LANDSVERORDENING tot vaststelling van beginselen van het gevangeniswezen

Geldend van 30-05-2015 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING tot vaststelling van beginselen van het gevangeniswezen

HOOFDSTUK I Algemene Bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze landsverordening wordt verstaan onder:

a. minister

:

de Minister van Justitie;

b. gedetineerden

:

de personen, ingesloten in gevangenissen, huizen van bewaring en landsinrichtingen voor ter beschikking gestelden;

c. onveroordeelden

:

de personen, niet krachtens veroordeling tot straf of maatregel, ingesloten in een van de gestichten, bedoeld in artikel 2.

HOOFDSTUK II Indeling der gestichten

Artikel 2

De gestichten of afdelingen van de gestichten worden onderscheiden in gevangenissen, huizen van bewaring en inrichtingen voor ter beschikking gestelden.

Artikel 3

  • 1. De minister wijst de gestichten of afdelingen van gestichten aan, die bestemd zijn voor gevangenis, huis van bewaring en inrichting voor ter beschikking gestelden.

  • 2. Er wordt tenminste een gesticht of een afdeling van een gesticht aangewezen dat een bestemming als huis van bewaring heeft.

  • 3. Voor de opneming van vrouwelijke gedetineerden worden afzonderlijke gestichten of afdelingen van gestichten aangewezen.

  • 4. De minister kan huizen van bewaring en in bijzondere gevallen andere gestichten aanwijzen, waarin zowel mannen als vrouwen worden opgenomen. In die gevallen worden mannen en vrouwen te allen tijde gescheiden.

Artikel 4

  • 1. In de gevangenissen wordt, behoudens het bepaalde in artikel 11, uitsluitend de gevangenisstraf ten uitvoer gelegd.

  • 2. In bijzondere gevallen kan de minister hechtenis en militaire detentie, vervangende hechtenis en militaire detentie daaronder begrepen, in een gevangenis ten uitvoer doen leggen.

Artikel 5

  • 1. De huizen van bewaring zijn bestemd:

    • a.

      tot opneming van hen, die de straffen van hechtenis of van militaire detentie moeten ondergaan;

    • b.

      tot opneming van alle anderen, aan wie krachtens rechterlijke beslissing of door het openbaar gezag rechtens hun vrijheid is ontnomen, voor zover geen andere plaats voor hen is bestemd of voor zolang opname in de voor hen bestemde plaats niet mogelijk is;

    • c.

      tot verblijf voor doortrekkende gedetineerden.

  • 2. In de huizen van bewaring kunnen ook degenen worden opgenomen, die tot gevangenisstraf veroordeeld zijn en wier straftijd niet meer dan acht maanden bedraagt.

  • 3. De minister kan, indien dit door een openbaar belang vereist wordt, bepalen dat veroordeelden als in artikel 4 bedoeld, tijdelijk in een huis van bewaring worden opgenomen.

Artikel 6

De inrichtingen voor ter beschikking gestelden zijn bestemd tot opneming van:

  • a.

    hen, wier plaatsing in een inrichting overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 1:81, 1:82 en 1:83 van het Wetboek van Strafrecht moet volgen, indien niet tevens hun plaatsing in een krankzinnigengesticht is gelast, dan wel zodanige plaatsing door verlof of ontslag werd onderbroken of beëindigd;

  • b.

    onveroordeelden, naar wier geestvermogens volgens wettelijke regeling een onderzoek noodzakelijk wordt geacht;

  • c.

    de gedetineerden, die tot gevangenisstraf veroordeeld zijn, doch die op grond van de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van hun geestvermogens voor verblijf of verder verblijf in een gevangenis of huis van bewaring ongeschikt gebleken zijn of wier observatie noodzakelijk wordt geacht, een en ander volgens nader door de minister te stellen regels.

HOOFDSTUK III Differentiatie van de gevangenissen

Artikel 7

De minister wijst een of meer gevangenissen aan, waarvan afdelingen in het bijzonder bestemd zijn voor de opneming van mannelijke tot gevangenisstraf veroordeelden, die de leeftijd van 21 jaren nog niet hebben bereikt.

Artikel 8

De minister wijst een of meer gevangenissen aan, waarvan afdelingen in het bijzonder bestemd worden voor de opneming van mannelijke tot gevangenisstraf veroordeelden, niet in aanmerking komende voor plaatsing in een van de in artikel 7 genoemde afdelingen, wier werkelijke straftijd niet meer dan acht maanden bedraagt.

Artikel 9

De minister wijst een of meer gevangenissen aan, waarvan afdelingen in het bijzonder bestemd worden voor de opneming van mannelijke tot gevangenisstraf veroordeelden, niet in aanmerking komende voor plaatsing in een van de in artikel 7 bedoelde afdelingen, wier werkelijke straftijd meer dan acht maanden bedraagt.

Artikel 10

De minister wijst een of meer gevangenissen aan, waarvan afdelingen in het bijzonder bestemd worden voor de opneming van mannelijke tot gevangenisstraf veroordeelden, die meer dan de helft van een opgelegde onvoorwaardelijke straf van tenminste drie jaren hebben doorgebracht in een andere afdeling van een gevangenis of huis van bewaring.

Artikel 11

De minister wijst een of meer gevangenissen aan, waarvan afdelingen in het bijzonder bestemd worden voor de opneming van gedetineerden uit alle categorieën, die tijdelijk een regime met intensieve persoonlijke begeleiding behoeven.

Artikel 12

Omtrent de wijze, waarop de tot gevangenisstraf veroordeelden over de verschillende gevangenissen worden verdeeld, worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nadere regels gegeven.

HOOFDSTUK IV Beheer en toezicht

Artikel 13

Het opperbeheer van de gestichten berust bij de minister, die voor elk gesticht of elke afdeling daarvan een huishoudelijk reglement vaststelt.

Artikel 14

Het beheer van ieder gesticht berust bij de directeur of een hoofd op wie het in deze landsverordening omtrent de directeur bepaalde van toepassing is.

Artikel 15

Het personeel van de gestichten wordt bij landsbesluit benoemd, geschorst en ontslagen.

Artikel 16

  • 1. Bij ieder gesticht is een Commissie van Toezicht, waarvan de leden door de minister worden benoemd en ontslagen.

  • 2. De Commissie van Toezicht heeft tot taak:

    • a.

      toezicht te houden op de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming in het gesticht of afdelingen daarvan;

    • b.

      kennis te nemen van door de gedetineerden naar voren gebrachte grieven;

    • c.

      zorg te dragen voor de behandeling van klaagschriften ingevolge het bepaalde in Hoofdstuk XII;

    • d.

      aan de minister, de directeur of het hoofd van een gesticht, al dan niet uit eigen beweging, advies en inlichtingen te geven omtrent het in onderdeel a gestelde.

  • 3. De Commissie van Toezicht stelt zich door persoonlijk contact met de gedetineerden regelmatig op de hoogte van onder hen levende wensen en gevoelens. Bij toerbeurt treedt één van haar leden hiertoe op als maandcommissaris.

  • 4. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld omtrent de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van de Commissie van Toezicht, de benoeming en het ontslag van haar leden alsmede over de werkzaamheden van de maandcommissaris.

HOOFDSTUK V Regime

Artikel 17

Met handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of de maatregel van terbeschikkingstelling van de regering, wordt de tenuitvoerlegging hiervan mede dienstbaar gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de gedetineerden in de maatschappij.

Artikel 18

  • 1. De onveroordeelden worden aan geen andere beperkingen onderworpen dan die welke voor het doel van hun opsluiting of in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in het gesticht noodzakelijk zijn.

  • 2. Hun regime wordt, naar de beginselen van deze landsverordening geregeld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

Artikel 19

  • 1. De minister kan in de huishoudelijke reglementen van gestichten of afdelingen van gestichten bepalen, dat de bevolking door de directeur in groepen zal worden ingedeeld.

  • 2. Het regime in de verschillende groepen kan verschillend zijn.

Artikel 20

  • 1. Onveroordeelden worden bij voorkeur niet met veroordeelde gedetineerden in een vertrek geplaatst.

  • 2. Mannelijke gedetineerden beneden de 21 jaren worden bij voorkeur afgezonderd van de volwassen gedetineerden.

Artikel 21

Onverminderd het bepaalde in artikel 19, tweede lid, kunnen individuele voorrechten worden toegestaan.

Artikel 22

De tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een gesticht vindt plaats in algehele of in beperkte gemeenschap, dan wel in afzondering.

Artikel 23

De directeur kan, naar door de minister te stellen nadere regels, een gedetineerde op zijn verzoek toestaan in afzondering te worden geplaatst.

HOOFDSTUK VI Arbeid en arbeidsloon

Artikel 24

  • 1. De directeur draagt zorg voor de beschikbaarheid van arbeid voor de gedetineerden, voor zover de aard van de detentie zich daartegen niet verzet.

  • 2. Gedetineerden die tot een vrijheidsstraf, vervangende hechtenis en militaire detentie daaronder begrepen, zijn veroordeeld zijn verplicht de hen opgedragen arbeid te verrichten.

  • 3. Onveroordeelden zijn niet tot arbeid verplicht. Indien zij verklaard hebben aan de arbeid te willen deelnemen, worden zij op gelijke voet als de in het tweede lid bedoelde gedetineerden daartoe in de gelegenheid gesteld.

Artikel 25

De arbeid zal zich bij voorkeur uitstrekken tot het verrichten van de huisdienst en tot het vervaardigen van voorwerpen voor de overheidsdienst en objecten van algemeen nut.

Artikel 26

  • 1. Het aan de gedetineerden toe te kennen arbeidsloon wordt door de minister vastgesteld. Een deel daarvan wordt bestemd voor de uitgaanskas. Het overige deel blijft onder bewaring van de directeur, doch staat ter beschikking van de gedetineerden volgens nader door de minister te stellen regels.

  • 2. De onveroordeelden kunnen over het arbeidsloon beschikken volgens regels door de minister te stellen.

Artikel 27

  • 1. Het door de gedetineerden verdiende arbeidsloon is hun eigendom.

  • 2. Moedwillig of door achteloosheid door gedetineerden tijdens de detentie aan het Land toegebrachte schade kan zowel op de uitgaanskas als op het overige gedeelte van het arbeidsloon worden verhaald. Voor het overige is de uitgaanskas onvervreemdbaar en niet vatbaar voor beslag.

Artikel 28

De wijze waarop de uitgaanskas aan de gedetineerden na hun invrijheidstelling wordt uitgekeerd, wordt bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, geregeld.

Artikel 29

De arbeidstijd wordt bij huishoudelijk reglement van de gestichten of afdelingen vastgesteld, zoveel mogelijk overeenkomstig die welke gebruikelijk is in het vrije bedrijf.

Artikel 30

De arbeid zal zoveel mogelijk mede dienstbaar worden gemaakt aan het onderhouden, vergroten of verwerven van vakbekwaamheid.

HOOFDSTUK VII Geestelijke verzorging

Artikel 31

Het behoort tot de taak van de directeur te bevorderen, dat de gedetineerden de voor hun gehouden godsdienstoefeningen en bezinningssamenkomsten kunnen bijwonen.

Artikel 32

  • 1. De gedetineerden worden in de gelegenheid gesteld godsdienstonderwijs te ontvangen.

  • 2. Zij worden bovendien in de gelegenheid gesteld persoonlijk contact met geestelijke verzorgers te onderhouden.

HOOFDSTUK VIII Sociale verzorging

Artikel 33

Het behoort tot de taak van de directeur de gedetineerden te helpen bij het zoeken naar een oplossing van de maatschappelijke moeilijkheden, die met het feit van hun detentie of met de omstandigheden, die tot het plegen van het strafbare feit hebben geleid, in verband staan.

HOOFDSTUK IX Ontwikkeling en ontspanning

Artikel 34

De gedetineerden worden in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van de in het gesticht aanwezige mogelijkheden tot onderwijs, vorming en recreatie.

Artikel 35

Aan gedetineerden, voor wie zulks wenselijk wordt geacht, wordt zoveel mogelijk aanvullend onderwijs gegeven.

HOOFDSTUK X Tucht

Artikel 36

  • 1. In de gestichten of afdelingen van de gestichten kunnen door de directeur, of bij zijn afwezigheid, belet of ontstentenis door zijn plaatsvervanger, de navolgende disciplinaire straffen worden opgelegd wegens het begaan van feiten, die onverenigbaar zijn met een goede orde en tucht:

    • a.

      opsluiting in de strafcel;

    • b.

      onthouding van bezoek, van het schrijven of ontvangen van brieven of beperking van andere rechten en gunsten;

    • c.

      geldboete tot een bedrag van ten hoogste het zakgeld van de gedetineerde over twee weken;

    • d.

      berisping.

  • 2. De straf, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan voor ten hoogste twee weken, en die, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, voor ten hoogste vier weken, worden opgelegd. Zij kunnen tezamen worden opgelegd.

Artikel 37

  • 1. Geen straf wordt opgelegd dan nadat de overtreder door hem, die de straf oplegt, is gehoord.

  • 2. Aan de gestrafte wordt binnen 24 uur na de strafoplegging een schriftelijke met redenen omklede mededeling uitgereikt, waarin tevens melding wordt gemaakt van de mogelijkheid van beklag bij de Commissie van Toezicht alsmede van de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit beklag moet worden gedaan.

HOOFDSTUK XI Onderbreking van de straf en verlaten van het gesticht

Artikel 38

In bijzondere gevallen kan de minister bepalen, dat de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden wordt onderbroken.

Artikel 39

  • 1. Een gedetineerde kan, naar door de minister te stellen nadere regels, vergund worden tijdelijk het gesticht te verlaten.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde nadere regels betreffen in elk geval de criteria waaraan een gedetineerde moet voldoen om voor het verlof in aanmerking te komen, de bevoegdheid tot en de wijze van verlening, weigering, beperking en intrekking alsmede de duur en frequentie van het verlof en de voorwaarden die aan het verlof kunnen worden verbonden.

  • 3. Het verlaten van het gesticht, bedoeld in het eerste lid, schort de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel niet op.

HOOFDSTUK XII Beklag

Artikel 40

  • 1. Een gedetineerde kan beklag doen over:

    • a.

      de op hem toegepaste beslissing tot plaatsing in afzondering;

    • b.

      een hem betreffende beslissing tot oplegging van een disciplinaire straf;

    • c.

      een hem betreffende beslissing tot weigering van een verzoek als bedoeld in artikel 23.

  • 2. De gedetineerde die beklag wenst te doen wordt daartoe onverwijld in de gelegenheid gesteld.

Artikel 41

  • 1. Het beklag wordt schriftelijk gedaan bij de Commissie van Toezicht bij het gesticht waar de gedetineerde ten tijde van het geven van de beslissing verbleef.

  • 2. Het beklag moet worden gedaan uiterlijk op de derde dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen.

  • 3. Een na afloop van de in het tweede lid genoemde termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien blijkt, dat de gedetineerde het beklag zo spoedig heeft gedaan als redelijkerwijs van hem kon worden verlangd.

Artikel 42

  • 1. Het klaagschrift wordt behandeld door een door de Commissie van Toezicht uit haar midden benoemde beklagcommissie.

  • 2. De samenstelling van de beklagcommissie, alsmede de wijze van behandeling van het klaagschrift worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nader geregeld.

Artikel 43

  • 1. Hangende de uitspraak op het klaagschrift kan de beklagcommissie op verzoek van de klager, na de directeur te hebben gehoord, de tenuitvoerlegging van de beslissing waarop het klaagschrift betrekking heeft geheel of gedeeltelijk schorsen.

  • 2. De beklagcommissie doet hiervan onverwijld mededeling aan de directeur en de klager.

Artikel 44

  • 1. De beklagcommissie doet zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen een termijn van twee weken, te rekenen vanaf de datum waarop het klaagschrift is ontvangen, uitspraak in eerste en laatste instantie.

  • 2. De uitspraak strekt tot gehele of gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring, ongegrondverklaring, dan wel gegrondverklaring van het beklag.

  • 3. De beklagcommissie verklaart het beklag gegrond en vernietigt de beslissing waarover is geklaagd geheel of gedeeltelijk, indien zij van oordeel is dat deze:

    • a.

      in strijd is met een in het gesticht of de afdeling van het gesticht geldend voorschrift, dan wel

    • b.

      bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en omstandigheden onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

  • 4. Bij toepassing van het derde lid kan de beklagcommissie:

    • a.

      de directeur, zo nodig onder het stellen van een termijn, opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak;

    • b.

      bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing;

    • c.

      volstaan met de gehele of gedeeltelijke vernietiging.

  • 5. Indien het derde lid toepassing vindt, worden de gevolgen van de vernietigde beslissing, voor zover mogelijk, door de directeur ongedaan gemaakt, dan wel in overeenstemming gebracht met de uitspraak van de beklagcommissie.

  • 6. Voor zover de in het vijfde lid bedoelde gevolgen niet meer ongedaan te maken zijn, bepaalt de beklagcommissie, na de directeur te hebben gehoord, of enige compensatie aan de klager geboden is. In bijzondere gevallen kan aan de klager een naar redelijkheid en billijkheid te bepalen geldelijke tegemoetkoming worden toegekend. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan het bedrag worden vastgesteld dat ten hoogste kan worden uitgekeerd.

HOOFDSTUK XIII Slotbepalingen

Artikel 45

[wijzigt een andere regeling]

Artikel 46

[vervallen]

Artikel 47

[regelt de inwerkingtreding]

Artikel 48

Deze landsverordening kan worden aangehaald als: Landsverordening beginselen gevangeniswezen.