LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van de artikelen 22, 23, 31 en 33 van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen

Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Intitulé

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van de artikelen 22, 23, 31 en 33 van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen

§ 1 Definities

Artikel 1

In dit landsbesluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    landsverordening: Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen;

  • b.

    minister: Minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer Telecommnicatie;

  • c.

    directeur: de directeur van het Bureau Telecommunicatie en Post;

  • d.

    toezichthoudende ambtenaar: ambtenaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid;

  • e.

    technische eisen: een document, uitgegeven door een deskundige, onafhankelijke nationale of internationale instelling, waarin technische specificaties voor randapparatuur alsmede methoden voor het testen van randapparatuur aan deze specificaties zijn omschreven;

  • f.

    verklaring van conformiteit: een bewijsstuk als bedoeld in artikel 6, eerste lid;

  • g.

    verklaring van toelating: een bewijsstuk als bedoeld in artikel 8, derde lid;

  • h.

    bewijs van goedkeuring: een bewijsstuk als bedoeld in artikel 9, tweede lid;

  • i.

    het installeren van randapparatuur: het beroeps- of bedrijfsmatig aanleggen en onderhouden van randapparatuur.

§ 2 Technische eisen

Artikel 2

  • 1. De minister stelt per type randapparatuur en voor interne netten technische eisen vast waaraan deze moet voldoen.

  • 2. Een besluit tot wijziging van de technische eisen treedt niet eerder in werking dan negen maanden na bekendmaking daarvan, tenzij een in dat besluit aan te geven algemeen belang eerdere inwerkingtreding vordert.

Artikel 3

  • 1. De ingevolge artikel 2 vast te stellen technische eisen mogen, behoudens het bepaalde in het tweede en derde lid, slechts strekken ten dienste van:

    • a.

      de samenwerking van de randapparatuur met de telecommunicatie-infrastructuur ten behoeve van:

      • 1°.

        het tot stand brengen, in stand houden en beëindigen van een verbinding door middel van de telecommunicatie-infrastructuur;

      • 2°.

        de rechtstreekse verzending dan wel ontvangst van gegevens over die verbinding;

    • b.

      het voorkomen van storing in de werking van de telecommunicatie-infrastructuur;

    • c.

      het verzekeren van de veiligheid van randapparatuur voor:

      • 1°.

        de gebruikers daarvan;

      • 2°.

        de personen werkzaam in het beheer van de telecommunicatie-infrastructuur.

  • 2. De ingevolge artikel 2 vast te stellen technische eisen mogen verder slechts strekken tot:

    • a.

      het voorkomen van elektromagnetische storingen door op de telecommunicatie-infrastructuur aangesloten randapparatuur in andere elektrische en elektronische inrichtingen, voor zover het niet betreft storing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;

    • b.

      het bestand zijn van op de telecommunicatie-infrastructuur aangesloten randapparatuur tegen elektromagnetische storingen door andere elektrische en elektronische inrichtingen.

  • 3. De ingevolge artikel 2 vast te stellen technische eisen mogen voorts ten behoeve van het gebruik van bepaalde, door de minister aan te wijzen functies van randapparatuur welke nodig zijn om de goede werking van de krachtens artikel 3, eerste lid, van de landsverordening verzorgde diensten zeker te stellen, mede strekken ten dienste van de samenwerking tussen randapparatuur.

§ 3 Erkenning van testinstellingen

Artikel 4

  • 1.

    Ten behoeve van het testen van randapparatuur op conformiteit aan de technische eisen kan de minister testinstellingen erkennen.

  • 2.

    De minister erkent een testinstelling indien deze:

    • a.

      volledige rechtspersoonlijkheid bezit;

    • b.

      voldoet aan door de minister te stellen eisen van onafhankelijkheid, interne organisatie, procedures, deskundigheid en technische middelen ten behoeve van het testen van randapparatuur zoals opgenomen in een document uitgegeven door een deskundige nationale of internationale instelling.

  • 3.

    De minister kan de erkenning van een instelling intrekken indien die instelling niet meer voldoet aan de in het tweede lid voor het verlenen van die erkenning opgenomen eisen.

  • 4.

    Een erkenning of intrekking daarvan wordt in de Landscourant bekend gemaakt.

Artikel 5

  • Een aanvraag tot erkenning als bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt schriftelijk ingediend bij het Bureau Telecommunicatie en Post met gebruikmaking van een bij dit bureau verkrijgbaar formulier.

§ 4 Verklaring van conformiteit

Artikel 6

  • 1. Indien een krachtens artikel 4, eerste lid, erkende testinstelling, randapparatuur ten behoeve van toelating heeft getest op conformiteit met de daarvoor gestelde technische eisen en op basis van de resultaten van die test tot de bevinding is gekomen dat die zendinrichting voldoet aan de gestelde eisen, geeft de testinstelling ten bewijze daarvan een verklaring van conformiteit af.

  • 2. In een verklaring van conformiteit wordt in elk geval opgenomen:

    • a.

      de identificatie van degene op wiens naam de verklaring is opgesteld;

    • b.

      de identificatie van de desbetreffende zendinrichtingen;

    • c.

      de vermelding van de technische specificaties op basis waarvan de test is uitgevoerd;

    • d.

      de identificatie van het testrapport.

  • 3. Bij een verklaring van conformiteit zijn in elk geval gevoegd:

    • a.

      een bijlage met daarin een volledig technisch omschrijving van de desbetreffende zendinrichtingen;

    • b.

      een bijlage bestaande uit een gewaarmerkt exemplaar van het testrapport.

  • 4. Een verklaring van conformiteit wordt opgesteld overeenkomstig een door de minister vastgesteld model. De verklaring en de bijbehorende bijlagen zijn in de Nederlandse of Engelse taal gesteld.

  • 5. De minister kan bepalen dat randapparatuur van een bepaald model of type voldoet aan de gestelde technische eisen indien deze is voorzien van een in een ander land, overeenkomstig de aldaar geldende regels, afgegeven verklaring van conformiteit van een in dat land erkende testinstelling.

§ 5 Toelating van randapparatuur

Artikel 7

  • 1. Het is verboden randapparatuur die niet door de minister is toegelaten op de telecommunicatie-infrastructuur aan te sluiten.

  • 2. De aanvraag tot toelating van randapparatuur voor aansluiting op de telecommunicatie-infrastructuur wordt door een direct belanghebbende schriftelijk ingediend bij het Bureau Telecommunicatie en Post met gebruikmaking van een bij dit bureau verkrijgbaar formulier.

  • 3. Gelijktijdig met de indiening van de aanvraag tot toelating moet daarbij als bijlage worden overgelegd de verklaring of verklaringen van conformiteit met bijbehorende bijlagen voor die randapparatuur. De aanvraag en de bijbehorende stukken zijn in de Nederlandse of de Engelse taal gesteld.

  • 4. De minister kan bepalen dat apparaten die zijn gefabriceerd met een ander doel dan om te dienen als randapparatuur, mede als randapparatuur zijn toegelaten voor zover deze apparaten zijn toegelaten krachtens de artikelen 21, eerste lid, of 55, eerste lid, van het Landsbesluit radio-elektrische inrichtingen. In een dergelijk geval is artikel 8, eerste en derde lid, niet van toepassing.

Artikel 8

  • 1. De verlening van de toelating geschiedt door afgifte van een verklaring van toelating waarin verder in elk geval zijn opgenomen:

    • a.

      de identificatie van degene op wiens naam de verklaring is gesteld;

    • b.

      de identificatie van de randapparatuur waarvoor de verklaring is afgegeven;

    • c.

      de identificatie van de verklaring of verklaringen van conformiteit welke bij de aanvraag tot toelating zijn overgelegd;

    • d.

      de beperkingen als bedoeld in het tweede lid, die aan de verklaring zijn verbonden.

  • 2. De toelating kan worden verleend onder beperkingen, die noodzakelijk zijn in verband met verschillen in technische kenmerken van onderdelen van de telecommunicatie-infrastructuur die eenzelfde functie vervullen.

  • 3. Een verklaring van toelating wordt opgesteld volgens een door de minister vastgesteld model.

  • 4. De afgegeven verklaring van toelating wordt vanwege de minister geregistreerd volgens door deze te stellen regels.

  • 5. Van randapparatuur waarvoor een verklaring van toelating is afgegeven, dient volgens een door de minister te bepalen wijze op een voor ieder zichtbare plaats de toelating kenbaar te worden gemaakt.

  • 6. De minister maakt periodiek een in de Landscourant te publiceren lijst bekend waarin opgenomen de modellen en typen die door hem ingevolge het eerste lid zijn toegelaten alsmede van apparatuur die ingevolge artikel 7, vierde lid, is toegelaten.

§ 7 Keuring van interne netten

Artikel 9

  • 1. Een intern net voor de aansluiting van randapparatuur op de telecommunicatie-infrastructuur mag niet in bedrijf worden genomen alvorens deze door of namens de minister is goedgekeurd.

  • 2. De verlening van de goedkeuring geschiedt door afgifte van een bewijs van goedkeuring waarin in elk geval zijn opgenomen:

    • a.

      de identificatie van de eigenaar of beheerder van het intern net, op wiens naam het bewijs is gesteld;

    • b.

      de identificatie van het intern net waarvoor het bewijs is afgegeven;

    • c.

      de omschrijving van de apparatuur en de kabels die deel uitmaken van het intern net;

    • d.

      de instel-technische parameters van de apparatuur die deel uitmaakt van het intern net;

    • e.

      de kwaliteit van de signalen die via het intern net worden geleid.

  • 3. Om in aanmerking te komen voor een bewijs van goedkeuring dient bij de keuring de belanghebbende ten genoegen van de toezicht houdende ambtenaar aan te tonen dat het intern net aan de bij of krachtens dit landsbesluit gestelde eisen en aan andere van toepassing zijnde wettelijke of internationale voorschriften voldoet.

  • 4. Het bewijs van goedkeuring voor een intern net als bedoeld in het eerste lid vervalt:

    • a.

      vijf jaren na de datum van zijn uitreiking;

    • b.

      indien wijzigingen worden aangebracht in het intern net;

    • c.

      indien de toezicht houdende ambtenaar constateert dat het intern net niet meer voldoet aan de gestelde technische eisen.

  • 5. Het bepaalde in het vierde lid, onderdelen b en c, vindt eerst toepassing na zes weken ten einde de eigenaar of beheerder van het intern net in de gelegenheid te stellen de nodige acties te ondernemen opdat binnen die periode de afgifte van een nieuw bewijs van goedkeuring kan plaatsvinden. Indien aan deze bepaling niet wordt voldaan kan worden besloten tot afsluiting van het desbetreffende intern net totdat voldaan is aan het gestelde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 10

De aanvraag tot goedkeuring van een intern net wordt door de direct belanghebbende schriftelijk ingediend bij het Bureau Telecommunicatie en Post met gebruikmaking van een bij dit bureau verkrijgbaar formulier.

Artikel 11

  • 1. Een bewijs van goedkeuring wordt opgesteld volgens een door de minister vastgesteld model.

  • 2. De afgegeven bewijzen van goedkeuring worden vanwege de minister geregistreerd volgens door deze te stellen regels.

  • 3. Bij een intern net dient steeds het bewijs van goedkeuring of een namens de minister gewaarmerkt afschrift daarvan aanwezig te zijn.

Artikel 12

De eigenaar of beheerder van een intern net, op wiens naam het bewijs van goedkeuring, bedoeld in artikel 9, tweede lid, is gesteld, is gehouden elke wijziging in het intern net onverwijld aan de Directeur te melden.

§ 5 Installeren van randapparatuur

Artikel 13

  • 1. Degene die randapparatuur installeert dan wel diegene die onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van een bedrijf voor het installeren van randapparatuur dient in het bezit te zijn van:

    • a.

      een door de minister te bepalen diploma van een universiteit of hogeschool;

    • b.

      een door de minister te bepalen diploma van een instelling van middelbaar beroepsonderwijs; of,

    • c.

      een diploma van een door de minister erkende vakopleiding voor het installeren van randapparatuur.

  • 2. De minister kan met een diploma als bedoeld in het eerste lid gelijkstellen het diploma van een opleiding van een ander land, indien dat diploma ten aanzien van eisen van vakbekwaamheid voor het installeren van randapparatuur naar diens oordeel gelijkwaardig is aan een diploma als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 14

  • 1. De erkenning van een vakopleiding als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, geschiedt op aanvraag van een door de minister als representatief erkende beroeps- of bedrijfsorganisatie, werkzaam of mede werkzaam op het gebied van het installeren van randapparatuur.

  • 2. De erkenning van een vakopleiding wordt verleend, indien deze naar het oordeel van de minister:

    • a.

      waarborg biedt voor opleiding tot een voldoende niveau van vakbekwaamheid;

    • b.

      met voldoende regelmaat wordt gegeven;

    • c.

      de mogelijkheid tot regelmatge bijscholing biedt.

§ 6 Vergoedingen

Artikel 15

De vergoedingen, bedoeld in artikel 31, onderdelen b en d, van de landsverordening, die zijn verschuldigd voor de erkenning als testinstelling en voor de goedkeuring van randapparatuur alsmede voor het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de landsverordening met betrekking tot die goedkeuring gestelde regels, dienen bij vooruitbetaling te worden voldaan.

§ 7 Behandeling van storingsklachten

Artikel 16

  • 1. Klachten over storingen door randapparatuur in randapparatuur en in andere elektrische en elektronische inrichtingen, niet zijnde storing in de telecommunicatie-infrastructuur, worden behandeld overeenkomstig door de minister te stellen regels.

  • 2. Van behandeling van klachten kan worden afgezien indien de inrichting welke storing ondervindt niet voldoet, hetzij aan bij of krachtens de landsverordening dan wel bij of krachtens een andere landsverordening ter zake gestelde technische eisen, hetzij aan door de minister te stellen redelijke technische eisen.

  • 3. Van behandeling van klachten kan eveneens worden afgezien indien de klager onvoldoende medewerking verleent.

  • 4. Aan de houder van de randapparatuur die storing veroorzaakt, kan een vergoeding bedoeld in artikel 31, onderdeel c, van de landsverordening in rekening worden gebracht die binnen een termijn van zes weken na dagtekening van het verzoek om betaling dient te worden voldaan.

Artikel 17

  • 1. De door de minister ingevolge artikel 33, eerste lid, van de landsverordening te geven aanwijzingen tot het voorkomen en opheffen van storingen kunnen betreffen de verplichting voor de houder om de nodige voorzieningen te treffen aan de randapparatuur alsmede de verplichting om met onmiddellijke ingang het gebruik van de randapparatuur te staken. Deze aanwijzingen worden schriftelijk gegeven maar kunnen in afwijking daarvan in dringende gevallen door een toezicht houdende ambtenaar mondeling worden gegeven, in welk geval zij binnen drie weken schriftelijk dienen te worden bevestigd.

  • 2. Aan de in het eerste lid bedoelde eerste verplichting dient door de houder te worden voldaan binnen zes weken nadat de aanwijzing is gegeven.

Artikel 18

  • 1. Indien een krachtens artikel 17, eerste lid, gegeven aanwijzing tot het treffen van voorzieningen aan randapparatuur niet binnen zes weken is opgevolgd, kan een toezicht houdende ambtenaar deze voorzieningen, na voorafgaande schriftelijke waarschuwing, treffen of doen treffen.

  • 2. De bij een krachtens artikel 17, eerste lid, gegeven aanwijzing opgelegde verplichting om het gebruik van randapparatuur te staken, wordt opgeheven, nadat een toezicht houdende ambtenaar heeft vastgesteld, dat de in die aanwijzing bevolen voorzieningen zijn getroffen dan wel dat geen storing meer wordt veroorzaakt.

§ 8 Toezicht en opsporing

Artikel 19

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit landsbesluit bepaalde zijn belast de door de minister aangewezen ambtenaren van het Bureau Telecommunicatie en Post.

  • 2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid wordt bekendgemaakt in de Landscourant.

Artikel 20

  • 1. Bij de uitoefening van hun taak dragen de toezicht houdende ambtenaren een legitimatiebewijs bij zich.

  • 2. Desgevraagd tonen zij hun legitimatiebewijs aanstonds.

  • 3. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de toezicht houdende ambtenaar en vermeldt in ieder geval diens naam en hoedanigheid.

Artikel 21

  • 1. De toezicht houdende ambtenaren zijn bevoegd elke plaats te betreden voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

  • 2. Zo nodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm.

  • 3. Zij zijn bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hen zijn aangewezen, voor zover dit voor het doel van het betreden redelijkerwijs nodig is.

  • 4. Indien de plaats, bedoeld in het eerste lid, een woning is, betreedt een toezicht houdende ambtenaar de woning niet tegen de wil van de bewoner tenzij met een schriftelijke last van de rechter-commissaris of de officier van justitie dan wel in aanwezigheid van één van hun of van een hulpofficier van justitie.

  • 5. Van een in het vierde lid bedoelde betreding maakt de toezicht houdende ambtenaar binnen twee maal 24 uur proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt mede ondertekend door de rechter-commissaris, officier van justitie of hulpofficier van justitie in wiens aanwezigheid de betreding plaatsvond. Een afschrift van het proces-verbaal wordt onverwijld in handen gesteld van de bewoner.

Artikel 22

Toezicht houdende ambtenaren zijn bevoegd inlichtingen te verlangen, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 23

  • 1. Toezicht houdende ambtenaren zijn bevoegd inzage te verlangen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

  • 2. Zij zijn bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken.

  • 3. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden zijn zij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.

Artikel 24

De toezicht houdende ambtenaren kunnen de wijze van opberging, bediening en installatie van de randapparatuur controleren, de werking van de apparatuur beproeven en metingen verrichten of doen verrichten, die voor een goede controle nodig worden geacht.

Artikel 25

  • 1. Een ieder is verplicht aan toezicht houdende ambtenaren alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kunnen verlangen ter uitoefening van hun bevoegdheden.

  • 2. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover hun geheimhoudingsplicht zich daartoe uitstrekt.

Artikel 26

  • 1. Met de opsporing van strafbare feiten zijn naast de ambtenaren bedoeld in artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering belast de bij landsbesluit aangewezen ambtenaren van het Bureau Telecommunicatie en Post. Het bepaalde in artikel 20 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De voordracht voor een landsbesluit als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan door de minister in overeenstemming met de Minister van Justitie.

  • 3. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid wordt bekend gemaakt in de Landscourant.

§ 9 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 27

[vervallen]

Artikel 28

  • [vervallen]

Artikel 29

[vervallen]

Artikel 30

[vervallen]

Artikel 31

[vervallen]

Artikel 32

[regelt de inwerkingtreding]

Artikel 33

Dit landsbesluit kan worden aangehaald als: Landsbesluit randapparatuur.