Regeling vervallen per 10-10-2010

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van artikel 9, derde lid, en artikel 41 van de Landsverordening voorkoming van verontreiniging door schepen

Geldend van 10-10-2010 t/m 09-10-2010

Intitulé

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELENter uitvoering van artikel 9, derde lid, en artikel 41 van de Landsverordening voorkoming van verontreiniging door schepen

Hoofdstuk 1. Onderzoeken en inspecties van olietankschepen.

Artikel 1

In dit hoofdstuk zijn de omschrijvingen van voorschrift 1 van bijlage I van het verdrag, van toepassing.

Artikel 2

  • 1.

    Elk olietankschip met een bruto-inhoud van 150 ton of meer, alsmede elk schip dat geen olietankschip is met een bruto-inhoud van 400 ton of meer, is onderworpen aan de hieronder aangegeven onderzoeken en inspecties:

    • a.

      een eerste onderzoek voordat het schip in dienst wordt gesteld of voordat het certificaat als bedoeld in artikel 3 voor het eerst wordt afgegeven; dit omvat een volledig onderzoek van bouw, uitrusting, installaties, voorzieningen en materialen en is gericht op het verkrijgen van de zekerheid dat volledig wordt voldaan aan de eisen die dienaangaande in het verdrag zijn gesteld;

    • b.

      periodieke onderzoeken, met door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie vast te stellen tussenpozen van maximaal vijf jaar, gericht op het verkrijgen van de zekerheid dat bouw, uitrusting, installaties, voorzieningen en materialen volledig voldoen aan de eisen die in het verdrag zijn gesteld;

    • c.1.

      een tussentijds onderzoek gedurende de geldigheidsduur van het certificaat, teneinde de zekerheid te verkrijgen dat de uitrusting en de daarbij behorende pompen en pompleidingen, de systemen voor het bewaken en regelen van het lozen van olie en voor het schoonmaken van tanks met ruwe olie, de oliewaterafscheider en de oliefiltersystemen volledig voldoen aan de eisen die in het verdrag zijn gesteld en goed werken;

    • c.2.

      het tijdstip waarop dit tussentijds onderzoek plaatsvindt, dient niet meer dan zes maanden verwijderd te zijn van de datum gelegen op de helft van de geldigheidsduur van het certificaat;

    • c.3.

      van dit tussentijds onderzoek wordt aantekening gehouden op het certificaat door of namens het Hoofd van de Scheepvaartinspectie;

    • d.1.

      een jaarlijkse inspectie teneinde zeker te stellen dat het schip en de uitrusting volledig voldoen aan de eisen die in het verdrag zijn gesteld;

    • d.2.

      deze inspectie dient te worden gehouden tijdens de drie maanden die voorafgaan of volgen op de verjaardatum van het eerste of periodiek onderzoek;

    • d.3.

      van deze jaarlijkse inspectie wordt aantekening gehouden op het certificaat door of namens het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.

  • 2.

    Ten aanzien van onderzoeken en inspecties van schepen die niet vallen onder het eerste lid, stelt het Hoofd van de Scheepvaartinspectie nadere voorschriften teneinde te verzekeren dat wordt voldaan aan de eisen die in het verdrag zijn gesteld.

  • 3.a.

    De toestand van het schip en van de uitrusting wordt gehandhaafd in overeenstemming met de eisen die in het verdrag zijn gesteld om zeker te stellen dat het schip in alle opzichten geschikt blijft tot het verlaten van een haven zonder dat het gevaar vormt voor verontreiniging van het mariene milieu;

    • b.

      nadat een onderzoek of inspectie, als bedoeld in het eerste en tweede lid is voltooid, mag zonder de toestemming van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie geen verandering worden aangebracht in de bouw, uitrusting, installaties, voorzieningen of materialen die aan het onderzoek zijn onderworpen, tenzij het de onmiddellijke vervanging van dergelijke uitrusting en onderdelen betreft;

    • c.

      indien een schip een ongeval overkomt of indien gebreken worden geconstateerd die de hechtheid van het schip, de doelmatigheid of volledigheid van de uitrusting, vallende onder de bepalingen van het verdrag, in belangrijke mate beïnvloeden, licht de kapitein van het schip het Hoofd van de Scheepvaartinspectie zo spoedig mogelijk in. Indien het schip zich in een haven buiten Sint Maarten bevindt, licht de kapitein tevens onmiddellijk de ter plaatse bevoegde autoriteiten in.

Artikel 3

  • 1. Na een onderzoek als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a of b, wordt aan elk olietankschip met een bruto-inhoud van 150 ton of meer en aan elk ander schip met een bruto-inhoud van 400 ton of meer, dat reizen maakt naar havens buiten Sint Maarten, een Internationaal Certificaat van Voorkoming van Verontreiniging door Olie in tweevoud afgegeven.

  • 2. Het certificaat wordt afgegeven tegen betaling van de kosten verbonden aan het onderzoek ter verkrijging van het certificaat alsmede de afgifte daarvan, berekend volgens een bij ministeriële regeling vast te stellen tarief.

Artikel 4

  • 1.a.

    Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan een daartoe bevoegde regering verzoeken de onderzoeken als bedoeld in artikel 2 uit te voeren en het certificaat als bedoeld in artikel 3 af te geven;

  • b.

    op verzoek van de daartoe bevoegde buitenlandse regering kan een buitenlands schip aan de in artikel 2 genoemde onderzoeken worden onderworpen namens het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, en ten behoeve van dat schip een certificaat als bedoeld in artikel 3 worden afgegeven.

  • 2.

    In het geval genoemd in het eerste lid, onderdeel b, wordt een afschrift van het certificaat en een afschrift van het rapport van onderzoek zo spoedig mogelijk toegezonden aan de regering die het verzoek heeft gedaan.

  • 3.

    Een krachtens het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b, afgegeven certificaat bevat een verklaring, inhoudende dat het is afgegeven op verzoek van de betrokken regering.

  • 4.

    Er wordt geen certificaat als bedoeld in artikel 3 afgegeven aan een schip dat gerechtigd is de vlag te voeren van een staat, die geen partij is bij het verdrag.

Artikel 5

  • 1. Een certificaat als bedoeld in artikel 3 is ingericht overeenkomstig een door de minister, vastgesteld model.

  • 2. Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan nadere voorschriften geven betreffende de aanvraag tot het afgeven van een certificaat en de daarbij over te leggen bescheiden.

Artikel 6

  • 1. Het certificaat als bedoeld in artikel 3 wordt door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie afgegeven voor een vastgestelde geldigheidsduur, die niet langer is dan vijf jaar na de datum van afgifte.

  • 2. De geldigheidsduur van het certificaat voor een ruwe olietankschip, dat de methode van aangewezen schone ballasttanks gebruikt en waarvoor een beperkt tijdvak geldt als bedoeld in voorschrift 13, negende lid, bijlage I bij het verdrag, zal dat tijdvak niet overschrijden.

  • 3. Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan, met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid, regels geven met betrekking tot de verlenging van de geldigheidsduur van het certificaat.

  • 4. De eigenaar zendt beide exemplaren van vervallen of ingetrokken certificaten zo spoedig mogelijk aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.

  • 5. Voor een ingezonden certificaat wordt desverlangd een bewijs van ontvangst afgegeven.

Hoofdstuk 2. Onderzoeken en inspecties van schepen die schadelijke vloeistoffen in bulk vervoeren.

Artikel 7

In dit hoofdstuk zijn de omschrijvingen van voorschrift 1 van bijlage II van het verdrag, van toepassing.

Artikel 8

  • 1.

    Schepen die schadelijke vloeistoffen in bulk vervoeren zijn aan de hieronder aangegeven onderzoeken en inspecties onderworpen:

    • a.

      Een eerste onderzoek voordat het schip in dienst wordt gesteld of voordat het certificaat,bedoeld in artikel 8, voor het eerst wordt afgegeven; dit omvat een volledig onderzoek van bouw, uitrusting, installaties, voorzieningen en materialen en is gericht op het verkrijgen van de zekerheid dat dienaangaande volledig wordt voldaan aan de eisen die in het verdrag zijn gesteld.

    • b.

      Periodieke onderzoeken, met door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie vast te stellen tussenpozen van maximaal vijf jaar, gericht op het verkrijgen van de zekerheid dat bouw, uitrusting, installaties, voorzieningen en materialen volledig voldoen aan de eisen die in het verdrag zijn gesteld.

    • c.1.

      Tenminste één tussentijds onderzoek gedurende de geldigheidsduur van het certificaat, teneinde de zekerheid te verkrijgen dat de uitrusting en de daarbij behorende pompen en pompleidingen volledig voldoen aan de eisen die in het verdrag zijn gesteld en goed werken.

    • c.2.

      Indien gedurende de geldigheidsduur van het certificaat één tussentijds onderzoek wordt gehouden dient het tijdstip waarop dit tussentijds onderzoek plaatsvindt niet meer dan zes maanden verwijderd te zijn van de datum gelegen op de helft van de geldigheidsduur van het certificaat.

    • c.3.

      Van dit tussentijds onderzoek wordt aantekening gehouden op het certificaat door of namens het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.

    • d.1.

      Een jaarlijks onderzoek dat een algemene inspectie omvat, teneinde zeker te stellen dat het schip en de uitrusting in alle opzichten geschikt blijven volgens de eisen die in het verdrag zijn gesteld voor de dienst waarvoor het schip is bestemd.

    • d.2.

      Deze inspectie dient te worden gehouden tijdens de drie maanden die voorafgaan of volgen op de verjaardatum van het eerste of periodiek onderzoek.

    • d.3.

      Van dit jaarlijks onderzoek wordt aantekening gehouden op het certificaat door of namens het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.

  • 2.a.

    De toestand van het schip en van de uitrusting wordt gehandhaafd in overeenstemming met de eisen die in het verdrag zijn gesteld om zeker te stellen dat het schip in alle opzichten geschikt blijft tot het verlaten van een haven zonder dat het gevaar vormt voor verontreiniging van het mariene milieu;

  • b.

    nadat een onderzoek of inspectie als bedoeld in het eerste lid is voltooid, mag zonder de toestemming van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie geen verandering worden aangebracht in de bouw, uitrusting, installaties, voorzieningen of materialen die aan het onderzoek zijn onderworpen, tenzij het de onmiddellijke vervanging van dergelijke uitrusting en onderdelen betreft;

  • c.

    indien een schip een ongeval overkomt of indien gebreken worden geconstateerd die de hechtheid van het schip, de doelmatigheid of volledigheid van de uitrusting, vallende onder de verdragsbepalingen, in belangrijke mate beïnvloeden, licht de kapitein of de eigenaar van het schip het Hoofd van de Scheepvaartinspectie zo spoedig mogelijk in. Indien het schip zich in een haven buiten Sint Maarten bevindt, licht de kapitein of eigenaar van het schip tevens onmiddellijk de ter plaatse bevoegde autoriteiten in.

Artikel 9

  • 1. Na een onderzoek als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen a en b, wordt aan elk schip dat schadelijke vloeistoffen in bulk vervoert en dat reizen maakt naar havens buiten Sint Maarten een Internationaal Certificaat ter Voorkoming van Verontreiniging voor het Vervoer van Schadelijke Stoffen in Bulk in tweevoud afgegeven.

  • 2. Het certificaat wordt afgegeven tegen betaling van de kosten verbonden aan het onderzoek ter verkrijging van het certificaat alsmede de afgifte daarvan, berekend volgens een bij ministeriële regeling vast te stellen tarief.

Artikel 10

  • 1.a.

    Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan een daartoe bevoegde regering verzoeken de onderzoeken, bedoeld in artikel 7, uit te voeren en het certificaat, bedoeld in artikel 8, af te geven.

  • b.

    Op verzoek van de daartoe bevoegde buitenlandse regering kan een buitenlands schip aan de in artikel 7 genoemde onderzoeken worden onderworpen namens het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, en ten behoeve van dat schip een certificaat als bedoeld in artikel 8, worden afgegeven.

  • 2.

    In het geval genoemd in het eerste lid, onderdeel b, wordt een afschrift van het certificaat en een afschrift van het rapport van onderzoek zo spoedig mogelijk toegezonden aan de regering die het verzoek heeft gedaan.

  • 3.

    Een krachtens het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b, afgegeven certificaat bevat een verklaring, inhoudende dat het is afgegeven op verzoek van de betrokken regering.

  • 4.

    Er wordt geen certificaat als bedoeld in artikel 8 afgegeven aan een schip dat gerechtigd is de vlag te voeren van een staat, die geen partij is bij het verdrag.

Artikel 11

  • 1. Een certificaat als bedoeld in artikel 9 is ingericht overeenkomstig een door de minister vastgesteld model.

  • 2. Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan nadere voorschriften geven betreffende de aanvraag tot het afgeven van een certificaat en de daarbij over te leggen bescheiden.

Artikel 12

  • 1. Het certificaat,bedoeld in artikel 8, wordt door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie afgegeven voor een vastgestelde geldigheidsduur, die niet langer is dan 5 jaar na de datum van afgifte.

  • 2. Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan, met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid, regels geven met betrekking tot de verlenging van de geldigheidsduur van het certificaat.

  • 3. De eigenaar zendt beide exemplaren van vervallen of ingetrokken certificaten zo spoedig mogelijk aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.

  • 4. Voor een ingezonden certificaat wordt desverlangd een bewijs van ontvangst afgegeven.

Artikel 13

[regelt de inwerkingtreding]

Artikel 14

Dit landsbesluit kan worden aangehaald als "Landsbesluit onderzoeken en certificaten van schepen".