Regeling vervallen per 31-12-2014

BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE SCHOUWEN-DUIVELAND

Geldend van 08-01-2007 t/m 30-12-2014

Intitulé

BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE SCHOUWEN-DUIVELAND

Burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen- Duiveland;

Overwegende dat de gemeenteraad van Schouwen- Duiveland bij besluit van 21 december 2006, nummer…., heeft vastgesteld de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Schouwen- Duiveland 2007;

dat de raad in voornoemde verordening heeft bepaald dat het college ter uitwerking van die verordening nadere regels dient te stellen in een Besluit maatschappelijke ondersteuning;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning van 29 juni 206, Staatsblad 2006, nummer 351, en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Schouwen- Duiveland 2007

besluiten:

vast te stellen het navolgende

BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE SCHOUWEN-DUIVELAND

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording.

  • 1.

    Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2.

    Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • b.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat er op het moment van indiening van de aanvraag sprake is van een verslavingsproblematiek.

    • c.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat er op het moment van indiening van de aanvraag sprake is van een schuldenproblematiek.

  • 3.

    Woonvoorzieningen waarvoor geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt en die uitsluitend als algemene woonvoorziening kunnen worden verstrekt zijn: losse douchestoelen, douchebrancards, badplanken, niet nagelvaste ondersteunings- materialen (zoals beugels en stapalen) en toiletstoelen e.d.

    Woonvoorzieningen die uitsluitend worden verstrekt als voorziening in natura zijn (mobiele) tilliften en trapliften.

  • 4.

    Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt € 2.346,16 welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

  • 5.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt in alle gevallen plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van 12 maanden na verstrekking. De verantwoordelijkheid van de budgethouder omvat in ieder geval de verantwoording aangaande:

  • a.

    de aanschaf van de voorziening

  • b.

    de verzekering van de voorziening

  • c.

    het onderhoud van de voorziening

  • d.

    uitgevoerde reparaties aan de voorziening

  • e.

    de afschrijvingstermijn van de voorziening

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 2. Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel.

  • 1. Het bedrag per vier weken voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar bedraagt € 16,60 met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 16 137 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16 137;

  • 2. Het bedrag per vier weken voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder bedraagt € 16,60 met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14 162 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14 162;

  • 3. Het bedrag per vier weken voor gehuwde personen indien een van beiden/ of beiden jonger is dan 65 jaar bedraagt € 23,80 met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20 810 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20 810;

  • 4. Het bedrag per vier weken voor gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn bedraagt € 23,80 met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 19 837 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 19 837.

Artikel 3. Negenendertig perioden van vier weken.

Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning, wordt gedurende een periode van negenendertig maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in artikel 2 vastgesteld bedrag in mindering gebracht.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 4. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

Ten aanzien van de vaststelling van het persoonsgebonden budget voor hulp in de huishouding wordt een bedrag beschikbaar gesteld per klasse per jaar.

Klasse

Uren per week

Het pgb is gebaseerd op het midden van het aantal uren in de klasse

Persoonsgebonden budget per jaar HV1

Persoonsgebonden budget per jaar HV2

1

0 - 1,9

1 uur

€ 626,00

€ 886,00

2

2 - 3,9

3 uur

€ 1.877,00

€ 2.659,00

3

4 - 6,9

5,5 uur

€ 3.441,00

€ 4.875,00

4

7 - 9,9

8,5 uur

€ 5.319,00

€ 7.535,00

5

10 -12,9

11,5 uur

€ 7.196,00

€ 10.194,00

6

13 -15,9

14,5 uur

€ 9.073,00

€ 12.853,00

Bij additionele uren die boven klasse 6 op basis van de hardheidsclausule worden toegekend, wordt een uurbedrag van € 12,00 voor HV1 en € 17,00 voor HV2 gehanteerd.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming

  • 1. De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. Bij de uitbetaling van de financiële tegemoetkoming wordt het eigen aandeel in mindering gebracht.

  • 2. Het in artikel 21 van de verordening bedoelde afschrijvingsschema luidt als volgt:

    • -

      voor het eerste jaar: 100% van de meerwaarde;

    • -

      voor het tweede jaar: 90% van de meerwaarde;

    • -

      voor het derde jaar: 80% van de meerwaarde;

    • -

      voor het vierde jaar: 70% van de meerwaarde;

    • -

      voor het vijfde jaar: 60% van de meerwaarde;

    • -

      voor het zesde jaar: 50% van de meerwaarde;

    • -

      voor het zevende jaar: 40% van de meerwaarde;

    • -

      voor het achtste jaar: 30% van de meerwaarde;

    • -

      voor het negende jaar: 20% van de meerwaarde;

    • -

      voor het tiende jaar: 10% van de meerwaarde;

      Bij restitutie wordt het percentage dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen in mindering gebracht op het verschuldigde bedrag.

  • 3. Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 16 onder a van de Verordening bedraagt ten hoogste € 2369,81.

  • 4. Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 19 lid 2 tot en met 5 van de Verordening bedraagt ten hoogste € 2369,81.

  • 5. Bij het vaststellen van de financiële tegemoetkoming voor de vergoeding van rolstoel- vloerbedekking of sanering in de woning in verband met chronische aspecifieke respiratoire aandoeningen, wordt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode van de te vervangen voorzieningen, waarbij de volgende vergoedingssystematiek geldt voor de werkelijke kosten, gebaseerd op de goedkoopst-adequate voorziening. Indien de te vervangen voorziening ouder is dan 8 jaar wordt deze als afgeschreven beschouwd en wordt geen financiële tegemoetkoming verleend.

    De vergoeding bedraagt 100% indien het artikel niet ouder is dan twee jaar;

    De vergoeding bedraagt 75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

    De vergoeding bedraagt 50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

    De vergoeding bedraagt 25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

    Indien de te vervangen voorziening ouder is dan 8 jaar, wordt deze als afgeschreven beschouwd en wordt geen financiële tegemoetkoming verleend.

  • 6. De vergoeding van een uitraasruimte bedraagt ten hoogste de daadwerkelijk gemaakte kosten, als zijnde de goedkoopst adequate voorziening.

  • 7. Een financiële tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in artikel 16, sub b,c en d, van de verordening, wordt slechts verleend indien in de financiering van het eigen aandeel is voorzien.

  • 8. Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 16 sub b van de Verordening, het uitbreiden van bestaande woningen betreft, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, wordt een vergoeding verleend voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in de ter uitwerking van dit besluit door ons college vastgestelde Beleidsregels.

  • 9. De kosten van noodzakelijk onderhoud, keuring en gebruikelijke reparatie van verstrekte woonvoorzieningen worden tot 100% vergoed.

  • 10. Een financiële tegemoetkoming in de kosten die verband houden met tijdelijke woonruimte wordt alleen verleend indien de gehandicapte redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij voor dubbele woonlasten zou komen te staan en voor een periode van maximaal zes maanden. De financiële tegemoetkoming is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten met een maximum van € 475,00 per maand voor het betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte. Voor het betrekken van niet-zelfstandige woonruimte geldt het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten met een maximum van € 237,00 per maand.

  • 11. Als een woningeigenaar op verzoek van de gemeente een voor een gehandicapte geschikte woonruimte vrijhoudt, wordt een financiële tegemoetkoming verleend aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden. De eerste volledige maand huurderving komt niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking. De financiële tegemoetkoming bedraagt maximaal de kale huurprijs.

  • 12 Burgemeester en wethouders verlenen alleen een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen indien:

    1. de woning langer dan zes maanden leeg staat, tenzij;

    2. bekend is dat binnen een periode van zes maanden na het verstrijken van de termijn genoemd onder 1. een gehandicapte in aanmerking voor de woning zal komen; of

    3. de aanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning aan een niet-gehandicapte te verhuren.

Artikel 6. Verantwoording, gereedmelding en uitbetaling financiële tegemoetkoming

  • 1. a. Na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 13, sub d, van de Verordening, dient de woningeigenaar zo spoedig mogelijk na voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, aan burgemeester en wethouders te verklaren dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid;

    b. De gereedmelding als bedoeld onder a. gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

  • 2. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 3. a. De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 16, lid b en d van de Verordening, wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte;

    b. De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 16, a en c van de Verordening wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte;

    c. Degene aan wie de financiële tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 13, lid d. wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 7 Vaststellen persoongebondenbudget voor vervoer

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien noodzakelijk verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddeld bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het verstrekkingsjaar voor toekenning van de voorziening.

Artikel 8 Inkomensgrenzen

De inkomensgrenzen zoals bedoeld in artikel 24 van de Verordening zijn gelijk aan de voor de aanvrager, op grond van diens persoonlijke omstandigheden van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag en , indien van toepassing, verminderd met de gemeentelijke toeslag.

Artikel 9 Financiële tegemoetkoming

  • a. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto of taxi bedraagt € 1072,95

  • b. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleenauto bedraagt €  686,64

  • c. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1609,48

  • d. Voor kinderen gelden ten aanzien van de in lid a genoemde normbedragen de volgende percentages:

    1. tot en met 11 jaar : 50% van het volledige normbedrag

    2. van 12 tot 15 jaar : 75% van het volledige normbedrag

    3. vanaf 15 jaar : 100% van het volledige normbedrag

  • e. De financiële tegemoetkoming voor medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer bedraagt 1/3 deel van de in artikel 9 a, b en c , in dit besluit ,genoemde normbedragen.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 10 Vaststellen persoonsgebondenbudget voor rolstoelen.

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen, in het één na laatste volledige kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarop de voorziening wordt toegekend.

  • 2. De vergoeding voor de noodzakelijke kosten van aanpassing, onderhoud en reparatie van evenals accessoires voor een rolstoelvoorziening, inclusief accessoires als bedoeld in artikel 27, lid 2. van de Verordening bedraagt 100%.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 11 Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 34 van de verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het College bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 12 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen worden afgeweken van de bepalingen van dit besluit, indien toepassing van het besluit leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Ondertekening

Zierikzee
Burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen- Duiveland
De secretaris, De burgemeester,

Nota-toelichting

Inleiding.

Naast een verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is er ook een besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit ingevuld. Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd moet worden en dus in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden. Gezien het belang van een aantal onderdelen dat in het Besluit een plaats hebben gevonden is het begrijpelijk dat de Raad bij het vaststellen van de verordening zicht wil hebben op de invulling in het Besluit. Het is dan ook niet onlogisch om het concept besluit bij de aanbieding van de verordening ter informatie mee aan te bieden. Het eerste onderwerp dat in het besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld. De invulling van de eigen bijdrageregeling biedt de mogelijkheid om af te wijken van de in de Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB) gehanteerde bedragen, zij het binnen het kader van de mogelijkheden die de AMvB biedt. In hoofdstuk 7 wordt tot slot geregeld hoe de samenhangende afstemming bij de toekenning, zoals genoemd in artikel 5 van de wet, wordt geregeld.

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Algemeen.

De systematiek van de Verordening is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd. Dit wordt verder uitgewerkt in artikel 1 lid 2.

Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij artikel 1 van de AmvB een aantal bijzondere regels bevat.

Artikel 1. Regels rond verstrekking.

  • 1.

    Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

  • 2.

    Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Het is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als algemene voorzieningen een goede en snelle oplossing bieden. Daarvan zal sprake zijn indien het gaat om een beperkte omvang in tijd en/of duur voor het gebruik van de voorziening.

In situaties wanneer tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, dit als contra-indicatie worden opgevat. Heeft een gemeente nog andere redenen om geen persoonsgebonden budget te verstrekken, dan kan aan dit artikel een lid worden toegevoegd. In artikel 1.2 van het besluit worden een drietal omstandigheden aangegeven op grond waarvan weigering van een persoongebondenbudget kan plaatsvinden.

  • 3.

    Woonvoorzieningen die als algemene woonvoorziening worden verstrekt betreffen kleinere, losse en daarom vaak herbruikbare voorzieningen. Een woonvoorziening kan tevens verstrekt worden als voorziening in natura. Dit zal vooral gelden voor (mobiele) tilliften. Bouwkundige woonvoorzieningen zullen naar hun aard over het algemeen niet als voorziening in natura aangeboden kunnen worden. Dit artikellid bepaalt dat bepaalde roerende woonvoorzieningen uitsluitend in natura of als algemene woonvoorziening worden aangeboden, om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging. Deze verstrekking en het niet bieden van een keuze voor een persoongebonden budget hangt samen met het vormen van een depot en de daarmee samenhangende herverstrekking.

  • 4.

    De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg, gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.

  • 5.

    In dit artikel zijn een aantal regels vastgelegd die gelden voor de verantwoording van het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 2. Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel.

Hoofdstuk IV van de AMvB handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen evenals de aangegeven percentages in gelijke mate gewijzigd kunnen worden. Ook het percentage van 15% kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden. Artikel 4.1 van de Amvb stelt maxima aan de te hanteren bedragen en percentages, deze mogen niet overschreden worden.

Artikel 3. Negenendertig perioden van vier weken.

Artikel 4.1., lid 3 van de AMvB bepaalt dat bij roerende zaken die in eigendom worden verschaft of bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen de eigen bijdrage of het eigen aandeel over maximaal 39 perioden van vier weken gevraagd mag worden. Dit artikel geeft de invulling daarvan. In de AmvB wordt niet geregeld hoe de toepassing van de eigen bijdrage is bij verstrekking in bruikleen. Hiervoor is bepaald dat maximaal over 39 perioden van vier weken een eigen bijdrage gevraagd mag worden.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 4. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

Het persoonsgebonden budget is gebaseerd op de klassen zoals ook in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) gehanteerd wordt. Het bedrag is gebaseerd op:

  • -

    de bij het midden van de klasse behorende aantal uren;

  • -

    vermenigvuldigd met het uurbedrag : HV1 83% uurbedrag zorg in natura

    HV2 77% uurbedrag zorg in natura

Dat betekent dat :

  • -

    klasse 1 het bedrag gebaseerd is op 1 uur zorg

  • -

    klasse 2 op 3 uur zorg

  • -

    klasse 3 op 5,5 uur zorg

  • -

    klasse 4 op 8,5 uur zorg

  • -

    klasse 5 op 11,5 uur zorg

  • -

    klasse 6 op 14,5 uur zorg

Wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot additionele uren boven de hoogste klasse 6 dan wordt per uur een bedrag van €12 voor HV1 en €17 voor HV2 vergoed.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 5.

In artikel 5, lid 1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan zal verder worden uitgewerkt in de beleidsregels. Artikel 5, lid 2 geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop binnen 10 jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald. Artikel 5, lid 3, tot en met lid 12 geeft tenslotte een aantal nadere regels en bijzondere bedragen voor de toepassing bij de diverse categorieën van woningaanpassingen.

Artikel 6 Verantwoording, gereedmelding en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming

Dit artikel bevat een aantal nadere regels over de wijze van verantwoording en gereedmelding van woningvoorzieningen die worden verstrekt in de vorm van een tegemoetkoming.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 7 Vaststellen persoonsgebondenbudget voor vervoer

In dit artikel wordt de wijze vastgelegd waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt, conform de verordening, uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening. Als er sprake is van noodzakelijke kosten in verband met reparatie of onderhoud kan het bedrag worden verhoogd. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt vastgesteld is gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen over het jaar voorafgaand aan het verstrekkingsjaar.

Artikel 8 inkomensgrenzen

Artikel 8 legt vast vanaf welke grens de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht. Deze grens werd in de Wvg uitgedrukt in termen afgeleid van het norminkomen. De Algemene Maatregel van Bestuur spreekt evenwel niet meer over het norminkomen. Om die reden wordt aangesloten bij de bijstandsnorm die voor iedere categorie geldend is.

Artikel 9 Financiële tegemoetkoming

Artikel 9 legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening maatschappelijke ondersteuning en zal in de beleidsregels verder worden uitgewerkt.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 10 vaststellen persoonsgebondenbudget voor rolstoelen

  • 1.

    Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats. Ook hier geldt weer de norm van goedkoopst adequaat.

  • 2.

    In het tweede lid is vastgelegd dat in het persoonsgebonden budget een bedrag kan worden meegenomen voor aanpassing, onderhoud en eventueel accesoires.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 11. Samenhangende afstemming.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bepaalt in artikel 34 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.