijde keukenblok)

12

Reinigen keukenapparatuur

12

Legen vuilnisbakken

i.o.

Ramen wassen binnenzijde

4

Toilet reinigen

i.o

Douche / bad wastafel reinigen

i.o.

Tegelwand reinigen

i.o

Vloer dweilen

i.o.

Bed verschonen

26

Radiatoren reinigen

6

Deuren geheel nat afnemen

12

Hoge randen en richels afnemen

12

Wasverzorging *

Zorg voor jonge kinderen*

Maaltijdverzorging*

Organisatie van het huishouden*

*Indien wasverzorging, zorg voor jonge kinderen, maaltijdverzorging of organisatie van het huishouden aan de orde is voor een cliënt, valt dit ook weer uiteen in verschillende activiteiten.

Datum:

Handtekening cliënt (of diens vertegenwoordiger):

Handtekening zorgaanbieder:

Dit ondertekende ondersteuningsplan dient tevens als aanvraag voor de maatwerkvoorziening HH-R / HZ-R