LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van artikel 2 van de Stuwadoorslandsverordening

Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Intitulé

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van artikel 2 van de Stuwadoorslandsverordening

HOOFDSTUK I Voorschriften als bedoeld in artikel 2, eerste lid, sub a, b, c, e, f, g en h van de Stuwadoorslandsverordening

§ 1. De veiligheid in verband met de te verrichten werkzaamheden, het vervoer in het bedrijf van de havenarbeiders naar en van de plaatsen waar die werkzaamheden verricht worden inbegrepen

Artikel 1

  • 1. Het dek van een zeeschip moet voor havenarbeiders, die aan boord van het schip stuwadoorsarbeid gaan verrichten, veilig te bereiken zijn.

  • 2. Indien voor het geven van toegang tot het zeeschip loopplanken gebruikt worden, moeten deze aan de boordzijde stevig bevestigd zijn; zij moeten een breedte hebben van ten minste 0,50 m en moeten ten minste aan één zijde van voldoende sterke leiders zijn voorzien, die op doelmatige hoogte zijn aangebracht.

  • 3. Indien voor het geven van toegang andere ladders dan touwladders worden gebruikt, moeten deze ten minste 0,80 m boven de verschansing reiken; zij moeten doelmatig geplaatst en aan de bovenzijde tegen zijdelings verschuiven beveiligd zijn.

  • 4. Ter plaatse, waar loopplanken, trappen of ladders toegang tot het zeeschip geven, moeten goed vaststaande trappen of andere doelmatige hulpmiddelen van de bovenkant van de verschansing naar het dek leiden.

Artikel 2

  • 1. Indien havenarbeiders over water naar een zeeschip moeten worden vervoerd, moeten vaartuigen beschikbaar worden gesteld om de havenarbeiders kosteloos van de wal van aanwerving naar het schip en van het schip naar de wal van aanwerving te brengen.

  • 2. Deze vaartuigen moeten in goede staat van onderhoud verkeren, voorzien zijn van de nodige hulpmiddelen voor veilig varen en, zo nodig, van doelmatige reddingsmiddelen. Zij moeten voldoende bemand zijn door ervaren personeel.

  • 3. Met deze vaartuigen mag geen groter aantal personen tegelijkertijd worden vervoerd dan de veiligheid van de vaart toelaat, welk aantal op een goed zichtbare plaats op elk vaartuig moet zijn vermeld. Indien behalve personen tevens goederen worden vervoerd, wordt voor elke 75 kg vervoerd goed, het aantal toe te laten personen met één verminderd.

  • 4. Geschiedt het vervoer over land, dan moeten voertuigen beschikbaar worden gesteld om de havenarbeiders kosteloos van de wal van aanwerving naar het schip en van het schip naar de wal van aanwerving te brengen.

  • 5. Deze voertuigen moeten in goede staat van onderhoud verkeren en voldoen aan de wettelijk gestelde eisen.

  • 6. Met deze voertuigen mag geen groter aantal personen tegelijk worden vervoerd, dan de veiligheid toelaat, welk aantal op een goed zichtbare plaats op elk voertuig moet zijn vermeld. Indien behalve personen tevens goederen worden vervoerd, wordt voor elke 75 kg vervoerd goed het aantal toe te laten personen met één verminderd.

Artikel 3

Aan een zeeschip, waarheen havenarbeiders over water worden vervoerd, moet een statietrap of een goede, binnenboords bevestigde, stormladder van voldoende lengte aanwezig zijn, opdat vanuit de in artikel 2 bedoelde vaartuigen gemakkelijk de bovenzijde van de verschansing kan worden bereikt, tenzij toegang tot het zeeschip wordt verkregen door middel van ladders, geplaatst op een langszij liggend vaartuig van voldoende grootte.

Artikel 4

De in artikel 2 bedoelde vaartuigen mogen slechts daar aan de wal aanleggen, waar doelmatige trappen of ladders of andere voldoende hulpmiddelen aanwezig zijn, om van de wal die vaartuigen of vanuit laatstgenoemde de wal te bereiken.

Artikel 5

De toegangen tot de vaartuigen, bedoeld in artikel 2, en tot de zeeschepen, waaraan stuwadoorsarbeid verricht wordt, moeten bij het aan boord komen en van boord gaan van de havenarbeiders voldoende verlicht zijn.

§ 2. Het voorkomen van ongevallen en het verlenen van hulp bij ongevallen

Artikel 6

Ter plaatse, waar de stuwadoorsarbeid verricht wordt, moeten de zich op minder dan 1,80 m boven de vloeren, bordessen of traptreden bevindende, gevaar doen vrezende, delen van:

  • a.

    krachtwerktuigen zoals vliegwielen, krukken, drijfstangen, assen spieën, kettingen, snaren, schijven, riemen, tandraderen, uitstekende zuigerstangen;

  • b.

    drijfwerken, zoals krukken, assen, kettingen, snaren, riemen, schijven, raderen, spieën, bouten, koppelingen, stelschroeven;

voldoende zijn beschut en in goede staat van onderhoud verkeren.

Artikel 7

  • 1. Ter plaatse, waar stuwadoorsarbeid verricht wordt, moeten hijskranen, lieren, elevators en andere hefwerktuigen aan de volgende vereisten voldoen:

    • a.

      deze werktuigen, alsmede hun onderdelen, toebehoren en stoomleidingen moeten voldoende zijn beschut en in goede staat van onderhoud verkeren;

    • b.

      hijskranen, lieren of andere hefwerktuigen moeten voorzien zijn van middelen waardoor bij het ophijsen van de last, het onverhoeds neerdalen ervan kan worden voorkomen, terwijl bij het neerlaten van de last door een doelmatige, goede werkende rem of andere inrichting de snelheid moet kunnen worden geregeld en onmiddellijk stil zetten van het werktuig steeds mogelijk moet zijn;

    • c.

      de zwengels van hijskranen, lieren of andere hefwerktuigen moeten bij het neervieren van de last kunnen worden afgenomen of ontkoppeld;

    • d.

      aan de hijskranen of andere hefwerktuigen moeten ter plaatse, waar de werklieden zich daarbij bevinden moeten, om deze te bedienen, alsmede op de toegangswegen tot die plaatsen, zodanige inrichtingen zijn aangebracht, dat de werklieden beveiligd zijn tegen ongevallen door gevaar veroorzakende delen van drijfwerk, door elektrische geleidingen of toestellen, door onbeklede stoomleidingen, door vallen of door vallende voorwerpen;

    • e.

      de handels van de keerkoppelingen van stoomkranen of lieren moeten voorzien zijn van middelen om deze handels vast te zetten;

    • f.

      de afgewerkte stoom van hijskranen, lieren en andere hefwerktuigen moet op zodanige wijze kunnen ontsnappen, dat het uitzicht van de werklieden bij de werkzaamheden geen belemmering ondervindt en voor hen geen gevaar van verbranding door stoom of heet water ontstaat.

  • 2. Met hijskranen mogen geen zwaardere lasten worden verplaatst dan overeenkomt met het hefvermogen van die werktuigen, dat uit een oogpunt van veiligheid ten hoogste kan worden toegelaten. Dat hefvermogen moet op de hijskranen op een goed zichtbare plaats vermeld staan, terwijl het bij kranen met verstelbare dirk automatisch bij elke stand van de dirk moet worden aangegeven.

Artikel 8

Op een zeeschip, waaraan stuwadoorsarbeid wordt verricht, moeten:

  • a.

    de dekopeningen, die niet voorzien zijn van voldoende hoge luikhoofden, tegen het gevaar van er in te vallen doelmatig zijn beveiligd en wel, voor zover de werkzaamheden dit toelaten, door middel van voldoende sterkte, op doelmatige hoogte aangebrachte, leiders;

  • b.

    de stoomlieren naast de luikhoofden aan de zijde, waar de ruimladders zijn aangebracht, zodanig zijn geplaatst, dat een ruimte van ten minste 0,40 m aanwezig is tussen stoomlier en luikhoofd;

  • c.

    de schilden en merkels voorzien zijn van zodanige hulpmiddelen om hen weg te nemen of te plaatsen, dat het niet nodig is om op de schilden of merkels te klimmen om deze hulpmiddelen te bevestigen.

Artikel 9

Ten aanzien van ruimen, tussendekken, bunkerruimen en andere onder het opperdek gelegen plaatsen van een zeeschip, waaraan stuwadoorsarbeid verricht wordt, gelden de volgende voorschriften:

  • a.

    de toegangsmiddelen tot die plaatsen moeten bestaan uit vaste ruimladders, trappen of losse ladders, die in goede staat van onderhoud verkeren en waarvan de handgrepen of sporten tot de bovenkant van het luikhoofd reiken en op onderling gelijke afstand zijn aangebracht, zodat op- en afklimmen onbelemmerd en zonder gevaar kan geschieden;

  • b.

    de ruimladders, die de dekken onderling verbinden moeten in één lijn onder elkaar zijn geplaatst, tenzij er voldoende maatregelen voor veilig op- en afgaan zijn genomen;

  • c.

    de tunnels moeten aan beide zijden van een voldoende aantal handgrepen zijn voorzien, zodat onbelemmerd en zonder gevaar daarover kan worden geklommen.

Artikel 10

Stellingen, waarop stuwadoorsarbeid verricht wordt en die van de wal naar het schip leiden, moeten aan de volgende vereisten voldoen:

  • a.

    de stellingen moeten in goede staat verkeren en de vloeren moeten zó zijn samengesteld, dat stellingpalen en jukken hoofdzakelijk tot steun en borg dienen. De helling van de vloer mag niet groter zijn dan voor een veilig gebruik van lorries of steekwagens toelaatbaar is. Daartoe moet, wanneer de hoogte van het dek boven de wal tot een gevaarlijke helling van de vloer aanleiding zou geven, de stellingvloer rusten op een juk; het juk moet met kettingen aan het boord bevestigd zijn en de stellingpalen moeten gewaarborgd zijn tegen afglijden van het juk;

  • b.

    de stellingen moeten een breedte hebben van ten minste 1,40 m. Indien deze stellingen in de breedte uit verschillende planken bestaan, moeten deze planken ten minste 0,07 m dik zijn en onderling verbonden zijn door daaronder aangebrachte leggers van ten minste 0,10 m bij 0,10 m in doorsnede, welke leggers op niet meer dan 1,50 m afstand van elkaar verwijderd mogen zijn, terwijl zij ten minste 0,15 m buiten de planken moeten uitsteken.

Artikel 11

Ten aanzien van hangstellingen buiten boord, waarop stuwadoorsarbeid verricht wordt, en ten aanzien van de arbeid op zulke stellingen gelden de volgende voorschriften:

  • a.

    de hangstellingen moeten in goede staat verkeren en bestaan uit planken van ten minste 0,05 m dikte, goed bevestigd aan twee leggers, welke niet minder dan 0,20 m buiten de planken uitsteken. De vier stellingtouwen moeten van voldoende dikte zijn en elk afzonderlijk binnenboord worden vastgezet, terwijl de buitenstellingtouwen iets meer moeten zijn doorgehaald dan die, welke zich tegen de zijde van het schip bevinden;

  • b.

    wanneer geen behoorlijke omschutting van de hangstelling aanwezig is, moet iedere arbeider door een gordel met een touw van voldoende lengte en sterkte beveiligd zijn; dit touw moet binnenboord aan een geschikt punt zijn vastgemaakt.

Artikel 12

  • 1. Ter plaatse, waar stuwadoorsarbeid verricht wordt, moet aan de volgende voorschriften zijn voldaan:

    • a.

      vloeren, bordessen, trappen, leiders, hijsluiken moeten in goede staat van onderhoud verkeren;

    • b.

      bij hijsdeuren moeten doelmatige handgrepen zijn aangebracht;

    • c.

      verplaatsbare trappen moeten voorzien zijn van zodanige inrichting, dat voldoende zekerheid bij op- en afstappen en tegen uitglijden wordt geboden;

    • d.

      ladders moeten van beveiligingsmiddelen tegen uitglijden, omvallen of sterk doorbuigen zijn voorzien; zij moeten ten minste 0,80 m uitsteken boven de plaats, waartoe zij toegang geven, voor zover niet op andere wijze voldoende zekerheid bij het op- en afstappen wordt geboden; de sporten moeten in het hout van de bomen rusten en mogen niet uitsluitend zijn opgespijkerd of aangeschroefd; houten ladders mogen niet geverfd zijn;

    • e.

      liften met toebehoren moeten in goede staat van onderhoud verkeren en van doelmatige veiligheidsinrichtingen zijn voorzien; in het bijzonder, tenzij de lift een continu-lift is, van veiligheidsinrichtingen, die beletten, dat de bak kan neerstorten en die verzekeren, dat alle toegangen veilig worden afgesloten en dat de liftbak automatisch stil gezet wordt als hij de uiterste standen heeft bereikt;

    • f.

      vaste of tijdelijke bordessen moeten tegen het gevaar van er af te vallen voldoende beveiligd zijn; zo nodig moeten netten daaronder zijn aangebracht.

  • 2. Met liften mogen geen zwaardere lasten worden vervoerd, dan uit een oogpunt van veiligheid ten hoogste kunnen worden toegelaten. Het toelaatbaar gewicht moet bij de toegangen tot de lift of op de liftbak op een goed zichtbare plaats vermeld staan.

Artikel 13

Ter plaatse, waar stuwadoorsarbeid verricht wordt, moet ten aanzien van de daarbij gebezigde, hieronder vermelde werktuigen aan de volgende voorschriften zijn voldaan:

  • a.

    los- en laadgerei, als masten, stagen, laadbomen, hangers, kettinglengen, stroppen, laadborden, stellingen, bakken, manden, rolwagens, steekwagens, moeten in goede staat van onderhoud verkeren;

  • b.

    los- en laadgerei moeten voldoende zekerheid bieden, in verband met het gewicht van de daarmee in de regel te verwerken lasten;

  • c.

    laadrepen met open haken moeten zo nodig voorzien zijn van een borg tegen onklaar lopen;

  • d.

    bij staaldraad-laadrepen moeten de oogsplitsen ten minste zes maal doorgestoken zijn;

  • e.

    staaldraad-laadrepen mogen niet bestaan uit aan elkaar gesplitste einden;

  • f.

    kettingwerk mag niet door knopen zijn ingekort;

  • g.

    touw-stroppen, die bij de lossing of lading van gezaagd hout gebezigd worden, mogen dubbel gemeten, niet langer zijn dan 2,70 m.

  • h.

    balkhaken, die bij de lossing of lading van balken gebezigd worden, mogen niet door onvoldoende scherpe punten of ondoelmatige vorm, in verband met de vorm van de balken, gevaar voor het neervallen daarvan opleveren.

Artikel 14

  • 1. Ter plaatse, waar stuwadoorsarbeid wordt verricht, moet aan de volgende voorschriften zijn voldaan:

    • a.

      bij het laden of lossen moet aan de luikopeningen toezicht worden gehouden door personen, die met het verrichten van dit werk vertrouwd zijn, tenzij de kranen zodanig zijn ingericht en behandeld worden, dat de kraandrijver een voldoende vrij gezicht op de last en het ruim heeft;

    • b.

      de bediening van de hijswerktuigen moet geschieden door werklieden die daarmee uitsluitend zijn belast; deze moeten geoefend en bekwaam zijn en de landstaal voldoende machtig zijn;

    • c.

      één persoon mag niet meer dan één hijswerktuig tegelijk bedienen;

    • d.

      het stuwen of verwerken van goederen moet onder deskundig toezicht geschieden en maatregelen moeten genomen worden, dat de opgestapelde goederen niet kunnen omvallen;

    • e.

      op één ruim mogen niet meer ploegen zijn gesteld dan, in verband met veilig werken, toelaatbaar is;

    • f.

      de opstelling van de ploegen en hijswerktuigen moet zodanig zijn, dat zoveel mogelijk voorkomen wordt, dat de opgehesen lasten boven de werklieden blijven hangen of moeten passeren;

    • g.

      er mogen geen werkwijzen worden gevolgd of gereedschappen worden gebezigd, die uiteraard voor de te verwerken voorwerpen niet geschikt zijn en daardoor voor de werklieden gevaar kunnen doen ontstaan;

    • h.

      de lasten moeten goed zijn samengesteld en aangeslagen;

    • i.

      manden of bakken mogen niet tot boven de rand worden volgeschept, zodat bij het ophijsen of neerlaten gevaar ontstaat, dat delen van de ingeschepte goederen er uit vallen;

    • k.

      indien schilden en merkels bij het laden en lossen niet volledig uit de luikopeningen worden verwijderd, moeten zij zodanig worden vastgezet, dat geen gevaar voor uitlichten kan ontstaan;

    • l.

      de stroppen of lengen, waarmee een last wordt opgehesen moeten voldoende zijn dichtgeslagen;

    • m.

      bij het ophijsen van verschillende lange ijzeren voorwerpen in één hijs, moeten deze tegen uitschieten uit de hijs worden geborgd;

    • n.

      in de ruimen of uit hijsluiken mogen geen voorwerpen worden uitgeworpen;

    • o.

      dekken, vloeren, bordessen, trappen en loopplanken mogen door regen of andere oorzaken geen gevaar voor uitglijden opleveren;

    • p.

      goederen moeten op doelmatige wijze zijn of worden opgestapeld;

    • q.

      de verlichting moet in verband met de arbeid, die plaats heeft, voldoende zijn en zij mag niet door de voortdurende afscheiding van roet of walm hinderlijk op de ademhalingsorganen werken;

    • r.

      er mag gedurende het laden en lossen geen herstellingsarbeid aan het schip verricht worden, die zoveel geraas maakt, dat daardoor het mondeling verkeer tussen de personen, die stuwadoorsarbeid verrichten, belemmerd wordt.

  • 2. Het dek van een zeeschip moet, zolang daaraan stuwadoorsarbeid wordt verricht, voldoende verlicht zijn.

  • 3. Door of namens de havenmeester kan voorwaardelijk of onvoorwaardelijk vrijstelling worden verleend van het bepaalde in het eerste lid, onder c, ten aanzien van hijswerktuigen, welke zó zijn ingericht, dat de bediening van meer dan één van die werktuigen door slechts één persoon veilig kan geschieden.

Artikel 15

  • 1. Zo nodig moeten ten aanzien van kettingwerk, dat ter plaatse, waar stuwadoorsarbeid wordt verricht, gebezigd wordt, de herkomst, het jaar van aanmaak, de veilig toelaatbare belasting, zomede de tijdstippen van beproeving en van uitgloeiing genoteerd worden in een door of namens het hoofd of de bestuurder van de onderneming bij te houden register. De in het register vermelde, veilig toelaatbare, belasting en een mede in het register aangegeven merkteken moeten op het kettingwerk zijn ingeslagen. Het register, waarvan het model door de havenmeester wordt vastgesteld, moet op aanvraag onverwijld ter inzage worden verstrekt aan de bij artikel 3, eerste lid, van de Stuwadoorslandsverordening bedoelde ambtenaren.

  • 2. Het kettingwerk en het overige los- en laadgerei dat ter plaatse, waar stuwadoorsarbeid wordt verricht, gebezigd wordt, moet voor zover de aard van die hulpmiddelen beproeving nodig en mogelijk maakt, aan een beproeving of een periodieke beproeving worden onderworpen. Voldoende bewijs moet kunnen worden geleverd, dat het behoorlijk en tijdig met gunstige uitslag is beproefd.

Artikel 16

Ter plaatse, waar stuwadoorsarbeid verricht wordt en zich vaste, vloeibare of gasvormige stoffen bevinden, die ontplofbaar of licht ontvlambaar zijn, mag geen ander dan goed geïsoleerd kunstlicht worden gebezigd en geen vuur aanwezig zijn.

Artikel 17

  • 1. Ter plaatse, waar stuwadoorsarbeid verricht wordt, moeten:

    • a.

      doelmatige middelen voor eerste hulp bij ongevallen aanwezig zijn, die zodanig worden bewaard, dat zij tegen verontreiniging door stof of op andere wijze zijn beschut en dat te allen tijde er over beschikt kan worden;

    • b.

      doelmatige middelen voor het redden van drenkelingen op een goed zichtbare en doelmatige plaats aanwezig zijn.

  • 2. Indien op een zeeschip tien of meer personen en indien in een loods of op een afgesloten terrein 25 of meer personen stuwadoorsarbeid verrichten, moet ter plaatse ten minste één persoon aanwezig zijn, die belast is met het verlenen van eerste hulp bij ongevallen en ten aanzien van wie een bewijs kan worden overgelegd, waaruit blijkt dat hij met verlenen van eerste hulp bij ongevallen vertrouwd is.

§ 3. Het voorkomen van schade aan de gezondheid ten gevolge van de arbeid

Artikel 18

  • 1. Ter plaatse, waar stuwadoorsarbeid verricht wordt, moet aan de volgende voorschriften zijn voldaan:

    • a.

      voor de havenarbeiders, die werken aan stuivende ladingen, waarvan het stof schadelijk of hinderlijk is voor de ogen of ademhalingsorganen, zoals pek, sommige ertsen, zwavel, slakkenmeel, fosfaat, moeten doelmatige brillen en doelmatige inrichtingen, ter voorkoming van de inademing van schadelijke stoffen, kosteloos ter beschikking gesteld worden;

    • b.

      bij het ontstaan of de verspreiding van schadelijke of hinderlijke gassen of dampen en van stof, moeten doeltreffende middelen worden aangewend tot afvoer van die gassen, van die dampen of dat stof;

    • c.

      gedurende het laden en lossen mag geen herstellingsarbeid verricht worden, die hinderlijk stof veroorzaakt;

    • d.

      voor de werklieden, die werken aan stoffen, welke voor de gezondheid schadelijke bestanddelen bevatten, moeten dranken worden beschikbaar gesteld, die de schadelijke werking van die stoffen tegengaan;

    • e.

      gedurende het laden en lossen van grote hoeveelheden vrieskamerlading moet door de werkgever aan de arbeiders gepaste schoeisel en werkkleding worden verstrekt; een en ander indien dit ter beoordeling van de met het toezicht belaste ambtenaar nodig voorkomt.

§ 4. Het beschikbaar stellen van drinkwater of alcoholvrije dranken

Artikel 19

Ter plaatse, waar stuwadoorsarbeid wordt verricht, moet aan de havenarbeiders goed drinkwater of andere geschikte alcoholvrije drank op doelmatige wijze en in voldoende hoeveelheid kosteloos worden verstrekt.

§ 5. Het bevorderen van de zindelijkheid

Artikel 20

  • 1. Werklokalen, terreinen en dekken van zeeschepen, waar stuwadoorsarbeid wordt verricht, moeten zindelijk en zoveel mogelijk vrij van stof en afval worden gehouden.

  • 2. Schaft- en wachtlokalen aanwezig op terreinen waar stuwadoorsarbeid wordt verricht of waaraan zeeschepen gemeerd liggen, aan boord waarvan die arbeid plaats heeft, moeten zindelijk en stofvrij worden gehouden.

  • 3. Toiletten en urinoirs moeten zindelijk worden gehouden.

Artikel 21

  • 1. Indien havenarbeiders bij het verrichten van stuwadoorsarbeid aan grote warmte, stof of vuil zijn blootgesteld, moet ingeval de arbeid plaats vindt op een terrein, behorende tot of in gebruik zijnde bij een stuwadoorsonderneming, of op een schip, dat aan een dergelijk terrein gemeerd ligt, op dit terrein een doelmatig ingerichte en gelegen binnenshuis opgestelde bad- en wasgelegenheid aanwezig zijn, die op doelmatige tijden in verband met de schafttijden en het eind van die arbeid voor de arbeiders toegankelijk moeten wezen.

  • 2. Indien de aanvoer ter plaatse van bruikbaar water in voldoende hoeveelheid bijzondere bezwaren oplevert, kan de havenmeester van deze bepaling voorwaardelijke of onvoorwaardelijke ontheffing verlenen.

Artikel 22

  • 1. Aan boord van een zeeschip, waaraan stuwadoorsarbeid wordt verricht, of wel op het terrein, waaraan het zeeschip gemeerd ligt, moet ten minste één toilet en een voldoende aantal urinoirs voor de havenarbeiders beschikbaar zijn.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde toiletten en urinoirs moeten zodanig geplaatst zijn en onderhouden worden, dat zij door alle havenarbeiders, voor wie zij bestemd zijn, zolang stuwadoorsarbeid wordt verricht, behoorlijk gebruikt kunnen worden.

§ 6. Kleedkamers, kledingbergplaatsen en schaftlokalen

Artikel 23

Ter plaatse, waar stuwadoorsarbeid verricht wordt, moet aan de volgende voorschriften worden voldaan:

  • a.

    voor de havenarbeiders moeten voor gebruik als kleedkamer doelmatig-gelegen, door een opschrift aangewezen ruimten aanwezig zijn. Deze ruimten moeten doelmatig zijn ingericht voor berging van kleren, die de werklieden vóór hun arbeid dragen; zij mogen geen deel uitmaken van werklokalen, noch van schaftlokalen;

  • b.

    indien stuwadoorsarbeid wordt verricht op een terrein, behorende tot of in gebruik zijnde bij een stuwadoorsonderneming, of op een zeeschip, dat aan een dergelijk terrein gemeerd ligt, en indien op of nabij dat terrein bij het laden en lossen van zeeschepen ten minste 25 arbeiders plegen te werken, moet aldaar een voldoende ruim, en behoorlijk verlicht schaftlokaal aanwezig zijn;

  • c.

    het bepaalde onder b is niet van toepassing, indien de regeling van de werktijden, de duur van de schafttijden of andere omstandigheden van plaatselijke aard het mogelijk maken, dat de arbeiders de schafttijden doorbrengen in hun woning of in een andere doelmatige lokaliteit, waar geen sterke drank verstrekt wordt en die voor hen kosteloos en zonder verplichting tot het maken van vertering toegankelijk is.

HOOFDSTUK II [vervallen]

Artikel 24

[vervallen]

HOOFDSTUK III Slotbepalingen

Artikel 25

  • 1. De havenarbeiders hebben de verplichting om de voorschriften van dit landsbesluit, voor zover dit van hen afhangt, na te leven en de voor hen bestemde beveiligingsmiddelen en andere voorzieningen, die aan de eisen voldoen bij dit landsbesluit gesteld, aan te wenden.

  • 2. De voormannen hebben toe te zien op de juiste naleving van deze voorschriften en het behoorlijk gebruik van bovenbedoelde beveiligingsmiddelen en andere voorzieningen.

Artikel 26

Dit landsbesluit kan worden aangehaald als: Stuwadoorsbesluit.

Artikel 27

[regelt de inwerkingtreding]