Regeling vervallen per 25-04-2014

Verordening Re-integratie Wet werk en bijstand 2010

Geldend van 13-01-2011 t/m 24-04-2014

Intitulé

Verordening Re-integratie Wet werk en bijstand 2010

Verordening Re-integratie WWB, IOAW en IOAZ 2010De Raad van de gemeente Sint Anthonis;gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 19 oktober 2010;gelet op artikel 147 eerste lid en artikel 149, van de gemeentewet;de artikelen 7,8 en 10, tweede lid, en 10a van de Wet werk en bijstand;de Algemene wet bestuursrecht;de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;Gelet op de EG-verordening nr. 800/2008 van 6 augustus 2008 en de EG-verordening 1998/2006 van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimasteun;Overwegende dat met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, regels gesteld dienen te worden, welke in een verordening worden neergelegd;BESLUIT:vast te stellen de volgende Verordening Re-integratie WWB, IOAW en IOAZ 2010.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375, zoals die nadien wordt of is gewijzigd);

    • b.

      de IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Stb. 2009, 596, zoals die nadien wordt of is gewijzigd);

    • c.

      de IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Stb. 2009, 596, zoals die nadien wordt of is gewijzigd);

    • d.

      ondersteuning: het geheel van activiteiten, al dan niet onderdeel uitmakend van een re-integratietraject, dat bijdraagt aan inschakeling in de arbeid;

    • e.

      duurzame uitstroom: gedurende een dusdanige periode verzekeringsplichtige reguliere arbeid verrichten waardoor wordt voldaan aan het gestelde in de artikelen 17, 17a, 17b en 17c van de Werkloosheidswet. Met reguliere arbeid wordt gelijkgesteld het verrichten van arbeid als zelfstandige in een rechtmatig gevestigd, levensvatbaar beroep of bedrijf, mits gedurende een periode van 3 jaar geen beroep wordt gedaan op een uitkering voor levensonderhoud ingevolge het Bijstandsbesluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004.Niet als duurzame uitstroom wordt beschouwd, het verrichten van gesubsidieerde arbeid;

    • f.

      Re-integratietraject: een met belanghebbende overeengekomen, dan wel door het College aan hem opgelegd geheel van activiteiten of voorzieningen gericht op het verkrijgen van betaalde arbeid.

    • g.

      Participatieplaats: tijdelijke, onbeloonde en additionele werkzaamheden die met behoud van uitkering kunnen worden verricht door belanghebbenden, zijnde uitkeringsgerechtigden, die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt.

    • h.

      College: het College van burgemeester en wethouders;

Artikel 2 Opdracht aan het college van burgemeester en wethouders

  • 1 Het college van Burgemeester en wethouders biedt ondersteuning aan belanghebbenden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, of als dat doel niet bereikbaar is bij zelfstandige maatschappelijke participatie.

  • 2. Het toekennen van de ondersteuning geschiedt met inachtneming van de bepalingen van deze verordening.

  • 3. Het College bevordert dat met betrekking tot het aanbieden van ondersteuning, er sprake is van een gelijke aandacht voor de verschillende belanghebbenden alsmede een evenwichtige verdeling binnen de te onderscheiden doelgroepen (art. 8 lid 2 WWB en art. 35 IOAW/IOAZ).

  • 4. Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de belanghebbende.

  • 5. Bij een netto inkomen tot 115 % van de toepasselijke bijstandsnorm is de belanghebbende géén bijdrage verschuldigd in de kosten van ondersteuning; Bij een netto inkomen van 115% tot 130% van de toepasselijke bijstandsnorm is de belanghebbende een bijdrage verschuldigd van 50% van de kosten van ondersteuning. Bij een netto inkomen dat uit gaat boven 130% van de toepasselijke bijstandsnorm komen de kosten van ondersteuning volledig voor rekening van belanghebbende.

Hoofdstuk 2 De vorm van de ondersteuning

Artikel 3 De ondersteuning en voorzieningen

  • 1. De ondersteuning is afgestemd op de mogelijkheden van belanghebbende en kan bestaan uit verschillende vormen die tot inschakeling in de arbeid leiden indien algemeen geaccepteerde arbeid niet voorhanden is en sollicitaties tot onvoldoende resultaat hebben geleid.  

  • 2. De ondersteuning dient bij te dragen tot een spoedige terugkeer naar de reguliere arbeidsmarkt en kan onder meer bestaan uit de volgende activiteiten:

    • a.

      het aanbieden van scholing welke gericht dient te zijn op het behalen van een startkwalificatie arbeidsmarkt en/of gericht dient te zijn op uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt;

    • b.

      het aanbieden van de mogelijkheid tot werken met behoud van uitkering door middel van stageplaatsen of leerwerkplaatsen voor een periode van maximaal 3 maanden, welke éénmalig met maximaal 3 maanden kan worden verlengd. Alvorens tot verlenging overgegaan kan worden dient op basis van een evalua-tie de noodzaak hiervan vastgesteld te zijn;

    • c.

      het aanbieden van een gesubsidieerde arbeidsplaats, waarbij de te verstrekken loonkostensubsidie maximaal voor 6 maanden wordt toegekend; met de mogelijkheid van een éénmalige verlenging van maximaal 6 maanden. Alvorens tot verlenging overgegaan kan worden dient op basis van een evaluatie de noodzaak hiervan vastgesteld te zijn. De hoogte van de loonkostensubsidie bedraagt 50% van de netto loonkosten. Indien de omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven, kan de loonkostensubsidie verhoogd worden. De subsidie kan echter nooit meer bedragen dan 100% van de uitkeringslasten.

    • d.

      het aanbieden van sociale activering;

    • e.

      het aanbieden van overige vergoedingen die kunnen bijdragen aan de arbeidsinschakeling dan wel aan een terugkeer naar de reguliere arbeidsmarkt en die niet door de werkgever worden vergoed (waaronder kinderopvang en reiskosten);

    • f.

      het bieden van nazorg: activiteiten die er op gericht zijn uitstroom te continue-ren ten einde hier een duurzaam karakter aan te geven;

    • g.

      het aanbieden van activiteiten in het kader van schuldhulpverlening indien de schulden een belemmering vormen voor de arbeidsinschakeling;

    • h.

      het aanbieden van een detacheringsbaan gedurende een periode van maximaal 6 maanden, als onderdeel van een traject gericht op inschakeling met als doelstelling het opdoen van vaardigheden die nodig zijn om betaalde arbeid te verrichten. De periode van 6 maanden kan éénmalig met maximaal 6 maanden verlengd worden. Alvorens tot verlenging overgegaan kan worden dient op basis van een evaluatie de noodzaak hiervan vastgesteld te zijn;

    • i.

      het toepassen van de vrijlatingsbepaling als bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de Wet werk en bijstand voor zover de aanvaarding van deeltijdarbeid naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

  • 3. Participatieplaats, Premie, Scholing:

    • a.

      Het college kan ter uitvoering van artikel 7 eerste lid onderdeel a van de wet, aan een belanghebbende, zijnde een uitkeringsgerechtigde, die vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt een Participatieplaats aanbieden gedurende maximaal twee jaar.

    • b.

      Het college verstrekt aan belanghebbende, zijnde uitkeringsgerechtigde, die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht, conform artikel 10a, zesde lid van de wet, een premie van telkens € 300,-- per half jaar. Deze premie kan gedurende een periode van maximaal 2 jaar verstrekt worden.

    • c.

      Het recht op deze premie wordt elke 6 maanden beoordeeld.

    • d.

      De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande 6 maanden heeft geschonden.

    • e.

      Onverminderd het gestelde in sub b van dit lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de wet voor een premie in aanmerking indien zij aan alle voorwaarden voldoen.

    • f.

      Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

    Het college betrekt bij deze beoordeling: - het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additio-nele werkzaamheden uitvoert; - de scholingswens van de belanghebbende.

  • 4. Premie duurzame uitstroom:Het College kan aan belanghebbende die gedurende een periode van 3 jaar uitkering heeft ontvangen éénmalig een premie verstrekken indien er sprake is van duurzame uitstroom. De hoogte van de premie is gelijk aan 50% van het in artikel 31 lid 2 onder j van de WWB genoemde bedrag artikel 8 lid 2 IOAW/IOAZ juncto artikel 7 lid 2 sub f van het Inkomensbesluit IOAW/IOAZ.

Hoofdstuk 3 Verplichtingen aan het recht op ondersteuning

Artikel 4 Verplichtingen

  • 1. De belanghebbende doet op verzoek van het college of onverwijld uit eigen beweging, mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed zijn op het recht op ondersteuning.

     

  • 2. Indien het recht op ondersteuning naar mening van het college bestaat, verbindt het college hier, op belanghebbende nader afgestemde, verplichtingen aan. Deze verplichtingen worden in een beschikking dan wel trajectplan opgenomen.

  • 3. Indien het college van oordeel is dat een gesubsidieerde arbeidsplaats bijdraagt aan de inschakeling in de arbeid, kan aan de toe te kennen loonkostensubsidie de verplichting verbonden worden dat de werkgever belanghebbende in vaste dienst neemt.

Hoofdstuk 4 Terugvordering

Artikel 5 Terugvordering

  • 1. Indien blijkt dat de belanghebbende, zijnde een niet-uitkeringsgerechtigde (Nug), de ondersteuning onderscheidenlijk het Re-integratietraject tussentijds verwijtbaar beëindigd, kunnen de kosten geheel of gedeeltelijk van hem worden teruggevorderd.

  • 2. Voor zover de ondersteuning aan de belanghebbende, zijnde een niet-uitkeringsgerechtigde (Nug), is aangeboden, op grond van door hem of zijn echtgenoot/partner verstrekte onjuiste of onvolledige inlichtingen, worden de kosten van ondersteuning van hem en zijn echtgenoot teruggevorderd.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

Artikel 6 Overgangsbepalingen

Ten behoeve van belanghebbenden die op de datum van inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand, 1 januari 2004, werkzaam zijn op een gesubsidieerde arbeidsplaats op grond van de Wet inschakeling werkzoekenden dan wel het Besluit In- en Doorstroomba-nen, wordt deze gesubsidieerde arbeidsplaats op grond van voornoemde regelgeving gecontinueerd en de aan de werkgever verleende subsidie gehandhaafd op het niveau van 2003.

Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8 Intrekking en oude regeling

De verordening Re-integratie Wet werk en bijstand 2010 wordt ingetrokken.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van haar bekendmaking.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als de Verordening Re-integratie WWB, IOAW en IOAZ 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Sint Anthonis van 13 december 2010.De Raad voornoemd,de griffier,                                                      de voorzitter,
 
mr. A.P.J.L. Keijzers                                    M.L.P. Sijbers

Toelichting 1

Toelichting verordening Re-integratie WWB, IOAW en IOAZ 2010

Algemene ToelichtingMet de re-integratieverordening geeft de gemeenteraad inhoudelijk invulling aan het uitgangspunt “werk boven uitkering”. De verordening regelt de aanspraak op het aanbod van voorzieningen dat er op gericht is te komen tot inschakeling in de arbeid. Uiteindelijk doel is duurzame uitstroom naar reguliere arbeid.De re-integratieverordening geeft de kaders aan waarbinnen het re-integratiebeleid van de gemeente vorm wordt gegeven. Gekozen is voor een zogenaamde kaderstellende verordening waarbij het re-integratiebeleid bepaald wordt, de aanspraak op de ondersteuning, de inzet van de voorzieningen en de rechten en plichten van belanghebbende.Geen enkele doelgroep wordt bij voorbaat uitgesloten van de re-integratievoorzieningen. Het College bepaalt welke vorm van ondersteuning het meest recht doet aan de mogelijkheden van belanghebbende ten einde inschakeling in de arbeid binnen een redelijke termijn mogelijk te maken. De verschillende vormen van ondersteuning maken deel uit van het re-integratietraject dat met belanghebbende wordt afgesloten.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. BegripsomschrijvingIn deze verordening is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de gebruikte begrippen in de WWB, de IOAW, de IOAZ, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Suwi) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).Artikel 2. Opdracht aan het College van burgemeester en wethoudersDe feitelijke opdracht aan het College om ondersteuning te bieden vindt zijn grondslag in artikel 7 WWB en artikel 34 van de IOAW/IOAZ. Het College draagt zorg voor een evenwichtige aandacht voor alle belanghebbenden. Dit uitgangspunt is neergelegd in artikel 8 lid 2 van de WWB en artikel 35 IOAW/IOAZ.  Er bestaat geen recht op ondersteuning indien er sprake is van een voorliggende voorziening die in voldoende mate kan bijdragen aan de inschakeling in de arbeidsmarkt. Onder kosten wordt alleen verstaan de feitelijke kosten van ondersteuning. In lid 5 wordt aangegeven dat bij een hoger inkomen een bijdrage in de kosten van de re-integratie gevraagd kan worden. Deze bepaling is van belang voor belanghebbenden die geen uitkeringsgerechtigde zijn (de zogeheten “Nugger”). Bij een inkomen boven 130% van de toepasselijke bijstandsnorm dient men zelf de kosten van de re-integratie bij te dragen.Artikel 3. Ondersteuning en voorzieningenDit artikel geeft het kader aan waarlangs de arbeidsinschakeling vorm kan worden gegeven. Uitgangspunt hierbij is dat belanghebbende, waarvan de aanspraak op een voorziening geëffectueerd wordt, allereerst gedurende een bepaalde periode op eigen kracht probeert terug te keren naar de reguliere arbeidsmarkt. Het aanbieden van gesubsidieerde arbeid kan zowel in de profit als non-profitsector aan de orde zijn. Belanghebbende komt in dienst van het bedrijf of de instelling waar de gesubsidieerde arbeidsplaats wordt gerealiseerd.Een gesubsidieerde arbeidsplaats dient een vooropgezet tijdelijk karakter te hebben. Doelstelling is om de belanghebbende gedurende een beperkte periode werkervaring op te laten doen waarna doorstroom naar de reguliere arbeidsmarkt dient plaats te vinden. Het aanbieden van een gesubsidieerde arbeidsplaats, geschiedt in eerste instantie voor een periode van maximaal 6 maanden. Indien uit een evaluatie blijkt dat verlenging noodzakelijk is, kan deze termijn eenmalig met een periode van 6 maanden worden verlengd. Voor de verlenging is de evaluatie dus een noodzakelijke voorwaarde.De gesubsidieerde arbeidsplaats, kan gerealiseerd worden door middel van een aanstelling dan wel het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij een reguliere werkgever, bij een Re-integratiebedrijf dan wel bij de gemeente. Indien de aanstelling dan wel de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd vervalt de loonkostensubsidie met ingang van de datum van beëindiging van de aanstelling onderscheidenlijk de arbeidsovereenkomst. Indien de aanstelling of arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden dan wel via een juridische procedure wordt ontbonden, kan de loonkostensubsidie geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.De hoogte van de loonkostensubsidie bedraagt maximaal 50% van de netto loonkosten. In bijzondere gevallen kan dit verhoogd worden. Dit dient wel vanwege omstandigheden van de belanghebbende het geval te zijn. Alleen een verzoek van een werkgever is hiervoor niet voldoende.Artikel 3, lid 3 Participatieplaats, Premie en ScholingTengevolge van de invoering van de Wet stimulering arbeidsparticipatie (STAP) per 1 januari 2009 wordt aan het bestaande re-integratie-instrumentarium de zogeheten Participatieplaats toegevoegd. Participatieplaatsen zijn tijdelijke, onbeloonde en additionele werkzaamheden die met behoud van uitkering kunnen worden verricht door uitkeringsgerechtigden die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt. Hierbij moet sprake zijn van re-integratie. De toenadering tot de arbeidsmarkt staat voorop; de uitkeringsgerechtigde moet baat hebben bij het opdoen van werkervaring of tijd nodig hebben om te wennen aan werkgerelateerde aspecten, zoals regelmaat. Voorts moet het gaan om een additionele functie. Dat wil zeggen een speciaal gecreëerde functie of een al bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten.Een participatieplaats kan maximaal 2 jaar worden aangeboden. Omdat het niet de bedoeling is dat uitkeringsgerechtigden onnodig lang op een dergelijke plaats zitten, en zo snel als mogelijk op een ander traject of regulier werk ingezet moeten kunnen worden, wordt in deze verordening geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid voor een verdere verlenging dan de vermelde twee jaar.Omdat het belangrijk is dat de uitkeringsgerechtigde er financieel op vooruit gaat als een langer durende inspanning wordt gevraagd is, in artikel 10a van de WWB en artikel 38a IOAW en IOAZ, geregeld dat men na 6 maanden op een participatieplaats en vervolgens iedere 6 maanden recht heeft op een premie.Artikel 8 van de WWB en artikel 35 IOAW/IOAZ verlangt van de Raad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van deze premie, alsmede de eventuele inzet van scholing of opleiding, indien er sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het College aangeboden voorziening onbeloonde arbeid verricht. Gekozen is voor een premie van € 300,-- per half jaar. Omdat de wetgever heeft gesteld dat het bedrag van de premie in relatie tot de armoedeval bezien moet worden, is duidelijk dat de premie niet te hoog mag worden. Voorts moet bedacht worden dat de premie eens per half jaar verstrekt moet worden. Door een bedrag van € 300,-- per half jaar aan te houden, loopt het totaal bedrag (uitgaande van maximaal 2 jaar is dit € 1.200,--) niet teveel uit de pas met het bedrag van de uitstroompremie.Artikel 3, lid 4 Premie duurzame uitstroomDeze bepaling heeft betrekking op de mogelijkheid om bij duurzame uitstroom een premie te verstrekken aan belanghebbenden. Er is voor gekozen om een eventuele premie te koppelen aan de uitkeringsduur. Dit om te voorkomen dat belanghebbenden die slechts een beperkte periode een bijstandsuitkering hebben genoten ook hiervoor in aanmerking komen. Niet valt in te zien dat een belanghebbende die na een paar maanden uitkering een (nieuwe) baan vindt, hiervoor extra “beloond” zou moeten worden. De premie is bedoeld om diegenen te stimuleren die reeds langere tijd een op een uitkering zijn aangewezen en waarbij dus sprake is van een grote tot zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Zij zullen over het algemeen een grotere inspanning moeten leveren om weer op de arbeidsmarkt terug te keren.Ook voor de categorie alleenstaande ouders met kinderen onder de 12 jaar geldt dat zij extra inspanningen moeten leveren om reguliere arbeid te verkrijgen. Vandaar dat ook deze groep in aanmerking kan komen voor de uitstroompremie. De hoogte van de premie is bepaald op 50% van het in artikel 31 lid 2 sub j van de WWB en artikel 8 lid 2 IOAW/IOAZ juncto artikel 7 lid 2 sub f van het Inkomensbesluit IOAW/IOAZ vermelde bedrag (per 1 juli 2010 is dit € 2.239 ,--).Artikel 4. Verplichtingen Alle rechten en plichten welke aan een re-integratietraject zijn verbonden worden in een beschikking dan wel een trajectplan opgenomen. Op deze wijze is voor alle partijen duidelijk welke afspraken zijn gemaakt en welke inspanningen (zowel door de gemeente als door belanghebbende) worden verricht.||Artikel 5. Terugvordering Dit artikel regelt de terugvordering van kosten van de ondersteuning als een traject verwijtbaar wordt beëindigd, dan wel de ondersteuning is aangeboden op basis van onjuiste dan wel onvolledige inlichtingen van de zijde van belanghebbenden. De terugvordering van kosten van ondersteuning blijft beperkt tot belanghebbenden, die geen uitkeringsgerechtigde zijn, dus de zogeheten ‘Nugger’. Indien sprake is van dergelijk verwijtbaar handelen van uitkeringsgerechtigden, dient toepassing te worden gegeven aan de Verordening Afstemming Wet werk en bijstand 2009 en de Verordening Afstemming IOAW en IOAZ 2010. Hierin zijn sancties op de uitkering opgenomen, in geval men niet aan de verplichtingen voldoet welke aan de uitkering zijn verbonden (o.a. de plicht om medewerking te verlenen aan re-integratie en aan door het College aangeboden ondersteuning).Artikel 6. OvergangsbepalingenDit artikel voorziet in een overgangsregeling voor personen die nog een (gesubsidieerde) arbeidsplaats hebben op grond van de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) dan wel de In- en Doorstroombanen (ID-banen).Artikel 7. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausuleDit artikel behelst een hardheidsclausule en maakt het mogelijk om, indien de toepassing van de verordening tot onbillijkheden leidt, af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd. Voorts mandateert dit artikel de bevoegdheid aan het College om een besluit te nemen in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.Artikel 8. Intrekking oude regeling Dit artikel regelt dat de bij besluit van 10 december 2009 vastgestelde Verordening Re-integratie Wet werk en bijstand 2009 wordt ingetrokken.