Regeling vervallen per 01-01-2019

Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Simpelveld 2016

Geldend van 01-07-2016 t/m 31-12-2018

Intitulé

Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Simpelveld 2016

Burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld

gelet op de artikelen 2, 13, 14, 15, 16, 18, 19, 22 en 24 van de “Verordening

maatschappelijke ondersteuning Gemeente Simpelveld 2015”;

gelezen het voorstel d.d. 21 juni 2016

besluit vast te stellen:

Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Simpelveld 2016

VOORWOORD

In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van gemeente als belanghebbende. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de belanghebbende van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd. Dit is in de verordening 2015 en in de gemeentelijke beleidsregels vastgelegd.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de ondersteuningsvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Dit om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van (maatschappelijk) activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren. Tevens dient bepaald te worden of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015, de verordening en deze nadere regels leggen deze toegangsprocedure daarom vast.

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • -

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

  • -

    Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Simpelveld 2015

  • -

    Besluit: Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Simpelveld 2016

Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht, de gemeentelijke verordening.

HOOFDSTUK 2. PROCEDURE

Artikel 2.1 Hulpvraag

Wanneer een inwoner behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij (of iemand uit het sociale netwerk van de cliënt) telefonisch of fysiek bij de gemeente, bij d’r Durpswinkel en bij zorgaanbieders en welzijnsinstellingen zijn vraag stellen. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor belanghebbende om het ondervonden probleem op te lossen. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt dan zal een afspraak gepland worden voor een keukentafelgesprek.

Artikel 2.2 Melding

Op het moment dat er een afspraak wordt gemaakt voor een keukentafelgesprek is er sprake van een melding. Bij de melding hoort dat de cliënt uitleg ontvangt over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning via een door de gemeente gecontracteerde instelling. De cliënt ontvangt verder een schriftelijke bevestiging van de melding, waarin aangegeven wordt dat de cliënt de mogelijkheid heeft om vóór het gesprek, maar uiterlijk binnen zeven dagen na melding, een persoonlijk plan te overhandigen waarin gemotiveerd aangegeven is welke doelen de cliënt wil bereiken en welke ondersteuning volgens de cliënt nodig is om die doelen te bereiken.

Artikel 2.3 Onderzoek

Voorafgaand aan het gesprek onderzoekt de Wmo consulent welke gegevens er al bekend zijn bij de gemeente over de cliënt, zodat al bekende gegevens niet opnieuw gevraagd hoeven te worden. Eventuele ondersteuning die aan gezinsleden wordt geboden moet daarbij ook onderzocht worden.

Bij aanvang van het gesprek meldt de consulent aan de cliënt welke informatie uit dit vooronderzoek naar boven is gekomen en wordt de identiteit van de aanvrager door de consulent gecontroleerd. Ook wordt de bescherming van de privacy van de cliënt besproken. Er wordt aan cliënt gevraagd om toestemming om de persoonlijke gegevens op te vragen, te bewaren in de gemeentelijk administratie en deze te verstrekken aan een (medisch) adviseur als dat nodig is. De cliënt tekent hiervoor een toestemmingsverklaring of een aanvraagformulier bij het aanvragen van een maatwerkvoorziening.

Bij het gesprek is aandacht voor:

  • -

    de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

  • -

    de mogelijkheden om gebruik te maken van een voorliggende voorziening;

  • -

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte;

  • -

    de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;

  • -

    de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de cliënt;

  • -

    de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen;

  • -

    de mogelijkheid om gebruik te maken van collectieve voorzieningen;

  • -

    welke criteria van toepassing zijn bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening;

  • -

    welke eigen bijdrage voor de cliënt van toepassing is.

  • -

    Het waarborgen van de privacy van de cliënt.

Indien noodzakelijk doet de Wmo consulent nader onderzoek op basis van de gegevens uit het gesprek, dit om in samenspraak met de cliënt te komen tot het meest geschikte ondersteuningsplan. Het aanvragen van een medisch advies -bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies- kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. De Wmo consulent zal met belanghebbende bespreken welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van belanghebbende. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining of het inmeten of een offerte opmaken kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.

De onderzoeksfase duurt zes weken vanaf datum dat de melding actief is. Indien binnen deze zes weken blijkt dat het onderzoek niet binnen de termijn afgerond kan worden omdat bijvoorbeeld gewacht moet worden op adviezen van derden, dan kan deze termijn verlengd worden mits dit de instemming van de melder heeft. Deze overeengekomen termijnverlenging wordt schriftelijk vastgelegd. Indien cliënt binnen de eerste 7 dagen na de melding een persoonlijk plan heeft ingediend bij de gemeente, wordt de inhoud van dit persoonlijk plan betrokken bij het onderzoek om te komen tot het voor cliënt meest effectieve ondersteuningsplan.

Artikel 2.4 Ondersteuningsplan

Van het gesprek worden door de consulent aantekeningen gemaakt die, samen met de resultaten van het verdere onderzoek, leiden tot een ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan wordt binnen 6 weken na de melding toegezonden aan de cliënt. Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het plan correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke plan, maar worden aan het oorspronkelijke plan toegevoegd en samen met het oorspronkelijke ondersteuningsplan in het dossier gestopt. De cliënt dient dit in principe binnen een termijn van 8 weken (zie artikel 9 lid 4 van de verordening) ondertekend te retourneren.

Artikel 2.5 Aanvraag

Tijdens het gesprek kan duidelijk worden dat een maatwerkvoorziening nodig is. Vooruitlopend op het getekende ondersteuningsplan, dat als formele aanvraag voor een voorziening wordt aangemerkt, kan reeds een voorziening verstrekt worden. Bijvoorbeeld bij het overleggen van een document in het kader van 1 gezin-1plan.

Indien de cliënt en de consulent van mening verschillen over de noodzaak van een maatwerkvoorziening, dan heeft cliënt altijd het recht een aanvraag te doen.

Artikel 2.6 De beschikking

Belanghebbende ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 schriftelijk in de vorm van een beschikking. Indien de termijn voor beslissen (in totaal 8 weken) overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de klant schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn. In de beschikking staat: de meldingsdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing en informatie over de effectuering van het besluit. Tegen deze beslissing is bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.

Artikel 2.7 Spoedaanvraag

In spoedeisende situaties, zoals bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wet, kan het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening treffen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 2.8 Procedure

afbeelding binnen de regeling

HOOFDSTUK 3. VOORWAARDEN EN CRITERIA MAATWERKVOORZIENING

Artikel 3. verwijderen

Het beoordelingskader en de toegangscriteria voor aanspraken op maatwerkvoorzieningen worden bepaald door de wet (zoals de doelgroep en de eigen verantwoordelijkheid) en de Verordening (criteria om in aanmerking te komen voor een (maatwerk)voorziening).

Artikel 3.1 Algemeen beoordelingskader

Bij het beoordelen van aanspraken moet worden gekeken naar:

  • 1.

    Is de cliënt ingezetene van de gemeente?

  • 2.

    Valt de cliënt onder de doelgroep van de wet?

  • 3.

    Zijn er andere mogelijkheden, zoals ook genoemd in de verordening:

    • 1.

      de eigen kracht?

    • 2.

      gebruikelijke hulp?

    • 3.

      mantelzorger(s)?

    • 4.

      iemand uit het sociale netwerk?

    • 5.

      algemene voorzieningen?

    • 6.

      Algemeen gebruikelijke voorzieningen

    • 7.

      Voorliggende voorzieningen

Artikel 3.1.1 Hoofdverblijf / Ingezetene

Een voorwaarde om voor ondersteuning door de gemeente in aanmerking te komen is dat belanghebbende zijn hoofdverblijf in de gemeente heeft. Belanghebbende moet ingeschreven staan in de Basis Registratie Personen (BRP) van de gemeente. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in het BRP; belanghebbende moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als belanghebbende kan aantonen dat hij op korte termijn in de gemeente komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven in het BRP- de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in het BRP geregeld moet zijn. De doelgroep zoals bedoeld in artikel 4.7.3 van dit besluit is van deze regel uitgesloten.

Artikel 3.1.2 Doelgroep

Het college moet beoordelen of de cliënt behoort tot de doelgroep van de wet. De doelgroep bestaat uit personen die in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam zijn of in staat zijn tot participatie. Kinderen die jonger zijn dan 18 jaar vallen, voor wat betreft maatwerkvoorzieningen, alleen onder de wet als het gaat om hulpmiddelen en woningaanpassingen. Voor het overige vallen ze (grotendeels) onder de Jeugdwet.

Artikel 3.1.3 Eigen verantwoordelijkheid

De eigen verantwoordelijkheid van de ingezetene is een belangrijke pijler van de wet. De wet is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem zelf of met hulp van mantelzorgers, huisgenoten en personen uit het sociale netwerk op te lossen. Tot die eigen verantwoordelijkheid van de ingezetene behoort ook dat hij een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociale netwerk – alvorens hij bij de gemeente aanklopt voor hulp. Het is immers heel normaal dat mensen iets doen voor hun partner, familielid of goede vriend als die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Met de Wmo 2015 wil de regering het automatisme doorbreken dat ingezetenen zich bij elke hulpvraag tot de overheid wenden.

Uitgangspunt van de wet is dat iedere ingezetene eerst kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen. Onder de eigen verantwoordelijkheid wordt de eigen kracht, de hulp van mantelzorgers, de hulp van personen uit het sociale netwerk en gebruikelijke hulp verstaan.

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Naarmate mensen ouder worden, mag van mensen worden verwacht dat ze daarmee rekening houden. Ouderdom komt immers met gebreken. Zo mag een gemeente veronderstellen dat de oudere die de badkamer gaat renoveren - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche (met douchestoel) moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals is er plaats voor een douche, speelt het bad een specifieke rol, etc.

Een ander voorbeeld van de eigen verantwoordelijkheid is dat er bij het vergroten van de woning er van uit mag worden gegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast. Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd was, dan kan als gevolg hiervan geen beroep op de wet worden gedaan.

Artikel 3.1.4. Gebruikelijke hulp

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de cliënt huisgenoten heeft die wel in staat zijn hulp te bieden bij bijvoorbeeld het voeren van een gestructureerd huishouden of het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd (zie artikel 4.1.5 voor een uitgebreidere beschrijving).

Artikel 3.1.5. Algemene voorzieningen

Wanneer blijkt dat belanghebbende niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn die de problemen die belanghebbende ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Algemene voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen. Denk hierbij aan het aanbod van D’r Durpswinkel.

De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:

  • daadwerkelijk beschikbaar is voor de cliënt;

  • financieel gedragen kan worden door de cliënt;

    Het college moet beoordelen of de cliënt in redelijkheid de algemene voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de cliënt om dit te weerleggen. De cliënt moet aannemelijk maken dat de algemene voorziening financieel niet gedragen kan worden.

  • passend en toereikend is voor de cliënt.

Artikel 3.1.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken.

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

  • De voorziening is niet speciaal bedoeld voor mensen met beperkingen.

  • Het product is gewoon te koop in reguliere winkels.

  • De voorziening is niet duurder dan soortgelijke producten.

Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop, is duurder dan een gewone fiets maar wordt wel door veel mensen zonder beperking gekocht.

Uitzondering

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de cliënt toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Deze uitzondering kan zich voordoen indien:

  • de cliënt een inkomen heeft dat door aantoonbare kosten van de beperkingen onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm ligt

  • een nog niet afgeschreven zaak ten gevolge van een plotseling optredende beperking moet worden vervangen.

Artikel 3.1.7. Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving

Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen op grond van een andere wet die de verstrekking van een maatwerkvoorziening uitsluiten. Een voorliggende voorziening gaat voor op verstrekking van een maatwerkvoorziening voor zover deze voorliggende voorziening een passende en toereikende oplossing biedt.

Bij voorliggende voorzieningen kan onder andere gedacht worden aan:

  • Zittend ziekenvervoer op grond van de Zorgverzekeringswet;

  • Hulpmiddelen op grond van de Zorgverzekeringswet;

  • Verblijfsindicatie op grond van de Wet Langdurige Zorg

Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Is dat niet of deels het geval, dan wordt gekeken naar een andere oplossing. Indien de cliënt geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, kan dat niet tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorliggende voorziening zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.

Verblijfsindicatie op grond van de Wet Langdurige zorg

Het college mag een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt een aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg ingevolge de Wet langdurige zorg. Het is zelfs mogelijk te weigeren indien er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande (artikel 2.3.5 lid 6 van de wet).

Uitzonderingen

Er zijn twee uitzonderingen op deze regel:

  • De hoofdregel geldt niet voor cliënten met een laag zorgzwaartepakket (zzp), die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wlz nog niet in een instelling verblijven.

  • De hoofdregel geldt tot een nader vast te stellen tijdstip niet voor cliënten met een (mogelijke) aanspraak op verblijf die:

    • o

      thuis wonen en een maatwerkvoorziening inhoudende een hulpmiddel of een woningaanpassing hebben aangevraagd;

    • o

      zonder behandeling in een instelling verblijven en een maatwerkvoorziening inhoudende een hulpmiddel ter verbetering van hun mobiliteit hebben aangevraagd

Artikel 3.2 Algemene toegangscriteria

Artikel 3.2.1. Langdurig noodzakelijk

In de Verordening is aangegeven dat een maatwerkvoorziening slechts wordt verstrekt wanneer sprake is van een langdurige noodzaak. Deze bepaling geeft een tweetal begrenzingen aan met betrekking tot het verstrekken van voorzieningen, t.w. een begrenzing in tijd en de noodzakelijkheid. Voor het criterium ‘langdurig noodzakelijk’ is ook gekozen vanwege het nadrukkelijkere beroep op de cliënt om problemen zelf of met het netwerk op te lossen, zeker als die problemen kortdurend zijn.

Begrenzing in tijd:

Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. De grens wordt bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend. Kenmerkend voor een blijvend probleem is dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij periodes van verbetering en terugval elkaar opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Bij een cliënt die terminaal is, is er sprake van een blijvend probleem. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de beperking van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in aanmerking komt.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, kan worden gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is,

bijvoorbeeld bij een ontregeld huishouden. Bij ontslag na een ziekenhuisopname behoort het regelen van hulp bij de huishoudelijke taken tot de eigen verantwoordelijkheid. Van de cliënt mag worden verwacht dat hij zelf een oplossing vindt voor deze tijdelijke situatie.

Noodzakelijkheid:

Een voorziening wordt alleen verstrekt wanneer deze noodzakelijk is en niet indien er sprake is van gewenste of makkelijke verstrekkingen.

Artikel 3.2.2. Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening

De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.

Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen aan een auto of fiets. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus de kosten hiervoor worden niet vergoed.

Artikel 3.3 Algemene weigeringsgronden

Artikel 3.3.1. Eerder gemaakte kosten

Uitgangspunt is dat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat indien de kosten voorafgaand aan het moment van aanvragen/beschikken zijn gemaakt. Er wordt vanuit gegaan dat de cliënt zijn beperkingen op eigen kracht kan oplossen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer er sprake was van een spoedeisende situatie of als de noodzaak alsnog aantoonbaar is.

Artikel 3.3.2. Eerder verstrekte voorziening

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een reeds eerder verstrekte voorziening in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening is nog niet verstreken, dan wordt de aanvraag in beginsel afgewezen.

Normale afschrijvingstermijn

Het college verstaat onder de normale afschrijvingsduur de technische afschrijvingsduur. Dit houdt in dat het college niet gehouden is een economisch afgeschreven voorziening in te nemen en een nieuwe maatwerkvoorziening te verstrekken.

Geen verwijtbaarheid

Een uitzondering kan worden gemaakt als de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen. Hieronder wordt ook verstaan het risico dat verzekerd kan worden met een opstalverzekering. Het is eveneens redelijk te achten dat de cliënt – indien een andere dan hemzelf schade heeft veroorzaakt – diegene aansprakelijk stelt

Artikel 3.3.3. Niet voldoen aan verplichtingen

De cliënt heeft onder andere de volgende algemene verplichtingen:

  • Inlichtingenplicht

    Op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan het de cliënt redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn om het besluit tot toekenning van de maatwerkvoorziening te heroverwegen.

    Dit stelt het college in staat om te beoordelen of het beroep op die maatwerkvoorziening of het daaraan gekoppelde persoonsgebonden budget nog terecht is. Verstrekt de cliënt niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de maatwerkvoorziening of het daaraan gekoppelde persoonsgebonden budget. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de cliënt vragen.

Het niet naleven van de inlichtingenverplichting kan leiden tot:

  • o

    Buiten behandeling laten of afwijzen van de aanvraag of

  • o

    Beëindigen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en/of

  • o

    Herzien/intrekken van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en terugvorderen.

  • Medewerkingsplicht

    De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het verlenen van medewerking aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met de (beoordeling van de) aanspraak op maatwerkvoorzieningen. Deze medewerkingsverplichting geldt ook voor huisgenoten indien het gaat om de beoordeling van eventuele gebruikelijke hulp.

Het niet of onvoldoende meewerken aan het onderzoek kan leiden tot:

  • o

    Afwijzen van de aanvraag, indien onvoldoende informatie bekend is.

  • o

    Beëindigen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en/of

  • o

    Herzien/intrekken van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en terugvorderen

Artikel 3.3.4. Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid

De cliënt kan alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komen als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was en de voorziening niet voorzienbaar was. Achtergrond is dat van iedereen mag worden verwacht tijdig te anticiperen op ondersteuningsvragen die te voorzien zijn, hetzij rekening te houden met zijn of haar beperkingen in keuzes die worden gemaakt. Zo mag verwacht worden dat iemand die moeite heeft met traplopen er rekening mee kan / mag houden dat dit binnen 5 jaar onmogelijk kan zijn. Het is dan zaak dat de burger dan op tijd maatregelen neemt en bijvoorbeeld gaat zoeken naar een eigen oplossing of een alternatieve woning. Wachten totdat het niet langer kan, gaat voorbij aan de eigen verantwoordelijkheid en leidt tot een afwijzing. Het verhuizen naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten betekent ook dat er geen aanspraak bestaat op woonvoorzieningen. Ook een verhuizing die samen hangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar.

Voorzienbaarheid

Indien er een voorziening in de woning is aangebracht en op het moment van aanbrengen was te voorzien dat de voorziening in de toekomst niet meer adequaat zou zijn, bestaat geen aanspraak meer op compensatie in het kader van de wet.

Voorzienbaarheid is moeilijk vast te stellen. Van belang is wanneer en wat de cliënt had kunnen weten. Als een cliënt een aantal jaar geleden een bad heeft laten plaatsen en in de jaren daarna gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, kan gesteld worden dat de problemen niet te voorzien waren. Echter is het wel mogelijk dat op het moment dat de gezondheidsklachten ontstonden, cliënt al had kunnen voorzien dat er problemen met de woning zouden ontstaan en kan dus verwacht worden van een cliënt dat hij rekening houdend met deze verwachting nagedacht zou hebben over bijvoorbeeld verhuizen.

Artikel 3.3.5. Verhuizen vanuit geschikte woning

Maatwerkvoorzieningen die het gevolg zijn van een verhuizing vanuit een voor de cliënt geschikte woning en waarvoor dus geen noodzaak bestaat, leiden tot afwijzing van een maatwerkvoorziening. Dat is anders indien er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat.

Onder belangrijke reden kan bijvoorbeeld worden verstaan: het gaan samenwonen, huwelijk of echtscheiding en het aanvaarden van werk op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is steeds afhankelijk van een weging van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden. Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de maatwerkvoorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vergen eigen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de cliënt vooraf contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst passende oplossing is.

Artikel 3.4 Collectieve voorzieningen

Een collectieve voorziening is een maatwerkvoorziening die individueel wordt verstrekt maar door meerdere personen tegelijk gebruikt kan worden. Deze voorzieningen worden speciaal georganiseerd voor mensen met beperkingen én zijn bedoeld voor “gemeenschappelijk gebruik”. Men deelt het gebruik dus met anderen. Voorbeelden van collectieve voorzieningen zijn het collectief vervoer en begeleiding groep. Voor bepaalde doelgroepen kan ook een combinatie van toepassing zijn.

Artikel 3.5 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

De wettelijke regeling Mantelzorgcompliment, uitgevoerd door de SVB, is per 1 januari 2015 vervallen. Deze budgetten zijn overgeheveld naar de gemeenten, die hiermee de mantelzorgers op allerlei gebieden kunnen ondersteunen. Zo biedt gemeente Simpelveld, via het Steunpunt Mantelzorg, diverse mogelijkheden aan op het gebied van scholing, begeleiding en maatjes. Daarnaast organiseren wij jaarlijks de Dag voor de Mantelzorger.

De gemeente is op dit moment bezig met het ontwikkelen van beleid in het kader van het mantelzorgcompliment.

Artikel 3.6 Regelingen stapeling zorgkosten

Een aantal tegemoetkomingen voor chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg en CER) is afgeschaft. In plaats daarvan biedt de gemeente ondersteuning op maat.

Gemeente Simpelveld heeft deze gelden in een aparte voorziening gestort. Burgers van Simpelveld die door hun specifieke persoonlijke situatie en een onevenredig hoge stapeling van zorgkosten in financiële problemen (dreigen te) raken, kunnen aanspraak maken op tijdelijke ondersteuning vanuit deze voorziening. Daarnaast wordt hier aandacht aan besteed tijdens het keukentafelgesprek. Het college besluit na zorgvuldige bestudering van de individuele casus of iemand voor uitkering uit deze voorziening in aanmerking komt. Een uitkering uit deze voorziening kan en zal geen structureel karakter aannemen.

De fiscale regeling ‘uitgaven voor specifieke zorgkosten’ blijft bestaan (Belastingdienst), maar wel in aangepaste vorm.

HOOFDSTUK 4: ONDERSTEUNING VAN ZELFREDZAAMHEID EN PARTICIPATIE IN DE VORM VAN MAATWERKVOORZIENINGEN

DEEL 1: VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN MET / ZONDER BEGELEIDING

Artikel 4.1 Hulp bij het Huishouden

Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop een ieder eigen normen en waarden hanteert.

Als stelregel wordt gehanteerd dat ook bij de bepaling van een voorziening Hulp bij het Huishouden op maatwerk gekoerst wordt. De consulenten bekijken samen met de aanvrager welke noodzakelijke ondersteuning geboden moet worden om een schoon en leefbaar huis voor cliënt te creëren. Daarbij moet worden aangetekend dat in de Wmo de gemeente moet kunnen aantonen dat rekening gehouden is met de specifieke persoonskenmerken van de aanvrager.

Artikel 4.1.1 Definitie ‘schoon en leefbaar huis’

Wat er voor nodig is om het resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ te bereiken is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval en kan per geval verschil.

Iedereen moet gebruik kunnen maken van een schone huiskamer, slaapkamer, keuken en sanitaire ruimten (1 badkamer, maximaal twee toiletten) en een schone gang. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

Aan de hand van de persoonlijke situatie wordt bepaald wat er daadwerkelijk gedaan moet worden en in welke omvang / frequentie. Dit wordt opgenomen in het ondersteuningsplan en de daar op volgende beschikking.

Artikel 4.1.2 Vormen van hulp bij het Huishouden

Bij de beoordeling van de noodzaak en het aantal uren hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van de specifieke persoonskenmerken van de cliënt, zijn situatie met huisgenoten en sociale omgeving. Om richting te geven aan deze beoordeling zal gebruik worden gemaakt van een aantal begrippen en richtlijnen die eerder in de Wmo en AWBZ ook werden gebruikt. Deze richtlijnen zijn in jurisprudentie bevestigd en verschaffen inzicht in wat redelijkerwijs van een cliënt en zijn sociale omgeving mag worden verwacht om zelf op te lossen en waar een beroep op algemene en voorliggende voorzieningen kan worden gedaan.

Indien de hulp bij het huishouden, bij een sterk vervuilde woning, pas kan worden ingezet nadat de woning is gesaneerd kan ook hiervoor een voorziening worden getroffen.

Indien er sprake is van spoedeisende zorg en sprake van niet-uitstelbare taken wordt deze binnen 24 uur ingezet.

Artikel 4.1.3 Uitstelbare en niet uitstelbare taken

Bij huishoudelijke taken wordt onderscheid gemaakt tussen uitstelbare taken en niet- uitstelbare taken.

  • Uitstelbare taken; zijn taken die gefaseerd over de week uitgevoerd kunnen worden, zoals: wasverzorging en de zwaar huishoudelijke taken.

  • Niet-uitstelbare taken; zijn taken die dezelfde dag of binnen afzienbare tijd uitgevoerd moeten worden, (bijvoorbeeld in geval van calamiteiten of door de aandoening veroorzaakte extra bevuiling: sanitair schoonmaken en wasverzorging).

Artikel 4.1.4 Algemeen (gebruikelijke) voorzieningen

Dat wil zeggen dat als eerste wordt bekeken of deze een oplossing bieden alvorens een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. In geval van vragen op het gebied van het voeren van een huishouden kan worden gedacht aan algemene technische hulpmiddelen zoals een afwasmachine, aangepast bestek, wasmachine, wasdroger, verhoging voor wasmachine of wasdroger en stofzuiger.

Voorbeelden: boodschappenbezorgdienst, (vriesvers)maaltijden, alarmering, glazenwasser, particuliere poetshulp, kinderopvang. Deze voorzieningen moeten aanwezig zijn in de gemeente om er rekening mee te kunnen houden. Er wordt hierbij gekeken naar de individuele omstandigheden van cliënt zoals: beschikbare ruimte in geval van technische hulpmiddelen in de woning en financiële mogelijkheden bij zowel aanschaf van technische hulpmiddelen als bij gebruik van voorliggende voorzieningen.

Artikel 4.1.5 Gebruikelijke hulp

Indien de cliënt huisgenoten heeft (partner, kind, familielid) die wel in staat zijn huishoudelijk werk te verrichten, komt men niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Iedere volwassene wordt geacht ook naast een drukke baan of gezin een huishouden te voeren.

Aangezien bij iedere vraag een onderzoek naar de individuele kenmerken en mogelijkheden van de aanvrager wordt gedaan is het mogelijk om af te wijken van gebruikelijke hulp. Uit jurisprudentie van de Wmo en AWBZ is bekend dat als een huisgenoot in aaneengesloten perioden van 7 etmalen vanwege werk afwezig is (bijvoorbeeld een vrachtwagenchauffeur voor internationaal transport) geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht. Wanneer een huisgenoot minder dan 7 etmalen afwezig is zal onderzocht moeten worden in hoeverre de huisgenoot een deel van de (uitstelbare) taken al dan niet kan overnemen.

Van kinderen wordt naar vermogen (afhankelijk van hun leeftijd) ook verwacht dat zij een bijdrage leveren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen volwassenen vanaf 23 jaar en kinderen en jongeren tot 23 jaar. In geval de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

  • 1.

    Kinderen ouder dan 5 jaar en jonger dan 12 jaar (basisschool) kunnen helpen met eigen speelgoed / spullen opruimen, tafel dekken en afruimen, afwassen, afdrogen, vaatwasser inruimen en uitruimen, kleding in de wasmand gooien.

  • 2.

    Kinderen van 12 – 18 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken, hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

  • 3.

    Een 18-23 jarige wordt verondersteld de volgende taken van een 1-persoonshuishouden uit te kunnen voeren die zijn te normeren naar 3,5 uur per week. De taken zijn:

    • -

      schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer,

    • -

      de was doen,

    • -

      boodschappen doen,

    • -

      maaltijd verzorgen,

    • -

      afwassen en opruimen,

  • 4.

    Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht de huishoudelijke taken volledig over te nemen.

Artikel 4.1.6 Overbelasting

Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn of dreigt te raken door de zorg voor cliënt, kan tijdelijk hulp bij het huishouden worden ingezet. Van cliënt en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij (eventueel met ondersteuning) onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden overgenomen. Alleen wanneer blijkt dat -na een tijdelijke indicatie- ondanks pogingen van betrokkenen om tot oplossingen te komen het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langdurig hulp bij het huishouden worden ingezet.

Artikel 4.1.7 Invloed van de woning of woonvorm op de hulp bij het huishouden

Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer uren hulp. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw.

Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van kamerhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond. Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimte delen wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner. Hulp bij het huishouden wordt dan alleen geleverd aan de woonruimte van cliënt en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimte. Hierbij kan worden gedacht aan woongroepen of vormen van beschermd wonen of meerdere generaties in één huis. In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur wordt in beginsel geen hulp bij het huishouden verstrekt.

DEEL 2: BEGELEIDING( INDIVIDUEEL-GROEP) / DAGBESTEDING

Artikel 4.2 Begeleiding

Nieuw in de Wmo 2015 is het product ”begeleiding”. Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en ter voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt.

Artikel 4.2.1 Begeleiding Individueel

Individuele Begeleiding kent vele vormen: het kan zijn :

  • -

    toezicht of aansturing bij activiteiten (zowel thuis als buitenshuis) op het gebied van praktische vaardigheden

  • -

    ondersteuning bij het aanbrengen van structuur c.q. het voeren van regie

  • -

    oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag

  • -

    ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven (huishouden, agenda, administratie, geldzaken, regelzaken etc.) ; dan wordt het vaak “thuisbegeleiding “genoemd. Begeleiding individueel zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar cliënten in het buurthuis ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken

Artikel 4.2.2 Begeleiding Groep

Onder 'begeleiding groep' vallen onder andere verschillende soorten dagbesteding voor mensen met een verstandelijke beperkingen, mensen met een psychische of psychiatrische beperking en dagopvang voor ouderen met lichamelijke en/of psychogeriatrische beperkingen.

Bij Begeleiding Groep kan gedacht worden aan:

  • een dagprogramma in groepsverband, met vormen van arbeid of onderwijs, om vaardigheden te onderhouden en zoveel mogelijk zelfstandigheid te bewaren;

  • een dagprogramma in groepsverband voor het leren omgaan met gedragsproblemen

  • een aanvullende toekenning bij een indicatie voor Kortdurend Verblijf in verband met de nodige zorg tijdens het logeren.

Begeleiding Groep is een integraal pakket, dat wil zeggen met inbegrip van alle Persoonlijke Verzorging, Verpleging, Begeleiding individueel die tijdens de Begeleiding in groepsverband moet worden gegeven. Ook in te zetten voor leerplichtige jongeren met (gedeeltelijke) leerplichtontheffing, vanwege het ontbreken van passend onderwijs.

Artikel 4.2.3 Dagbesteding

Kenmerkend aan dagbesteding is:

  • -

    het is programmatisch (met een vast dag en/of weekprogramma);

  • -

    het is methodisch (een methode voor werken met de doelgroep als basis) met een welomschreven doel;

  • -

    het vraagt actieve betrokkenheid van de cliënt;

  • -

    het is gericht op het structureren van de dag, oefenen met vaardigheden, die de zelfredzaamheid bevorderen.

Het is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in Begeleiding groep voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan welzijnsactiviteiten in bijvoorbeeld een ontmoetingsruimte in bijvoorbeeld d’r Durpswinkel voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben, is Begeleiding Groep nodig.

Artikel 4.2.4 Voorliggende voorzieningen

Behandeling

Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Het is uiteraard niet aan de Wmo consulent om dit te bepalen. Hiervoor wordt de medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/ stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.

Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contra- productief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.

(Wettelijk) voorliggende voorzieningen.

Er zijn (wettelijke) arbeidsvoorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen. Op grond van ziektewet, WIA, Wajong en WSW zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen.

Artikel 4.2.5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp

Wanneer mensen een beperking hebben wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan Begeleiding waar voorliggende voorzieningen mogelijk zijn of het gewoon de verantwoordelijkheid is van de cliënt of zijn huisgenoten. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden (die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:

  • -

    Activiteiten zoals computercursus of taalles

  • -

    Alarmering

  • -

    Pictogrammenbord of domotica in huis

  • -

    Gezelschap of ondersteuning door vrijwilliger

  • -

    Dagopvang/huiskamerproject

  • -

    Kinderopvang

Net als bij hulp bij het huishouden wordt bij Begeleiding het begrip: ”gebruikelijke ondersteuning” gehanteerd. Gebruikelijke ondersteuning is hulp die verwacht wordt van huisgenoten , die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben.

Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke zorg beschouwd:

In kortdurende situaties (max. 3 maanden): als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat begeleiding daarna niet meer nodig zal zijn.

In langdurige situaties;

  • bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek huisarts, brengen en halen van kinderen naar school, sport of clubjes);

  • hulp bij overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie;

  • het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met cliënt

  • ouderlijk toezicht op kinderen, de aard en mate hiervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind.

Artikel 4.2.6 Indiceren Begeleiding

Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ. Volgens het Besluit zorgaanspraken AWBZ kon een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige, of zware beperkingen hebben op het terrein van: sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of matig of zwaar probleemgedrag vertonen, aanspraak doen op de functie “begeleiding”. Wanneer er een zogenaamde AWBZ grondslag was vastgesteld kon de functie begeleiding (en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht) worden geïndiceerd. Hoewel bij het CIZ ruime ervaring is opgedaan bij het indiceren van begeleiding is het niet mogelijk om de door hen ontwikkelde indicatieprotocollen over te nemen (zoals dat wel gebeurd is bij de hulp bij het huishouden). De reden hiervoor is tweeledig:

  • 1.

    De AWBZ indicatie was gebaseerd op een grondslag. De Wmo kent geen grondslagen. In de Wmo is de diagnose niet leidend. Er wordt vastgesteld wat de aanvrager zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor maatwerkvoorzieningen (bijvoorbeeld begeleiding) noodzakelijk zijn.

  • 2.

    De taken zijn niet alleen overgeheveld vanuit de AWBZ naar de Wmo; er moet ook daadwerkelijk een transformatie plaats vinden. De opdracht aan gemeenten is om te onderzoeken hoe de bestaande vormen van begeleiding, anders, dichterbij de cliënt, kunnen worden georganiseerd en nieuwe vormen van hulp en ondersteuning voor de diverse doelgroepen te ontwikkelen.

In de Wmo kennen we geen grondslagen maar vormt het gesprek (het onderzoek) de basis voor de indicatiestelling. Hoe individueel deze maatwerkvoorzieningen ook worden benaderd, er is toch behoefte aan instrumenten om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting geven aan de indicatiestelling. Hiervoor kan gebruik gemaakt van een vorm van een zelfredzaamheidsmatrix (zrm)

Naar aanleiding van de uitkomst van de zrm wordt bepaald in welk cliëntprofiel de cliënt het beste past en welk resultaat behaald kan worden bij deze cliënt. Dit wordt beschreven in een ondersteuningsplan. Het plan beschrijft niet enkel de huidige situatie, maar beschrijft ook de doelen of resultaten die behaald moeten worden.

DEEL 3: VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING / VERVOER IN DE DIRECTE WOONOMGEVING (MAX 20 KM)

Artikel 4.3 Rolstoelvoorziening

Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. Een rolstoel is een voorziening om het bestaande verplaatsingsprobleem in en om de woning te verminderen of op te heffen. Verplaatsen is vervoer over kleine afstanden, van enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters. Wie op grond van beperkingen geen andere mogelijkheid heeft dan zich verplaatsen met een rolstoel kan een rolstoel toegekend krijgen. De resultaatverplichting daarbij bestaat uit het zich kunnen verplaatsen, al dan niet met hulp van anderen.

Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:

  • Handmatig voortbewogen rolstoel;

  • Elektrisch voortbewogen rolstoel;

  • Aanpassingen aan de rolstoel.

Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice. Bewoners van een instelling die voorheen een AWBZ-instelling werd genoemd en die een functie behandeling in de indicatie hebben, kunnen voor een rolstoel beroep doen op de Wet langdurige zorg (Wlz).

Het hoeft niet zo te zijn dat de belanghebbende de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Als de belanghebbende bijvoorbeeld wel een bepaalde afstand te voet (bijvoorbeeld 100 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan een rolstoelvoorziening aangewezen zijn. Het moet dan veelal wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een loopwagen of trippelstoel) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Die loophulpmiddelen kunnen op grond van de zorgverzekeringswet worden verstrekt.

Artikel 4.4 Sportvoorziening

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder

sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve en regelmatige sportbeoefening. Een zit-ski die jaarlijks eenmaal gebruikt wordt om op wintersport te gaan, valt buiten de doelstelling van participatie en zelfredzaamheid. De ervaring leert dat sportclubs , sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwacht dat hij een deel van de kosten draagt.

Artikel 4.5 Vervoersvoorzieningen

De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol; Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is.

Artikel 4.5.1 Eigen kracht / sociaal netwerk

Er wordt bekeken in hoeverre men

  • a.

    zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer)

  • b.

    hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan cliënt meerijden met de buurvrouw naar de kaartclub of kan een familielid naar cliënt toekomen in plaats van daar naar toe te reizen)

  • c.

    gebruik kan maken van een algemene voorziening (Openbaar vervoer) of dat een individuele voorziening noodzakelijk is.

Artikel 4.5.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Er moet worden afgewogen of de vervoersvoorziening die het vervoersprobleem zou kunnen oplossen algemeen gebruikelijk is of dat van een algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening gebruik gemaakt zou kunnen worden. Een elektrische fiets (met trapondersteuning), een tweewielscooter en ligfiets zijn voorzieningen die ook door personen zonder beperking worden gebruikt en in de detailhandel te koop zijn. Ook speciale wensen aan auto’s kunnen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd waaronder een automaat of een airco. Of een voorziening algemeen gebruikelijk is hangt ook af van de persoon van de aanvrager. Voor iemand die al jarenlang een minimuminkomen heeft is een elektrische fiets niet zonder meer algemeen gebruikelijk. Ook voor een kind geldt dat.

Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is. Enkele voorzieningen zijn die vaak algemeen gebruikelijk zijn:

  • fiets met lage instap

  • automatische transmissie in auto

  • bromfiets

  • elektrisch aangedreven fiets

  • fiets

  • fiets met hulpmotor

  • snorfiets

  • bakfiets

  • tandem (met hulpmotor)

  • kinderbuggy

  • fietsbuggy/fietskar/fietszitje

  • autostoeltje

Bovenstaande opsomming is niet uitputtend

Openbaar vervoer bereikbaar en bruikbaar

De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening indien hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Het criterium ‘bereiken van het openbaar vervoer’ is door de CRvB geoperationaliseerd middels het loopafstandscriterium “maximale” loopafstand van 800 meter. Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo 800 meter lopen, dan wordt de cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken. Kan de cliënt het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken, bijvoorbeeld omdat de cliënt niet in het openbaar vervoer kan komen, dan kan er aanleiding zijn wel een vervoersvoorziening te treffen.

Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de halte etc.

Artikel 4.5.3 Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)

Als duidelijk is dat een algemene of algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening niet voorhanden is, dan moet aan de hand van de vervoersbehoefte beoordeeld worden of deze behoefte ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV). Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de betrokkene. Deelname aan het CVV wordt afgewogen vóórdat beoordeeld wordt of een maatwerkvoorziening aan de orde is. Als CVV wel mogelijk is maar toch een maatwerkvoorziening wordt gevraagd, is dat alleen mogelijk in situaties waarin een maatwerkvoorziening een goedkopere oplossing is, bijv. d.m.v. een geringe aanpassing aan de eigen auto.

Indien CVV wordt toegekend zijn daarvan de belangrijkste kenmerken:

  • -

    vervoer omvat 5 zones vanuit de woonplaats;

  • -

    Een bestemming in Duitsland of België kan maximaal 21 kilometer van het huisadres liggen (5 zones van gemiddeld 4,2 km)

  • -

    ziekenhuizen en station(s) zijn, ook als het dichtstbijzijnde buiten de 5 zones valt, bereikbaar;

  • -

    kosten bedragen het equivalent van het vervoer met het openbaar vervoer per zone (afgerond op 5 cent), waarbij ook een opstapzone betaald moet worden;

  • -

    indien medische begeleiding geïndiceerd is, reist de medisch begeleider gratis mee;

  • -

    per jaar mogen maximaal 640 strippen (zones) gebruikt worden;

  • -

    ritten kunnen worden aangevraagd via een gratis telefoonnummer;

  • -

    ritten worden uitgevoerd met een marge van 15 minuten vóór en nà de afgesproken tijd;

  • -

    rolstoelen en scootmobiels kunnen mee vervoerd worden;

  • -

    de taxichauffeur begeleidt de rechthebbende van deur tot deur.

Artikel 4.6 Maatwerkvoorziening

Als het genoemde in 4.3 t/m 4.5 niet tot het gewenste resultaat leidt, kan een maatwerkvoorziening worden toegekend. Daarbij dienen de volgende soorten vervoer te worden onderscheiden:

  • -

    Vervoer op korte afstand in de woonomgeving waarvoor de fiets wordt gebruikt of die lopend wordt afgelegd. In deze situatie zal het CVV geen afdoende oplossing bieden.

  • -

    Vervoer op wat langere afstand, het regionaal vervoer, waarvoor het openbaar vervoer, auto of elektrisch aangedreven verplaatsingsmiddel wordt gebruikt.

Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief. Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor, zal er geen noodzaak zijn tot ondersteuning, omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Daarbij valt te denken aan iemand die altijd auto heeft gereden en beperkt wordt in het fietsen. Verplaatsingen die normaal met de fiets worden gedaan, kunnen ook met de auto.

Een voorziening in natura of een pgb voor de aanschaf van een vervoersmiddel, kan worden toegekend als betrokkene zich niet lopend of fietsend in zijn directe woonomgeving kan verplaatsen en er wel een behoefte is om zich regelmatig te verplaatsen. Daarbij dient onder directe woonomgeving het dorp te worden gerekend waarin betrokkene woont.

Voor dergelijke verplaatsingen kan gedacht worden aan een scootmobiel of een fiets in bijzondere uitvoering (driewielfiets, duo fiets).

Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.

Bij gezinnen met thuiswonende kinderen onder de 14 jaar, waarvan één van de gezinsleden is aangewezen op vervoer in een busje of aangepaste auto, kan in plaats van collectief vraagafhankelijk vervoer, een aanpassing aan de auto worden toegekend.

Primaat collectief vervoer

Bij vervoersvoorzieningen geldt het primaat van het collectief vervoer. Dat betekent dat eerst wordt bekeken of de cliënt in staat is gebruik te maken van het collectief vervoer. Pas indien de cliënt geen gebruik daarvan kan maken of wanneer collectief vervoer geen passende voorziening is, wordt een andere maatwerkvoorziening verstrekt. De vraag of het collectief vervoer als voorziening voldoet aan de compensatieplicht, kan slechts beantwoord worden op grond van een onderzoek naar de (inventarisatie van) beperkingen, maar ook de persoonskenmerken en vervoersbehoeften van de cliënt. Er moet een afweging worden gemaakt tussen de vervoersmogelijkheden van het collectief vervoer en de kenmerken van de cliënt alsmede zijn beperkingen en vervoersbehoeften, rekening houdend met de vraag op welke wijze het behoud of het bevorderen van zelfredzaamheid of de deelname aan het maatschappelijk verkeer bereikt wordt.

Aanvullende vervoersvoorziening

In voorkomende gevallen is het alleen aanbieden van het collectief vervoer niet voldoende. Dat geldt voor personen die geen gebruik kunnen maken van een (snor-, brom-, of driewiel-)fiets en die maximaal 100 meter kunnen lopen. Deze personen komen in beginsel in aanmerking voor een aanvullende vervoersvoorziening die bedoeld is voor de korte afstanden. Bij personen die geen gebruik kunnen maken van een (snor-, brom-, of driewiel-)fiets én meer dan 100 meter kunnen lopen, zal het college beoordelen of een aanvullende voorziening voor de korte afstand noodzakelijk is.

Vervoersbestemmingen

Het gaat in beginsel om verplaatsingen in het kader van het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer of te wel het vervoer in het kader van het leven van alledag. Dat zijn de verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen.

Recreatieve verplaatsingen

Recreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden.

Vervoer in verband met werk

Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen in verband met werk wordt eerst gekeken naar voorliggende voorzieningen. Voor mensen die in dienstbetrekking werken (en mogelijk voor zelfstandigen) zijn er voorliggende voorzieningen.

Vervoer in verband met het volgen van onderwijs

Voor het vervoer in verband met onderwijs zijn er voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt, de voormalige Wet-Rea-voorzieningen.

Vervoer van kinderen door ouders met een beperking

Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen moet rekening worden gehouden met het verzorgen van kinderen door ouders met een beperking. Daarbij kan echter ook rekening worden gehouden met alternatieven voor vervoer door de ouders zelf, zo stelt de Centrale Raad van Beroep. Het naar school brengen van kinderen gebeurt vaak op toerbeurt door ouders en het valt niet in te zien dat ouders hier niet aan mee zouden kunnen doen. Een individuele afweging is noodzakelijk.

Begeleiding bij het vervoer van Wlz-bewoners

Bij begeleiding bij het vervoer van Wlz-bewoners kan rekening gehouden worden met de agogische taak van personeel van de instelling, met name bij gezinsvervangende tehuizen en ook bij grotere Wlz-instellingen. Ook kan beoordeeld worden of het vervoer begeleid zou kunnen worden door vrijwilligers, mits die gegarandeerd aanwezig zijn.

Bovenregionaal vervoer voor WLZ-bewoners

Uitgangspunt is een gelijke plicht tot verstrekking van vervoervoorzieningen aan Wlz-bewoners en overige bewoners van de gemeente. Dat betekent alleen vervoersvoorzieningen voor lokaal vervoer en slechts bij wijze van uitzondering - bij dreigende vereenzaming - voor bovenregionaal vervoer. De CRvB oordeelt dat uitgegaan mag worden van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van de ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de Wlz-bewoners aan het ouderlijk huis.

Recreatief vervoer voor Wlz-bewoners vanuit het ouderlijk huis waar cliënt niet woont valt niet onder de wet. Dat is ook logisch, omdat dit het verplaatsen in de directe woonomgeving (wat immers de instelling is) ver te boven gaat.

Artikel 4.6.1 Vorm- keuzevrijheid

  • 1. Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in natura en als persoonsgebonden budget, onder de voorwaarden en criteria zoals genoemd in deze paragraaf.

  • 2. Een maatwerkvoorziening in de vorm van Collectief Vraagafhankelijk Vervoer gaat voor op een andere maatwerkvoorziening ten aanzien van verplaatsen en vervoer.

  • 3. De keuze tussen een voorziening in natura en een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt niet geboden, indien:

    • a.

      het een maatwerkvoorziening betreft in de vorm van het gebruik vande (eigen) auto; of

    • b.

      het een maatwerkvoorziening betreft in de vorm van een hulpmiddel en:

      • I.

        op grond van de progressiviteit van het ziektebeeld deze voorziening snel weer door een aangepaste maatwerkvoorziening vervangen moeten worden; of

      • II.

        de te verwachten gebruiksduur van de te verstrekken maatwerkvoorziening minder bedraagt dan de economische afschrijvingstermijn van deze voorziening, e.e.a. conform de door de gemeente overeengekomen bepalingen in de overeenkomst met de dienstverlenende organisatie die deze voorziening biedt.

  • 4. In situaties zoals bedoeld in het derde lid onder a, wordt alleen een maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget verstrekt.

  • 5. In situaties zoals bedoeld in het derde lid onder b, wordt alleen een maatwerkvoorziening in natura verstrekt.

Artikel 4.6.2 Algemene voorwaarden

  • 1. Een belanghebbende kan voor een maatwerkvoorziening ten aanzien van verplaatsen, in de vorm van een rolstoel, in aanmerking worden gebracht wanneer dit op grond van aantoonbare beperkingen incidenteel of dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk is.

  • 2. Een belanghebbende kan, voor een maatwerkvoorziening ten aanzien van verplaatsen, in de vorm van een sportrolstoel, in aanmerking gebracht worden wanneer op grond van aantoonbare beperkingen sporten zonder sportrolstoel onmogelijk is.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ten aanzien van vervoer, wordt uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving.

  • 4. Een belanghebbende kan voor een andere maatwerkvoorziening gericht op vervoer dan het in artikel 4.6.1 tweede lid genoemde Collectief Vraagafhankelijk Vervoer, in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen het gebruik van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer onmogelijk maken;

    • b.

      dit bij een zeer beperkte loopafstand als aanvulling op het gebruik van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer noodzakelijk is.

  • 5. Indien Collectief Vraagafhankelijk Vervoer, zoals bedoeld in het vierde lid, geen adequate voorziening is, kan:

    • a.

      een autoaanpassing zowel in natura als persoonsgebonden budget verstrekt worden;

    • b.

      een bedrag voor het gebruik van de (eigen) auto als persoonsgebonden budget verstrekt worden. indien er sprake is van een aantoonbare stijging van het gebruik de (eigen) auto ten gevolge de beperkingen van de belanghebbende.

  • 6. Een auto-aanpassing als bedoeld in het vijfde lid onder a., wordt maximaal eenmaal per vijf jaar verstrekt en kan enkel plaatsvinden indien de auto niet ouder is dan vijf jaar.

  • 7. Indien als gevolg van het verstrekken van een maatwerkvoorziening gericht op vervoer, zoals bedoeld in het vijfde lid onder a., extra verzekeringskosten en hogere kosten i.v.m. de motorrijtuigenbelasting ontstaan, komen deze meerkosten niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 8. Bij tussentijdse hernieuwde aanvraag voor een autoaanpassing, wordt naar rato van de verstreken tijd een vergoeding verleend. Op de vergoeding wordt dan een mindering toegepast gebaseerd op de eerdere vergoeding voor hetzelfde type uitvoering van de auto. De korting wordt niet toegepast indien de hernieuwde aanvraag een gevolg is van een calamiteit.

Artikel 4.6.3 Voorwaarden maatwerkvoorziening in natura

  • 1. Indien een maatwerkvoorziening in natura, zoals bedoeld in artikel 4.6.2 eerste en vierde lid, wordt verstrekt is de vigerende bruikleenovereenkomst tussen de gemeente Simpelveld en de dienstverlenende organisatie van toepassing, dan wel wordt een goedkoopst compenserende offerte opgevraagd.

  • 2. De hoogte van de sportrolstoel, zoals bedoeld in artikel 4.6.2 tweede lid, wordt bepaald op basis van de goedkoopst compenserende offerte, waarin de volgende onderdelen zijn opgenomen:

    • a.

      het programma van eisen voor de aanschaf van de sportrolstoel; en

    • b.

      aanvullende kosten, indien van toepassing, zoals onderhoud en reparatie.

  • 3. De hoogte van de autoaanpassing, zoals bedoeld in artikel 4.6.2 vijfde lid onder a, wordt bepaald op basis van een goedkoopst compenserende offerte.

DEEL 4: WONEN

Artikel 4.7 Woonvoorzieningen

Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving) zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken. In deze paragraaf een toelichting op verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

  • Losse woonvoorzieningen; voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel);Bouwkundige woonvoorziening; nagelvaste voorzieningen (bijvoorbeeld een

  • douchezitje aan de muur, een traplift of een ophoging van de tegels bij de voordeur);

  • Verhuiskostenvergoeding

  • Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen-leveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.

Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.

Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.

Artikel 4.7.1 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Een aantal woonvoorzieningen zijn algemeen gebruikelijk en vallen daarom onder de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. Het zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beperking en breed verkrijgbaar zijn, o.a. in bouwmarkten. Wat algemeen gebruikelijk is en tot iemands eigen verantwoordelijkheid kan worden gerekend moet ook gerelateerd worden aan de beperking, de leeftijd, de woonwens en de woonsituatie van iemand. Verwacht mag worden dat mensen tijdig maatregelen treffen om de woning te kunnen blijven gebruiken, ook al worden ze ouder of neemt de beperking toe, bijvoorbeeld door adequate vervanging van het sanitair of, bij het leggen van nieuwe vloeren, door het verwijderen van drempels. Wat algemeen gebruikelijk is, is ook aan maatschappelijke ontwikkelingen onderhevig en kan in de loop der jaren veranderen. Voor een overzicht wordt verwezen naar bijlage 1

Tijdens het onderzoek zal, in volgorde, het volgende worden afgewogen:

geen ondersteuning als de aanpassing voorzienbaar was en het tot iemands eigen verantwoordelijkheid gerekend kan worden hierin te voorzien: b.v. een ouder iemand vernieuwt de badkamer en zorgt niet voor een adequate douche.

  • geen ondersteuning als de voorziening ouder is dan 20 jaar. Op dat moment is een vervanging algemeen gebruikelijk. Alleen eventuele kosten die specifiek betrekking hebben op de beperking komen dan voor ondersteuning in aanmerking.

  • Is een voorziening tussen de 15 en 20 jaar oud, dan komt nog maximaal 25% voor vergoeding in aanmerking.

  • als de voorziening tussen de 10 en 15 jaar oud is wordt nog maximaal 50% van de noodzakelijke aanpassingskosten vergoed.

  • als de voorziening tussen de 5 en 10 jaar oud is wordt nog maximaal 75% van de noodzakelijke aanpassingskosten vergoed.

  • als de voorziening jonger is dan 5 jaar worden alle aanpassingskosten vergoed, mits de aanpassingen voorzienbaar waren, zoals bedoeld in artikel 3.3.4.

Bovenstaande termijnen gelden voor zowel woningen in eigendom, als huurwoningen. Mocht een verhuurder bij een oudere voorziening niet een deel van de kosten op zich willen nemen, op basis van binnen de woningbouwverenigingen bestaand beleid op dit punt, dan wordt met de verhuurder in overleg getreden en wordt geprobeerd tot een maatwerkoplossing te komen.

Geen ondersteuning wordt verleend als het te bereiken resultaat ook bereikt kan worden door de hulp van huisgenoten. Van huisgenoten mag verwacht worden dat ze, bijvoorbeeld, was – in en uit de machine halen die op zolder staat.

Verhuizing algemeen gebruikelijk

Een verhuizing wordt eveneens algemeen gebruikelijk geacht. Volgens gegevens van het Planbureau voor de Leefomgeving verhuizen Nederlanders gemiddeld zeven keer in hun leven. Dat is dus gemiddeld één keer in de tien jaar. Het verhuizen behoort voor een ieder dus tot het normale leven en een ieder heeft dus enkele malen in het leven verhuiskosten. In uitzonderingsgevallen, bijvoorbeeld bij een plotseling noodzakende verhuizing, kan wel een verhuiskostenvergoeding in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt.

Artikel 4.7.2 Normaal gebruik van de woning

Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

Aard van de materialen of slechte staat onderhoud

Vloeien de problemen bij het normale gebruik van de woning voort uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van het onderhoud, dan weigert het college de maatwerkvoorziening. Daarbij valt te denken aan astmatische klachten of allergische reactie door bepaalde vloerbedekking, een houten vloer die doorbuigt of vocht en tocht door achterstallig onderhoud van de woning.

Bij achterstallig onderhoud wordt van de cliënt verwacht dat hij zelf actie onderneemt om de gebreken te (laten) oplossen. Dat betekent dat de cliënt bijvoorbeeld zijn verhuurder moet aanspreken en dat maatwerkvoorziening wordt afgewezen. Een afwijzing blijft achterwege als de cliënt regelmatig goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken (met name vocht- en schimmelproblemen) door de verhuurder te laten oplossen én er, het oog op de gezondheidstoestand van cliënt, binnen redelijkerwijs aanvaardbare tijd geen uitzicht is op het verhelpen van de problemen door de verhuurder.

Artikel 4.7.3 Bezoekbaar maken

Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld woning van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken. Kosten voor het bezoekbaar maken van een woning die de €2.500 overstijgen, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 4.7.4 Verhuizen naar de beschikbare, meest geschikte woning

Uitgangspunt is dan dat de cliënt moet verhuizen naar een geschikte woning en indien geen geschikte woning beschikbaar is, naar de woning die het goedkoopst passend te maken is. Maatwerkvoorzieningen die worden aangevraagd naar aanleiding van een verhuizing naar een niet passende woning zullen worden afgewezen. In die niet passende woning zal de cliënt immers beperkingen ondervinden. Deze weigering leidt tot uitzondering als het college schriftelijk toestemming verleent aan de cliënt te verhuizen.

Artikel 4.7.5 Mantelzorgwoning

Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.

Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de cliënt had voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen, enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

Artikel 4.8 Uitvoering en typen woonvoorzieningen

Artikel 4.8.1 Bouwkundige of woontechnische voorziening

Artikel 4.8.1.1 Voorwaarden

Bij woningaanpassingen wordt een onderscheid gemaakt tussen aanpassingen die leiden tot een vergroting van de woning en overige woningaanpassingen.

  • een aanpassing kan pas worden uitgevoerd nadat de aanvrager een beschikking heeft ontvangen. Indien een voorziening, nadat de werkzaamheden zijn aangevangen of voltooid, wordt aangevraagd kan dat tot de conclusie leiden dat betrokkene zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en zelf zijn probleem heeft kunnen oplossen zodat ondersteuning niet nodig is.

  • de goedkoopst adequate voorziening wordt toegekend. Om tot een bepaling van de goedkoopst adequate voorziening te komen kan een bouwkundig advies worden aangevraagd.

  • de aanpassingen mogen geen betrekking hebben op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw, d.w.z. bij grotere of luxere woningen worden geen extra voorzieningen zoals b.v. extra automatische deuropeners, aangebracht.

  • Indien sprake is van een aanpassing waarvan de kosten niet vooraf duidelijk zijn wordt een offerte gevraagd vóórdat op de aanvraag wordt beschikt. Er dienen te allen tijde drie vergelijkbare offertes te worden overgelegd. De vergelijkbaarheid wordt bewerkstelligd door het verzenden van een eenduidig bouwkundig Programma van Eisen en het vragen naar een vrijblijvende aanbieding voorzien van een open begroting.

  • De voorziening wordt verstrekt aan de cliënt. In de Wmo 2015 is vastgelegd dat de eigenaar van de woning niet akkoord hoeft te gaan bij een noodzakelijke woningaanpassing voor een huurder. Bij het verlaten van de woning is de huurder ook niet gehouden de woning in de oorspronkelijke staat terug te brengen.

  • De uitvoering van de aanpassingen moeten worden ingezet binnen 6 maanden nadat de voorziening is toegekend. Voltooiing van de werkzaamheden moet worden gemeld waarna, eventueel na controle, het PGB wordt uitbetaald aan de leverancier.

Artikel 4.8.1.2 Programma van Eisen

In het programma van eisen (programma van eisen) staat aan welke eisen de woningaanpassing dient te voldoen qua afmeting en inrichtingselementen. Het is gebaseerd op de beperkingen van de cliënt waarbij tevens rekening wordt gehouden met gebruik van eventuele hulpmiddelen. Op basis van een programma van eisen wordt een situatieschets/ bouwtekening en kostenberekening gemaakt.

Duurder en groter is zeker toegestaan (mits de bouwregelgeving hierin niet belemmerd), maar dan komen de meerkosten hiervan voor rekening van de cliënt.

De woningeigenaar dient in dat geval een separate offerte en/of tekening te laten maken waarbij niet alleen de meerkosten in de offerte, maar ook de kosten van het laten maken van een 2e offerte en tekening voor rekening van de woningeigenaar is.

Dit geldt ook voor elementen/aanpassingen die niet zijn geïndiceerd, dus niet zijn opgenomen in het programma van eisen.

De woningaanpassing mag op de volgende punten afwijken van het programma van eisen:

  • Groter, d.w.z. méér vierkante meter dan de verstrekte indicatie.

    De geïndiceerde vierkante meters dienen in het programma van eisen te staan. De zogenaamde ‘overmaat’ t.o.v. de minimaal noodzakelijk afmetingen oppervlak wordt niet verstrekt. In deze nadere regels zijn de maximale aantal vierkante meter vastgelegd waarvoor voorziening kan worden verstrekt bij uitbreiding of aanbouw van ruimten. Als het gaat om uitbreiding of aanbouw van ruimten worden deze maxima aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt.

  • Duurder, d.w.z. wanneer:

    • het programma van eisen wordt uitgevoerd in combinatie met renovatie

    • er gekozen wordt voor geen standaard materiaalgebruik maar meer luxe materiaalgebruik

    • het beleid van de huurder afwijkt van het standaard materiaalgebruik.

    • verstrijken/overschrijding afschrijvingstermijn van voorzieningen. Wanneer deze verstreken is, is vergoeding voor eigen rekening. Vergoeding van eventuele meerkosten kan wel vergoed worden.

    • Het afwerking- en uitrustingniveau

      Voor het vaststellen van de verstrekking geldt het uitgangspunt:

“De goedkoopst, passende oplossing”. Het uitrustingsniveau is het niveau van de sociale woningbouw. Daarnaast is het geldend Bouwbesluit leidend. Bij het realiseren van met name een nieuwe badkamer zijn soms voorzieningen nodig om het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw te ‘behalen’ terwijl deze mogelijk algemeen gebruikelijk zijn. Denk hierbij bijv. aan het tegelwerk, een standaard wastafel, kraan en toilet. Deels zijn de voorzieningen noodzakelijk om aan het Bouwbesluit te voldoen (bijv. tegelwerk) en soms zijn deze voorzieningen ook nodig voor bijv. verzorgers. In beide gevallen dienen de kosten hiervoor wel subsidiabel gesteld te worden.

Artikel 4.8.1.3 Kosten woningaanpassing

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen voor vergoeding in aanmerking komen:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    Deze dient duidelijk gespecificeerd te worden per onderdeel in materiaal/materieelkosten en manuren. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt.

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor vergoeding in aanmerking;

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in BNA 2005 van de BNA.

    Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking. Het betreft dan veelal de ingrijpendere woningaanpassingen;

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens bijgaande tabel.

    Soort vertrek

    Aanbouw

    Uitbreiding

    Woonkamer

    30

    6

    Keuken

    10

    4

    Eenpersoonsslaapkamer

    10

    4

    Tweepersoonsslaapkamer

    18

    4

    Toiletruimte

    2

    1

    badkamer:

    - wastafelruimte

    - doucheruimte

    - badruimte

     

    2

    3

    4

     

    1

    2

    2

    entree/gang/hal

    5

    2

    Berging

    6

    4

    Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt bedraagt 20 m2.

  • 9.

    De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    Deze kostenverhogende werkzaamheden moeten vóór de uitvoering van deze werkzaamheden schriftelijk of telefonisch en bij de gereedmelding van de werkzaamheden achteraf schriftelijk gemeld worden.

  • 10.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    Hiermee worden de aantoonbare kosten ten behoeve van de constructie, de energieprestatienorm, het bodemonderzoek en het geluidrapport bedoeld, indien deze kosten voor advies noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van de benodigde toestemmingen als bedoeld in de woningwet;

  • 11.

    De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

  • 12.

    De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de cliënt, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan € 1.000 bedragen, 5% van die kosten, met een maximum van € 350.

Artikel 4.8.1.4 Waardevermeerdering woning

Indien er sprake is van een vergroting van de woning die leidt tot een waardevermeerdering van de woning dan dient dat deel van de aanpassing door de eigenaar zelf te worden bekostigd. Indien aantoonbaar is dat de eigenaar geen voorziening voor het betalen van de kosten kan treffen zal de gemeente een geldlening zonder renteverplichting, onder hypothecair verband, verstrekken.

Artikel 4.8.1.5 Afschrijving

Indien er een beroep wordt gedaan op compensatie vanuit de wet zijn onderstaande afschrijvingstermijnen van belang voor het bepalen van de mate van compensatie. Indien de te vervangen voorziening economisch nog niet is afgeschreven, bestaat er geen aanspraak op een vervangende voorziening. De gehanteerde afschrijvingstermijnen zijn:

15 jaar:

intercominstallatie

standaard keukenaanrechtblok en bovenkastjes

20 jaar:

het (her)inrichten of renoveren/moderniseren van een douche- of badruimte

25 jaar:

spouw-, gevel-, dak- en/of vloerisolatie;

grotere bouwkundige ingrepen of renovaties, m.u.v. isolerend glas en cv

30 jaar:

grotere verbouwingen in combinatie met uitbreidingen

Bovenstaande afschrijvingstermijnen zijn richtlijnen, een en ander is mede afhankelijk van de kwaliteit van het materiaal en het uitvoeringsniveau. Van de genoemde fschrijvingstermijnen kan dus worden afgeweken als daartoe aanleiding is. De afschrijvingssystematiek voor een maatwerkvoorziening voor een losse woonvoorziening is gebaseerd op de terugkoopregeling met de gecontracteerde organisaties.

Artikel 4.8.1.6 Uitraasruimte

Een uitraasruimte is een prikkelarme verblijfsruimte waarin een cliënt die vanwege een aantoonbare gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of totrust kan komen zonder lichamelijk gevaar voor zichzelf; alsmede om ouders/verzorgers in

staat te stellen van buitenaf beter toezicht uit te oefenen (bijvoorbeeld door middel van een kijkgaatje).

Kinderen of jong volwassenen met een psychische beperking waarbij niet te corrigeren ernstig ontremd gedrag optreedt, dat als fysieke uitingsvorm van een verstandelijke handicap een verhoogde kans oplevert op het bij het normale gebruik van de woning ontstaan van schade aan de lichamelijke gezondheid en wanneer dit risico van fysiek letsel niet kan worden beheerst door in redelijkheid te vergen oppas- of andere maatregelen.

Vooralsnog zijn veel aanvragen afkomstig van ouders van kinderen met een stoornis uit het autistisch spectrum, maar ook andere aandoeningen kunnen ernstig ontremd gedrag vertonen, bijvoorbeeld fragiele x- syndroom, Turner syndroom, Prader- Willi syndroom, niet aangeboren hersenletsel, kinderen met een verstandelijke handicap.

Een uitraasruimte met een afmeting van 5 m² voldoet aan de norm van het Bouwbesluit (minimale afmeting van een verblijfsruimte). Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast. Op individuele basis moet worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen.

Daarbij kan gedacht worden aan:

  • Een prikkelarme inrichting bevat als regel een zit- en een ligvoorziening.

  • De gebruikte materialen zijn deugdelijk, slagvast en kunnen niet losgetrokken worden.

  • De cliënt moet zich niet kunnen verwonden tijdens zijn verblijf in de uitraasruimte indien hij/zij automutilerend gedrag vertoont wat daartoe zou kunnen leiden.

Er bestaat geen noodzaak tot het verstrekken van een uitraasruimte indien er sprake is van een op handen zijnde uithuisplaatsing.

Artikel 4.8.1.7 Losse woonunit

Het kan voorkomen dat het plaatsen van een losse woonunit de goedkoopst adequate oplossing is. Dit zal worden onderzocht. De gemeente zal dan de kosten moeten dragen van verwijdering en herstel als de unit niet langer nodig is.

Artikel 4.8.1.8 Losse (roerende) woonvoorzieningen

Onder losse woonvoorzieningen worden verstaan zaken als tilliften, douche-toiletstoelen, douchestretchers etc. Losse woonvoorzieningen worden in bruikleen of in eigendom verstrekt. Het verstrekken van een persoonsgebonden budget is ook mogelijk.

Bij het verstrekken van losse woonvoorzieningen wordt rekening gehouden met de belangen van mantelzorgers die de voorziening moet kunnen bedienen.

Ook de traplift wordt onder een losse woonvoorziening verstaan. De traplift wordt door de gemeente aangekocht en in bruikleen verstrekt. Na beëindiging van het gebruik wordt de traplift door de trapliftfabrikant ingenomen en klaargemaakt voor hergebruik.

Artikel 4.8.1.9 Onderhoud, keuring en reparatie

Voor onderhoud, keuring en reparatie van verstrekte woonvoorzieningen kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt zolang de voorziening noodzakelijk is.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie ten behoeve van een verstrekte maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing

wordt verstrekt indien;

  • a.

    de woonvoorziening nog in het kader van de verordening Wet Voorzieningen Gehandicapten of Wet maatschappelijke ondersteuning is verleend of;

  • b.

    de woonvoorziening in het kader van de Verordening is verleend;

  • c.

    de woonvoorziening voorkomt op de in bijlage 3 genoemde voorzieningen;

  • d.

    de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf heeft en bewoont.

Artikel 4.8.2 Woonvoorzieningen van niet bouwkundige of technische aard

  • 1. De maatwerkvoorziening, die noodzakelijk is in verband met longproblematiek en/of allergische aandoeningen, of in verband met rolstoelgebruik, de maximale vergoedingsbedragen berekend op de wijze als aangegeven onder het tweede en derde lid.

  • 2. Voor gordijnen en vloerbedekking worden de volgende normbedragen per vier-

    kante meter gehanteerd:

    • -

      Jaloezieën € 17,22 per m2 raamoppervlak

    • -

      Overgordijnen € 13,79 per m2 raamoppervlak

    • -

      Vitrage woon- en slaapkamer € 11,23 per m2 raamoppervlak

    • -

      Vloerbedekking vinyl € 11,30 per m2 vloeroppervlak

    • -

      Vloerbedekking laminaat € 22,97 per m2 vloeroppervlak.

  • 3. Bij het bepalen van de financiële tegemoetkoming wordt rekening gehouden

    met afschrijving van de te vervangen gordijnen, vitrage en vloerbedekking in

    een periode van 8 jaar, op de volgende wijze:

    • -

      Leeftijd tot 2 jaar: vergoeding van 100 % van het normbedrag;

    • -

      Leeftijd tot 4 jaar: vergoeding van 75 % van het normbedrag; - - Leeftijd tot 6 jaar: vergoeding van 50 % van het normbedrag;

    • -

      Leeftijd tot 8 jaar: vergoeding van 25 % van het normbedrag;

    • -

      Ouder dan 8 jaar: geen vergoeding meer, omdat de artikelen zijn afgeschreven..

Artikel 4.8.3 Algemene voorwaarden

  • 1. Een belanghebbende kan voor een maatwerkvoorziening in het kader van wonen in aanmerking worden gebracht wanneer dit op grond van aantoonbare beperkingen in het normale gebruik van de woning noodzakelijk is en belanghebbende zijn hoofdverblijf in deze woning heeft of zal hebben.

  • 2. Bij ondersteuning op het gebied van wonen prevaleert de goedkoopst adequate voorziening boven een andere maatwerkvoorziening in het kader van wonen.

  • 3. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het afgeven van de beschikking waarin de woonvoorziening wordt verleend, verklaart diegene aan wie de woonvoorziening is toegekend, aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 4. De gereedmelding als bedoeld in het derde lid is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening.

  • 5. De gereedmelding bedoeld in het derde lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de woonvoorziening is verleend.

  • 6. Degene aan wie de woonvoorziening wordt verleend dient gedurende een periode van twee jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

  • 7. Indien een woonvoorziening wordt verstrekt en het betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, als vermeld in bijlage I.

  • 8.

    • a.

      Indien de technische levensduur van de woonwagen ten tijde van deindiening van de aanvraag minder dan 5 jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedraagt de hoogte van de aanpassingskosten de werkelijke kosten met een maximum van € 2.500,00.

    • b.

      Indien de technische levensduur van de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag meer dan 5 jaar is, dan bedragen de maximale aanpassingskosten € 6.000,00.

  • 9. Voor woonvoorzieningen, waarvan de kosten per aanvraag minder dan € 45,38 bedragen, wordt geen persoonsgebonden budget verleend.

Artikel 4.8.4 Voorwaarden maatwerkvoorziening in natura

  • 1.

    Indien een losse woonvoorziening of traplift in natura wordt verstrekt is de bruikleen- of, huurovereenkomst gemeente Simpelveld van toepassing.

  • 2.

    Het tarief voor het realiseren voor een standaard woningaanpassing, wordt gebaseerd op de ‘Tarieven woningaanpassingen’ gemeente Simpelveld.

  • 3.

    Het tarief voor een overige woningaanpassing wordt gebaseerd op een kostenberekening, dan wel de goedkoopst passende offerte.

Artikel 4.8.5 Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De eigenaar-bewoner, die op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning een maatwerkvoorziening heeft ontvangen voor het treffen van een woonvoorziening bij uitzondering ten bedrage van € 25.000,00 of hoger en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte van verkoop burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan, dient geheel dan wel gedeeltelijk aan de gemeente te worden gerestitueerd.

  • 2. De restitutie als bedoeld in artikel 5.3.9, lid 1 bedraagt:

    in het eerste jaar 100% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het tweede jaar 90% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het derde jaar 80% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het vierde jaar 70% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het vijfde jaar 60% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het zesde jaar 50% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het zevende jaar 40% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het achtste jaar 30% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het negende jaar 20% van de meerwaarde van de woning na subsidie

    in het tiende jaar 10% van de meerwaarde van de woning na subsidie.

  • 3. De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur, aan te wijzen door de woningeigenaar.

  • 4. Het te restitueren bedrag bedraagt nooit meer dan het bedrag dat ten laste van de gemeente is gekomen in verband met de getroffen voorzieningen.

  • 5. Op het te restitueren bedrag worden de kosten van de taxatie in mindering gebracht.

Artikel 4.8.6 Verhuizen naar een geschikte woning

  • 1. Ter uitvoering van het in artikel X beoordeelt het college de geschiktheid van de woning.

  • 2. Indien de ongeschiktheid van de woning is vastgesteld, zal in alle gevallen de optie ‘verhuizen’ met de aanvrager worden besproken.

  • 3. Wanneer de belanghebbende niet wil verhuizen en de kosten voor de maatwerkvoorziening bedragen minder dan € 6.500,= zal de woning worden aangepast.

  • 4. indien de kosten van de woningaanpassing € 6.500,= of meer bedragen dient de belanghebbende in principe te verhuizen naar een geschikte woning die voldoet aan het programma van eisen.

  • 5. Op het moment dat het primaat van verhuizing is opgelegd en een geschikte woning niet binnen 6 maanden nadat de noodzaak tot aanpassing van de woning is vastgesteld, voor de belanghebbende beschikbaar is, kan de belanghebbende in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van de aanpassing van de woning.

  • 6. In afwijking van het gestelde in lid 4 kan belanghebbende in aanmerking komen voor aanpassing van de woning indien:

    • a.

      de belanghebbende in afwachting is van een geschikte en beschikbare woning, niet meer in de eigen woning kan blijven wonen.

    • b.

      er medische redenen zijn waarom een verhuizing niet mogelijk is.

    • c.

      er andere redenen zijn waardoor het redelijkerwijs niet van belanghebbende kan worden gevergd om te verhuizen.

  • 7. Indien bij een opgelegd primaat tot verhuizing de belanghebbende om een of meerdere buiten de Wmo gelegen redenen niet wenst te verhuizen en daartoe ook geen aantoonbare stappen heeft ondernomen, terwijl er naar verwachting een geschikte woning binnen 6 maanden beschikbaar zal zijn, wordt er geen ondersteuning meer geboden.

Artikel 4.8.7 Woningaanpassing van gemeenschappelijke ruimten in bestaande gebouwen

  • 1. Het college kan op individuele basis een woonvoorziening treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de belanghebbende ontoegankelijk blijft: a. het aanbrengen van elektrische deuropeners

    • b.

      aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel.

    • c.

      het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders

    • d.

      het aanbrengen van een extra trapleuning

    • e.

      het aanleggen van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw

DEEL 5: KORTDUREND VERBLIJF – OPVANG – BESCHERMD WONEN – RESPIJTZORG

Artikel 4.9 Kortdurend verblijf

Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen per week) in een instelling. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Dat toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn, zoals bij kinderen met een lichamelijke beperking waarbij ouders actief de vitale functies van het kind moeten controleren. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.

Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten. Bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende, vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd.

De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week ; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft ; bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld een verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar geen optie zijn.

In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is moet dit geregeld worden via de zorgverzekering. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.

Gedurende kortdurend verblijf bestaat geen aanspraak op begeleiding en/of hulp bij het huishouden.

De aanvullende zorgverzekering kan een mogelijkheid bieden voor de vergoeding van voorzieningen die de mantelzorger(s) ontlasten, zoals mantelzorgvervanging. De aanvullende verzekering is echter geen voorliggende voorziening. Het staat mensen vrij zich aanvullend te verzekeren of niet. De inhoud van deze verzekering en het gebruik hiervan door een cliënt, kunnen dus wel van invloed zijn op de soort en omvang van de maatwerkvoorziening.

Artikel 4.10 Opvang en beschermd wonen

Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak “gewone” woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimten, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het structureren van hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.

Voor beschermd wonen was een indicatie op grond van de AWBZ noodzakelijk maar deze taak wordt nu (zonder bezuinigingsdoelstelling) overgeheveld naar de Wmo. Het wordt voorlopig een taak voor de zogenaamde centrumgemeenten, zij krijgen ook het budget voor deze taak.

Ter uitvoering van het stuk beschermd wonen is er in de regio afgesproken dat Heerlen als centrumgemeente dit op zich neemt. Een en ander is vastgelegd in: “de lichte Gemeenschappelijke Regeling opvang en beschermd wonen”, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van 18 december 2014.

Artikel 4.11 Respijtzorg

Wanneer een mantelzorger ondersteuning biedt aan een inwoner, dan kan het voorkomen dat deze mantelzorger gedurende korte tijd niet in staat is deze zorg te verlenen. Bijvoorbeeld door het plotseling wegvallen (ziekte, opname) of bij vakantie (planbaar). Wanneer dit ondersteuning betreft die als maatwerkvoorziening verstrekt zou kunnen worden door de gemeente, dan is het mogelijk dat de gemeente respijtzorg inzet. Terwijl de mantelzorger korte tijd afwezig is, kan de zorg worden overgenomen door een professionele zorgverlener, of door een vrijwilliger. Het aanvragen van deze respijtzorg gebeurt conform de bepalingen in hoofdstuk 2 van deze nadere regels.

HOOFDSTUK 5 VERSTREKKINGSVORMEN MAATWERKVOORZIENINGEN

Artikel 5.1. Inleiding

Op basis van de wet zijn er twee verstrekkingsvormen voor maatwerkvoorzieningen. De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die de cliënt in natura krijgt moet het probleem voldoende opgelost zijn.

De tweede mogelijkheid is de in de wet verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 5.2. Afwegingskader

Voorziening in natura

Een voorziening in natura wordt door het college bij beschikking verstrekt. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt.

Het persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag waarmee maatwerkvoorzieningen kunnen worden aangeschaft of betaald. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend. In de verordening is aangegeven wanneer het college een persoonsgebonden budget kan verstrekken. Een van de voorwaarden is dat de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • Schulden en of schuldsanering

    Beoordeeld moet worden of een cliënt dusdanig in de financiële problemen zit dat bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget de verwachting bestaat dat deze verkeerd gebruikt kan worden al dan niet met opzet. Immers zal verstrekking van een pgb in dergelijke situaties tot vergroting van de problematiek leiden. Een belangrijk aspect bij deze problematiek is de aanwezigheid van een bewindvoerder. Is er een bewindvoerder aanwezig dan kan een persoonsgebonden budget toch een optie zijn.

  • Verslaving

    Bij verslavingsproblematiek is er vaak sprake van ongecontroleerde uitgaven en verwaarlozing van de financiële situatie waarbij het verstrekken van een pgb een risico kan vormen en dus een inadequate verstrekking is. Ook hier is het belangrijk of er sprake is van een bewindvoerder, is er een bewindvoerder aanwezig dan kan een persoonsgebonden budget toch een optie zijn.

Artikel 5.3 Keuzevrijheid

  • 1. Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in natura en als persoonsgebonden budget, onder de voorwaarden en criteria zoals genoemd in deze paragraaf.

  • 2. De keuze tussen verstrekking van een maatwerkvoorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt niet geboden in spoedeisende situaties.

  • 3. In situaties zoals bedoeld in het tweede lid wordt alleen een maatwerkvoorziening in natura verstrekt.

  • 4. Indien de belanghebbende kiest voor een maatwerkvoorziening in natura, kan de belanghebbende in principe een vrije keuze maken voor een gecontracteerde aanbieder, mits het aanbod passend is.

Artikel 5.4 Maatwerkvoorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt zijn de vigerende dienstverleningsovereenkomsten tussen de gemeente Simpelveld en de zorgaanbieder(s) van toepassing.

Artikel 5.5. PGB

Indien een voorziening in PGB-vorm wordt verstrekt, is hoofdstuk 6 van toepassing.

HOOFDSTUK 6: PGB

Artikel 6.1 Voorwaarden maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget

  • 1. Verstrekking van een maatwerkvoorziening als een persoonsgebonden budget vindt plaats op een gemotiveerd verzoek van de belanghebbende of diens vertegenwoordiger, middels een persoonlijk plan.

  • 2. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:

    • a.

      de belanghebbende naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger en in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de belanghebbende zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat de maatwerkvoorziening die wordt geleverd door een aanbieder, als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de maatwerkvoorziening die de belanghebbende van het budget wil betrekken, van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en klantgericht) is.

  • 3. De bekwaamheid voor het hebben van een persoonsgebonden budget wordt in samenspraak met belanghebbende getoetst, maar het oordeel van de gemeente is hierin leidend. Uit het persoonlijk plan moet gemotiveerd blijken:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening belanghebbende wil aanschaffen met het persoonsgebonden budget; en

    • b.

      om welke redenen hij deze maatwerkvoorziening als passend beschouwd; en

    • c.

      waar hij de maatwerkvoorziening wil inkopen en hoe hij tot deze keuze is gekomen.

  • 4. Bij ondersteuning geleverd door een andere aanbieder dan personen uit het sociaal netwerk dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

    • a.

      de norm van verantwoorde zorg, zoals omschreven in het kwaliteitskader;

    • b.

      gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde zorg;

    • c.

      systematische kwaliteitsbewaking;

    • d.

      verklaring omtrent het gedrag (VOG), zoals bedoeld in artikel 28 van de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met de belanghebbende in contact kunnen komen, welke niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken;

    • e.

      de meldplicht calamiteiten en geweld;

    • f.

      verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

  • 5. Bij ondersteuning geleverd door personen uit het sociaal netwerk dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

    • a.

      gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde zorg;

    • b.

      een meldplicht ten aanzien van calamiteiten en geweld.

  • 6. Het wederom verstrekken van een persoonsgebonden budget voor een reeds eerdere verstrekte soortgelijke maatwerkvoorziening, kan slechts dan geschieden indien de economische afschrijvingstermijn van de betreffende maatwerkvoorziening verstreken is. Deze afschrijvingstermijn is gebaseerd op de terugkoopregeling met de dienstverlenende organisatie van de maatwerkvoorziening in natura.

  • 7. Voor (woon)voorzieningen, waarvan de kosten per aanvraag minder dan € 45,38 bedragen, wordt geen persoonsgebonden budget verleend.

Artikel 6.2 Uitsluitingscriteria verstrekking persoonsgebonden budget

  • 1. Verstrekking van het persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden als genoemd in artikel 6.1 van deze nadere regels.

  • 2. Verstrekking van het persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstig vermoeden bestaat dat de belanghebbende problemen zal hebben met het inkopen van een passende maatwerkvoorziening;

    • b.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstig vermoeden bestaat dat de verstrekking van het persoonsgebonden budget niet bijdraagt aan het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie van de belanghebbende.

    • c.

      het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt wordt.

    • d.

      blijkt dat belanghebbende reeds eerder een persoonsgebonden budget heeft ontvangen, waarbij uit controle bleek dat:

      • I.

        de budgethouder niet voldeed aan de daaraan gekoppelde voorwaarden en/of criteria;

      • II.

        het persoonsgebonden budget niet of niet geheel is besteed aan de maatwerkvoorziening waarvoor het bedoeld is;

        en het niet verantwoordde deel is teruggevorderd.

  • 3. Het is de budgethouder niet toegestaan het administratieve beheer van het persoonsgebonden budget en de bemiddeling en/of levering van de voorziening (zorg) uit te besteden aan één organisatie.

  • 4. Het persoonsgebonden budget mag niet besteed worden aan de bemiddeling bij het aanvragen van een indicatie of het beheer van het persoonsgebonden budget.

Artikel 6.3. Hoogte PGB

Het college bepaalt de hoogte van het persoonsgebonden budget. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen persoonsgebonden budget voor diensten en persoonsgebonden budget voor de aanschaf van voorzieningen.

Artikel 6.3.1 Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget ‘hulp bij het huishouden’

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget ten behoeve van ‘hulp bij het huishouden’ per uur dienstverlening, wordt bepaald overeenkomstig de leden 2 en 3.

  • 2. Hulp bij het huishouden:

    • a.

      door het sociaal netwerk (familie, bekenden) of mensen die niet als zelfstandig ondernemer bij de Kamer van Koophandel geregistreerd zijn; of

    • b.

      door een bij de Kamer van Koophandel geregistreerde zelfstandig ondernemer zonder personeel (ZZP) ; of

    • c.

      door een persoon in dienst van een zorgaanbieder die ondersteuning levert

  • 3. Bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget ten aanzien van ‘hulp bij het huishouden’ wordt rekening gehouden met het volgende:

    • a.

      Wettelijk minimumloon voor een persoon bedoeld als in tweede lid onder a. plus een vaste toeslag van € 1,90 per uur in verband met kosten verband houdend met werkgeverslasten;

    • b.

      bruto-uurloon conform CAO VVT: FWG 15 voor een persoon bedoeld als in tweede lid onder b. en wordt verhoogd met 20% (inclusief 8% vakantiegeld en 8,33% vakantiedagen) in verband met afdrachten aan de belastingdienst / werkgeverslasten conform uitspraak CRvB (07-11-2012, nrs. 09/6872Wmo e.a.).

    • c.

      Bij het persoonsgebonden budget dat verstrekt wordt voor hulp die geleverd wordt door een persoon in dienst van een zorgaanbieder, zoals bedoeld in artikel 2 onder c. is het laagste tarief voor ZIN van toepassing. d. Een vaste toeslag van € 1,90 per uur, welke van toepassing is op hulp bij het huishouden, zoals bedoeld in artikel 2 onder in verband met kosten verband houdend met het werkgeverschap.

  • 4. De in het tweede en derde lid bedoelde tarieven bedragen per 1 juli 2016:

    • a.

      een bedrag per uur gebaseerd op de Wet Minimum Loon op basis op basis van 36 uur, indien de belanghebbende een indicatie voor hulp bij het huishouden heeft en de zorg geleverd wordt door mensen uit het sociaal netwerk (familie, bekenden) vermeerderd met € 1,90 per uur.

    • b.

      € 15,45 per uur, indien de belanghebbende een indicatie voor hulp bij het huishouden heeft en de zorg geleverd wordt door een bij de Kamer van Koophandel geregistreerde zelfstandig ondernemer zonder personeel;

    • c.

      het laagste uurtarief ZIN indien de belanghebbende een ndicatie voor hulp bij het huishouden heeft en de zorg geleverd wordt door een persoon in dienst van een zorgaanbieder

Artikel 6.3.2 Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget ‘persoonlijke begeleiding’

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget ten behoeve van persoonlijke begeleiding per uur dienstverlening, individueel of in een groep aangeboden, wordt bepaald overeenkomstig de leden 2 , 3 en 4.

  • 2. Persoonlijke begeleiding:

    • a.

      individueel, door het sociaal netwerk (familie, bekenden) of mensen die niet als zelfstandig ondernemer bij de Kamer van Koophandel geregistreerd zijn; of

    • b.

      individueel, door een daartoe opgeleid persoon, bij de Kamer van Koophandel geregistreerde zelfstandig ondernemer; of

    • c.

      individueel, door een persoon in dienst bij een zorgaanbieder; of

    • d.

      in een groep, door een daartoe opgeleid persoon bij de Kamer van Koophandel geregistreerde zelfstandig ondernemer.

    • e.

      in een groep, door een daartoe opgeleid persoon, in dienst bij een zorgaanbieder

  • 3. Bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget ten aanzien van ’persoonlijke begeleiding individueel’, zoals bedoeld in het tweede lid onder a., b. en c., wordt rekening gehouden met het volgende:

    • a.

      Gemiddeld minimumloon conform CAO Gehandicaptenzorg voor een persoon bedoeld als in tweede onder a.

    • b.

      Gemiddelde bruto-uurloon conform CAO Gehandicaptenzorg: FWG 40 voor een persoon bedoeld als in tweede lid onder b.,en wordt verhoogd met 20% (inclusief 8% vakantiegeld en 8,33% vakantiedagen) in verband met afdrachten aan de belastingdienst / werkgeverslasten conform uitspraak CRvB (07-11-2012, nrs. 09/6872Wmo e.a.).

    • c.

      Bij het persoonsgebonden budget dat verstrekt wordt voor hulp die geleverd wordt door een persoon in dienst van een zorgaanbieder, is het laagste tarief voor ZIN van toepassing

  • 4. Bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget ten aanzien van ’persoonlijke begeleiding individueel met module gedrag’, zoals bedoeld in het tweede lid onder b. en c., wordt rekening gehouden met het volgende:

    • a.

      bruto-uurloon conform CAO Gehandicaptenzorg: FWG 45 voor een persoon bedoeld als in tweede lid onder b., en wordt verhoogd met 20% (inclusief 8% vakantiegeld en 8,33% vakantiedagen) in verband met afdrachten aan de belastingdienst / werkgeverslasten conform uitspraak CRvB (07-11- 2012, nrs. 09/6872Wmo e.a.)

    • b.

      Bij het persoonsgebonden budget dat verstrekt wordt voor hulp die geleverd wordt door een persoon in dienst van een zorgaanbieder, is het laagste tarief voor ZIN van toepassing

  • 5. De hoogte van het persoonsgebonden budget ten aanzien van persoonlijke

    begeleiding aangeboden in een groep, zoals bedoeld in het tweede lid onder d. en e.,

    is gelijk aan het laagste tarief voor ZIN.

  • 6. De in het tweede, derde en vierde lid bedoelde tarieven bedragen per 1 juli 2016::

    • a.

      een bedrag per uur gebaseerd op de het gemiddeld minimumloon conform cao Gehandicaptenzorgop basis op basis van 36 uur, indien de belanghebbende een indicatie voor persoonlijke begeleiding individueel heeft en de zorg geleverd wordt door mensen uit het sociaal netwerk (familie, bekenden)

    • b.

      € 20,72 indien de belanghebbende een indicatie ‘persoonlijke begeleiding individueel’ heeft en de zorg geleverd wordt door een bij de Kamer van Koophandel geregistreerde zelfstandig ondernemer c. het laagste bedrag ZINindien de belanghebbende een indicatie ‘persoonlijke begeleiding individueel ’ heeft en de zorg geleverd wordt door een persoon in dienst van een zorgaanbieder;

    • d.

      € 22,78 indien de belanghebbende een indicatie ‘persoonlijke begeleiding individueel - module gedrag’ heeft en de zorg geleverd wordt door een bij de Kamer van Koophandel geregistreerde zelfstandig ;

    • e.

      het laagste bedrag ZIN indien de belanghebbende een indicatie ‘persoonlijke begeleiding individueel – module gedrag’ heeft en de zorg geleverd wordt door een persoon in dienst van een zorgaanbieder;

Artikel 6.3.3 Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget ‘dagbesteding’

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget ‘dagbesteding’ per twee uur dienstverlening, wordt bepaald overeenkomstig de leden 2, 3 en 4.

  • 2. Dagbesteding:

    • a.

      met laag intensieve ondersteuning uitgevoerd door (vrijwilligers met ondersteuning van) een beroepskracht, in dienst bij een zorgaanbieder dan wel als bij de Kamer van Koophandel geregistreerde zelfstandig ondernemer; of

    • b.

      met hoog intensieve ondersteuning vanwege gedrag, sterk verminderde zelfregie en/ of uitgebreide beperkingen, uitgevoerd door daartoe opgeleide personen, in dienst bij een zorgaanbieder dan wel als bij de Kamer van Koophandel geregistreerde zelfstandig ondernemer.

  • 3. De hoogte van het persoonsgebonden budget ten behoeve van dagbesteding

    per twee uur dienstverlening, komt overeen met het laagste tarief voor derge-lijke begeleiding in natura door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds groepsbegeleiding of dagbesteding met laag intensieve ondersteuning (€14,50) en anderzijds dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning (€24,00) door daartoe opgeleide personen.

  • 4. De hoogte van het persoonsgebonden budget ten behoeve van zittend vervoer van en

    naar de dagbesteding komt overeen met het laagste tarief voor dergelijk ver-

    voer in natura door een door de gemeente gecontracteerde in natura zorgaan-

    bieder.

  • 5. De hoogte van het persoonsgebonden budget ten behoeve van rolstoelvervoer van en

    naar de dagbesteding komt overeen met het laagste tarief voor dergelijk ver-

    voer in natura door een door de gemeente gecontracteerde in natura zorgaan-

    bieder.

Artikel 6.3.4 Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget logeeropvang/ respijtzorg/ kortdurend verblijf

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget ten behoeve van kortdurend verblijf/ logeeropvang/ respijtzorg, wordt bepaald per etmaal dienstverlening, overeenkomstig de leden 2, 3 en 4.

  • 2. Kortdurend verblijf/ logeeropvang/ respijtzorg:

    • a.

      ondersteuning uitgevoerd door het sociaal netwerk (familie, bekenden) of mensen die niet als zelfstandig ondernemer bij de Kamer van Koophandel geregistreerd zijn;

    • b.

      ondersteuning uitgevoerd door daartoe opgeleide personen als zelfstandig ondernemer geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, met eventuele ondersteuning van vrijwilligers.

    • c.

      ondersteuning uitgevoerd door daartoe opgeleide personen, in dienst bij een zorgaanbieder, met eventuele ondersteuning van vrijwilligers.

  • 3. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget ten behoeve van kortdurend verblijf/ logeeropvang/ respijtzorg per etmaal dienstverlening, uitgevoerd door het sociaal netwerk of mensen die niet als zelfstandig ondernemer bij de Kamer van Koophandel geregistreerd zijn, wordt bepaald op basis van de daadwerkelijke kosten voor bed-bad-brood en een dagactiviteit met belanghebbende.

  • 4. De hoogte van het persoonsgebonden budget, zoals bedoeld in het derde lid

    wordt bepaald per etmaal en bedraagt € 20,00 (excl. kosten dagacti viteit) per etmaal.

  • 5. De hoogte van het persoonsgebonden budget ten behoeve van kortdurend verblijf/ logeeropvang/ respijtzorg per etmaal dienstverlening, uitgevoerd door anderen dan het sociaal netwerk, komt overeen met het laagste tarief per etmaal van een door de gemeente gecontracteerde in natura zorgaanbieder.

Artikel 6.3.5 Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget ‘autoaanpassing’

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een autoaanpassing komt overeen met de kosten voor de in de betreffende situatie goedkoopst, compenserend te verstrekken maatwerkvoorziening in natura. De kosten in natura zijn de kosten zoals vastgesteld op basis van het programma van eisen en de goedkoopst compenserende offerte.

Artikel 6.3.6 Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget ‘hulpmiddel (rollen)’ en ‘scootmobiel’

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening in de vorm van

een hulpmiddel wordt bepaald op basis van:

  • a.

    De tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst, compenserend te verstrekken maatwerkvoorziening in natura. De kosten in natura zijn de kosten zoals door de gemeente overeengekomen met de dienstverlenende organisatie die deze voorziening biedt (inclusief eventuele kortingen die de gemeente ontvangt en BTW), dan wel is vastgesteld op basis van de goedkoopst compenserende offerte; en

  • b.

    Aanvullende kosten, indien van toepassing, zoals verzekering, onderhoud en reparatie, voor de duur van de economische afschrijvingstermijn, zoals dat door het college aan de dienstverlenende organisatie wordt betaald en vastgesteld bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening in natura.

  • c.

    Na afloop van de economische levensduur wordt een (jaarlijks) budget verstrekt voor het onderhoud en reparatie gedurende de nog lopende technische levensduur, conform de offerte van de leverancier.

Artikel 6.3.7 Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget ‘ gebruik (eigen) auto’

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor het gebruik van de (eigen) auto wordt bepaald per kilometer en aan de hand van de som van het fiscaal belaste en onbelaste deel van reiskostenvergoeding werkverkeer (€ 0,33 per km) met een maximum van 2000 kilometer per jaar.

  • 2. Indien aan belanghebbende een combinatie van een maatwerkvoorziening in het kader van vervoer en verplaatsen in de vorm van een hulpmiddel toegekend is, bedraagt de hoogte van de tegemoetkoming in het gebruik van de (eigen) auto maximaal 75% van de hoogte zoals genoemd in het eerste lid.

  • 3. Indien de behoeften van echtgenoten samenvallen, wordt hier bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget zoals bedoeld in het eerste lid, rekening mee gehouden. Het percentage gezamenlijke vervoersbehoefte ten opzichte van de totale vervoersbehoeften wordt in kaart gebracht en evenredig in mindering gebracht op de persoonsgebonden budgetten.

Artikel 6.3.8 Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget ‘wonen’

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing, wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door de gemeente opgestelde kostenberekening, dan wel door goedkoopst compenserende offerte, dan wel door het college voor een dergelijke voorziening vastgesteld maximum.

  • 2. De omvang van het persoonsgebonden budget voor maatwerkvoorziening in de vorm van een losse woonvoorziening wordt berekend op basis van:

    • a.

      De tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst, compenserend te verstrekken voorziening in natura. De kosten in natura zijn de kosten zoals door de gemeente overeengekomen met dienstverlenende organisatie die deze voorziening biedt (inclusief eventuele kortingen die de gemeente ontvangt en BTW), dan wel is vastgesteld op basis van de goedkoopst adequate offerte.

    • b.

      Aanvullende kosten, indien van toepassing, zoals verzekering, onderhoud en reparatie, voor de duur van de economische afschrijvingstermijn, zoals dat door het college aan de dienstverlenende organisatie wordt betaald en vastgesteld bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening in natura.

  • 3. Indien een woonvoorziening wordt verstrekt en het betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning

  • 4. Indien het een woonwagen betreft geldt het volgende:

    • a.

      Indien de technische levensduur van de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag minder dan 5 jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedraagt de hoogte van de aanpassingskosten de werkelijke kosten met een maximum van € 2.500,00.

    • b.

      Indien de technische levensduur van de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag meer dan 5 jaar is, dan bedragen de maximale aanpassingskosten € 6.000,00.

Artikel 6.4 Uitbetaling persoonsgebonden budget

Eénmalige PGB’s (incidenteel)

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening, gericht op verplaatsen en vervoer, wordt na toekenning op declaratiebasis of factuurbasis aan de leverende partij uitbetaald.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening, gericht op wonen, wordt na toekenning op declaratiebasis of factuurbasis aan de leverende partij uitbetaald

  • 3.

    Het bruto persoonsgebonden budget wordt uitbetaald. Dat wil zeggen dat de eigen bijdrage niet direct met het persoonsgebonden budget is verrekend

  • 4.

    Bij verhuizing naar een andere gemeente komen de kosten van verhuizing en inrichting voor rekening van de gemeente van vertrek.

PGB voor diensten (structureel)

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, persoonlijke begeleiding, kortdurend verblijf, dagbesteding eventueel al dan niet in combinatie met vervoer wordt na toekenning, op basis van declaratie, op grond van artikel 2.6.2 van de wet, uitgekeerd door de Sociale Verzekeringsbank.

  • 2.

    Het bruto persoonsgebonden budget wordt uitbetaald. Dat wil zeggen dat de eigen bijdrage niet direct met het persoonsgebonden budget is verrekend.

  • 3.

    De bevoorschotting van de Sociale Verzekeringsbank wordt in principe per kwartaal beschikbaar gesteld en is, bij controle van de voorafgaande periode, afhankelijk van de compleetheid van de inhoudelijke verantwoording over die voorafgaande periode.

Artikel 6.5 Controle persoonsgebonden budget

  • 1. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de maatwerkvoorziening de bestedingen van het persoonsgebonden budget.

  • 2. Een ieder die een persoonsgebonden budget in het kader van een maatwerkvoorziening heeft gekregen, legt verantwoording af over de besteding en inzet van het budget.

  • 3. De verantwoording voor wat betreft een PGB voor aanschaf van voorzieningen wordt afgelegd binnen zes weken na de ontvangst van de maatwerkvoorziening.

  • 4. De verantwoording voor wat betreft een PGB voor wonen is als volgt:

    • 1.

      Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het afgeven van de beschikking waarin het persoonsgebonden budget voor de woonvoorziening wordt verleend, verklaart diegene aan wie de woonvoorziening is toegekend, aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

    • 2.

      De gereedmelding als bedoeld in het derde lid is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening.

    • 3.

      De gereedmelding bedoeld in het derde lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de woonvoorziening is verleend.

    • 4.

      Degene aan wie de woonvoorziening wordt verleend dient gedurende een periode van twee jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden

  • 4. De verantwoording voor wat betreft een PGB voor diensten is als volgt geregeld: Er wordt een controle gehouden bij de groep budgethouders waarbij de Sociale Verzekeringsbank een signaal heeft afgegeven, aangevuld met de budgethouders die een betaling hebben ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank en waarbij geen bijzonderheden zijn gesignaleerd, 6 maanden na de begindatum van de indicatie of in het kader van een heronderzoek.

  • 5. Tijdens de controle worden de voorwaarden en criteria zoals genoemd in 6.1 en 6.2 van deze nadere regels besluit getoetst.

  • 6. Indien uit de controle blijkt dat de budgethouder:

    • a.

      niet heeft voldaan aan de voorwaarden en criteria zoals genoemd in de artikelen 6.1 en 6.2 van dit besluit;

    • b.

      het persoonsgeboden budget niet of niet geheel heeft besteed aan de maatwerkvoorziening waarvoor het bedoeld is; wordt het niet verantwoorde deel teruggevorderd.

  • 7. Na aanschaf van de maatwerkvoorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt aan het college door de budgethouder, voor zover van toepassing, verstrekt:

    • a.

      de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening.

  • 8. Indien uit de controle blijkt dat de budgethouder:

    • a.

      niet heeft voldaan aan de voorwaarden en criteria zoals genoemd in artikel 6.1 en 6.2 van deze nadere regels;

    • b.

      het persoonsgebonden budget niet heeft besteed aan de ondersteuning waarvoor hij bedoeld is;

    • c.

      de gegevens van de Sociale Verzekeringsbank en de controle niet overeen komen; volgt er bij het volgende verantwoordingsmoment een vervolgcontrole.

  • 9. Indien uit de vervolgcontrole, zoals bedoeld in het vijfde lid van dit artikel, blijkt dat voldaan wordt aan de voorwaarden en criteria als genoemd in artikel 6.1 en 6.2 van deze nadere regels en het persoonsgebonden budget juist besteed is, zullen de daaropvolgende verantwoordingsmomenten, als bedoeld in derde lid van dit artikel, worden uitgevoerd.

  • 7. Indien uit de vervolgcontrole blijkt dat het persoonsgebonden budget wederom onrechtmatig besteed en/of niet aan de voorwaarden en criteria zoals genoemd in artikel 6.1 en 6.2 van deze nadere regels wordt voldaan, zal de verstrekkingsvorm omgezet worden naar Zorg-In-Natura (ZIN), onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.10 van de wet.

  • 8. Bij budgethouders die een terugbetalingsregeling hebben getroffen die langer duurt dan 12 maanden, zal wederom een controle uitgevoerd worden vanwege een eerder ten onrecht genoten persoonsgebonden budget.

  • 9. Als de budgethouder, bij de intensieve verantwoording het budget niet of niet volledig kan verantwoorden, wordt het niet verantwoordde deel teruggevorderd.

  • 10. Indien uit de controle blijkt dat het toegekende persoonsgebonden budget te hoog of te laag blijkt te zijn, is het college bevoegd om het budget tussentijds aan te passen.

HOOFDSTUK 7: Bijdrage in de kosten

Artikel 7.1 Bijdrage in de kosten voor een algemene voorziening

  • 1. Voor het gebruik van een algemene voorziening die geheel of gedeeltelijk wordt bekostigd door de gemeente, niet zijnde cliëntondersteuning, is belanghebbende een bijdrage in de kosten verschuldigd.

  • 2. De belanghebbende is een bijdrage in de kosten verschuldigd aan de aanbieder.

  • 3. De hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld door de aanbieder en is nooit meer dan een kostendekkende bijdrage. Hierbij wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke kosten. De gemeente houdt hiermee in de beoordeling en afhandeling van een subsidie/projectaanvraag rekening.

Artikel 7.2 Bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening in het kader van zelfredzaamheid en participatie

  • 1. Voor een belanghebbende tot 18 jaar wordt geen bijdrage in de kosten gehanteerd voor een maatwerkvoorziening, met uitzondering van een woningaanpassing, zoals bepaald in artikel 15 lid 2 van de verordening.

  • 2. Voor een belanghebbende vanaf 18 jaar wordt een bijdrage in de kosten gehanteerd voor een maatwerkvoorziening, zolang hij van de voorziening gebruikt maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt , tenzij:

    • a.

      het een maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoel of een collectief vervoersysteem betreft.

    • b.

      de maatwerkvoorziening, met uitzondering van hulp bij het huishouden, vóór 01 januari 2015 aan belanghebbende is toegekend en indien van toepassing, de voorziening nog niet technisch afgeschreven is.

  • 3. De verschuldigde bijdrage in de kosten per periode dan wel het totaal van de verschuldigde bijdragen in de kosten per periode worden jaarlijks conform Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld en doorgegeven aan het CAK.

  • 4. Bij toepassing van het derde lid wordt per kalenderjaar uitgegaan van twaalf perioden van vier weken en een periode die, afhankelijk van de resterende dagen, vier of vijf weken bedraagt.

  • 5. Voor de persoon aan wie een maatwerk voorziening is verstrekt, is de verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van maatschappelijke ondersteuning, niet hoger dan de kostprijs van de maatschappelijke ondersteuning.

  • 6. De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de bijdrage in de kosten in het derde lid worden jaarlijksop basis van de door het ministerie van VWS opgestelde advies en geadviseerde parameterset, bijgesteld.

  • 7. Vaststelling en inning van de bijdrage in de kosten vindt plaats door het Centraal Administratiekantoor (CAK), conform de door de gemeente afgegeven parameters en de kostprijs van de betreffende maatwerkvoorzieningen

Artikel 7.3 Bepaling kostprijs maatwerkvoorziening in het kader van zelfredzaamheid en participatie

  • 1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten zoals door de gemeente overeengekomen met de dienstverlenende organisatie die deze maatwerkvoorziening biedt (inclusief eventuele kortingen die de gemeente ontvangt en BTW), dan wel is vastgesteld op basis van de goedkoopst compenserende offerte.

  • 2. De kostprijs van een maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag dat is vastgesteld als tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst, compenserend te verstrekken maatwerkvoorziening in natura.

HOOFDSTUK 8 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 8.1 Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college zal de Adviesraad Wmo / Adviesraad Sociaal Domein vroegtijdig in de gelegenheid stellen voorstellen voor het beleid te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief re kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat de in lid 1 genoemde adviesraad deel kan nemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kan aanmelden, en dat deze wordt voorzien van de voor een deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

Artikel 8.2 Hardheidsclausule

De individuele omstandigheden van de cliënt, zoals zijn persoonskenmerken en behoeften, kunnen het noodzakelijk maken af te wijken van de Verordening. Dit gebeurt met een stevige onderbouwing onder toepassing van de in artikel 24 lid 1 en 3 in de Verordening opgenomen hardheidsclausule.

Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de cliënt. Met nadruk is gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule is een uitzondering en geen regel. Het college geeft in verband met precedentwerking dan ook steeds duidelijk aan waarom in een bepaalde situatie wordt afgeweken.

8.3 Inwerkingtreding, intrekking en citeertitel

Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2016. De “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Simpelveld 2015” worden ingetrokken op dezelfde datum.

Dit besluit wordt aangehaald als “Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Simpelveld 2016”.

Ondertekening

Aldus besloten in de collegevergadering van 21 juni 2016
Burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld
De secretaris De Burgemeester

Bijlage 1: Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen 2016

  • -

    kranen, behalve indien ze met een elleboog bediend moeten worden

  • -

    eenvoudige wandgrepen en beugels (tot 60 cm)

  • -

    verhoogd toilet (alle maten)

  • -

    douchekruk

  • -

    douche

  • -

    waterbed

  • -

    spiegel in de natte cel, inclusief kantelgarnituur

  • -

    centrale verwarming en thermostatische radiatorkranen

  • -

    meterkast met meerdere groepen

  • -

    elektrische aansluiting in berging ten behoeve van opladen scootmobiel of elektrische rolstoel

  • -

    keramische- of inductie kookplaat

  • -

    deugdelijke zonwering

  • -

    wasdroger

  • -

    wasmachine

  • -

    stofzuiger

  • -

    mobiele telefoon

  • -

    telefoonabonnement

  • -

    normale babyfoon/intercom

  • -

    (losse) airco units/installaties in auto/woning

  • -

    kleine drempeloplopen tot 3 cm

  • -

    tweede trapleuning

  • -

    sokkel om wasmachine of koelkast op te plaatsen

  • -

    kosten voor demonteren fonteintje of verleggen verwarming i.v.m. plaatsen steunpunten

 

Deze lijst wordt jaarlijks opnieuw door het college vastgesteld.