Regeling vervallen per 30-04-2015

Beleidsregels Terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2014

Geldend van 16-09-2014 t/m 29-04-2015

Intitulé

Beleidsregels Terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2014

HOOFDSTUK I ALGEMEEN

Beleidsregels ‘Terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2014

Sint Anthonis, augustus 2013

Z-13-08355/INT/4688_1I-SZ/2014/941

Beleidsregels ‘Terug- en invordering betreffende de Wet werk en bijstand, de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers en de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen2014.

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE) TERUGVORDERING

·Reikwijdte in verband met uitsluiting fraudevorderingen

Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

  • ·

    Kruimelbedragen

  • ·

    Afkoop

  • ·

    Schuldregeling

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

  • ·

    De betalingsverplichting

  • ·

    Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

  • ·

    Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

TOELICHTING

Artikel 1. Begripsbepalingen

    • 1.

      Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

    • 2.

      In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • f.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de WWB en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • h.

      WWB: de Wet werk en bijstand.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening,

intrekking, terugvordering en brutering

Het college acht zich verplicht tot de aanpak van fraude. In dit kader:

  • a.

    herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

  • b.

    maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de WWB alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt; en

  • c.

    bruteert het college de vordering, welke is ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij gebreke van niet tijdige betaling.

Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan uitkering zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op uitkering over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

HOOFDSTUK II GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

Artikel 4. Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn, met uitzondering van het bepaalde in artikel 5, lid 1 onder d, niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan, tenzij dringende redenen daartoe aanleiding geven.

Artikel 5. Kwijtschelding van verdere terugvordering na het

voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1.

    In afwijking van artikel 2, sub b kan het college besluiten af te zien van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

    • d.

      gedurende tien jaar is aangesproken op de terugbetaling van zijn fraudevordering én gedurende de laatste vijf jaren geen betaling meer heeft plaatsgevonden én niet aannemelijk is dat op enig moment nog betalingen verricht zullen gaan worden.

  • 2.

    In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a. of b. slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c. wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

Artikel 6. Uitzondering

  • 1. Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    • a.

      het gevolg zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • b.

      door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2. Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, tweede lid ziet het college af van invordering indien het terug te vorderen bedrag, na verrekening van vakantiegeld en nog betaalbaar te stellen uitkering, lager is dan € 50,00 en de belanghebbende niet reageert op het verzoek om het resterende bedrag te voldoen. Deze uitzondering geldt niet voor verstrekte voorschotten, die niet verrekend zijn of konden worden.

Artikel 8. Afkoop van de resterende vordering

Op verzoek van de belanghebbende kan het college van burgemeester en wethouders instemmen met het verzoek tot afkoop van de vordering indien de belanghebbende gedurende het jaar voorafgaande aan het verzoek volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en (tezamen met de al eerder betaalde aflossingen) tenminste 75% van de oorspronkelijke vordering heeft voldaan.

Artikel 9. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de WWB en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering, als een schuldregeling tot stand komt, ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

  • a. de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op uitkering die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB;

  • b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

  • a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

  • b. de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

  • c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

HOOFDSTUK III INVORDERING

De betalingsverplichting

Artikel 10. Algemeen

  • 1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2. Het gelijktijdig met het terugvorderingbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

    • a.

      de hoogte van (het saldo van) de vordering;

    • b.

      de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

    • d.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

    • e.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

    • f.

      de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichtingen behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

  • 3. De inning van een bestuurlijke boete gaat vooraf aan de inning van een terugvordering.

Artikel 11. Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 10 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op uitkering.

Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting bij belanghebbenden met een uitkering

Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

Artikel 13. Vaststelling duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting bij/na uitstroom en bij debiteuren die geen recht hebben op uitkering.

Van niet bijstandsgerechtigden wordt maandelijks een terugbetaling van 10% van de voor hen toepasselijke bijstandsnorm vereist.

  • 1.

    Het aflossingsbedrag, zoals vermeld in het terug- en invorderingsbesluit, geldt als een opgelegde betalingsverplichting

  • 2.

    Indien de belanghebbende niet voldoet aan de opgelegde terugbetalingsverplichting is de vordering dan wel het restant van de vordering alsnog direct ineens opeisbaar

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 12 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

Artikel 14. Uitstel van betaling

  • 1.

    In het geval de belanghebbende om uitstel van betaling verzoekt dan wordt deze zonder onderzoek toegekend indien:

  • a.

    aan de belanghebbende in de periode van 2 jaar voor het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is toegekend en:

  • b.

    het uitstel van betaling niet langer duurt dan 3 maanden

  • 2.

    In alle andere gevallen vindt onderzoek plaats.

Tussentijdse wijziging van een lopende betalingverplichting

Artikel 15. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

Als aan een lopende betalingsverplichting conform artikel 13 van deze beleidsregels correct wordt voldaan vindt tussentijds geen herbeoordeling meer plaats van deze verplichting.

Artikel 16. Herziening van het aflossingsbedrag op verzoek van de belanghebbende

  • 1.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële stukken en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting.

  • 2.

    Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft, wordt het aflossingsbedrag

herzien met ingang van de eerste van de maand volgend op de maand waarin het besluit tot herziening van het aflossingsbedrag aan de belanghebbende kenbaar is gemaakt.

    • 3.

      Indien tot een herziening van het aflossingsbedrag wordt overgegaan, bedraagt de minimale aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag en 50% van het meerdere boven de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

    • 4.

      Binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit en deelt dit aan de belanghebbende mee.

  • 5.

    Het verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting schort de lopende

    betalingsverplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 17. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot terugbetaling in één keer, het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt er zes weken na verzending van het terugvorderingsbesluit een aanmaning verzonden.

Indien er binnen 2 weken na aanmaning geen terugbetaling heeft plaatsgevonden of een regeling is getroffen wordt er een dwangbevel uitgevaardigd (aangetekend). Belanghebbende dient binnen 2 dagen na verzending van het dwangbevel tot terugbetaling over te gaan. Bij weigering volgt beslaglegging of inschakeling van een gerechtsdeurwaarder.

Artikel 18 Kosten van invordering

De volgende invorderingskosten worden in rekening gebracht en ingevorderd:

  • 1.

    Voor het vervaardigen en verzenden (aangetekend) van een dwangbevel € 25, -.

  • 2.

    Voor vereenvoudigd derdenbeslag door de gemeente:

Vordering _______________Invorderingskosten

€ ___0,00 tot € _250,00 ____ € _35,00

€ _250,00 tot € _500,00 ____ € _70,00

€ _500,00 tot € 1250,00 ____ € 105,00

€ 1250,00 tot € 2500,00 ____ € 150,00

€ 2500,00 en meer ________ € 300,00

  • 3.

    Voor de betekening van het dwangbevel door de gerechtsdeurwaarder de in rekening gebrachte kosten.

  • 4.

    Met uitzondering van krediethypotheek en kredieten die zijn verstrekt op grond van het Bijstandsbesluit Zelfstandigen wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 19. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 20. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als beleidregels ‘Terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2014’.

Artikel 21. Inwerkingtreding

  • 1.

    De beleidsregels ‘Terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2014’ treden in werking met ingang van de eerste dag na bekendmaking.

  • 2.

    De in maart 2000 vastgestelde ‘Notitie Terugvordering en Verhaal van Bijstand’ wordt ingetrokken per datum bekendmaking van de onder 1 genoemde beleidsregels.

Burgemeester en wethouders van Sint Anthonis,

de secretaris, de burgemeester,

Ir. S. Middelkamp M.L.P. Sijbers

TOELICHTING OP DE BELEIDSREGELS

HOOFDSTUK I ALGEMEEN

Artikel 1

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 2

Het tweede artikel bevat de hoofdregel, te weten de wijze waarop in beginsel ten volle gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering of brutering.

Artikel 3

In artikel 3 staan vervolgens de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn.

Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:

a)De zesmaanden jurisprudentie

De zesmaanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zesmaanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zesmaanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zesmaanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

b)Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd

De situatie kan bestaan dat belanghebbende niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hier achter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.

c)Afzien van brutering

Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

HOOFDSTUK II GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

In dit hoofdstuk wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering.

Artikel 4

Artikel 4

Reikwijdte hoofdstuk II: In verband met de invoering van de Wet aanscherping komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de WWB en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Fraudevorderingen zijn daarin bewust niet opgenomen en komen dus niet voor kwijtschelding in aanmerking.

Artikel 5

Bij de bepaling betreffende kwijtschelding nadat een bepaalde periode is voldaan aan een opgelegde betalingsverplichting maakt het college eventueel kenbaar op welke wijze een schuldenaar zijn betalingsverplichting ten minste moet zijn nagekomen. In afwijking van

artikel 4 is onder punt d ook een bepaling opgenomen met betrekking tot de inning van fraudevorderingen.

Artikel 6

In afwijking van het bepaalde in artikel 5 wordt geen kwijtschelding verleend voor:

a.andersoortige schulden, niet zijnde fraudevorderingen,die zijn ontstaan als gevolg van enig verwijtbaar gedrag van een schuldenaar. Denk hierbij bijvoorbeeld aan boetes.

De terugvorderingplicht geldt immers enkel voor de onterecht verstrekte uitkering in verband met schending inlichtingenplicht, niet voor de ermee samenhangende boete.

b.schulden die gedekt zijn door een zakelijk recht zoals pand of hypotheek.

Daarnaast benoemt het college tevens gronden op basis waarvan zij een eerder verleende kwijtschelding intrekt. Dit is het geval als later blijkt dat de kwijtschelding is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van belanghebbende.

Artikel 7

In dit artikel heeft het college de hoogte en de voorwaarden bepaalt waarbij wordt afgezien van het nemen van een terugvorderingsbesluit vanwege een zogenaamd kruimelbedrag.

Artikel 8

Deze bepaling regelt de mogelijkheid tot het afkopen van een resterende vordering door middel van een eenmalige betaling en aan welke voorwaarden moet worden voldaan.

Artikel 9

In dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling. De voorwaarden zijn dat:

  • a.

    de vaststelling dat op gronden van redelijkheid en billijkheid van de schuldenaar niet langer gevergd kan worden dat hij de schuld (volledig) voldoet; dan wel

  • b.

    de vaststelling dat wanneer het college bij de aanwezigheid van meerdere schuldeisers vasthoudt aan zijn eigen vordering c.q. vorderingen, een schuldregeling niet tot stand komt; en

  • c.

    de bijkomende voorwaarde dat de vordering van het college wel naar evenredigheid zal worden voldaan.

Zoals reeds eerder aangegeven is wettelijk bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevordering betreft of de daarmee samenhangende boete. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen. Facultatief kan ook rekening gehouden worden met de wijze waarop de schuldregeling tot stand komt. Gedacht kan daarbij worden aan een bepaling waarin het college:

  • a.

    een periode benoemt waarbinnen – gerekend vanaf het moment dat het college heeft aangegeven haar medewerking aan een schuldregeling te zullen verlenen - een schuldregeling definitief moet zijn vastgesteld;

  • b.

    bepaalt dat de schuldregeling tot stand moet zijn gekomen door een persoon of organisatie die ook daadwerkelijk volgens geldende kwaliteitseisen in staat geacht mag worden een goede en evenwichtige schuldregeling te kunnen treffen;

  • c.

    gronden benoemt op basis waarvan zij haar medewerking aan een schuldregeling intrekt. Intrekkinggronden kunnen zijn:

    • ·

      het feit dat de schuldenaar (eventueel na eerdere waarschuwing) zijn verplichtingen in het kader van de schuldregeling verwijtbaar niet nakomt; en

    • ·

      de vaststelling dat de schuldregeling tot stand is gekomen op basis van onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van de schuldenaar.

HOOFDSTUK III INVORDERING

In dit hoofdstuk wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop de vordering wordt ingevorderd. De bepalingen zien op de betalingsverplichting, de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting.

De betalingsverplichting

Artikel 10

Dit artikel bepaalt:

  • a.

    de hoofdregel over het gebruik van de bevoegdheid tot invordering; en

  • b.

    dat het college overgaat tot invordering van een vordering conform de wet en onderstaande beleidsregels;

  • c.

    de volgorde van invordering

Beleid is dat de inning van een bestuurlijke boete voorrang heeft op de inning van een terugvordering. De redenen hiervan zijn de volgende:

  • -

    de terugvordering is een preferente vordering, de boete een concurrente vordering. Daarom wordt, voor zolang de uitkering nog loopt, de boete eerst zo veel als mogelijk is verrekend, zodat daarna een preferente vordering overblijft.

  • -

    een bestuurlijke boete kan maximaal vijf jaar worden ingevorderd, de terugvordering maximaal tien jaar. Dit is reden te meer om eerst de boete te verrekenen, omdat dit na vijf jaar niet meer kan en voor de terugvordering een invorderingstermijn van tien jaar geldt.

Artikel 11

Voor zover betrokkene na afgifte van het terugvorderingbesluit een uitkering ontvangt maakt het college gebruik van haar bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan.

Zoals eerder aangegeven geldt voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete een verrekeningsplicht. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.

Artikel 12

Dit artikel regelt de hoogte van de maandelijkse verrekening van de aflossingsverplichting bij belanghebbenden met een uitkering.

Artikel 13

Dit artikel regelt de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting voor belanghebbenden die geen recht op een uitkering meer hebben.

Artikel 14

In beginsel rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. In dit kader heeft het college bepaald:

  • a.

    in welke situaties zij ambtshalve en in welke situaties zij op verzoek van belanghebbende de mogelijkheid van het verlenen van uitstel overweegt,

  • b.

    wanneer zij uitstel verleent, alsmede

  • c.

    welke voorwaarden zij aan uitstelverlening verbindt.

Daarbij dient te worden bedacht dat de weigering van uitstel van betaling tot gevolg heeft dat – indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken – betrokkene in verzuim verkeert, wat betekent dat betrokkene ook kan worden geconfronteerd met kosten voor het uitvaardigen van een dwangbevel en verdere invorderingskosten.

Tussentijdse wijziging van een lopende betalingsverplichting

Artikel 15

Als aan een lopende betalingsverplichting conform artikel 13 van deze beleidsregels correct wordt voldaan vindt tussentijds geen herbeoordeling meer plaats van deze verplichting. Hierbij is overwogen dat het inkomen na uitstroom uit de uitkering doorgaans niet zodanig stijgt dat een herziening van de aflossingsverplichting voor de gemeente ruimschoots meer opbrengst geeft dan het handhaven van de lopende verplichting.

Artikel 16

Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot herziening van het aflossingsbedrag wijziging van de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, ook een schuldenaar kan daartoe een verzoek indienen bij het college. In deze artikelen is bepaald welke criteria worden toegepast voor het op verzoek van de klant herzien van de aflossing.

Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.

Artikel 17

De Awb beschrijft slechts de procedure. Zij geeft niet aan binnen welke termijn het college tot aanmaning dan wel uitvaardiging van een dwangbevel dient over te gaan. Het college beschikt in dit kader over beleidsvrijheid. In de onderhavige bepaling wordt aan deze beleidsvrijheid invulling gegeven.

Artikel 18

Dit artikel geeft aan welke invorderingskosten aan de klant worden doorberekend en zullen worden ingevorderd.

HOOFDSTUK IV Slotbepalingen

Artikel 19, 20 en 21

In de slotbepalingen is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien. Daarnaast hoe deze beleidsregels geciteerd kunnen worden en vanaf welke datum deze van kracht zijn geworden.