Verordening tot afstemming van de hoogte van de bijstand op het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan door belanghebbenden aan wie bijstand en/of langdurigheidstoeslag wordt of kan worden verleend.

Geldend van 17-02-2012 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening tot afstemming van de hoogte van de bijstand op het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan door belanghebbenden aan wie bijstand en/of langdurigheidstoeslag wordt of kan worden verleend.

De raad van de gemeente Schouwen-Duiveland;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 mei 2005;

gelet op de Wet werk en bijstand, Staatsblad 2003, nummer 375;

gelet op de artikelen 8, 8a, 9, 17, 18, 36, 48, 49, 51, 54, 55 en 56 van de Wet werk en bijstand;

gelet op de artikelen 28 en 29 van de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen;

de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de volgende gewijzigde verordening:

Verordening tot afstemming van de hoogte van de bijstand op het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan door belanghebbenden aan wie bijstand en/of langdurigheidstoeslag wordt of kan worden verleend.

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (Staatsblad 2003, 375);

    • b.

      wet Suwi: de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen (Staatsblad 2001, 692);

    • c.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland;

    • d.

      belanghebbende: degene, waaronder ook wordt verstaan diens gezin, wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • e.

      fraude: het verwijtbaar informatie achterhouden, of verwijtbaar onjuiste informatie verstrekken, met het doel een (hogere) uitkering te ontvangen anders als waar men op grond van de juiste en/of volledige informatie recht op zou hebben;

    • f.

      inlichtingenverplichting: de in artikel 17 lid 1 van de wet genoemde verplichting;

    • g.

      benadelingsbedrag: het netto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als bijstand;

    • h.

      grens aangiftebedrag Openbaar Ministerie: het bruto uitkeringsbedrag waarvoor de gemeente is benadeeld door een belanghebbende en waarboven het college aangifte doet bij het Openbaar Ministerie;

    • i.

      recidive: het binnen een in deze verordening benoemde termijn opnieuw plegen van een verwijtbare handeling uit dezelfde of hogere categorie;

    • j.

      norm: de som van de norm zoals genoemd in hoofdstuk 3, paragraaf 2 van de wet, de gemeentelijke toeslag en de periodiek bijzondere bijstand voor de algemene kosten van het bestaan, inclusief vakantiegeld, zonder rekening te houden met verlagingen als gevolg van schaalvoordelen wegens het kunnen delen van woonkosten of het ontbreken hiervan of andere inkomstenkortingen;

    • k.

      langdurigheidstoeslag: toeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet.

  • 2. Voor zover daar in deze verordening niet van wordt afgeweken, zijn de gehanteerde begrippen gelijk aan die in de wet.

Paragraaf 2 Afstemmingsbepalingen

Artikel 2 Indeling in categorieën met betrekking tot bepaalde verwijtbare gedragingen

  • 1. Ten aanzien van belanghebbenden, die naar het oordeel van het college blijk geven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet dan wel de wet Suwi voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomen, wordt de ernst van het verwijtbare gedrag onderverdeeld in de navolgende categorieën.

  • 2. Categorieën:

    • A.

      Categorie 1: het niet dan wel onvoldoende nakomen van de aan de uitkering verbonden verplichtingen en voorwaarden, dan wel het niet dan wel onvoldoende verlenen van gevraagde medewerking aan de uitvoering van de wet die nodig is voor een adequate en juiste wetstoepassing en een efficiënte gemeentelijke uitvoering. Daaronder wordt in ieder geval verstaan:

  • 1. niet ingeschreven staan of blijven bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI);

  • 2. het niet direct uit eigen beweging of binnen de door of namens het college of het CWI daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is of kan zijn voor de verlening van bijstand of de voortzetting hiervan;

  • 3. het niet of niet tijdig voldoen aan een oproep om i.v.m. de inschakeling in de arbeid of (sociale) activering of ter informatieverstrekking op een aangegeven plaats en tijdstip te verschijnen in verband met de uitvoering van de wet;

  • 4. het niet op verzoek tonen van een identiteitsbewijs;

  • 5. het langer dan is toegestaan met vakantie gaan;

  • 6. het niet of niet tijdig melden van het verrichten van vrijwilligerswerk of wijzigingen daarin.

    • B.

      Categorie 2 : niet of onvoldoende meewerken aan (de voorbereiding op) de arbeidsinschakeling en (sociale) activering - waaronder begrepen onderzoek naar de mogelijkheden daartoe – of deze belemmeren, dan wel niet of onvoldoende meewerken aan het bewerkstelligen van mogelijke verlaging van de te verstrekken bijstand. Daaronder wordt in ieder geval verstaan:

  • 1. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan onderzoek naar mogelijkheden m.b.t. scholing, (sociale) activering en/of arbeidsinschakeling;

  • 2. een aangeboden trajectplan niet ondertekenen of niet of niet tijdig retourneren;

  • 3. het niet of onvoldoende trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

  • 4. het niet voldoen aan verplichtingen, niet zijnde die op grond van hoofdstuk 2 van de wet, die het college op grond van artikel 55 van de wet oplegt aan belanghebbende;

  • 5. het niet vragen van alimentatie conform artikel 56 van de wet indien de verplichting hiertoe door het college is opgelegd;

  • 6. het door belanghebbende niet of onvoldoende meewerken aan een minnelijk traject dat het college in diens naam noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand verricht;

  • 7. het als zelfstandige niet voeren van een behoorlijke administratie;

  • 8. het niet behoorlijk meewerken aan het vestigen van een krediethypotheek of andere zekerheidstelling.

    • C.

      Categorie 3: het in ernstige mate verwijtbaar handelen ten aanzien van het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid of een andere vorm van inkomen. Daaronder wordt in ieder geval verstaan:

  • 1. het niet aanvaarden of door eigen toedoen niet verkrijgen van arbeid;

  • 2. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • 3. het door eigen toedoen verwijtbaar verliezen van een inkomstenbron, anders dan onder 2.

Artikel 3 Hoogte en wijze van de afstemming en recidive

  • 1. De verlaging van de norm als gevolg van verwijtbaar handelen van belanghebbende zoals bedoeld in artikel 2 is voor:

    Categorie 1:

    -eerste keer:

    0% en waarschuwing;

    -bij 1e recidive:

    10% gedurende 1 maand;

    -bij herhaalde recidive:

    verhoging van het eerder opgelegde percentage met 10%;

    -recidiveperiode

    12 maanden

    Categorie 2:

    -eerste keer :

    20% gedurende 1 maand;

    -bij 1e recidive:

    40% gedurende 1 maand;

    -bij herhaalde recidive:

    verhoging van het eerder opgelegde percentage met 20%;

    -recidiveperiode

    24 maanden.

    Categorie 3:

    -eerste keer :

    100% gedurende 1 maand;

    -bij 1e recidive:

    100% gedurende 2 maanden;

    -bij herhaalde recidive wordt een individueel besluit genomen met als uitgangspunt uitsluiting van het recht op bijstand gedurende minimaal 3 maanden;

    -recidiveperiode:

    Categorie 4:

    - eerste keer :

    100% gedurende 3 maanden;

    - bij recidive wordt een individueel besluit genomen met als uitgangspunt uitsluiting van het recht op bijstand gedurende minimaal 3 maanden;

    - recidiveperiode:

    36 maanden

  • 2. In bijzondere gevallen kan worden afgeweken van de hoogte en wijze van verlaging van de norm zoals genoemd in lid 1 en wordt de afstemming geëffectueerd conform artikel 48 lid 2 sub b van de wet.

Artikel 4 Onverantwoord omgaan met vermogen

  • 1. Indien er sprake is van onverantwoord interen van het eigen vermogen tot het vrij te laten vermogen ex artikel 34 lid 3 van de Wet Werk en Bijstand, vindt afstemming plaats door het verstrekken van de bijstand als renteloze lening gedurende de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2. Als criterium voor het verantwoord interen van het vermogen wordt 1,5 maal de voor betrokkene(n) geldende bijstandsnorm en toeslag verminderd met genoten inkomsten gehanteerd.

  • 3. Deze norm en toeslag kunnen eventueel worden gecorrigeerd met de woonlasten waarvoor geen huursubsidie kan worden verkregen en de eventueel verschuldigde premie voor een particuliere ziektekostenverzekering.

  • 4. Door het verstrekken van bijstand in de vorm van een renteloze lening kan de verstrekte bijstand worden teruggevorderd ook indien de belanghebbende geen bijstand meer ontvangt omdat hij/zij niet meer in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert. De termijnen dienen te worden vastgesteld op al datgene waarmee de beslagvrije voet wordt overschreden.

  • 5. Gedurende de periode van bijstandsverlening, worden de termijnen op de uitkering in mindering gebracht. Na beëindiging van de bijstand dient de belanghebbende zelf de termijnen tijdig te voldoen.

Artikel 5 Fraude en recidive

  • Indien door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte (te veel) bijstand wordt of is verstrekt, wordt de bijstand verlaagd met:

    • 1.

      10 procent van de norm gedurende 1 maand indien het benadelingsbedrag minder bedraagt dan € 500,00.

    • 2.

      25 procent van de norm gedurende 1 maand indien het benadelingsbedrag minder bedraagt dan € 2000,00 maar meer bedraagt dan of gelijk is aan € 500,00.

    • 3.

      25 procent van de norm gedurende 2 maanden indien het benadelingsbedrag minder bedraagt dan het netto bedrag van de grens aangiftebedrag Openbaar Ministerie, maar meer bedraagt dan of gelijk is aan € 2000,00.

    • 4.

      Bij recidive binnen een periode van 36 maanden na het vaststellen van een eerste fraude, wordt de bijstand verlaagd met 50 procent van de norm gedurende 2 maanden ongeachte de hoogte van het benadelingsbedrag.

    • 5.

      Bij herhaalde recidive wordt een individueel besluit genomen met als uitgangspunt uitsluiting van het recht op bijstand gedurende minimaal 3 maanden.

Artikel 6 Het zich jegens het college zeer ernstig misdragen

  • 1. Indien een belanghebbende zich jegens het college, dan wel diens vertegenwoordigers, verbaal zeer ernstig misdraagt, wordt de bijstand verlaagd conform de verlaging benoemd in artikel 3 onder categorie 1.

  • 2. Indien een belanghebbende jegens het college, dan wel diens vertegenwoordigers, zich fysiek - al of niet in combinatie met het zich verbaal misdragen - zeer ernstig misdraagt, wordt de bijstand verlaagd conform de verlaging benoemd in artikel 3 onder categorie 2.

  • 3. De respectievelijke recidiveperioden zoals genoemd in artikel 3 gelden ook voor de gedragingen zoals benoemd in lid 1 en 2 van dit artikel.

  • 4. Bij meermalen binnen de recidiveperiode het zich fysiek, al of niet in combinatie met het zich verbaal, zeer ernstig misdragen van belanghebbende wordt een individueel afstemmingsbesluit genomen. Tijdelijke uitsluiting van het recht op bijstand behoort daarbij tot de mogelijkheden.

Artikel 7 Cumulatie

  • 1. Bij samenloop van gedragingen die een verlaging van de bijstand tot gevolg hebben zoals genoemd in de artikelen 3 tot en met 6 vindt cumulatie plaats van de percentages.

  • 2. Indien dit leidt tot cumulatie boven de 100 procent wordt de verlaging gemaximaliseerd op 100 procent.

  • 3. Het college kan op grond van individuele bijzondere omstandigheden besluiten af te wijken van lid 2.

Artikel 8 Incidentele (bijzondere) bijstand

  • 1. Bijstand ten behoeve van goederen of diensten die naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit het reguliere inkomen en het beschikbare vermogen, wordt verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

  • 2. Bijstand ten behoeve van gehele of gedeeltelijke aflossing van een schuld wordt verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht tenzij artikel 49 sub b van de wet van toepassing is.

Paragraaf 2a Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 8a Wijziging betekenis begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 8b Onvoldoende meewerken aan plan van aanpak

Onder ‘gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren’ als bedoeld in artikel 2, wordt vanaf 1 januari 2012 mede verstaan: het onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak.

Artikel 8c Intrekking WIJ

  • 1. De bepalingen van deze verordening zijn vanaf 1 januari 2012 evenzo van toepassing op personen van 18 jaar en ouder doch jonger dan 27 jaar.

  • 2. Een verlaging op grond van gedragingen, benoemd in deze verordening, kan eveneens worden toegepast op de bijzondere bijstand die aan belanghebbenden op grond van artikel 12, van de wet, wordt verstrekt.

Paragraaf 3 Slotbepalingen

Artikel 9 Uitvoering

Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 10 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

  • 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 11 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Gemeente Schouwen-Duiveland".

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze gewijzigde verordening treedt in werking één dag na de dag waarop zij is bekend gemaakt.

Ondertekening

Vastgesteld door de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland in zijn openbare vergadering van 30 juni 2005,
de griffier, de waarnemend voorzitter,

Nota-toelichting

bij de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Gemeente Schouwen-Duiveland

1. Algemeen

Beginsel en opzet van de afstemmingsverordening

Deze verordening is geschreven vanuit het beginsel dat verwijtbaar gedrag niet lonend mag zijn, maar dat niet elk verwijtbaar gedrag meteen moet leiden tot een financiële maatregel. Zij is bedoeld als een richtlijn voor de uitvoerders en is onder meer afgeleid van de regelgeving die onder de oude wet was vastgelegd in het z.g. Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz, het Boetebesluit sociale zekerheidswetten, en aanvullende gemeentelijke regelgeving. In deze verordening is gekozen voor een indeling van verwijtbaar gedrag in drie categorieën. Hierbij is gekozen voor een waarschuwing in gevallen waarbij er sprake is van administratieve verzuimen zonder dat er ten onrechte uitkering is verleend, tot uitsluiting wanneer belanghebbende door duidelijk verwijtbaar handelen een beroep op bijstand moet doen, of dat als gevolg hiervan de uitkeringsafhankelijkheid voortduurt. De omschrijving van het verwijtbare gedrag en de indeling in een bepaalde categorie is verduidelijkt met voorbeelden. Het is geenszins de bedoeling om deze opsommingen een limitatief karakter te geven.

Berekening van de maatregel

Een maatregel moet worden berekend over de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag, verhoogd met de maximale toeslag. Dat wil zeggen voor een echtpaar 100%, een alleenstaande ouder 90% en een alleenstaande 70% van het minimumloon. Het is niet de bedoeling om rekening te houden met verlagingen en inkomsten. Een lagere gemeentelijke toeslag in verband met lagere woonlasten geeft in principe een zelfde (vrij) besteedbaar inkomen en rechtvaardigt een in absolute bedragen gelijke korting. Het is ook niet de bedoeling om rekening te houden met mogelijke aanspraken op de langdurigheidstoeslag, noch hierop een maatregel toe te passen. Deze kan immers al uitbetaald zijn of het recht hierop in de toekomst kan nog onzeker zijn.

Wettelijke basis

De Afstemmingsverordening is door de wetgever verplicht gesteld in artikel 8, lid 1 onder letter b van de Wet werk en bijstand. Verwezen wordt naar artikel 18 van de wet. Hierin is geregeld dat de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende. In het tweede lid van artikel 18 van de wet is dwingend voorgeschreven dat wanneer het college vindt dat belanghebbende een ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan, dan wel zijn verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, de bijstand verlaagd wordt.

Individualiseren

Bijstand verlenen, maar vooral het afstemmen van bijstand, waaronder het opleggen van maatregelen, vraagt van de gemeente een zorgvuldig taxeren van omstandigheden, mogelijkheden en middelen, en afwegen of er sprake is van verwijtbare aspecten in het gedrag van belanghebbende. Bij het ontbreken van elke verwijtbaarheid wordt van zelfsprekend afgezien van een verlaging van de bijstand.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze verordening zijn een aantal, niet in de wet gedefinieerde begrippen omschreven om interpretatieverschillen te voorkomen. Voor de overige geldt dezelfde omschrijving als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

Lid 1, sub j: Norm

Het is algemeen gebruik dat ingeval van co-ouderschap de bijstand ontvangende ouder als alleenstaande wordt aangemerkt. Boven de norm wordt dan een toeslag toegekend. In het kader van het afstemmingsbeleid wordt onder de norm bij co-ouderschap mede begrepen de toeslag die in dit verband wordt ontvangen. Niet onder de norm wordt de woonkostentoeslag gerekend.

Artikel 2: Indeling in categorieën

In dit artikel zijn diverse vormen van verwijtbaar gedrag ingedeeld in drie categorieën. De opsomming is niet limitatief.

Artikel 2, lid 2 sub a

Categorie 1 bestaat uit een aantal administratieve handelingen die met name toegespitst zijn op de vaststelling van de rechtmatigheid van de uitkering. Het niet voldoen aan deze verplichtingen heeft tot gevolg dat een uitkering niet wordt betaald (geblokkeerd) of opgeschort (artikel 54 WWB). Slechts in uitzonderingsgevallen zal ten onrechte bijstand worden verleend c.q. uitbetaald. Afstemming vindt plaats via een waarschuwing. Bij herhaling van verwijtbaar gedrag binnen dezelfde categorie (binnen 12 maanden) volgt een maatregel van 10%, die bij herhaalde recidive procentueel wordt verhoogd.

Artikel 2, lid 2 sub A punt 2

Deze bepaling is bedoeld als een kapstokartikel en kan te zijner tijd ook worden gebruikt om mensen te verplichten direct informatie te verstrekken wanneer de rechtmatigheidonderzoeksformulieren worden vervangen door een mutatieformulier dat alleen moet worden ingeleverd bij veranderde omstandigheden.

Artikel 2, lid 2 sub A punt 3

Onder verwijtbaar gedrag als hier genoemd, wordt verstaan de eerste nalatigheid waarbij de belanghebbende niet vooraf inhoudelijk geïnformeerd of onvoldoende duidelijk is wat het doel is van het gesprek. Wanneer het gesprek een vervolgstap is in een opgesteld reïntegratietraject en belanghebbende frustreert dit door hier geen medewerking aan te verlenen, valt dergelijk gedrag onder categorie 2 nummer 1.

Artikel 2, lid 2 sub B punt 2

Categorie 2 wordt gevormd door verwijtbaar gedrag dat (de voortgang van) trajecten belemmert waardoor de behoefte aan bijstand langer voortduurt. In deze categorie wordt gekozen voor een kortdurende maar wel voelbare maatregel. In vele gevallen zijn er behalve menskracht van de gemeente ook b.v. reïntegratiebedrijven bij betrokken. Onvoldoende medewerking door de uitkeringsgerechtigde aan een lopend reïntegratietraject heeft een grotere impact op de voortgang hiervan dan bij een eerste oproep hiervoor. Bij recidive (binnen 24 maanden) wordt verwijtbaar gedrag gesanctioneerd met een maatregel van 40%, die bij herhaalde recidive procentueel wordt verhoogd. Hier is bewust gekozen voor een langere recidive periode omdat er regelmatig trajecten langer dan één jaar lopen.

Artikel 2, lid 2 sub B punt 8

Uit de toelichting bij de behandeling van de wet in de Eerste Kamer blijkt dat de gemeente, indien zij dat noodzakelijk vindt, op grond van artikel 57 van de wet volledig budgetbeheer kan toepassen zonder toestemming van belanghebbende. Het verdient uiteraard aanbeveling één en ander in een minnelijk traject af te spreken. Het verwijtbaar frustreren van dit traject leidt tot een maatregel als hier omschreven.

Artikel 2 lid 2 sub C

Categorie 3 wordt gevormd door verwijtbaar gedrag als gevolg waarvan de behoefte aan bijstand ontstaat of langer voortduurt. Werkweigering, door eigen toedoen niet verkrijgen van betaald werk, ontslag door eigen toedoen of het door eigen toedoen verliezen van aanspraken op voorliggende inkomensvoorzieningen zijn de meest voor de hand liggende voorbeelden. De recidivetermijn is hier bepaald op 36 maanden, omdat dergelijk manifest verwijtbaar gedrag sterk moet worden ontmoedigd.

Bij een uitsluiting worden eventuele inhoudingen ten behoeve van derden niet uitgevoerd.

Artikel 2 lid 2 sub D

Het uitgangspunt van de wetgeving en het daaruit voortvloeiende gemeentelijke beleid is “werk boven inkomen”. Iedere uitkeringsgerechtigde die kan werken dient alles in het werk te stellen zo snel mogelijk duurzaam aan het werk te komen. Om uitkeringsgerechtigden hierbij te ondersteunen worden reïntegratietrajecten ingezet. Het door belanghebbende verwijtbaar frustreren van een ingezet reïntegratietraject dient zeer sterk te worden ontmoedigd. Deze categorie betreft de situatie waarbij belanghebbende een door hem ondertekende trajectovereenkomst zonder geldige reden niet na komt. Een dergelijk gedrag heeft tot gevolg dat de uitkering van belanghebbende langer dan noodzakelijk door moet lopen en dat de door de gemeente gepleegde investering in het reïntegratietraject teniet wordt gedaan. De schadelast van de gemeente wordt door het handelen van belanghebbende aanmerkelijk vergroot. Een zware sanctie is derhalve op zijn plaats. Bij een uitsluiting worden eventuele inhoudingen ten behoeve van derden niet uitgevoerd.

Artikel 3: Hoogte en de wijze van de eerste afstemming en bij recidive

De in artikel 18, lid 3 WWB opgenomen verplichte heroverweging bij een maatregel van drie maanden of langer hoeft zelden plaats te vinden. In voorkomend geval zal een marginale beoordeling volstaan; het college moet beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt voortgezet, mede gezien de omstandigheden waarin betrokkene nu verkeert. Een nieuwe toets of er sprake van een ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid was, ligt niet voor de hand. Door de korte duur van de maatregelen komt het slechts in uitzonderlijke individuele gevallen tot een maatregel van langer dan drie maanden. Dit laat onverlet dat bij het einde van een maatregel van korter dan drie maanden, beoordeeld kan worden of belanghebbende dan wel voldoet aan de verplichtingen die opgelegd zijn. Een herbeoordeling na afloop van een maatregel richt zich met name op de wijze waarop belanghebbende zijn verwijtbaar gedrag aantoonbaar verbetert. Een recidiveperiode vangt in beginsel aan op de dag nadat de beschikking waarin de opgelegde maatregel is opgelegd, is verzonden.

Artikel 3 lid 2

Bij herhaalde recidive wordt een hoger percentage opgelegd, wanneer het gaat om verwijtbaar gedrag in de categorieën 1 en 2. Er kunnen zeer dringende redenen zijn om hiervan af te wijken. In een dergelijk geval kan de bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening.

Artikel 4 Onverantwoord omgaan met vermogen

De wijze waarop mensen hun beschikbaar vermogen hebben aangesproken in de periode voorafgaande aan een bijstandsaanvraag kan grote gevolgen hebben voor de aanspraak op bijstand. Soms is dergelijk gedrag te typeren als “profiteren” nu het nog kan. Om te beoordelen of zo’n situatie zich voordoet zal de gemeente goed moeten nagaan waaraan het geld is besteed en op basis daarvan tot een standpunt komen of er in dat specifieke geval sprake van verwijtbaar gedrag is. Essentieel is in deze gevallen of de behoefte aan bijstand kon worden voorzien ten tijde van het te onderzoeken gedrag. Op basis van jurisprudentie wordt acceptabel geacht dat iemand die van eigen vermogen leeft terwijl bijstand voorzienbaar is, dit doet tot een gemiddeld niveau van 150 % van de bijstandsnorm, verhoogd met de premie voor een eventuele verzekering tegen ziektekosten. Soms kunnen noodzakelijke incidentele uitgaven die leiden tot een hoger niveau acceptabel zijn. Bij het afstemmen van de bijstand moet de gemeente rekening houden met de omstandigheden, de mogelijkheden en middelen van belanghebbende. Logisch is dat de gemeente het beleid dusdanig inricht dat de verwijtbare handelingen niet lonen. Met andere woorden, bij het opleggen van de maatregel zal de gemeente ook rekening houden met alle resterende middelen. Gekozen is voor het verstrekken van een uitkering in de vorm van een lening voor de periode dat belanghebbende een bijstandsuitkering ontvangt in verband met het onverantwoord interen van vermogen. Terugvordering vindt tijdens de bijstandsperiode plaats tot maximaal 10% van de bijstandsnorm. Na beëindiging van de uitkering zijn de maandelijkse termijnen afhankelijk van de inkomens- en vermogenssituatie van belangebbende.

Artikel 5: Fraude

Gekozen is voor een systeem waarbij de zwaarte van de maatregel toeneemt bij oplopende hoogte van de vastgestelde fraude. Naast de maatregel zal de gemeente tot terugvordering kunnen overgaan. Het beleid op dit terrein wordt niet in deze verordening geregeld. Bij herhaalde recidive zal het college een individuele maatregel moeten opleggen, met uitsluiting als uitgangspunt; individuele omstandigheden kunnen aanleiding geven hiervan af te wijken.

Artikel 5, lid 5

Bij een uitsluiting worden eventuele inhoudingen ten behoeve van derden niet uitgevoerd.

Artikel 6: Het zich jegens het college zeer ernstig misdragen

Bij misdragingen wordt gekozen voor een onderscheid tussen verbaal- en fysiek geweld. Vooral bij verbaal geweld als gevolg van emoties zal de gemeente uitermate terughoudend moeten zijn bij het opleggen van maatregelen. Slechts wanneer er duidelijke bedreigingen worden geuit of wanneer manifest is dat beledigingen een onderdeel van een strategie zijn, moet overwogen worden om een maatregel op te leggen.

Artikel 6 lid 2

Fysiek geweld is nooit tolerabel. Een maatregel op grond van dit lid staat een aangifte in het kader van het strafrecht niet in de weg. In de toelichting bij artikel 18 WWB staat dat het kabinet van mening is dat verlaging van de uitkeringin alle gevallen een reparatoire sanctie is.

Artikel 6 lid 4

Vooral bij fysiek geweld zal naast een financiële maatregel ook gezocht moeten worden naar preventie. In dit kader kan ook een lokaal- en of contactverbod tot de mogelijkheden behoren.

Artikel 7: Cumulatie

Bij samenloop van twee verwijtbare gedragingen, niet zijnde recidive, wordt de maatregel verzwaard door de beide percentages bij elkaar op te tellen.

Artikel 7, lid 3

Bij samenloop van maatregelen waarbij de som van de percentages boven de 100 komt, kan in bijzondere gevallen gekozen worden voor afwijking van de cumulatie.Dit betekent dat gekozen kan worden voor een matiging van de maatregel of spreiding van de maatregel over meerdere maanden.

Artikel 8: Incidentele (bijzondere) bijstand

Artikel 8 lid 1

In dit lid wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 48 WWB lid 2 biedt. Extra bijstand die verleend moet worden als gevolg van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid wordt ten allen tijde verleend als een geldlening.

Artikel 8 lid 2

Dit lid verwijst naar artikel 49 WWB waarin is omschreven dat bij wijze van uitzondering bijstand voor schulden kan worden verleend wanneer b.v. het ontstaan daarvan het gevolg is van een inkomen onder bijstandsniveau of wanneer er zeer dringende redenen aanwezig zijn. In beginsel zal dan bijstand verleend moeten worden via een borgtocht voor een lening te verstrekken door een GKB of een andere kredietverlenende instelling. Is dat niet mogelijk vanwege te gering inkomen en is er sprake van zeer dringende redenen, dan kan bijstand om niet worden verleend.

Artikel 9: Uitvoering

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10: Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

lid 1

In zeer bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat ondanks een strikt individuele toetsing van de objectieve criteria en omstandigheden, mogelijkheden en middelen de toepassing van deze verordening toch tot een onredelijkheid of onbillijkheid leidt. In dergelijke gevallen zal het college de mogelijkheid moeten hebben om gemotiveerd van de onderhavige regelgeving af te wijken. Deze mogelijkheid is geopend met het opnemen van het eerste lid.

lid 2

Het tweede lid geeft het college de mogelijkheid om niet beschreven verwijtbaar gedrag toch te sanctioneren. Hierbij zal zo veel mogelijk moeten worden aangesloten bij de algemene doelstellingen en beginsels van deze verordening, zoals die hiervoor zijn omschreven.

Artikel 11 Citeerartikel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.