Regeling vervallen per 24-04-2014

Verordening Toeslagen en verlagingen WWB 2011

Geldend van 01-01-2012 t/m 23-04-2014

Intitulé

Verordening Toeslagen en verlagingen WWB 2011

De Raad van de gemeente Sint Anthonis;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 december 2009;

gelet op de artikelen 8, eerste lid sub c en 30 van de Wet werk en bijstand

BESLUIT:

vast te stellen de Verordening Toeslagen- en verlagingen Wet werk en bijstand 2010.

Hoofdstuk 1 Algemene bepaling

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder de wet; de Wet werk en bijstand.

    a. WWB: de Wet werk en bijstand

    b. WIJ: Wet investeren in jongeren

  • 2. Aan de begrippen die in deze verordening worden vermeld wordt dezelfde betekenis toegekend als in de wet is aangegeven.

  • 3. In deze verordening wordt verstaan onder hulpbehoevende; degene die, indien hij niet tezamen met een ander in de woning zijn hoofdverblijf zou hebben, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een inrichting ter verpleging of verzorging.

Hoofdstuk 2 Verhogen en verlagen van de norm

Artikel 2 Verhogen van de norm

  • 1. De norm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft bepaald op de maximale toeslag zoals vermeld in artikel 25 van de wet oftewel 20% van het netto wettelijk minimumloon.

  • 3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning een of meer anderen hun hoofdverblijf hebben, bepaald op 10% van het netto wettelijk minimumloon.

    Dit geldt tevens bij thuisinwonende kinderen van 18 jaar en ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

  • 4. De toeslag wordt eveneens bepaald op 20% van het netto wettelijk minimumloon als een van onderstaande situaties van toepassing is:

    a. de alleenstaande of alleenstaande ouder is als inwonende een commerciële prijs verschuldigd en er is geen sprake van medebewoning van een of meerdere kinderen met een inkomen hoger dan de in artikel, 20 lid 1 sub a van de in de wet genoemde norm;..........normbedragen genoemd in artikel 26 onder a van de WIJ”

    b. er is uitsluitend medebewoning van een of meerdere kinderen en deze hebben een inkomen, dat niet hoger is dan de in artikel, 20 lid 1 sub a genoemde norm plus 10% van het netto wettelijk minimumloon;.......normbedragen genoemd in artikel 26 onder a van de WIJ”

    c. er is uitsluitend medebewoning van een of meerdere kinderen en deze hebben een inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en verder geen ander inkomen uit bijvoorbeeld arbeid;

    d. er is uitsluitend medebewoning van een of meerdere kinderen die een inkomen hebben lager dan de in artikel, 20 lid 1 sub a genoemde norm en deze kinderen hebben inkomsten uit vakantie werkzaamheden welke niet hoger zijn dan het in het Inkomensbesluit van de Algemene kinderbijslagwet genoemde bedrag.

    e. er is uitsluitend medebewoning van een of meerdere kinderen die een inkomen hebben lager dan de in artikel, 20 lid 1 sub a genoemde norm en deze kinderen hebben inkomsten uit vakantie werkzaamheden welke niet hoger zijn dan het in het Inkomensbesluit van de Algemene kinderbijslagwet genoemde bedrag

  • 5. Van een commerciële prijs als bedoeld in het vierde lid, sub a is sprake, indien de belanghebbende als inwonende een reële prijs voor woonkosten verschuldigd is, zijnde tenminste een bedrag dat overeenkomt met 20% van het netto wettelijk minimumloon.

Artikel 3 Verlagen van de norm

  • 1. De norm wordt lager vastgesteld indien gehuwden waarvan beide partners 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op 10% van het netto wettelijk minimumloon.

    Dit geldt tevens bij thuisinwonende kinderen van 18 jaar en ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

  • 3. De norm of toeslag wordt lager vastgesteld indien de belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Normbedragen genoemd in artikel 26 onder a van de WIJ.

  • 4. De verlaging als bedoeld in het derde lid wordt bepaald op 20% van het netto wettelijk minimumloon.

  • 5. De verlaging als bedoeld in het eerste lid van dit artikel vervalt als een van onderstaande situaties van toepassing is:

    a. gehuwden zijn als inwonende een commerciële prijs verschuldigd en er is geen medebewoning van een of meerdere kinderen met een inkomen hoger dan de in artikel 20 lid 1 sub a van de in de wet genoemde norm;

    .b er is uitsluitend medebewoning van een of meerdere kinderen en deze hebben een inkomen, met inbegrip van een studiebeurs op grond van de Wet studiefinanciering, dat niet hoger is dan de in artikel 20 lid 1 sub a van de in de wet genoemde norm plus 10% van het netto wettelijk minimumloon;

    c. er is uitsluitend medebewoning van een of meerdere kinderen en deze hebben een inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000(WSF 2000) en verder geen ander inkomen uit bijvoorbeeld arbeid;

    d. er is uitsluitend medebewoning van een of meerdere kinderen die een inkomen hebben lager dan de in artikel, 20 lid 1 sub a genoemde norm en deze kinderen hebben inkomsten uit vakantie werkzaamheden welke niet hoger zijn dan het in het Inkomensbesluit van de Algemene kinderbijslagwet genoemde bedrag.

     

  • 6. Van een commerciële prijs als bedoeld in het vijfde lid, sub a is sprake, indien de belanghebbende als inwonende een reële prijs voor woonkosten verschuldigd is, zijn de tenminste een bedrag dat overeenkomt met 20% van het netto wettelijk minimum loon.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 4

Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag op grond van artikel 2 en een verlaging op grond van artikel 3 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het netto wettelijk minimumloon.

Artikel 5

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 6

Deze verordening kan worden aangehaald als:

Verordening Toeslagen- en verlagingen Wet werk en bijstand 2010.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de datum van haar bekendmaking. Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de verordening Toeslagen- en verlagingen Wet Werk en bijstand, zoals vastgesteld op 27 september 2004, ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Sint Anthonis van 8 februari 2010.
De Raad voornoemd,
de griffier,
de voorzitter,
mr. A.P.J.L. Keijzers
mevr. J.M.P.J. van Gorp-van de Ven

Toelichting 1