Eilandsverordening van de 6de oktober 1982 tot vaststelling van het Havenreglement St. Eustatius

Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Intitulé

Eilandsverordening van de 6de oktober 1982 tot vaststelling van het Havenreglement St. Eustatius

Artikel 1

  • A. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    • 1.

      vaartuigen: alle drijvende voorwerpen, gebruikt of in staat te worden gebruikt als middel van vervoer;

    • 2.

      schepen: alle vaartuigen, hoe ook genoemd en van welke aard ook;

    • 3.

      lichters: lichters, dokken of andere dergelijke vaartuigen, welke niet dan met behulp van andere vaartuigen over het water plegen te worden verplaatst;

    • 4.

      zeilschepen: schepen, welke als zodanig getuigd zijn uitsluitend of hoofdzakelijk met behulp van zeilen plegen te worden voortbewogen;

    • 5.

      haven: havens, baai of rede van het eilandgebied de Bovenwindse Eilanden, afdeling St. Eustatius;

    • 6.

      kapitein: gezagvoerder of schipper;

    • 7.

      havenmeester: de als zodanig aangewezen persoon of diens vervanger;

    • 8.

      dag: de tijd tussen 05.30 uur en 18.30 uur;

    • 9.

      nacht: de tijd tussen 18.30 uur en 05.30 uur.

  • B. In deze verordening wordt onder “eigenaar van het schip”, mede verstaan degene die het beheer heeft over het schip in welke hoedanigheid dan ook.

Artikel 2

Het toezicht over de haven en de handhaving van deze verordening zijn opgedragen aan de havenmeester, de onderhavenmeester, de loodsen, de hulploodsen en de overige ambtenaren van de havendienst. Er is een beroep open op het Bestuurscollege van door de betrokken ambtenaren uit kracht van de artikelen 11, 28 en 29 genomen maatregelen en/of beslissingen.

Artikel 3

Het is de kapitein van een zich in de haven bevindend vaartuig verboden door enige handeling of nalaten de veiligheid van het havenverkeer op enigerlei wijze in gevaar te brengen.

Artikel 4

  • a. Kapiteins van binnenkomende vaartuigen mogen niemand en niets aan boord toelaten of van boord laten gaan zolang zulks krachtens de quarantainevoorschriften niet geoorloofd is en het politieonderzoek niet is afgelopen.

  • b. Kleine vaartuigen moeten zich tot na afloop van quarantaine en politieonderzoek op tenminste 5 meter afstand van het schip verwijderd houden.

  • c. Eigenaars van het schip, hun vertegenwoordigers, agenten of gemachtigden en hun employés kunnen zich mits voorzien van een door het Plaatselijk Hoofd van Politie te St. Eustatius voor akkoord getekend legitimatiebewijs, zodra de quarantainevoorschriften zich daartegen niet verzetten, aan boord te geven en de bepaling van lid b blijft dan ten aanzien van hun vaartuigen of van hun lichters, welke moeten dienen voor het lossen en laden van het schip, buiten toepassing.

  • d. Kapiteins van in de havens liggende schepen dragen zorg, dat zonder toestemming van het Plaatselijke Hoofd van Politie geen schepelingen die krachtens de geldende wettelijke regelingen nopens de toelating in de Nederlandse Antillen niet tot verblijf of tijdelijk verblijf in de Nederlandse Antillen wordt toegelaten zonder voorafgaande vergunning, aan de wal gaat terzake van afdanking of ontslag, tenzij het betreft schepelingen, als hiervoren omschreven, die in het eilandgebied zijn aangemonsterd, in welk geval afdanking of ontslag niet mag plaats hebben zonder voorkennis van het Plaatselijk Hoofd van Politie.

Artikel 5

  • a. De havenmeester regelt voor alle vaartuigen de ligplaatsen in de havens ten aanzien van ligplaatsen aan kader en dergelijke, die eigendom zijn van of verhuurd zijn aan particulieren, houdt hij zich aan de opgave der eigenaars of huurders, voor zover verenigbaar met orde en veiligheid in de haven zulks ter beoordeling van de havenmeester.

  • b. Geen vaartuigen, met uitzondering van sleepboten en vaartuigen van minder dan 50 ton van 2.83 m3 bruto inhoud, mogen in de haven ligplaatsen veranderen, zonder toestemming van de havenmeester, behoudens het bepaalde onder c.

  • c. Het verhalen langszijden een en dezelfde werf van de ene plaats naar de andere, alsmede van een klein schip van het ene gedeelte van een groot schip langszij, laatste naar het ander gedeelte daarvan, mag worden gedaan zonder toestemming van de havenmeester zolang voor het een en ander geen trossen over de haven behoeven te worden gebracht.

Artikel 6

  • a. Alle vaartuigen, welke in de haven varende zijn dan wel binnenkomen of uitvaren, zijn gehouden zich te dragen naar de seinen, bedoeld in de tabel van sein voor de scheepvaart, welke door het Bestuurscollege wordt vastgesteld.

  • b. Zolang een deel van de haven versperd is, mag een vaartuig, dat buiten is, niet dit deel van de haven invaren en moet een uitvarend vaartuig zoveel mogelijk vaart minderen, stoppen of vastmaken.

  • c. Indien een vaartuig tussen zonsopkomst en zonsondergang de haven in- of uit vaart, is het verplicht de vlag zijner nationaliteit te vertonen.

Artikel 7

Bij het varen in de haven moeten stoom- en motorvaartuigen een zodanige matige vaart lopen, als nodig is om nadelige golfslag en zuiging te voorkomen en toch voldoende manoeuvreervaardigheid te behouden.

Artikel 8

In de haven worden de internationale uitwijkbepalingen gevolgd, welke op zee en in ruime vaarwaters gelden.

Artikel 9

Behalve gedurende het in- en uitvaren is het verboden ankers te laten vallen of te laten slepen op plaatsen in de haven, waar, blijkens waarschuwingsborden of waarschuwingstekens, telegraaf-, waterleiding, dan wel elektrische kabels of buisleidingen in of op de havenbodem liggen.

Artikel 10

  • a. Tenzij met vergunning van de havenmeester is het de kapitein, buiten het geval van noodzakelijke uit een oogpunt van navigatie, verboden te ankeren op plaatsen, waar dit de scheepvaart zou kunnen belemmeren.

  • b. Het is verboden, schepen, welke langs een kade of pier gemeerd liggen, met het voor- of achterschip buiten de kadelengte of pier te doen uitsteken, indien dit de vaart zou kunnen belemmeren, zulks ter beoordeling van de havenmeester.

  • c. Het is verboden te vissen of netten te plaatsen in de haven op plaatsen, waar zulks hinderlijk kan zijn voor de scheepvaart, zulks ter beoordeling van de havenmeester.

Artikel 11

Eigenaars, gebruikers en bezitters van particuliere gronden moeten gedogen, dat vaartuigen, die in de haven manoeuvreren, van de daartoe dienstige middelen op hun gronden geplaatst of daarin aangebracht, kosteloos gebruik maken, onverminderd hun recht op schadevergoeding volgens de wet. Het is een ieder verboden handelingen te verrichten, die het manoeuvreren van vaartuigen in de haven belemmeren of verhinderen of het losraken van schepen tengevolge hebben.

Artikel 12

Het Bestuurscollege kan op kosten van het betrokken eilandgebied en onder verplichting tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, wanneer daartoe grond bestaat bij niet overeenstemming door de rechter bij vonnis te bepalen, indien de dringende omstandigheden een onverwijld handelen vorderen, op particuliere eigendommen, aan of bij de haven gelegen, alles doen plaatsen of wegnemen, wat door de havenmeester nodig wordt geacht voor de veiligheid der vaartuigen. Tot dat doel kunnen die particuliere eigendommen met inachtneming van de terzake geldende wettelijke bepalingen door de havenmeester en door hem te zenden personen worden betreden en verzet hiertegen, of tegen het doen plaatsen of wegnemen van hetgeen in de vorige alinea is bedoeld, kan desnoods gekeerd worden, onverminderd de toepassing der strafwet, indien daartoe termen zijn.

Artikel 13

  • a. Ieder vaartuig, dat niet varende of manoeuvrerende is, moet behoorlijk verankerd liggen of gemeerd aan de daarvoor bestemde of geschikte hulpmiddelen, ter beoordeling van de havenmeester.

  • b. De havenmeester kan gelasten, dat trossen volgens zijn aanwijzing worden bijgeplaatst, of dat trossen dan wel kettingen, die volgens zijn inzicht hinderlijk of gevaarlijk kunnen zijn voor andere vaartuigen of voor de kade, steiger, pier of de daarop geplaatste of zich daarin bevindende voorwerpen zullen worden verwijderd dan wel verplaatst.

  • c. Het is verboden trossen, langer dan nodig is voor de te maken manoeuvre, dwars over enig deel van de haven te laten staan.

  • d. De kapitein van een vaartuig, dat gereed is om te vertrekken, mag één uur voor het vermoedelijk tijdstip van vertrek, trossen over enig deel van de haven doen uitbrengen, mits deze terstond zinken.

Artikel 14

  • a. Indien lichters en/of andere vaartuigen gemeerd aan de buitenzijde van in de haven liggende vaartuigen, naar het oordeel van de havenmeester gevaar opleveren voor een veilige doorvaart, is hij bevoegd een of meer dier lichters door de eigenaar of de kapitein van de lichter of op hun kosten met eigen middelen te doen verwijderen.

  • b. Wanneer enige vaartuigen naast elkander gemeerd liggen, is de overgang van de buitenliggende vaartuigen over de binnenliggende en omgekeerd vrij.

Artikel 15

De kapitein van een in of aan het voor grote schepen bestemd vaarwater liggend vaartuig, of indien het vaartuig geen kapitein heeft, de eigenaar, is verplicht te zorgen dat:

  • 1.

    aan boord zowel des daags als des nachts een mannelijk persoon boven de 18 jaar aanwezig is, met uitzondering van aan boord van vaartuigen van minder dan 10 ton van 2.83 m3 bruto inhoud en van aan boord van binnenvaartuigen;

  • 2.

    het nodige personeel te zijner onmiddellijke beschikking is om het vaartuig binnen een door de havenmeester te stellen redelijke termijn te verhalen.

Artikel 16

Het is verboden in de haven enig vuurwapen af te schieten: evenwel mogen oorlogsschepen in de haven saluutschoten geven, tenzij, ter beoordeling van de havenmeester, derden daarvan hinder of gevaar kunnen ondervinden.

Artikel 17

Behoudens voorzover bij internationale overeenkomsten toegestaan, is het ingevolge artikel 3 van de Telegraaf- en telefoonverordening 1903 (P.B. 1944 No. 45) verboden anders dan met toestemming van de Gouverneur een scheepsradiostation te gebruiken in de haven van St. Eustatius ten ware onder bijzondere omstandigheden de eisen van goed zeemanschap afwijking van dit verbod noodzakelijk maken.

Artikel 18

Het is verboden des nachts binnen een afstand van 3 km van de pieren in de haven de stoomfluit of sirene te gebruiken, uitgezonderd in de volgende gevallen:

  • 1.

    bij brand of ander onheil aan boord;

  • 2.

    voor varende schepen voor het geven van attentiesein of uitwijkseinen.

Artikel 19

Het is verboden op pieren, werven, kaden en andere terreinen, in de nabijheid van in de haven gelegen zomede op in de haven varende of stilliggende vaartuigen verblindende lichten te gebruiken op zodanige wijze, dat daardoor voor de scheepvaart gevaar of hinder ontstaan kan.

Artikel 20

  • a. vaartuigen van twee of meer meter breedte,welke in de haven in of aan het vaarwater voor grote schepen ten anker of gemeerd liggen, moeten des nachts de lichten voeren, die in de verordening houdende vaststelling van de nieuwe bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee (P.B. 1963 no. 192) zijn voorgeschreven voor ten anker liggende vaartuigen; bij gemeerd liggen langs een goedverlichte kade en in speciale gevallen, kan hiervan op aanvraag vrijstelling door de havenmeester worden verleend.

  • b. Lichters en ponten, welke geen mast hebben,mogen het witte licht boven het dek bevestigen, mits het rondom goed zichtbaar is.

  • c. Indien enige vaartuigen naast elkander zijn gemeerd, zijn de voorschriften sub a en b alleen van toepassing op het buitenste vaartuig.

  • d. Vaartuigen van minder dan twee meter breedte behoeven geen wit licht te voeren mits zij gemeerd liggen op een plaats, waar zij naar inzicht van de havenmeester geen gevaar voor aanvaring opleveren.

  • e. Vaartuigen, welke in de haven varende of manoeuvrerende zijn, moeten des nachts de lichten voeren, welke voorgeschreven zijn in de lid a van dit artikel genoemde verordening,behoudens dat vaartuigen van minder dan 10 ton van 2,83 M3 bruto inhoud een helder wit licht gevende lantaarn tonen van een goed zichtbare plaats af.

Artikel 21

Eigenaars van pieren, werven, kaden of steigers in of aan de haven welke in gebruik zijn, zijn verplicht voor een zodanige verlichting van die werven, kaden en steigers zorg te dragen, dat deze over de gehele lengte langs de waterkant goed zichtbaar zijn, terwijl de lichten van boven afgeschermd moeten zijn en niet verblindend mogen werken op de scheepvaart.

Artikel 22

  • a. Het is verboden aan boord van een vaartuig, tenzij met vergunning van de havenmeester, of op de openbare kade, tenzij met vergunning van de commandant der brandweer handelingen te verrichten, welke gevaar voor brand opleveren; de door de havenmeester of de commandant der brandweer gegeven voorschriften moeten onverwijld worden opgevolgd.

  • b. Van broeiing of brand aan boord moet door de betrokken kapitein onverwijld kennis worden gegeven aan de commandant der brandweer, de havenmeester en de politie.

  • c. Indien aan boord van een zeilvaartuig brand is ontstaan, is de kapitein, in afwachting van de bevelen van de commandant der brandweer, verplicht doeltreffende maatregelen te nemen ter blussing van de brand en alles in het werk te stellen om te voorkomen, dat brand overslaat op in de nabijheid van zijn vaartuig gelegen andere vaartuigen, gebouwen of opslagterreinen. De kapitein is bovendien verplicht de commandant der brandweer zoveel mogelijk behulpzaam te zijn en diens bevelen, voor wat betreft het blussen van de brand, de beveiliging van de omgeving en die van de gehele haven op te volgen. Is het een stoom- of motorvaartuig, dan moet hij tevens de voortstuwingwerktuigen, zodra mogelijk, voor gebruik gereed doen maken.

  • d. De commandant der brandweer regelt het blussingswerk en neemt maatregelen ter beveiliging van de omgeving van het brandende schip en van de gehele haven zo mogelijk in overleg met de kapitein en de havenmeester en indien het betreft een brand op schepen ingericht voor het vervoer van ruwe oliën en petroleumprodukten hetzij verpakt of in bulk, bovendien zo mogelijk in overleg met de direkteur der olie-installatie, diens vervanger of gemachtigde. Hij heeft de algehele leiding over het beschikbare blussingsmateriaal van het eilandgebied de Bovenwindse Eilanden, afdeling Sint Eustatius.

Artikel 23

Het is verboden een vaartuig, dat een gehele of gedeeltelijke lading gasoline of andere licht ontvlambare vloeistof (S.G. lager dan 0.78) in bulk aan boord heeft (of gehad en niet gasvrij) in de haven te meren of te ankeren dan alleen met toestemming van de havenmeester.

Artikel 24

  • a. Een vaartuig, geladen zijnde of geweest zijnde met of bezig zijnde met lossen van petroleumprodukten in bulk voert in de haven des daags een rode vlag, ’s nachts een rode lamp.

  • b. Het is verboden zonder speciale vergunning van de haven meester langszijde van schepen die bezig zijn met laden en lossen van een lading gasoline of andere licht ontvlambare vloeistof (S.G. lager dan 0,78) in bulk is??? komen met kleine zich onder eigen kracht voortbewegende vaartuigen; het is verboden aan boord dezer schepen te roken of met open vuur te werken.

  • c. Deze bepalingen gelden ook voor schepen, welke gasoline of andere licht ontvlambare vloeistof (S.G. lager dan 0,78) innemen teneinde de ruimen schoon te maken.

Artikel 25

  • a. Wanneer een vaartuig in de haven dreigt te zinken of gezonken is, wanneer een voorwerp, dat hinder of gevaar kan opleveren voor de scheepvaart, overboord is gevallen en gezonken is, of wanneer een anker verloren is, moet de kapitein en bij een sleep de leider van de sleep daarvan onverwijld kennis geven aan de havenmeester.

  • b. In afwachting van de bevelen van de havenmeester moet de kapitein van enig vaartuig, dat dreigt te zinken, dit zo spoedig moegelijk buiten het vaarwater voor grote schepen van de haven brengen naar een plaats, waar het buiten het vaarwater aan de grond gezet kan worden.

  • c. Wanneer een vaartuig of een voorwerp, dat naar oordeel van de havenmeester gevaar of hinder voor de scheepvaart kan opleveren, in de haven gezonken is, is deze bevoegd de kapitein of de eigenaar van het vaartuig of de leider van de sleep bevelen om met inachtneming van de termijnen door hem bepaald voor de aanvang en voor de beëindiging der daartoe nodige werkzaamheden, dat vaartuig of voorwerp te doen verwijderen.

Artikel 26

Het is de bemanning en elke andere zich aan boord van enig vaartuig bevindende persoon verboden ballast of andere zinkende of drijvende stoffen of voorwerpen, krengen of bedorven waren in de haven te werpen, ballast in of in de nabijheid van de haven uit te pompen of de haven cq. de nabijheid daarvan te verontreinigen met olie. Voor een vaartuig dat olie laadt of lost, wordt de kapitein en/of eigenaar van het schip en/of de maatschappij die de olie opslaat en/of heeft opgeslagen voor het storten van olie in de haven of op kaden, pieren of werven verantwoordelijk gesteld; bij het storten van olie van werven pieren of kaden af, worden de daders, diens medeplichtigen en/of de eigenaren en/of beheerders van de olie verantwoordelijk gehouden.

Artikel 27

De kapitein van een vaartuig dat de haven in- of uitvaart, dan wel verhaalt onder loodsaanwijzing, is verplicht zich te gedragen naar de hem door de loods gegeven aanwijzingen met betrekking tot de regeling der scheepvaart.

Artikel 28

De kapitein mag de haven niet verlaten dan na daartoe vergunning van de havenmeester te hebben verkregen; de havenmeester verleent deze vergunning (blijkende uit een zgn. vertrekpas) niet indien hem gebleken is dan wel bij hem ernstig vermoeden bestaat dat het vaartuig c.q. een of meer der opvarenden zich in strijd met deze verordening hebben gedragen.

Artikel 29

  • a. Wanneer een vaartuig schade heeft toegebracht of bekomen, is de kapitein en, wanneer een loods aan boord is, ook deze laatste verplicht hiervan ten spoedigste kennis te geven aan de havenmeester.

  • b. Op verzoek van een der belanghebbende partijen maakt de havenmeester een proces-verbaal op, vermeldende zijn bevindingen en de verklaringen der door hem terzake gehoorde personen. In geval schade is toegebracht aan publiek eigendom maakt de havenmeester steeds een dergelijk procesverbaal op en wordt tevens de som vermeld, waarvoor de schade kan worden hersteld, volgens een door hem met de ingeroepen deskundigen opgemaakte raming. Deze som dient voor het vertrek van het schip ten kantore van de betrokken ontvanger van het land of het eilandgebied te zijn gestort, dan wel dient daarvoor ten genoegen van de havenmeester voldoende zekerheid te zijn gesteld.

  • c. In gevallen waarin proces-verbaal is opgemaakt, ontvangen de kapitein van het betrokken vaartuig en andere belanghebbende partijen een afschrift hiervan.

Artikel 30

  • a. De havenmeester is bevoegd in dringende gevallen ten koste en ten gevare van overtreders, indien naar zijn inzicht mogelijk en raadzaam na voorafgaande waarschuwing, desvereist met geweld, te doen wegnemen of beletten en te doen verrichten al wat in strijd met deze verordening of met de krachtens deze verordening door hem uitgevaardigde bevelen is of wordt gedaan of nagelaten; de uit dien hoofde gemaakte kosten moeten voor het vertrek van het vaartuig ten kantore van de betrokken ontvanger op vordering van de havenmeester zijn voldaan, tenzij voor de betaling dier kosten een naar het oordeel van de havenmeester voldoende zekerheid is gesteld.

  • b. De havenmeester is bevoegd het vertrek van een vaartuig te verhinderen in de gevallen, waarin het vertrek in strijd zou zijn met deze verordening of wanneer het loodsgeld of andere aan den lande of aan het eilandgebied verschuldigde gelden niet ten kantore van de betrokken ontvanger zijn voldaan, dan wel ter beoordeling van de havenmeester daarvoor geen voldoende zekerheid is gesteld.

  • c. De in lid a en b van dit artikel aan de havenmeester gegeven bevoegdheden hebben geen betrekking op het Rijk of aan den lande behorende schepen en op vreemde oorlogsschepen.

  • d. Het is de kapitein van een zich in de haven bevindend vaartuig verboden door enige handeling of nalatigheid de veiligheid van het havenverkeer op enigerlei wijze in ernstig gevaar te brengen.

Artikel 31

De vergunning tot het vertrek (vertrekpas) zal door de betrokken ontvanger worden ingetrokken, wanneer hem mocht blijken, dat de kapitein en/of de eigenaar van het vaartuig nog geldelijke verplichtingen aan de Nederlandse Antillen of het eilandgebied heeft, dan wel wanneer wegens een begane overtreding zekerheidsstelling gewenst wordt, tenzij op andere wijze voldoende zekerheid is gesteld.

Artikel 32

De in artikel 8 van het wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen, alsmede de bij landsbesluit aangewezen ambtenaren zijn gerechtigd zich te allen tijde aan boord van een in de haven liggend schip te begeven of particuliere werven, kaden of pieren te betreden, ter uitoefening van hun dienst. Oorlogsschepen zijn van dit recht tot betreding uitgezonderd.

Artikel 33

Het is verboden in de haven te kadraaien (parlevinken).

Artikel 34

Het leggen van meerboeien door particulieren mag slechts met vergunning en op aanwijzing van de havenmeester geschieden. Bij overtreding van dit voorschrift is de havenmeester bevoegd te gelasten de gelegde meerboei weg te nemen, dan wel zulks op kosten van de overtreders te laten doen.

Artikel 35

Het is verboden in de haven te dreggen of te baggeren zonder toestemming van de havenmeester.

Artikel 36

Indien uit vaartuigen stoom of water ontsnapt of wordt uit gepompt en zulks ongerief of gevaar voor in de nabijheid zijnde vaartuigen, kaden of werven oplevert, dan wel het water in de haven zou kunnen ontreinigen is de kapitein verplicht onverwijld afdoende maatregelen te nemen tot beëindiging daarvan.

Artikel 37

  • a. Waar in deze verordening aan een vaartuig verplichtingen worden opgelegd, is de kapitein voor de nakoming daarvan aansprakelijk.

  • b. De eigenaar van een vaartuig moet zorgdragen, dat te allen tijde een persoon belast is met gezag over vaartuig en bemanning en is gehouden desverlangd de havenmeester mede te delen wie deze persoon is.

  • c. Zolang het gezag over een vaartuig niet aan enig persoon is opgedragen en door deze aanvaart, wordt de aansprakelijkheid, bedoeld in het eerste lid van dit artikel gedragen door de eigenaar van het vaartuig.

Artikel 38

  • a. Overtreding van een of meer der bepalingen van deze verordening kan worden gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste vijfduizend gulden en verbeurdverklaring van de voorwerpen door middel van de overtreding verkregen of waarmede de overtreding is gepleegd voor zover zij de veroordeelde toebehoren.

  • b. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een gelijke overtreding onherroepelijk is geworden,of vrijwillig is voldaan aan de voorwaarde, door de bevoegde ambtenaar van het openbaar ministerie krachtens art.76 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen gesteld, kan hechtenis of geldboete tot het dubbel van de in sub a gestelde maxima worden opgelegd.

Artikel 39

De feiten, bij deze verordening strafbaar gesteld, worden beschouwd als overtredingen.

Artikel 40

Indien en voorzover in deze verordening aan enig orgaan of persoon, de bevoegdheid is toegekend om, zo nodig op kosten van de overtreders te doen wegnemen, beletten, verrichten of in vorige toestand herstellen van hetgeen in strijd met de verordening is of wordt gehouden, gemaakt of gesteld, ondernomen, weggelaten,beschadigd of weggenomen wordt van deze bevoegdheid geen gebruik gemaakt dan na te voren gedane schriftelijke vordering; zulks in spoedeisende gevallen uitgezonderd.

Artikel 41

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die harer afkondiging.