LANDSVERORDENING houdende bepalingen betreffende de justitiële documentatie en de verklaringen omtrent het gedrag

Geldend van 30-05-2015 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING houdende bepalingen betreffende de justitiële documentatie en de verklaringen omtrent het gedrag

TITEL I De justitiële documentatie

1. Het registreren van gegevens

Artikel 1

  • 1. Er is een justitiële documentatiedienst, die belast is met het registreren van de door deze landsverordening aangewezen justitiële gegevens.

  • 2. De registratie geschiedt, naar door deze landsverordening gestelde regels, in strafregisters en op strafkaarten.

  • 3. De algemene leiding van de dienst berust bij de Minister van Justitie, hierna te noemen: de minister; de dagelijkse leiding berust bij de procureur-generaal. De procureur-generaal is belast met het beheer van de strafregisters; met het beheer van de strafkaarten is de officier van justitie belast.

§ 2. De strafregisters

Artikel 2

  • 1. De strafregisters bestaan uit:

    • a.

      strafbladen van de tegen natuurlijke personen gewezen onherroepelijke veroordelingen, waarbij, al dan niet tezamen met maatregelen, een of meer straffen zijn opgelegd, door Sint Maartense rechters gewezen:

      • 1.

        wegens misdrijven;

      • 2.

        wegens overtredingen, indien daarbij vrijheidsstraf - anders dan vervangende - is opgelegd, alsmede wegens overtreding van artikel 3:52 van het Wetboek van Strafrecht;

    • b.

      uittreksels van onherroepelijk geworden veroordelingen door andere dan Sint Maartense rechters gewezen, voorzover de minister daartoe een voorschrift heeft gegeven. Deze uittreksels worden voor de toepassing van deze landsverordening met strafbladen gelijkgesteld.

  • 2. Met veroordeling wordt gelijkgesteld het in artikel 1:80 respectievelijk artikel 1:81 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde bevel van de rechter tot plaatsing in een psychiatrische inrichting respectievelijk tot terbeschikkingstelling.

  • 3. Met veroordeling wordt mede gelijkgesteld het in artikel 1:174 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde bevel van de rechter tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

  • 4. De strafregisters bestaan tevens uit de strafbladen van de omtrent natuurlijke personen gewezen onherroepelijke uitspraken of beslissingen krachtens welke tegen deze personen veroordelingen, door andere dan Sint Maartense rechters gewezen, in Sint Maarten kunnen worden ten uitvoer gelegd, voor zover die veroordelingen zijn gewezen wegens feiten, die naar Sint Maartens recht misdrijven opleveren, of ingevolge die uitspraken of beslissingen in Sint Maarten vrijheidsstraf, anders dan vervangende, moet worden ondergaan. Betreft het een persoon die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt, dan geldt het voorgaande eveneens indien ingevolge de bedoelde uitspraak of beslissing de in het derde lid genoemde straffen of maatregelen moeten worden ondergaan.

Artikel 3

  • 1. Het strafblad vermeldt:

    • 1.

      de personalia van de veroordeelde;

    • 2.

      de rechter bij wiens onherroepelijk geworden uitspraak de straffen of maatregelen zijn bepaald;

    • 3.

      de dagtekening van de uitspraak;

    • 4.

      kwalificatie van het feit, waarvoor de veroordeling is uitgesproken met aanhaling van de daarbij betrokken strafbepalingen. De procureur-generaal kan bepalen, dat in daartoe aangewezen gevallen wordt volstaan met een korte aanduiding;

    • 5.

      de opgelegde straffen of maatregelen;

    • 6.

      de datum, waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden;

    • 7.

      indien gehele of gedeeltelijke gratie wordt verleend van de opgelegde straf, het daartoe strekkende landsbesluit; bij het verlenen van voorwaardelijke gratie, met vermelding van de duur van de proeftijd.

  • 2. Het strafblad vermeld tevens:

    • 1.

      de bij een uitspraak of beslissing, krachtens welke een veroordeling, door een andere dan een Sint Maartense rechter gewezen, in Sint Maarten kan worden ten uitvoer gelegd, opgelegde of uitvoerbaar geworden straf of maatregel;

    • 2.

      de in een vreemde staat genomen beslissing als gevolg waarvan het recht tot tenuitvoerlegging in Sint Maarten van een door de rechter van die staat gewezen veroordeling geheel of gedeeltelijk is komen te vervallen.

  • 3. Op de wijze door de procureur-generaal te bepalen wordt in de strafregisters aantekening gehouden van:

    • 1.

      een last tot herroeping van een voorwaardelijke veroordeling;

    • 2.

      een last tot verlenging van de proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling;

    • 3.

      een beschikking tot voorwaardelijke invrijheidstelling, met vermelding van de duur van de proeftijd;

    • 4.

      een beschikking tot intrekking van de voorwaardelijke invrijheidstelling;

    • 5.

      een bevel tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van de regering;

    • 6.

      een last tot verlenging van de proeftijd van een voorwaardelijke terbeschikkingstelling van de regering;

    • 7.

      een beschikking tot vervallenverklaring van een voorwaardelijke gratie.

Artikel 4

Een strafblad wordt uit het strafregister verwijderd, indien na vernietiging van het gewijsde geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Artikel 5

  • 1. Een strafblad wordt uit het strafregister verwijderd na verloop van een termijn van vier jaren.

  • 2. De termijn beloopt acht jaren, indien bij de veroordeling is opgelegd gevangenisstraf of plaatsing in een lands-werkinrichting.

  • 3. Het voorgaande lid is niet van toepassing:

    • a.

      indien de rechter met toepassing van artikel 1:19 van het Wetboek van Strafrecht heeft bepaald, dat de straf of straffen geheel niet zullen worden tenuitvoergelegd en een last tot herroeping voor het geheel of een deel niet is gegeven;

    • b.

      indien de veroordeling een persoon betreft, die tijdens de uitspraak van het eindvonnis in eerste aanleg de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt en de opgelegde straf de duur van drie maanden niet te boven gaat.

Artikel 6

De termijn, in het voorgaande artikel bedoeld, vangt aan op de dag na die, waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Artikel 7

  • 1. De in artikel 5 bedoelde termijn wordt verlengd met de bij de uitspraak bepaalde duur van de opgelegde vrijheidsstraf met uitzondering van de straf of het gedeelte daarvan ten aanzien waarvan de rechter heeft bepaald dat het niet zal worden tenuitvoergelegd en een last tot herroeping niet is gegeven.

  • 2. De termijn wordt mede verlengd met de duur van de verlenging van de proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling, met de duur van de verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van de regering of van de proeftijd van een voorwaardelijke terbeschikkingstelling van de regering; indien het bevel dat de terbeschikkingstelling niet zal worden tenuitvoergelegd, wordt herroepen, wordt de termijn tevens verlengd met de duur van de terbeschikkingstelling van de regering.

  • 3. De termijn loopt niet in de tijd gedurende welke de veroordeelde uit het gesticht of de inrichting, waarin hij zijn straf of maatregel ondergaat, ontvlucht is, of gedurende welke hij zich aan de tenuitvoerlegging heeft onttrokken.

Artikel 8

  • 1. Een strafblad wordt niet verwijderd zolang nog enig ander strafblad ten aanzien van de veroordeelde in het strafregister blijft geplaatst.

  • 2. Indien de veroordeelde vóór afloop van de in artikel 5 bedoelde termijn opnieuw wordt vervolgd of zal worden vervolgd, kan het gerecht, voor hetwelk de zaak wordt vervolgd, of zal worden vervolgd, op vordering van het openbaar ministerie gelasten, dat het strafblad niet wordt verwijderd alvorens over die strafzaak onherroepelijk is beslist.

Artikel 8a

In geval van tenuitvoerlegging in Sint Maarten van een veroordeling, door een andere dan de Sint Maartense rechter gewezen, vangt de in artikel 5 bedoelde termijn aan op de dag na die waarop die veroordeling onherroepelijk is geworden. De duur van de termijn wordt bepaald aan de hand van de bij de uitspraak of beslissing, krachtens welke de bovenbedoelde veroordeling in Sint Maarten kan worden ten uitvoer gelegd, opgelegde of uitvoerbaar geworden straf of maatregel.

§ 3. De strafkaarten

Artikel 9

Alle bij het parket van de officier van justitie binnengekomen processen-verbaal of politiële rapporten betreffende een persoon, worden geregistreerd op een ten name van die persoon gestelde strafkaart.

Artikel 10

  • 1. Op de wijze door de minister te bepalen worden op de strafkaart de volgende gegevens geregistreerd:

    • 1.

      de personalia van degene ten wiens name de strafkaart gesteld is;

    • 2.

      het registratienummer van het proces-verbaal of politieel rapport;

    • 3.

      de datum van het strafbaar feit of van het feit, waaromtrent een politieel rapport is opgemaakt;

    • 4.

      een korte aanduiding van het strafbaar feit of van het feit, waaromtrent een politieel rapport is opgemaakt;

    • 5.

      de wijze van afdoening van het proces-verbaal of het politieel rapport, met vermelding van de datum;

    • 6.

      een korte aanduiding van het eindresultaat;

    • 7.

      al hetgeen voorts in het belang van een goede rechtsbedeling nodig is.

  • 2. Het model van de strafkaart zal door de minister worden vastgesteld.

Artikel 11

Een strafkaart wordt vernietigd:

  • a.

    indien de daarop geregistreerde strafbare feiten overtredingen zijn en vijf jaren zijn verstreken sedert de datum, waarop de desbetreffende zaken zijn afgedaan, zonder dat een nieuw proces-verbaal of politieel rapport is geregistreerd;

  • b.

    indien de daarop geregistreerde feiten misdrijven zijn, die gestraft zijn met een geldboete van de eerste categorie terwijl er acht jaren zijn verstreken sinds de dag van het eindvonnis, zonder dat er een nieuw proces-verbaal of politieel rapport is geregistreerd;

  • c.

    indien de verdachte ter zake van de daarop geregistreerde strafbare feiten is vrijgesproken, dan wel indien het openbaar ministerie besloten heeft de zaak niet te vervolgen en twee jaren zijn verstreken sinds de datum van het eindvonnis onderscheidenlijk de beslissing tot niet-vervolging;

  • d.

    indien betrokkene is overleden;

  • e.

    indien de geboortedatum van betrokkene 80 jaar of langer in het verleden ligt.

§ 4. Het verstrekken van gegevens uit de justitiële documentatiedienst

Artikel 12

  • 1. De justitiële documentatiedienst verstrekt inlichtingen uit het strafkaartsysteem en de strafregisters aan:

    • 1.

      Sint Maartense rechterlijke ambtenaren;

    • 2.

      andere dan Sint Maartense rechterlijke ambtenaren, voor zover de minister dat voorschrijft.

    • 3.

      [vervallen]

  • 2. De op grond van het voorgaande lid verkregen gegevens mogen uitsluitend ten behoeve der justitie worden gebruikt.

  • 3. De justitiële documentatiedienst verstrekt voorts inlichtingen uit het strafkaartsysteem en de strafregisters aan door de minister aan te wijzen instellingen, die werkzaam zijn op het gebied van de reclassering en kinderbescherming, alsmede aan door de minister aan te wijzen psychiaters en psychologen, en aan de secretarissen van de voogdijraden, in die gevallen waarin dit nodig is voor het voorbereiden van enig rapport of het uitoefenen van enig toezicht.

  • 4. Tot het geven van inlichtingen als in dit artikel bedoeld is bevoegd de procureur-generaal en - voor zover betreft het strafkaartsysteem - mede de officier van justitie.

Artikel 13

De minister kan aan de procureur-generaal de bevoegdheid verlenen om, indien het openbaar belang dit vordert, uit inlichtingen van de justitiële documentatiedienst overeenkomstig bij ministeriële regeling te geven voorschriften tot andere doeleinden gegevens te verschaffen aan bepaalde personen of instellingen, die met een publieke taak belast zijn.

Artikel 14

  • 1. De justitiële documentatiedienst verstrekt op de door de minister van justitie te bepalen wijze uittreksels uit de strafregisters ten dienste van de afgifte van de verklaringen omtrent het gedrag.

  • 2. De afgifte van deze uittreksels geschiedt door of namens de procureur-generaal.

TITEL II Verklaringen omtrent het gedrag

§ 1. Algemeen

Artikel 15

  • 1. De minister geeft geen andere verklaring omtrent het gedrag, onder welke benaming ook, af dan overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening.

  • 2. Het voorgaand lid geldt niet:

    • a.

      indien het verzoek om inlichtingen betrekking heeft op politiepersoneel, dat onder hem dient of onder hem gediend heeft;

    • b.

      indien het verzoek om inlichtingen betrekking heeft op een persoon in dienst van Sint Maarten;

    • c.

      indien, buiten het geval, waarin het verzoek om inlichtingen omtrent een bepaald persoon verband houdt met het vervullen van een bepaalde werkzaamheid, de minister gehouden is andere bestuursorganen te dienen van bericht en raad.

    • d.

      [vervallen]

  • 3. Een verklaring omtrent het gedrag houdt niet anders in dan dat de minister uit het onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokkene ingesteld, gelet op het doel waarvoor de afgifte is gevraagd, niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon. De minister stelt het model voor de verklaring vast, die behalve in het Nederlands ook in het Engels en in het Spaans kan worden gesteld.

Artikel 16

De afgifte van een verklaring omtrent het gedrag geschiedt door de minister.

Artikel 17

  • 1. Het verzoek tot afgifte geschiedt schriftelijk.

  • 2. Het behelst de naam, de voornamen, de dag en het jaar van geboorte van de betrokkene, alsmede een omschrijving van het doel, waarvoor de afgifte van de verklaring wordt gevraagd. Indien het doel, waarvoor de afgifte wordt gevraagd, verband houdt met het vervullen van een bepaalde werkzaamheid, wordt bij het verzoekschrift overgelegd een geschrift van degene te wiens behoeve die werkzaamheid zal worden vervuld, waarin de aard van die werkzaamheden is vermeld.

  • 3. De minister stelt het model vast van een daartoe door de aanvrager in te vullen formulier.

Artikel 18

  • 1. Het verzoek tot afgifte van een verklaring omtrent het gedrag wordt gedaan door degene omtrent wiens gedrag een verklaring wordt gevraagd.

  • 2. De minister kan voor bijzondere gevallen een afwijkende regeling vaststellen. Alsdan moet in ieder geval ten genoege van de minister blijken, dat degene omtrent wiens gedrag een verklaring wordt gevraagd, met het verzoek instemt.

§ 2. De beoordeling van het verzoek

Artikel 19

  • 1. De minister kan doeleinden aanwijzen, welke een onderzoek naar het gedrag niet kunnen wettigen.

  • 2. De regeling van de minister wordt bekendgemaakt in de Landscourant.

Artikel 20

  • 1. De minister weigert het verzoek in behandeling te nemen, indien:

    • 1.

      [vervallen]

    • 2.

      niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 17 of in, dan wel krachtens, artikel 18;

    • 3.

      de afgifte zou strijden met een ministeriële regeling als in het voorgaande artikel bedoeld, dan wel anderszins het doel, waarvoor de afgifte wordt gevraagd, het instellen van een onderzoek niet wettigt.

  • 2. Zodanige beslissing wordt onverwijld bij aangetekende brief aan de verzoeker medegedeeld, met vermelding van de reden van de weigering en van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 21, eerste lid.

Artikel 21

  • 1. De verzoeker kan binnen zeven dagen na ontvangst van de in het voorgaande artikel bedoelde mededeling tegen de beslissing bij de minister voorziening vragen.

  • 2. De minister beslist binnen 10 dagen of het verzoek al dan niet in verdere behandeling moet worden genomen. Zijn beslissing wordt onverwijld medegedeeld bij aangetekende brief, aan de verzoeker.

§ 3. De beoordeling van het gedrag

Artikel 22

  • 1. De minister geeft een verklaring omtrent het gedrag slechts af wanneer hem uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokkene niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon. In alle andere gevallen weigert hij de gevraagde verklaring af te geven.

  • 2. In de verklaring wordt het doel, waarvoor de afgifte is gevraagd, vermeld.

Artikel 23

  • 1. De minister mag bij zijn onderzoek uitsluitend acht slaan op:

    • 1.

      de uittreksels uit de strafregisters, die hem ten aanzien van de betrokkene verstrekt worden;

    • 2.

      gegevens ontleend aan de registers van de politie in de tegenwoordige of in de vroegere woonplaatsen of verblijfplaatsen van betrokkene;

    • 3.

      andere schriftelijke bescheiden, welke hem in verband met de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag ter beschikking zijn gesteld.

  • 2. Indien ten aanzien van betrokkenen geen strafblad in de strafregisters voorkomt, let de minister bij zijn onderzoek niet op feiten en gedragingen, vermeld in andere registers en bescheiden, indien sinds de dag, waarop deze zijn voorgevallen, meer dan vier jaren zijn verlopen.

  • 3. In bijzondere gevallen kan de minister van het bepaalde in het voorgaande lid afwijken. Alvorens in zodanig geval op het verzoek te beslissen, wint hij het advies in van de procureur-generaal.

Artikel 24

  • 1. De minister beslist binnen 14 dagen nadat het verzoek is gedaan of, indien hij op grond van artikel 21 heeft beslist, dat het verzoek alsnog in verdere behandeling wordt genomen, binnen 14 dagen te rekenen van de dagtekening van de verzending van diens beslissing, of de verklaring kan worden afgegeven.

  • 2. Indien de minister, gelet op het ingestelde onderzoek, van oordeel is, dat de verklaring niet behoort te worden afgegeven, deelt hij binnen de in het voorgaande lid bedoelde termijn bij aangetekende brief zijn met redenen omklede beslissing tot weigering mede aan de betrokkene, waarbij deze tevens wordt gewezen op het bepaalde in artikel 25. Onder de redenen worden de feiten en gedragingen opgenomen, waarop de beslissing steunt. In het bijzondere geval, bedoeld in artikel 23, derde lid, wordt in de beslissing vermeld, dat die bepaling toepassing heeft gevonden.

  • 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen kunnen, indien de minister de procureur-generaal hoort, ten hoogste met 14 dagen worden verlengd.Van de verlenging wordt mededeling gedaan aan de betrokkene.

§ 4. Het beroep

Artikel 25

  • 1. De betrokkene kan binnen 14 dagen na ontvangst van de mededeling in artikel 24, tweede lid, bedoeld, daartegen een klaagschrift indienen ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg.

  • 2. Het klaagschrift wordt door betrokkene, zijn gemachtigde of zijn raadsman ondertekend en wordt in tweevoud ingediend.

  • 3. Het klaagschrift houdt in:

    • a.

      de naam en de woonplaats van de betrokkene;

    • b.

      een gekozen woonplaats binnen Sint Maarten, indien de verzoeker daarbuiten woonplaats heeft;

    • c.

      een duidelijke omschrijving van de beslissing van de minister, waartegen het klaagschrift is gericht, onder overlegging voor zoveel mogelijk van een afschrift van de beslissing.

Artikel 26

  • 1. Het gerecht stelt binnen zeven dagen na ontvangst van het klaagschrift de dag vast, waartegen de betrokkene en de minister worden opgeroepen om te worden gehoord.

  • 2. De griffier doet de minister bij de oproeping een exemplaar van het klaagschrift toekomen.

  • 3. De minister doet onverwijld na ontvangst van de oproeping de bescheiden, op grond waarvan zijn beslissing is genomen, aan het gerecht overleggen.

  • 4. Het gerecht stelt het openbaar ministerie, de klager en zijn raadsman in de gelegenheid van de door de minister overgelegde bescheiden kennis te nemen.

Artikel 27

  • 1. Het openbaar ministerie wordt bij de behandeling van het klaagschrift gehoord.

  • 2. De betrokkene wordt in persoon gehoord. Hij kan zich doen vertegenwoordigen door een gemachtigde en zich doen bijstaan door een raadsman. Het gerecht kan weigeren bepaalde personen, die geen advocaat of zaakwaarnemer zijn, als gemachtigde toe te laten.

  • 3. De minister kan zich doen vertegenwoordigen. Hij kan zich doen bijstaan door een raadsman.

  • 4. Indien het gerecht dit in het belang van het onderzoek nodig oordeelt, hoort het getuigen. Het kan het openbaar ministerie bevelen de getuigen tegen een bepaalde dag te dagvaarden.

  • 5. Ieder die als getuige is gedagvaard, is verplicht voor het gerecht te verschijnen, de eed of de belofte te doen en getuigenis af te leggen, een en ander behoudens verschoning wegens ambts- of beroepsgeheim. Indien de getuige niet op de dagvaarding verschijnt, kan het gerecht hem andermaal doen dagvaarden en daarbij tevens zijn medebrenging gelasten.

  • 6. Degene, die als getuige is verschenen, ontvangt een vergoeding overeenkomstig het tarief van justitiekosten in strafzaken.

  • 7. Het gerecht kan door tussenkomst van instellingen, die werkzaam zijn op het gebied van de reclassering, inlichtingen omtrent de betrokkene inwinnen.

Artikel 28

  • 1. Het gerecht geeft binnen 30 dagen nadat het klaagschrift is ontvangen, zijn met redenen omklede beschikking, die de griffier onverwijld bij aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de betrokkene en aan de minister doet toekomen.

  • 2. De behandeling van de zaak geschiedt in raadkamer.

  • 3. Tegen de beschikking van het gerecht staat hoger beroep niet open.

Artikel 29

Wordt het klaagschrift gegrond verklaard, dan geeft de minister binnen drie dagen na ontvangst van de in het voorgaande artikel bedoelde brief de verklaring omtrent het gedrag af.

TITEL III Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 30

[vervallen]

Artikel 31

  • 1. Behoudens de gevallen, waarin met betrekking tot de uitvoering van een wettelijk voorschrift, mededeling is toegelaten, is een ieder verplicht tot geheimhouding van de gegevens, die hem met betrekking tot een derde ingevolge deze landsverordening ter kennis zijn gekomen.

  • 2. Opzettelijke schending van de in het eerste lid bedoelde verplichting is een misdrijf en wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 3. Hij aan wiens schuld te wijten is, dat een verplichting tot geheimhouding als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt geschonden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie. Dit feit wordt beschouwd als een overtreding.

Artikel 32

De verklaring omtrent het gedrag en het in artikel 17 bedoelde formulier zijn vrij van zegel. De minister bepaalt het bedrag, dat ten bate van de Landskas geheven wordt voor de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 33

  • 1. Deze landsverordening kan worden aangehaald als: Landsverordening op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag.

  • 2. [regelt de inwerkingtreding]