Regeling vervallen per 11-05-2019

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van de artikelen 2, tweede lid, onderdeel a, 5, eerste en tweede lid, 7, tweede tot en met vijfde lid, 10, eerste en tweede lid, 37, tweede lid, onderdeel a, 50, vierde lid, 66, eerste lid, onderdelen a en b, en 68 van de Luchtvaartlandsverordening

Geldend van 10-10-2010 t/m 10-05-2019

Intitulé

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van de artikelen 2, tweede lid, onderdeel a, 5, eerste en tweede lid, 7, tweede tot en met vijfde lid, 10, eerste en tweede lid, 37, tweede lid, onderdeel a, 50, vierde lid, 66, eerste lid, onderdelen a en b, en 68 van de Luchtvaartlandsverordening

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1.

    In dit landsbesluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    AFIS (Aerodrome flight information service): vluchtinformatieverstrekking en alarmering aan het luchtvaartterreinverkeer;

  • b.

    AFISO (Aerodrome flight information service officer): degene die belast is met vluchtinformatieverstrekking en alarmering aan het luchtvaartterreinverkeer;

  • c.

    AIS (Aeronautical Information Services): vluchtvoorlichtingsdienst die is belast met het geven van luchtvaartinlichtingen, die nodig zijn voor een veilig, ordelijk en vlot verloop van het luchtverkeer vòòr de vlucht en het in ontvangst nemen daarvan na de vlucht;

  • d.

    ATC: Air Traffic Control;

  • e.

    ATS: Air Traffic Services;

  • f.

    baan: een al dan niet verhard gedeelte van het landingsterrein uitsluitend bestemd voor het opstijgen of landen van luchtvaartuigen;

  • g.

    beheerder van het nationaliteitsregister: de door de directeur aangewezen ambtenaar belast met de in dit landsbesluit aangegeven handelingen met betrekking tot het nationaliteitsregister;

  • h.

    blindvliegen: het besturen van een vliegtuig uitsluitend met behulp van instrumenten, zonder visuele oriëntatie buiten het vliegtuig;

  • i.

    bij nacht: op enig tussen zonsondergang en zonsopgang gelegen tijdstip;

  • j.

    clearway: een aangegeven hindernisvrij rechthoekig gedeelte boven grond of water in het verlengde van de baan, zodat het mogelijk is dat een vliegtuig in het beginstadium van de stijgvlucht tot een voorgeschreven hoogte komt;

  • k.

    commerciële vlucht: een vlucht met een winstgevend doel of een vlucht welke door of in opdracht van een bedrijf met een commerciële doelstelling wordt uitgevoerd;

  • l.

    directie: de Dienst Lucht- en Scheepvaart;

  • m.

    directeur: het Hoofd van de Dienst Lucht- en Scheepvaart;

  • n.

    drempel: het begin van het voor het landen bestemde gedeelte van een verharde baan;

  • o.

    eerste bestuurder: een lid van het stuurhutpersoneel, dat de leiding heeft bij de besturing van het luchtvaartuig;

  • p.

    geregeld luchtvervoer: een reeks van verkeersvluchten, waaraan het publiek kan deelnemen en welke worden uitgevoerd ten behoeve van het verkeer tussen twee of meer plaatsen, hetzij in overeenstemming met een gepubliceerde dienstregeling, hetzij met een zodanige regelmaat of frequentie, dat zij een duidelijk herkenbare systematische reeks vormen;

  • q.

    F.A.A.: Federal Aviation Administration, zijnde de luchtvaartautoriteit van de Verenigde Staten van Amerika;

  • r.

    F.A.R.: Federal Aviation Regulations, zijnde de luchtwaardigheidsvoorschriften van de Verenigde Staten van Amerika, zoals opgenomen in de “Code of Federal Regulations, Title 14”;

  • s.

    J.A.R.: Joint Aviation Requirements, zijnde de Europese luchtvaartvoorschriften;

  • t.

    hefschroefvliegtuig: een draagschroefvliegtuig met tijdens de vlucht mechanisch aangedreven vlakken;

  • u.

    houder: degene die recht van gebruik heeft van een luchtvaartuig, anders dan ingevolge een hem in dienstverband verstrekte opdracht;

  • v.

    IFR-vlucht: een vlucht, ten aanzien waarvan tevens de instrument-vliegvoorschriften van toepassing zijn;

  • w.

    instrumentenbaan: een baan, welke is uitgerust met elektronische hulpmiddelen ten dienste van het opstijgen of landen van luchtvaartuigen;

  • x.

    instrumentweersomstandigheden: weersomstandigheden, die uitgedrukt in termen van zicht, afstand tot wolken en wolkenbasis, minder zijn dan de voorgeschreven minimumwaarden voor zichtweersomstandigheden;

  • y.

    kunstvlucht: een vlucht, waarbij met opzet bewegingen worden uitgevoerd, welke een plotselinge verandering in de stand, een abnormale stand of een abnormale verandering in de snelheid van het luchtvaartuig meebrengen;

  • z.

    lid van het boordpersoneel: een lid van het stuurhutpersoneel en ieder ander, die aan boord van een luchtvaartuig ten behoeve van de inzittenden of de lading werkzaamheden heeft te verrichten;

  • aa.

    navigatieplan: het plan voor een veilige uitvoering van de vlucht dat ontleend is aan de overwegingen van vliegprestaties, operationele beperkingen en de verwachte omstandigheden, betrekking hebbende op de te vliegen route en de aan te vliegen luchthavens;

  • bb.

    oefenvlucht: een solovlucht voor het verkrijgen dan wel behouden van vliegvaardigheid;

  • cc.

    ondernemer: de onderneming die gecertificeerd is voor het onderhouden van verkeersvluchten en die in het bezit is van een vergunning tot vluchtuitvoering of de gebruiker van een luchtvaartuig gecertificeerd voor het onderhouden van rondvluchten;

  • dd.

    operationele zeggenschap: het leiden en toezicht uitoefenen over het aanvangen, vervolgen, uitwijken of beëindigen van een vlucht in het belang van de veiligheid van het luchtvaartuig en de regelmaat en doelmatigheid van de vlucht;

  • ee.

    overlandvlucht: een vlucht waarbij een vliegtuig zich in rechte lijn gemeten verder dan 25 NM of 45 km van de grens van het luchtvaartterrein, waarvan werd opgestegen, verwijdert;

  • ff.

    platform: een gedeelte van het luchtvaartterrein dat bestemd is voor het opstellen van luchtvaartuigen, met het doel passagiers te laten in- of uitstappen, post te laden of te lossen, brandstof in te nemen, te parkeren of eenvoudige onderhoudswerkzaamheden te verrichten;

  • gg.

    rondvlucht: een verkeersvlucht, welke aanvangt en eindigt op hetzelfde terrein en welke een tijdsduur heeft van ten hoogste 60 minuten;

  • hh.

    rijbaan: een al dan niet verhard gedeelte van het landingsterrein, bestemd voor het zich op de grond voortbewegen van luchtvaartuigen;

  • ii.

    serie-luchtvaartuig: een luchtvaartuig van een type, waarvan de luchtwaardigheid hier te lande reeds eerder werd onderzocht of dat van dat type slechts zodanig afwijkt, dat naar het oordeel van de directeur niet van een nieuw ontwerp of van een op de hoofdpunten gewijzigd ontwerp sprake is;

  • jj.

    stopway: een aangegeven rechthoekig gedeelte op de grond aan het einde van de baan, dat een zodanig draagvermogen heeft, dat het mogelijk is dat een vliegtuig kan stoppen in het geval dat vliegtuig afziet van de start;

  • kk.

    strook: een gedeelte van het landingsterrein waarin een baan is gelegen;

  • ll.

    tweede bestuurder: een lid van het stuurhutpersoneel, dat een luchtvaartuig bestuurt, anders dan als eerste bestuurder of als leerling;

  • mm.

    TMA (terminal control area): een algemeen luchtverkeersleidingsgebied vastgesteld waar de ATS-routes samenkomen in de omgeving van een of meer belangrijke luchtvaartterreinen;

  • nn.

    type-luchtvaartuig: een luchtvaartuig van een type, waarvan de luchtwaardigheid hier te lande nog niet eerder werd onderzocht;

  • oo.

    Verdrag: het Verdrag inzake de internationale burgerlijke luchtvaart (Chicago, 7 december 1944; P.B. 1947, no. 133) en de bijbehorende bijlagen en aanhangsels;

  • pp.

    VFR vlucht: een vlucht, ten aanzien waarvan tevens de zichtvliegvoorschriften van toepassing zijn;

  • qq.

    vleugelvliegtuig: een vliegtuig dat dynamisch in de lucht kan worden gehouden, voornamelijk ten gevolge van reactiekrachten op vlakken die bij eenzelfde vliegtoestand niet van stand hoeven te veranderen;

  • rr.

    vlieghandboek (flight manual): handboek, verbonden aan het bewijs van luchtwaardigheid, dat de begrenzing bevat, waarbinnen het luchtvaartuig geacht wordt luchtwaardig te zijn, alsmede aanwijzingen en inlichtingen geeft aan de leden van het stuurhutpersoneel, met het oog op een veilige vluchtuitvoering;

  • ss.

    vluchthandboek (company operation manual): handleiding voor de vluchtuitvoering van verkeersvluchten opgesteld door de ondernemer.

  • 2.

    Voor het bij dit landsbesluit bepaalde zijn eveneens van toepassing de begripsbepalingen voor luchtverkeersdienstverlening, luchtverkeersdienst, algemene luchtverkeersleiding, naderingsluchtverkeersleiding, plaatselijke luchtverkeersleiding, luchtverkeersleiding, luchtverkeersleidingsdienst, luchtvaartterreinverkeer, gecontroleerd luchtvaartterrein, zichtweersomstandigheden, vlucht, vliegtijd, zonsondergang en zonsopgang als omschreven in artikel 1 van het Landsbesluit luchtverkeer.

Artikel 2

De bepalingen van dit landsbesluit gelden niet ten aanzien van militaire luchtvaartuigen, de leden van het boordpersoneel, passagiers en lading van deze luchtvaartuigen alsmede ten aanzien van militaire luchtvaartterreinen.

Artikel 2A

Door de minister worden regels gesteld betreffende meeteenheden met betrekking tot lucht- en grondoperaties waaromtrent bij of krachtens de Luchtvaartlandsverordening voorschriften zijn gesteld.

HOOFDSTUK 2. Inschrijving van luchtvaartuigen

Artikel 3

  • 1. In het Sint Maartense nationaliteitsregister worden door de beheerder ingeschreven luchtvaartuigen die in Sint Maarten zijn vervaardigd dan wel luchtvaartuigen, ten aanzien waarvan de bij de invoer vereiste douaneformaliteiten zijn vervuld, mits die luchtvaartuigen het eigendom zijn van:

    • a.

      een Nederlander, tevens ingezetene van Sint Maarten;

    • b.

      een rechtspersoon, opgericht naar Sint Maartens recht, waarvan de hoofdzetel is gevestigd in Sint Maarten.

  • 2. Indien een natuurlijk persoon of een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid houder is van een luchtvaartuig krachtens enige huurovereenkomst of fiduciaire eigendomsoverdracht met een eigenaar, zijnde buitenlander of rechtspersoon naar buitenlands recht, kan de beheerder van het nationaliteitsregister de inschrijving van een zodanig luchtvaartuig ten name van de eigenaar slechts toelaten na voorafgegane toestemming door de minister. In een zodanig geval worden de ingevolge dit hoofdstuk op een eigenaar van een luchtvaartuig rustende verplichtingen nagekomen door de in het nationaliteitsregister vermelde houder van het luchtvaartuig.

Artikel 4

Indien een in het nationaliteitsregister ingeschreven luchtvaartuig in eigendom is overgegaan, wordt het luchtvaartuig overgeschreven op naam van de nieuwe eigenaar, mits deze tot inschrijving is toegelaten.

Artikel 5

  • 1. De aanvraag tot inschrijving of overschrijving van een luchtvaartuig in het nationaliteitsregister geschiedt door indiening bij de beheerder van een behoorlijk ingevuld en ondertekend formulier, waarvan exemplaren kosteloos bij de directie verkrijgbaar zijn.

  • 2. Door de minister worden regels gesteld met betrekking tot de bij de aanvraag in te dienen gegevens.

Artikel 6

  • 1. In het nationaliteitsregister wordt aantekening gehouden van de naam, de geboortedatum, de geboorteplaats en de woonplaats van de eigenaar dan wel de plaats van vestiging in geval de eigenaar rechtspersoon is, alsmede van de naam en de woonplaats van de fabrikant van het luchtvaartuig, benevens van de soort, de type-aanduiding, het fabrieksnummer en het inschrijvingskenmerk alsmede van de datum van inschrijving, onderscheidenlijk van overschrijving van het luchtvaartuig.

  • 2. Indien een inschrijving geschiedt door een houder als bedoeld in artikel 3, tweede lid, is het gestelde in het eerste lid van toepassing.

  • 3. Indien een inschrijving ten name van een buitenlandse eigenaar als bedoeld in artikel 3, tweede lid, is toegelaten, wordt tevens aantekening gehouden van de naam, land van vestiging en nationaliteit van de eigenaar, benevens de tijd, voor welke de overeenkomst tussen de eigenaar en de houder is aangegaan.

Artikel 7

  • 1. Het verzoek om inschrijving of overschrijving kan door de beheerder worden afgewezen, indien is gebleken, dat zij die de aanvraag tot inschrijving of overschrijving hebben ingediend of hebben doen indienen, handelen als tussenpersoon voor personen of rechtspersonen, die niet tot inschrijving kunnen worden toegelaten.

  • 2. Sint Maarten is jegens belanghebbenden aansprakelijk voor de schade die zij lijden doordat in strijd met de wet een inschrijving is geweigerd of geschied.

  • 3. Sint Maarten is eveneens aansprakelijk voor alle verdere vergissingen, verzuimen, vertragingen of andere onregelmatigheden van zijn ambtenaren, gepleegd bij het houden van de registers.

Artikel 8

  • 1. Van de inschrijving wordt de aanvrager een bewijs afgegeven conform het door de minister vast te stellen model.

  • 2. In geval van overschrijving wordt een nieuw bewijs uitgereikt, waardoor het bewijs van inschrijving ten name van de vorige eigenaar zijn geldigheid verliest; de aanvrager doet dit laatste bewijs uiterlijk twee weken na ontvangst van het nieuwe bewijs aan de directeur toekomen.

  • 3. Behoudens doorhaling van de inschrijving in het nationaliteitsregister en behoudens het bepaalde in artikel 10 is:

    • a.

      een bewijs van inschrijving als bedoeld in artikel 3 eerste lid, geldig gedurende drie jaar;

    • b.

      een bewijs van inschrijving als bedoeld in artikel 3, tweede lid, geldig gedurende de op het bewijs aangegeven tijd.

  • 4. Het bewijs, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, kan telkens voor drie jaar worden verlengd. Van elke verlenging wordt een schriftelijke verklaring uitgereikt aan de aanvrager.

Artikel 9

  • 1. De inschrijving wordt door de beheerder doorgehaald:

    • a.

      op schriftelijk verzoek van degene, op wiens naam het luchtvaartuig is ingeschreven;

    • b.

      indien het luchtvaartuig teloor gaat of voorgoed buiten gebruik wordt gesteld;

    • c.

      indien het luchtvaartuig in Nederland dan wel in het buitenland door het bevoegde gezag is ingeschreven in een nationaliteitsregister en, voor zover het een inschrijving in het buitenland betreft, het luchtvaartuig door die inschrijving de nationaliteit van het betrokken land verkrijgt;

    • d.

      indien overgang van eigendom heeft plaats gehad, terwijl niet binnen een maand aan alle vereisten ter verkrijging van de overschrijving is voldaan;

    • e.

      indien degene, te wiens name het luchtvaartuig is ingeschreven, niet meer voldoet aan de eisen voor het verkrijgen van een inschrijving;

    • f.

      na beëindiging van de tussen de eigenaar en de houder gesloten overeenkomst, in verband waarmede een inschrijving als bedoeld in artikel 3, tweede lid, is toegelaten;

    • g.

      indien één jaar is verstreken na het einde van de op het bewijs van luchtwaardigheid of bewijs van gelijkstelling, bedoeld in artikel 91, vermelde geldigheidsduur;

    • h.

      indien blijkt, dat met betrekking tot de inschrijving opgaven zijn gedaan, welke van de waarheid afwijken;

    • i.

      indien zich ten aanzien van de eigenaar van het luchtvaartuig gevallen hebben voorgedaan als bedoeld in artikel 7.

  • 2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, c, d, e, f en g, vindt doorhaling slechts plaats, indien blijkt, dat het luchtvaartuig niet is te boek gesteld als bedoeld in Hoofdstuk V, Titel 15, Afdeling 1 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek of dat, zo het is te boek gesteld, houders van ingeschreven rechten en de beslagleggers zijn voldaan of hun toestemming tot de doorhaling verlenen.

  • 3. Van een doorhaling wordt onder opgaaf van redenen bij aangetekende brief kennis gegeven aan degene, te wiens name het luchtvaartuig was ingeschreven.

  • 4. Degene, te wiens name het luchtvaartuig vóór de doorhaling van de inschrijving het laatst was ingeschreven, is verplicht het bewijs van inschrijving als bedoeld in artikel 8, eerste lid, uiterlijk twee weken na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde kennisgeving aan de directeur te doen toekomen.

Artikel 10

  • 1. Een bewijs van inschrijving kan door de minister worden vernieuwd, indien het is verloren gegaan of indien het onleesbaar, beschadigd of anderszins onbruikbaar is geworden. Bij vernieuwing van het bewijs wordt aan degene, te wiens name het luchtvaartuig is ingeschreven, op zijn kosten een duplicaatbewijs afgegeven, waarop de nietigheid van het oorspronkelijke bewijs is vermeld.

  • 2. Indien een bewijs van inschrijving wegens verlies is vernieuwd en het bewijs wordt teruggevonden, is de eigenaar of houder van het luchtvaartuig verplicht het teruggevonden bewijs zo spoedig mogelijk aan de directeur te doen toekomen.

  • 3. Indien een bewijs van inschrijving anders dan wegens verlies is vernieuwd, is de eigenaar of houder van het luchtvaartuig verplicht het oorspronkelijke bewijs uiterlijk de twee weken na de datum van ontvangst van het vernieuwde bewijs aan de directeur te doen toekomen.

Artikel 11

Degene, op wiens naam een luchtvaartuig in het nationaliteitsregister is ingeschreven, licht de directeur in, indien:

  • a.

    het luchtvaartuig teloor is gegaan of voorgoed buiten gebruik is gesteld;

  • b.

    het luchtvaartuig in de eigendom van een ander is overgegaan, onder opgave van diens naam, woonplaats en nationaliteit;

  • c.

    het luchtvaartuig in het buitenland op zijn verzoek of met zijn medewerking door het bevoegde gezag is ingeschreven in een nationaliteitsregister;

  • d.

    het bewijs van inschrijving is verloren gegaan;

  • e.

    een inschrijving als bedoeld in artikel 3, tweede lid, heeft plaatsgevonden en de tussen de eigenaar en de huurder gesloten overeenkomst eerder wordt beëindigd dan bij de inschrijving was voorzien of de tussen de eigenaar en de huurder voor onbepaalde tijd gesloten overeenkomst is beëindigd;

  • f.

    hij niet meer voldoet aan de eisen voor het verkrijgen van een inschrijving.

HOOFDSTUK 3. Luchtvaartpersoneel

§ 1 Bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen

Artikel 12

  • 1. Ten behoeve van het bedienen van Sint Maartense luchtvaartuigen bestaan voor leden van het stuurhutpersoneel bewijzen van bevoegdheid als:

    • a.

      bestuurder van luchtvaartuigen, verder aan te duiden als vliegbewijzen;

    • b.

      boordwerktuigkundige.

  • 2. Vliegbewijzen worden onderscheiden in bewijzen van bevoegdheid als:

    • a.

      leerlingvlieger, verder aan te duiden als oefenbewijs;

    • b.

      privé-vlieger tweede klasse, verder aan te duiden als beperkt vliegbewijs A;

    • c.

      privé-vlieger eerste klasse, verder aan te duiden als vliegbewijs A;

    • d.

      beroepsvlieger, verder aan te duiden als vliegbewijs B3;

    • e.

      verkeersvlieger, verder aan te duiden als vliegbewijs B1.

  • 3. Ten behoeve van het bedienen van andere dan de in het eerste lid bedoelde luchtvaartuigen worden de bewijzen van bevoegdheid aangevraagd; de minister beoordeelt in elk geval afzonderlijk of en in hoeverre een dergelijk bewijs zal worden afgegeven.

  • 4. Door de minister kan ten aanzien van de categorieën van vliegtuigen, genoemd in artikel 20, vijfde lid, een nadere omschrijving van de af te geven bewijzen van bevoegdheid worden vastgesteld.

  • 5. Ten behoeve van het in luchtwaardige toestand houden van luchtvaartuigen bestaat voor het grondpersoneel het bewijs van bevoegdheid als grondwerktuigkundige.

  • 6. Ten aanzien van de luchtverkeersdienstverlening bestaan er bewijzen van bevoegdheid als luchtverkeersleider en als AFISO.

Artikel 13

  • 1.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder beroepsmatig uitvoeren van een vlucht verstaan het uitvoeren van een vlucht, waarbij de bestuurder als zodanig optreedt op grond van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten.

  • 2.

    Een oefenbewijs geeft de bevoegdheid tot het anders dan beroepsmatig uitvoeren van een vlucht als bestuurder van een vliegtuig:

    • a.

      uitsluitend in opdracht van een instructeur;

    • b.

      boven Sint Maarten;

    • c.

      tijdens VFR-vluchten; en

    • d.

      indien de houder zich tijdens de vlucht als enig inzittende in het vliegtuig bevindt.

  • 3.

    Een beperkt vliegbewijs A geeft de bevoegdheid tot het anders dan beroepsmatig uitvoeren van een vlucht als eerste en tweede bestuurder van een vliegtuig:

    • a.

      boven Sint Maarten;

    • b.

      tijdens V.F.R. vluchten;

    • c.

      ingeval van een overlandvlucht, uitsluitend in opdracht van een instructeur, welke per vlucht wordt gegeven;

    • d.

      tijdens een overlandvlucht, indien de houder zich als enig inzittende in het vliegtuig bevindt.

  • 4.

    Een vliegbewijs A geeft de bevoegdheid tijdens niet commerciële vluchten op te treden als:

    • a.

      eerste bestuurder tijdens V.F.R. vluchten;

    • b.

      eerste bestuurder tijdens I.F.R. vluchten, mits een bevoegdverklaring "Blindvliegen" in zijn bewijs is gesteld;

    • c.

      eerste bestuurder tijdens vluchten bij nacht, waarbij andere personen dan leden van het stuurhutpersoneel worden vervoerd, mits een bevoegdverklaring "Blindvliegen" in zijn bewijs is gesteld en hij in het tijdvak van:

      1°. zes maanden onmiddellijk voorafgaande aan de desbetreffende vlucht als eerste bestuurder van een vleugelvliegtuig ten minste vijf opstijgingen en vijf landingen bij nacht heeft uitgevoerd;

      2°. drie maanden onmiddellijk voorafgaande aan de betreffende vlucht als eerste bestuurder van een hefschroefvliegtuig ten minste vijf opstijgingen en vijf landingen bij nacht heeft uitgevoerd;

    • d.

      tweede bestuurder.

  • 5.

    Een vliegbewijs B3 geeft de bevoegdheden van het vliegbewijs A, alsmede de bevoegdheid tijdens commerciële vluchten op te treden als:

  • a.

    eerste bestuurder, met dien verstande, dat tijdens een verkeersvlucht het maximaal toegelaten totaalgewicht niet meer dan 5.700 kg mag bedragen;

  • b.

    eerste bestuurder tijdens vluchten bij nacht, mits een bevoegdverklaring "Blindvliegen" in zijn bewijs is gesteld en hij in het tijdvak van:

    1º. zes maanden onmiddellijk voorafgaande aan de betreffende vlucht als eerste bestuurder van een vleugelvliegtuig ten minste tien opstijgingen en tien landingen bij nacht heeft uitgevoerd;

    2º. zes maanden onmiddellijk voorafgaande aan de betreffende vlucht als eerste bestuurder van een hefschroefvliegtuig ten minste tien opstijgingen en tien landingen bij nacht heeft uitgevoerd op een luchtvaartterrein en, indien ook vluchten naar installaties of schepen op zee worden gemaakt, tenminste zes van deze opstijgingen en landingen op een installatie of schip op zee zijn uitgevoerd;

  • c.

    tweede bestuurder.

  • 6.

    Een vliegbewijs B1 voor de categorie vleugelvliegtuigen geeft de bevoegdheden van het vliegbewijs B3, zonder dat voor het uitvoeren van I.F.R-vluchten een bevoegdverklaring "Blindvliegen" in het bewijs moet worden gesteld.

  • 7.

    Een vliegbewijs B1 voor de categorie hefschroefvliegtuigen geeft de bevoegdheden van het vliegbewijs B3.

Artikel 14

Een bewijs van bevoegdheid als boordwerktuigkundige, voorzien van de in artikel 18, eerste lid, bedoelde bevoegdverklaring, geeft de bevoegdheid op te treden als werktuigkundige aan boord van een luchtvaartuig.

Artikel 15

  • 1. Een bewijs van bevoegdheid als grondwerktuigkundige, voorzien van de bevoegdverklaring, bedoeld in artikel 18, tweede lid, geeft de houder de bevoegdheid:

    • a.

      zonder toezicht onderhoud aan luchtvaartuigen te verrichten dat is voorgeschreven in artikel 94, derde lid, onderdeel a;

    • b.

      toezicht te houden op de werkzaamheden, bedoeld in onderdeel a;

    • c.

      het verslag en de onderhoudsverklaring, bedoeld in artikel 94, vierde en zesde lid, voor zover betrekking hebbende op werkzaamheden waartoe de houder bevoegd is, te ondertekenen.

  • 2. Door de minister worden regels gesteld ten aanzien van de bevoegdheden van de houder van een bewijs van bevoegdheid als grondwerktuigkundige.

Artikel 16

Een bewijs van bevoegdheid als luchtverkeersleider, voorzien van de bevoegdverklaring, bedoeld in artikel 18, derde lid, geeft de houder de bevoegdheid tot het uitoefenen van de luchtverkeersleiding, overeenkomstig de regels vereist voor de luchtverkeersleiding, zoals vastgesteld in het Landsbesluit luchtverkeer.

Artikel 17

  • 1. Een vliegbewijs is voorzien van:

    • a.

      een bevoegdverklaring voor een categorie, klasse en type van vliegtuigen;

    • b.

      bevoegdverklaring Radiotelefonie;

    • c.

      bevoegdverklaring Blindvliegen;

    • d.

      bevoegdverklaring Spuitvliegen;

    • e.

      bevoegdverklaring Sleepvliegen.

  • 2. De vliegbewijzen B3 en B1 kunnen bovendien zijn voorzien van één of meer van de bevoegdverklaring Vliegonderricht.

Artikel 18

  • 1. Een bewijs van bevoegdheid als boordwerktuigkundige:

    • a.

      is voorzien van een bevoegdverklaring voor een categorie en type van vliegtuigen; en

    • b.

      kan worden voorzien van een bevoegdverklaring Radiotelefonie.

  • 2. Een bewijs van bevoegdheid als grondwerktuigkundige wordt voorzien van een bevoegdverklaring voor door de minister vastgestelde categorie en type van vliegtuigen.

  • 3. Een bewijs van bevoegdheid als luchtverkeersleider kan worden voorzien van een of meer van de volgende bevoegdverklaringen:

    • a.

      algemene luchtverkeersleiding, die de bevoegdheid geeft om luchtverkeersleiding te geven bij een in de bevoegdverklaring aan te duiden algemene luchtverkeersleidingsdienst;

    • b.

      algemene radarluchtverkeersleiding, die de bevoegdheid geeft om radarluchtverkeersleiding te geven bij een in de bevoegdverklaring aan te duiden algemene luchtverkeersleidingsdienst;

    • c.

      naderingsluchtverkeersleiding, die de bevoegdheid geeft om luchtverkeersleiding te geven bij een in de bevoegdverklaring aan te duiden naderingsluchtverkeersleidingsdienst;

    • d.

      radarnaderingsluchtverkeersleiding, die de bevoegdheid geeft om radarluchtverkeersleiding te geven bij een in de bevoegdverklaring aan te duiden naderingsluchtverkeersleidingsdienst;

    • e.

      plaatselijke luchtverkeersleiding, die de bevoegdheid geeft om luchtverkeersleiding te geven bij een in de bevoegdverklaring aan te duiden plaatselijke luchtverkeersleidingsdienst;

    • f.

      ATC-instructeur, die de bevoegdheid geeft om instructie te geven in een operationele omgeving aan luchtverkeersleiders in opleiding.

  • 4. Een bewijs van bevoegdheid als AFISO is, al dan niet onder beperkingen naar gebied of tijd, voorzien van de bevoegdverklaring AFIS, die de bevoegdheid geeft om AFIS te verstrekken.

  • 5. Een bewijs van bevoegdheid als bedoeld in het derde lid kan onder beperkingen naar gebied of tijd worden verleend.

Artikel 19

Uitsluitend de houder van een bewijs van bevoegdheid als bedoeld in artikel 12, eerste en tweede lid, waarin een bevoegdverklaring Radiotelefonie is gesteld, is bevoegd op te treden als radiotelefonist aan boord van een luchtvaartuig en gebruik te maken van luchtvaartradiofrequenties, met dien verstande dat deze bevoegdheid slechts mag worden uitgeoefend onder verantwoordelijkheid van een gezagvoerder.

Artikel 20

  • 1.

    De houder van een vliegbewijs mag slechts dienst doen als eerste bestuurder aan boord van een vliegtuig, indien in zijn vliegbewijs een bevoegdverklaring is opgenomen voor de categorie en de klasse waartoe het betreffende vliegtuig behoort.

  • 2.

    Bevoegdverklaringen voor typen van vliegtuigen worden voorts verleend ten aanzien van:

    • a.

      de gezamenlijke groepen typen van vleugelvliegtuigen met een maximaal toegelaten totaalgewicht van ten hoogste 2.000 kg voor elk type;

    • b.

      elk afzonderlijk type vleugelvliegtuig met een maximaal toegelaten totaalgewicht van meer dan 2.000 kg;

    • c.

      elk afzonderlijk type hefschroefvliegtuig, ongeacht het maximaal toegelaten totaalgewicht;

    • d.

      elk type vliegtuig van de categorie III ongeacht het maximaal toegelaten totaalgewicht.

  • 3.

    Gedurende verkeersvluchten en vluchten waarbij andere personen dan leden van het stuurhutpersoneel worden vervoerd, ten aanzien waarvan de luchtwaardigheidseisen de aanwezigheid van een tweede bestuurder aan boord van een vliegtuig vereisen, mag de houder van een vliegbewijs slechts dienst doen als tweede bestuurder indien in zijn vliegbewijs een bevoegdverklaring is opgenomen voor de categorie en de klasse waartoe het betreffende vliegtuig behoort.

  • 4.

    De houder van een bewijs van bevoegdheid als boordwerktuigkundige is bevoegd op te treden als werktuigkundige aan boord van een vliegtuig van de categorie en van het type, waarvoor in zijn bewijs een bevoegdverklaring is opgenomen.

  • 5.

    De categorieën van vliegtuigen, bedoeld in het eerste en vierde lid, zijn:

    Categorie I: vleugelvliegtuigen;

    Categorie II: hefschroefvliegtuigen;

    Categorie III: vliegtuigen, die door de minister als ongebruikelijk worden beschouwd.

  • 6.

    De volgende klassen van vliegtuigen betreffen:

    • a.

      waar het betreft categorie I:

      klasse I: éénmotorige landvliegtuigen; (SEL)

      klasse II: meermotorige landvliegtuigen; (MEL)

      klasse III: éénmotorige watervliegtuigen; (SEW)

      klasse IV: meermotorige watervliegtuigen; (MEW)

    • b.

      waar het betreft categorie II:

      klasse I: éénmotorige hefschroefvliegtuigen;

      klasse II: meermotorige hefschroefvliegtuigen.

Artikel 21

  • 1. De houder van een vliegbewijs mag tijdens IFR-vluchten de aan zijn vliegbewijs te ontlenen bevoegdheden als eerste bestuurder slechts uitoefenen, mits:

    • a.

      een bevoegdverklaring Blindvliegen in zijn bewijs is opgenomen, dan wel zijn bewijs deze bevoegdheid omvat;

    • b.

      de houder in de zes maanden voorafgaande aan een IFR-vlucht ten minste zes instrument naderingen heeft uitgevoerd onder feitelijke of gesimuleerde intrumentweersomstandigheden dan wel deze naderingen heeft uitgevoerd op een vluchtnabootser.

  • 2. Tijdens verkeersvluchten is het vorenstaande ook van toepassing op de tweede bestuurder.

  • 3. Het vliegbewijs kan slechts worden voorzien van een bevoegdverklaring Blindvliegen, indien het reeds is voorzien van een bevoegdverklaring Radiotelefonie.

  • 4. Uitsluitend de houder van een vliegbewijs, waarin een bevoegdverklaring Spuitvliegen is opgenomen, is bevoegd op te treden als eerste bestuurder van een vliegtuig tijdens vluchten, waarbij stoffen ter bevordering of ter bescherming van het milieu of ter bescherming van de land-, tuin-, of bosbouw uit of van dat vliegtuig worden verwijderd.

  • 5. Uitsluitend de houder van een vliegbewijs, waarin een bevoegdverklaring "Sleepvliegen" is opgenomen, is bevoegd op te treden als eerste bestuurder van een vliegtuig, waarmee een of ander voorwerp wordt gesleept.

  • 6. Uitsluitend de houder van vliegbewijs B3 of B1, waarin een bevoegdverklaring Vliegonderricht is opgenomen, is bevoegd:

    • a.

      tot het geven van onderricht in het besturen van een vliegtuig ter verkrijging van een beperkt vliegbewijs A of een vliegbewijs A, behoudens dat hij voor het geven van onderricht in elementair blindvliegen in de lucht, zoals vereist voor het vliegbewijs A, in het bezit moet zijn of zijn geweest van een bevoegdverklaring Blindvliegen;

    • b.

      tot het geven van een opdracht als bedoeld in artikel 13, derde lid, onderdeel c;

    • c.

      tot het geven van onderricht in blindvliegen ter verkrijging van een bevoegdverklaring Blindvliegen indien in zijn bewijs tevens een bevoegdverklaring Blindvliegen is opgenomen dan wel zijn bewijs deze bevoegdheid omvat.

  • 7. Uitsluitend de houder van een bewijs van bevoegdheid als luchtverkeersleider, waarin de bevoegdverklaring ATC-instructeur is opgenomen, is bevoegd tot het geven van instructie in een operationele omgeving aan luchtverkeersleiders in opleiding.

Artikel 22

  • 1. De houder van een vliegbewijs, die de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, is niet bevoegd op te treden als bestuurder van een vliegtuig tijdens verkeersvluchten.

  • 2. De directeur tekent dit op het vliegbewijs aan.

Artikel 23

  • 1. De houder van een vliegbewijs of van een bewijs van bevoegdheid als boordwerktuigkundige houdt in een logboek waarvan het model door de minister is goedgekeurd, met een niet gemakkelijk uitwisbaar schrijfmiddel aantekening van de vliegtijd, gedurende welke hij een luchtvaartuig heeft bediend, alsmede van de functies waarin en van de omstandigheden waaronder dit is geschied.

  • 2. De instructeur van de houder van een oefenbewijs controleert op de dagen waarop door die houder vluchten zijn uitgevoerd, de door hem gemaakte aantekeningen in het logboek en parafeert deze indien hij deze in orde bevindt, onder vermelding van het nummer van zijn vliegbewijs.

  • 3. De houder van een vliegbewijs B3 of B1 of van een bewijs van bevoegdheid als boordwerktuigkundige heeft, indien hij op grond van de eisen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid verplicht is corrigerende glazen te gebruiken, bij de uitoefening van zijn functie steeds een tweede stel corrigerende glazen bij zich.

  • 4. De houder van een bewijs van bevoegdheid geeft in geval van verlies van zijn bewijs onverwijld kennis daarvan aan de directeur.

  • 5. Elke luchtverkeersdienst houdt, met inachtneming van de ICAO Air Traffic Services Planning Manual (DOC 9426-AN/924) een ATS data log bij, waarin aantekeningen worden gehouden van:

    • a.

      de dagelijkse kwaliteit- en veiligheidsaspecten ten aanzien van de operationele vereisten en technische prestatie voor een veilige en efficiënte luchtverkeersdienstverlening;

    • b.

      gegevens die de naspeurbaarheid van luchtvaartincidenten of luchtvaartongevallen kunnen beïnvloeden;

    • c.

      alle gevallen waarin van verkeersleidingsprocedures afgeweken wordt;

    • d.

      alle gevallen waarin technische systemen onjuist of niet functioneren als gevolg van gebreken of defecten aan de afdelingen die verantwoordelijk zijn voor het ontwerp, de ontwikkeling of het juist functioneren hiervan.

  • 6. De aantekeningen, bedoeld in het vijfde lid, worden voor een periode van tenminste zes maanden bewaard.

  • 7. Het ATS data log is op aanvraag van de minister beschikbaar.

Artikel 24

  • 1. Het is de houder van een vliegbewijs of van een bewijs van bevoegdheid als boordwerktuigkundige verboden:

    • a.

      in het logboek onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen te maken, te doen maken of toe te laten dat zij daarin worden gemaakt;

    • b.

      in het logboek een wijziging aan te brengen, te doen aanbrengen of toe te laten dat wijziging wordt aangebracht in eerder in het logboek gestelde gegevens of aantekeningen, deze onleesbaar te maken, te doen maken of toe te laten dat zij onleesbaar worden gemaakt;

    • c.

      het logboek geheel of ten dele te vernietigen of te doen vernietigen, verborgen te houden of te doen verborgen houden dan wel toe te laten dat het logboek vernietigd wordt of verborgen wordt gehouden.

  • 2. Het is elke luchtverkeersdienst verboden:

    • a.

      in het ATS data log onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen te maken, te doen maken of toe te laten dat zij daarin worden gemaakt;

    • b.

      in het ATS data log een wijziging aan te brengen, te doen aanbrengen of toe te laten dat wijziging wordt aangebracht in eerder in het data log gestelde gegevens of aantekeningen, deze onleesbaar te maken, te doen maken of toe te laten dat zij onleesbaar worden gemaakt;

    • c.

      het ATS data log geheel of ten dele te vernietigen of te doen vernietigen, verborgen te houden of te doen verborgen houden dan wel toe te laten dat het data log vernietigd wordt of verborgen wordt gehouden.

§ 2 Afgifte van en handelingen met bewijzen van bevoegdheid

Artikel 25

  • 1.

    De afgifte, verlenging van de geldigheidstermijn, vernieuwing, schorsing en intrekking van bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen geschiedt door de minister.

  • 2.

    Een bewijs van bevoegdheid en de daarin op te nemen bevoegdverklaring wordt afgegeven aan ieder die daartoe een aanvraag heeft ingediend, indien hij voor het desbetreffende bewijs van bevoegdheid of de desbetreffende bevoegdverklaring:

    • a.

      de op grond van artikel 26 van toepassing zijnde leeftijd heeft bereikt;de medische keuring, bedoeld in artikel 37, met goed gevolg heeft ondergaan;

    • b.

      met goed gevolg de vereiste examens heeft afgelegd;

    • c.

      voldoet aan de eisen inzake kennis, bedrevenheid en ervaring, bedoeld in artikel 26.

  • 3.

    De onmiddellijk aan de afgifte van het bewijs van bevoegdheid of de bevoegdverklaring voorafgaande termijn, binnen welke de examens, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, worden afgelegd, wordt door de minister vastgesteld.

  • 4.

    Het model van een bewijs van bevoegdheid wordt door de minister vastgesteld.

Artikel 26

  • 1. De leeftijd, welke moet zijn bereikt om voor het verkrijgen van een bewijs van bevoegdheid in aanmerking te komen, bedraagt voor het bewijs van bevoegdheid als:

    • a.

      oefenbewijs: 16 jaar;

    • b.

      beperkt vliegbewijs A en vliegbewijs A: 17 jaar;

    • c.

      vliegbewijs B3: 18 jaar;

    • d.

      vliegbewijs B1: 21 jaar;

    • e.

      bewijs van bevoegdheid als boordwerktuigkundige: 21 jaar;

    • f.

      bewijs van bevoegdheid als grondwerktuigkundige: 18 jaar;

    • g.

      AFISO: 18 jaar;

    • h.

      luchtverkeersleider: 21 jaar.

  • 2. De leeftijd, welke moet zijn bereikt om voor het verkrijgen van een bevoegdverklaring in aanmerking te komen bedraagt voor de

    • a.

      bevoegdverklaring “Vliegonderricht”: 21 jaar;

    • b.

      bevoegdverklaring “Radiotelefonie”: 16 jaar.

  • 3. De eisen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor de bewijzen van bevoegdheid en de daarin opgenomen bevoegdverklaringen, worden door de minister vastgesteld.

  • 4. De eisen inzake de vereiste kennis, bedrevenheid en ervaring voor de bewijzen van bevoegdheid en de daarin opgenomen bevoegdverklaringen, worden door de minister vastgesteld.

Artikel 27

Door de minister wordt vastgesteld onder welke omstandigheden en in welke gevallen geheel of gedeeltelijk vrijstelling kan worden verleend van het ondergaan van een keuring, het afleggen van een examen en het voldoen aan de eisen van ervaring.

Artikel 28

  • 1.

    De geldigheidstermijn van een bewijs van bevoegdheid is ten hoogste het volgende aantal maanden, met dien verstande, dat het desbetreffende bewijs van bevoegdheid zijn geldigheid behoudt tot en met de laatste dag van de laatste maand van geldigheid.

De termijn van geldigheid wordt gerekend vanaf de datum van de keuring voorzover een vliegmedische keuring is vereist.

Bewijs van bevoegdheid

Aantal maanden

Aantal maanden

Houder jonger dan 40 jaar

Houder 40 jaar of ouder

a.oefenbewijs

b.beperkt vliegbewijs A en vliegbewijs A

c.vliegbewijs B3 of B1

d.boordwerktuigkundige

e.grondwerktuigkundige

f.AFISO

g.luchtverkeersleider

6

24

12

12

24

12

6

6

12

6

12

24

12

6

  • 2.

    De geldigheidstermijn van een bevoegdverklaring is gelijk aan die van het bewijs van bevoegdheid, waarin deze is opgenomen.

  • 3.

    De geldigheidstermijn van een bewijs van bevoegdheid en van een bevoegdverklaring Blindvliegen wordt op het bewijs aangegeven.

Artikel 29

  • 1. De geldigheidstermijn van een bewijs van bevoegdheid en van een bevoegdverklaring kan worden verlengd voor ten hoogste het in artikel 28 aangegeven tijdvak.

  • 2. De verlenging geschiedt niet dan nadat de houder:

    • a.

      op een door de minister vastgestelde wijze aantoont dat hij zijn bekwaamheid heeft behouden;

    • b.

      opnieuw met goed gevolg een volledig of gedeeltelijk examen voor het desbetreffende bewijs en de daarin opgenomen bevoegdverklaringen aflegt.

  • 3. De verlenging van een vliegbewijs of een bewijs van bevoegdheid als boordwerktuigkundige en als luchtverkeersleider geschiedt slechts, nadat de houder opnieuw met goed gevolg een medische keuring heeft ondergaan. De verlenging kan beperkt blijven tot een of meer in het bewijs opgenomen bevoegdverklaringen.

  • 4. Indien de medische keuring wegens verblijf buiten Sint Maarten niet kan plaatshebben, kan de minister ontheffing verlenen van het eerste lid. In die gevallen zal de termijn van geldigheid worden verlengd:

    • a.

      éénmaal en wel met ten hoogste zes maanden indien de aanvrager dienst doet tijdens niet-commerciële vluchten;

    • b.

      twee achtereenvolgende malen en wel met telkens ten hoogste drie maanden, indien de aanvrager dienst doet tijdens commerciële vluchten;

    • c.

      éénmaal en wel met ten hoogste 24 maanden, indien de houder van een beperkt vliegbewijs A of van een vliegbewijs A, jonger is dan 40 jaar, dan wel 12 maanden, indien de aanvrager een houder is van een beperkt vliegbewijs A of van een vliegbewijs A en 40 jaar of ouder is.

  • 5. In de gevallen, bedoeld in het vierde lid, zal de verlenging slechts geschieden nadat de aanvrager met goed gevolg een keuring heeft ondergaan door een arts, die door het bevoegd gezag van de staat, waar de aanvrager zich bevindt, is aangewezen voor het verrichten van keuringen van luchtvaartpersoneel, dan wel indien een zodanige arts niet aanwezig is, door een persoon, die bevoegd is ter plaatse de geneeskunst uit te oefenen en de directeur een door degene die de keuring verricht heeft, ondertekend rapport betreffende bedoelde keuring heeft ontvangen.

  • 6. De verlenging van de termijn van geldigheid van een bewijs van bevoegdheid of een daarin gestelde bevoegdverklaring wordt tenminste veertien dagen voor het verstrijken van de op het bewijs vermelde termijn van geldigheid aangevraagd.

  • 7. Een bewijs van bevoegdheid of een bevoegdverklaring, waarvan de termijn van geldigheid is verstreken, kan weer geldig worden verklaard nadat is gebleken, dat de betrokkene voldoet aan de eisen voor de afgifte van het bewijs van bevoegdheid of de bevoegdverklaring.

  • 8. In het geval, bedoeld in het zevende lid, wordt aan de houder een aanvullingsblad gezonden, waaruit blijkt tot welke datum het bewijs en, indien van toepassing, de bevoegdverklaring "Blindvliegen" geldig is. Uit het aanvullingsblad blijken tevens de bevoegdheden en beperkingen, welke van toepassing zijn.

Artikel 30

  • 1. De geldigheid van het bewijs van bevoegdheid kan worden geschorst:

    • a.

      indien de houder tijdelijk medisch ongeschikt is voor de uitoefening van zijn bevoegdheden;

    • b.

      gedurende het onderzoek na een vliegongeval waarbij de houder betrokken was;

    • c.

      bij onbekwaamheid, wangedrag, roekeloosheid of verregaande achteloosheid van de houder;

    • d.

      bij twijfel aan de nodige geschiktheid van de houder;

    • e.

      indien de houder bij de medische keuring, het examen, de afgifte of de verlenging van de geldigheidstermijn van het bewijs een verklaring in strijd met de waarheid heeft afgelegd of onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt.

  • 2. Het bewijs van bevoegdheid als grondwerktuigkundige kan bovendien worden geschorst indien de houder van het bewijs gehandeld heeft in strijd met zijn bevoegdheden, dan wel in strijd met artikel 15, eerste lid, of de krachtens het tweede lid van dat artikel gestelde regels.

  • 3. In geval van schorsing op grond van het eerste lid kan de directeur bepalen dat de betrokkene:

    • a.

      opnieuw een gehele of gedeeltelijke medische keuring moet ondergaan;

    • b.

      zich opnieuw aan een geheel of gedeeltelijke examen onderwerpt.

  • 4. In geval van schorsing op grond van het tweede lid kan de directeur bepalen dat de betrokkene:

    • a.

      zich opnieuw aan een geheel of gedeeltelijk examen onderwerpt;

    • b.

      aanvullende ervaring opdoet.

  • 5. De schorsing kan beperkt blijven tot één of meer in het bewijs opgenomen bevoegdverklaringen.

  • 6. Van een schorsing wordt onder opgaaf van redenen schriftelijk kennis gegeven aan de houder van het bewijs.

  • 7. De houder zendt het in zijn bezit zijnde exemplaar van het geschorste bewijs uiterlijk op de achtste dag na de datum van verzending van de in het vorige lid bedoelde kennisgeving aan de directeur.

  • 8. Indien de schorsing beperkt is tot een of meer in het bewijs opgenomen bevoegdverklaringen worden door de directeur de geschorste bevoegdverklaringen in het bewijs doorgehaald en doet de directeur het bewijs aan de betrokkene toekomen.

  • 9. De schorsing wordt door de minister opgeheven indien:

    • a.

      met goed gevolg de keuring, bedoeld in artikel 25, is ondergaan;

    • b.

      met goed gevolg het examen, bedoeld in artikel 25, is afgelegd;

    • c.

      de betrokkene de vereiste aanvullende ervaring, bedoeld in het vierde lid, heeft verkregen.

  • 10. De schorsing is van rechtswege opgeheven indien het bewijs van bevoegdheid is ingetrokken.

  • 11. Na opheffing van een schorsing door de directeur doet deze het bewijs onverwijld aan de betrokkene toekomen en worden indien de ingevolge het tweede lid, bevoegdverklaringen zijn doorgehaald, die doorhalingen door de directeur ongedaan gemaakt.

Artikel 31

  • 1. Een bewijs van bevoegdheid wordt ingetrokken, indien de houder de geschiktheid voor het uitoefenen van de in het bewijs vermelde bevoegdheden blijkens de uitslag van een keuring dan wel van een examen niet of niet meer bezit.

  • 2. Een bewijs van bevoegdheid kan worden ingetrokken:

    • a.

      gedurende een onderzoek na een vliegongeval waarbij de houder betrokken was;

    • b.

      bij onbekwaamheid, roekeloosheid of verregaande achteloosheid van de houder;

    • c.

      indien de houder bij de medische keuring, het examen, de afgifte of de verlenging van de termijn van geldigheid van het bewijs een verklaring in strijd met de waarheid heeft afgelegd of onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt;

    • d.

      wanneer de houder gedurende een periode langer dan zes maanden geen gebruik heeft gemaakt van het bewijs;

    • e.

      op aanvraag van de houder;

    • f.

      wanneer het bewijs tenminste drie maanden is geschorst.

  • 3. Een bewijs van bevoegdheid als grondwerktuigkundige kan worden ingetrokken, indien de houder handelt in strijd met zijn bevoegdheden dan wel met het bepaalde krachtens artikel 15, tweede lid.

  • 4. De intrekking kan beperkt blijven tot een of meer op het bewijs gestelde bevoegdverklaringen. In dat geval wordt het bewijs waarin de ingetrokken bevoegdverklaringen zijn doorgehaald of weggelaten, aan de betrokkene teruggezonden.

  • 5. Van een intrekking wordt onder opgaaf van redenen schriftelijk kennis gegeven aan de houder van het bewijs.

  • 6. De houder is verplicht het in zijn bezit zijnde exemplaar van het ingetrokken bewijs uiterlijk op de achtste dag na ontvangst van de kennisgeving, bedoeld in het vijfde lid, aan de directeur te doen toekomen.

  • 7. Een bewijs van bevoegdheid wordt in de gevallen, genoemd in het tweede lid, onderdelen a en b, niet ingetrokken dan nadat de Commissie van toezicht op de luchtvaart, bedoeld in artikel 22 van het Besluit van de 28ste februari 1938, ter uitvoering van de artikelen 3, 6, 10, 12, 19 en 21 van het Curaçaosch Luchtvaartbesluit 1935, houdende vaststelling van algemene bepalingen voor de Burgerlijke Luchtvaart in de gelegenheid is gesteld ter zake advies uit te brengen.

Artikel 32

De houder van een bewijs van bevoegdheid die krachtens rechterlijke uitspraak de bevoegdheid een luchtvaartuig te bedienen is ontzegd, is verplicht binnen twee weken nadat de uitspraak hem ter kennis is gekomen of redelijkerwijze geacht kan worden ter kennis te zijn gekomen het in zijn bezit zijnde exemplaar van het bewijs aan de directeur te doen toekomen.

Artikel 33

  • 1. Een bewijs van bevoegdheid kan worden vernieuwd ten behoeve van de houder die daartoe een aanvraag heeft ingediend, indien het bewijs is verloren of onleesbaar, beschadigd of anderszins onbruikbaar is geworden.

  • 2. Indien een bewijs van bevoegdheid wegens verlies is vernieuwd en het verloren bewijs wordt teruggevonden, is de houder verplicht het teruggevonden bewijs zo spoedig mogelijk aan de directeur te doen toekomen.

  • 3. Indien een bewijs van bevoegdheid anders dan wegens verlies is vernieuwd, is de houder verplicht het oorspronkelijke bewijs binnen twee weken na ontvangst van het nieuwe bewijs aan de directeur te doen toekomen.

Artikel 34

De aanvraag voor afgifte, verlenging van de termijn van geldigheid, of vernieuwing van een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring, geschiedt door indiening bij de directie van een behoorlijk ingevuld en door de aanvrager ondertekend formulier, waarvan exemplaren kosteloos bij deze directie verkrijgbaar zijn.

Artikel 35

  • 1. De registers van de in Sint Maarten afgegeven bewijzen van bevoegdheid, die openbaar zijn, worden door de directeur bijgehouden.

  • 2. In deze registers wordt aantekening gehouden van de namen en adressen van de houders van de bewijzen van bevoegdheid als bedoeld in artikel 12.

§ 3 Het gelijkstellen van elders afgegeven bewijzen van bevoegdheid

Artikel 36

  • 1. Door de minister worden regels gesteld met betrekking tot de gelijkstelling van elders door het bevoegde gezag afgegeven geldige bewijzen van bevoegdheid. Deze bewijzen van bevoegdheid, worden afgegeven op grond van eisen, welke tenminste gelijk zijn aan die zoals omschreven in Bijlage 1 van het Verdrag.

  • 2. Van een gelijkstelling wordt aan de aanvrager een bewijs afgegeven. Het model van een bewijs van gelijkstelling wordt door de minister vastgesteld.

  • 3. Op het bewijs van gelijkstelling worden de bevoegdheden of bevoegdverklaringen aangegeven, welke het gelijkgestelde bewijs van bevoegdheid omvat.

  • 4. Een gelijkstelling kan worden geweigerd, indien het bevoegde gezag van de Staat waar het desbetreffende bewijs van bevoegdheid is afgegeven weigert Sint Maartense bewijzen van bevoegdheid gelijk te stellen of anderszins te erkennen.

§ 4 Het geneeskundig onderzoek

Artikel 37

  • 1. Een ieder, die daartoe een aanvraag indient, wordt onderworpen aan een onderzoek naar zijn lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor een bewijs van bevoegdheid en de daarin op te nemen bevoegdverklaringen, in dit landsbesluit aangeduid met keuring.

  • 2. Met het verrichten van de keuringen zijn belast de bij landsbesluit benoemde geneeskundigen, in dit landsbesluit verder aan te duiden als: de geneeskundige.

Artikel 38

Tegen de beslissing van de geneeskundige staat binnen dertig dagen na de dag, waarop de beslissing is gegeven, beroep open op een bij landsbesluit ingestelde commissie van geneeskundigen, de herkeuringscommissie.

Artikel 39

  • 1. Indien uit een medische keuring blijkt, dat de aanvrager niet voldoet aan de voor het desbetreffende bewijs van bevoegdheid gestelde eisen, maar naar het medisch oordeel van de geneeskundige de geconstateerde tekortkomingen van zodanige aard zijn, dat zij waarschijnlijk de veiligheid van de luchtvaart niet nadelig zullen beïnvloeden, meldt de geneeskundige zulks aan de directeur, indien nodig, met de mededeling onder welke voorwaarden de aanvrager geschikt kan worden verklaard.

  • 2. Het medisch oordeel, bedoeld in het eerste lid, komt tot stand na overleg met luchtvaartdeskundigen, rekening houdende met de kennis, bedrevenheid en ervaring van de aanvrager.

  • 3. In geval van een medisch oordeel als bedoeld in het eerste lid kan de aanvrager door de directeur medisch geschikt worden verklaard.

  • 4. De directeur kan aan de geschiktverklaring voorwaarden verbinden. Deze voorwaarden worden op het desbetreffende bewijs van bevoegdheid vermeld.

Artikel 40

De aanvraag, tot het ondergaan van een keuring of herkeuring geschiedt door indiening bij de geneeskundige respectievelijk de herkeuringscommissie van een behoorlijk ingevuld en door de aanvrager ondertekend formulier, waarvan exemplaren kosteloos bij de geneeskundige respectievelijk de herkeuringscommissie verkrijgbaar zijn.

Artikel 41

  • 1. Bij de aanmelding voor het ondergaan van een medische keuring of een herkeuring toont de aanvrager de aan hem toegezonden oproep en overlegt een identiteitsbewijs.

  • 2. De aanvrager legt tegenover de geneeskundige een verklaring af betreffende zijn persoonlijke anamnese en die van zijn familie en bekrachtigt deze verklaring met zijn handtekening.

Artikel 42

  • 1. De geneeskundige of de herkeuringscommissie roept de aanvrager op voor de keuring of de herkeuring.

  • 2. Indien de aanvrager is verhinderd aan de oproep voor de keuring of de herkeuring gevolg te geven, doet hij daarvan met opgave van redenen onverwijld mededeling aan de geneeskundige of de herkeuringscommissie. Indien de redenen, waarom aan de oproep geen gevolg werd gegeven, naar het oordeel van de geneeskundige, of de herkeuringcommissie, gegrond zijn, wordt, zo nodig na overleg met de aanvrager, een nieuwe datum voor de keuring of de herkeuring vastgesteld en wordt de aanvrager daarvoor opnieuw opgeroepen. Indien de redenen ongegrond worden geoordeeld, vervalt de aanvraag en wordt het daarvoor gestorte bedrag niet terugbetaald.

Artikel 43

  • 1. De geneeskundige of de herkeuringscommissie geeft na de medische keuring:

    • a.

      aan de aanvrager kennis van de uitslag van de keuring; en

    • b.

      aan de directeur kennis van de plaats, de datum en de uitslag van de keuring of de herkeuring en van het bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring waarvoor de keuring of herkeuring is verricht.

  • 2. Indien de aanvrager tijdelijk medisch ongeschikt is bevonden, wordt de directeur in kennis gesteld van de vermoedelijke duur van ongeschiktheid.

  • 3. Indien blijkt dat de aanvrager een verklaring als bedoeld in artikel 41, tweede lid, in strijd met de waarheid heeft afgelegd, geeft de geneeskundige dan wel de herkeuringscommissie hiervan kennis aan de directeur.

  • 4. Indien blijkt dat de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, kan de directeur, de geneeskundige gehoord, de uitslag van de keuring of de herkeuring nietig verklaren.

§ 5 De opleiding

Artikel 44

  • 1. Door de minister kan een opleiding voor een theoretisch of praktisch examen ter verkrijging van een bewijs van bevoegdheid worden erkend.

  • 2. Door de minister worden regels gesteld met betrekking tot de uitvoering van het in het eerste lid gestelde.

  • 3. Aan degenen, die een erkende opleiding hebben gevolgd, kunnen door de minister lagere eisen voor de ervaring worden gesteld.

Artikel 45

Een ieder is bevoegd tot het bedienen van een luchtvaartuig indien dit geschiedt onder onmiddellijk toezicht van de houder van een bevoegdverklaring “Vliegonderricht”, die te allen tijde in staat is in te grijpen.

Artikel 46

Een ieder is bevoegd tot het bedienen van een luchtvaartuig tijdens de eerste solovlucht, indien:

  • a.

    hij de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt;

  • b.

    hij uiterlijk 24 maanden tevoren, indien hij jonger dan 40 jaar is, dan wel uiterlijk 12 maanden tevoren, indien hij 40 jaar of ouder is, blijkens een door een geneeskundige afgegeven verklaring lichamelijk en geestelijk geschikt is bevonden is voor het oefenbewijs;

  • c.

    de vlucht geschiedt in opdracht van een instructeur;

  • d.

    de vlucht geschiedt binnen een straal van 3 km vanaf het luchtvaartterrein waarvan is opgestegen.

§ 6 Het examen

Artikel 47

  • 1. Het examen, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdelen c en d, kan worden onderscheiden in:

    • a.

      een examen omtrent de vereiste kennis, bedoeld in artikel 26, vierde lid, aangeduid met het theoretisch examen;

    • b.

      een examen omtrent de vereiste bedrevenheid en de direct daarop betrekking hebbende kennis, bedoeld in artikel 26, vierde lid, aangeduid met het praktisch examen.

  • 2. Het theoretisch examen kan bestaan uit een schriftelijk en mondeling gedeelte.

  • 3. Het examen wordt afgenomen in de Nederlandse of de Engelse taal.

Artikel 48

  • 1. De examens ter verkrijging van de in dit landsbesluit genoemde bewijzen van bevoegdheid en de in dit landsbesluit aangeduide bevoegdverklaringen worden afgelegd voor een examencommissie als bedoeld in artikel 53.

  • 2. Door de minister worden richtlijnen vastgesteld met betrekking tot het afnemen van de theoretische en praktische examens.

Artikel 49

  • 1. Een aanvraag om toelating tot een examen geschiedt door indiening bij de directie van een behoorlijk ingevuld formulier, waarvan exemplaren bij deze directie kosteloos verkrijgbaar zijn.

  • 2. Eenieder die een aanvraag indient voor deelneming aan een theoretisch examen:

    • a.

      toont aan dat hij een cursus voor het desbetreffende bewijs van bevoegdheid heeft gevolgd, dan wel door middel van zelfstudie de vereiste examenstof heeft bestudeerd;

    • b.

      overlegt een identiteitskaart;

    • c.

      overlegt een bewijs van betaling van het verschuldigde examengeld.

  • 3. Aan eenieder die een aanvraag indient voor deelneming aan het praktisch examen worden voorwaarden gesteld voor wat betreft de ervaring en de vereiste theoretische examens.

  • 4. Ten aanzien van het bewijs van bevoegdheid als luchtverkeersleider geldt de uitvoeringsregeling op grond van artikel 55, eerste lid.

Artikel 50

Door de minister wordt een termijn vastgesteld, binnen welke het gehele dan wel het theoretische of het praktische examen wordt afgelegd. In bijzondere gevallen kan onder voorwaarden, voor elk afzonderlijk geval te bepalen, worden toegestaan, dat vorenbedoelde termijnen worden verlengd.

Artikel 51

Door de minister kunnen personen aangewezen worden aan wie inzage mag worden verleend van het schriftelijk werk, dat op het examen door een examinandus is gemaakt, alsmede van het praktisch examenrapportformulier.

Artikel 52

  • 1. De plaats en de datum, waarop het theoretisch examen aanvangt, wordt door de voorzitter van de examencommissie vastgesteld; de plaats en de datum van elke zitting worden vanwege de directeur tijdig in de plaatselijke bladen bekend gemaakt.

  • 2. De plaats, de datum en de tijd, waarop het praktisch examen aanvangt, worden door de voorzitter van de examencommissie vastgelegd.

  • 3. Ten minste eenmaal in een kalenderjaar wordt gelegenheid geboden tot het afleggen van elk examen.

Artikel 53

  • 1. Het examen voor het verkrijgen van een bewijs van bevoegdheid of een bevoegdverklaring als bedoeld in de artikelen 12, eerste, tweede, derde en vijfde lid, 17 en 18, eerste en tweede lid, wordt afgenomen door een examencommissie, bestaande uit leden die op grond van hun expertise in de betreffende examenvakken, op voordracht van de directie, bij landsbesluit worden benoemd.

  • 2. Het examen voor het verkrijgen van een bewijs van bevoegdheid of een bevoegdverklaring als bedoeld in artikelen 12, zesde lid en 18, derde en vierde lid, wordt afgenomen door een examencommissie, bestaande uit leden die op grond van hun expertise op het terrein van de burgerluchtverkeersdienstverlening, op voordracht van de directie, bij landsbesluit worden benoemd.

  • 3. De benoeming van de examencommissies, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt voor een periode van ten hoogste twee jaar, terwijl bij elke benoeming tevens uit de betreffende leden de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter, de secretaris en de plaatsvervangend secretaris worden aangewezen.

  • 4. Bij ontstentenis van de voorzitter en diens plaatsvervanger worden hun werkzaamheden verricht door een door de voorzitter aan te wijzen lid.

  • 5. De voorzitter belegt vergaderingen zo dikwijls hij dit nodig acht. Hij roept de leden op en nodigt tot het bijwonen van de vergaderingen tevens de directeur uit, die op deze vergadering een adviserende stem heeft.

Artikel 54

  • 1. De examinandus, die bij de aanvraag voor het examen valse of vervalste bescheiden heeft overgelegd kan door de voorzitter voor een door deze te bepalen termijn van het deelnemen aan het examen worden uitgesloten.

  • 2. Elke handeling, welke naar het oordeel van de voorzitter in enig opzicht in strijd is met de voorschriften of met de goede orde op het examen, alsmede elke poging tot bedrog, welke tijdens het examen wordt ontdekt, kan voor de desbetreffende examinandus uitsluiting van verdere deelneming aan het examen tot gevolg hebben.

  • 3. Indien de ontdekking van enige onregelmatigheid eerst na afloop van het examen plaatsvindt, wordt de uitslag van het examen van de betrokken examinandus ongeldig verklaard en het desbetreffende examenresultaat vernietigd.

  • 4. Omtrent de ingevolge dit artikel te nemen maatregelen beslist de voorzitter.

Artikel 55

  • 1. Het examenreglement betreffende het examen, bedoeld in artikel 53, eerste lid, en het examenreglement betreffende het examen, bedoeld in artikel 53, tweede lid, worden door de minister vastgesteld.

  • 2. In het examenreglement worden ten minste bepalingen opgenomen omtrent de organisatie van de examencommissie, het rooster, de duur van het schriftelijk en mondeling gedeelte van elk examenvak, de vaststelling van de examenopgaven voor het schriftelijk gedeelte, de groepen van vakken waarin het examen kan worden afgelegd, de geheimhouding, het toezicht op het schriftelijk examen, de oproep en aanmelding van de examinandus, het aantal examinatoren, de ordemaatregelen tijdens het examen, de beoordeling van het afgelegde examen, de vaststelling van de eindcijfers van elk examenvak, het herexamen, de vrijstelling en uitsluiting van het mondeling gedeelte van het examen, kennisgeving van de uitslag, alsmede regelingen met betrekking tot het afnemen van het praktisch examen.

Artikel 56

  • 1. De examencommissie en degene belast met de leiding van erkende opleidingen, brengen zo spoedig mogelijk na afloop van het theoretisch examen schriftelijk rapport uit aan de directeur, waarin de uitkomsten, bijzonderheden en opmerkingen met betrekking tot het examen worden vermeld.

  • 2. Iedere geëxamineerde kan met toestemming van de voorzitter van de examencommissie bij de directie inzage van zijn werk verkrijgen. De directie houdt het schriftelijk werk gedurende 6 maanden ter beschikking voor deze inzage.

  • 3. De gehouden aantekeningen van het mondeling examen, de afschriften van de schriftelijke opgaven, alsmede een namenlijst van de kandidaten met vermelding van de behaalde cijfers en van de uitslagen, worden op de directie bewaard.

Artikel 57

  • 1. De leden van de examencommissie genieten een vergoeding, die bij landsbesluit wordt vastgesteld.

  • 2. De hoogte van de vergoeding kan, met inachtneming van hiertoe bepalende omstandigheden, periodiek worden aangepast.

HOOFDSTUK 4. Luchtwaardigheid

§ 1 Aanvraag

Artikel 58

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder inspecteur verstaan de technische inspecteur van de directie.

Artikel 59

[vervallen]

§ 2 Afgifte

Artikel 60 t/m 69

[vervallen]

§ 3 Luchtwaardigheidseisen

Artikel 70 t/m 76

[vervallen]

Artikel 77

  • 1. Het luchtvaartuig is ontworpen, gebouwd, beproefd en uitgerust op zodanige wijze, dat de luchtwaardigheid van het luchtvaartuig wordt gewaarborgd.

  • 2. Door de minister worden terzake eisen gesteld.

Artikel 78

[vervallen]

Artikel 79

Wijziging van een vleugelvliegtuig, waardoor de geluidsproductie wordt beïnvloed, is onverminderd het in de artikelen 3 tot en met 5 bepaalde slechts toegestaan indien:

  • a.

    de maximale geluidsniveaus, bedoeld in bijlage 16, na de wijziging niet worden overschreden indien het vliegtuig voor de wijziging kon voldoen aan de in die bijlage gestelde eisen;

  • b.

    de geluidsniveaus na de wijziging niet hoger zijn dan die voor de wijziging, indien het vliegtuig voor de wijziging niet kon voldoen aan de in bijlage 16 gestelde eisen.

Artikel 80

Op onderdelen en uitrustingsstukken van luchtvaartuigen zijn, voor zover door de minister niet anders is bepaald, de luchtwaardigheidseisen van toepassing, die op het type-luchtvaartuig van toepassing zijn, met inbegrip van de door de minister goedgekeurde of aanvaarde specificaties.

§ 4 Milieueisen

Artikel 81

  • 1. Luchtvaartuigen voldoen aan de geluidseisen die met betrekking tot de desbetreffende luchtvaartuigen in bijlage 16, Volume I, van het Verdrag zijn opgenomen.

  • 2. Het is verboden een vlucht uit te voeren met een burgerluchtvaartuig dat

    • a.

      niet voldoet aan de voor dat luchtvaartuig geldende geluidseisen; of

    • b.

      niet is voorzien van een geldig voor dat luchtvaartuig afgegeven geluids-certificaat of van een passende verklaring in een ander document dat door de Staat van registratie is goedgekeurd voorzover dat voor dat luchtvaartuig vereist is.

  • 3. Voor het uitvoeren van een vlucht met een Sint Maartens burgerluchtvaartuig dat is voorzien van een voortstuwingsinrichting is vereist hetzij een door de minister voor dat luchtvaartuig afgegeven geluidsverklaring of aanvullende geluidsverklaring hetzij een geluidscertificaat.

  • 4. De minister geeft op aanvraag aan de houder van een burgerluchtvaartuig dat is voorzien van een voortstuwingsinrichting, waarvoor geluidseisen gelden en dat in Sint Maarten is ingeschreven met betrekking tot dat luchtvaartuig een geluidscertificaat af indien:

    • a.

      ten aanzien van het betrokken type ontwerp een typecertificaat is afgegeven;

    • b.

      ten aanzien van dat luchtvaartuig geen geluidscertificaat is afgegeven; en

    • c.

      het betrokken luchtvaartuig voldoet aan de door de minister gestelde geluidseisen; deze eisen kunnen voor verschillende categorieën luchtvaartuigen verschillend zijn.

  • 5. In afwijking van het vierde lid, onderdeel a, wordt door de minister aangegeven in welke gevallen aan de houder van een burgerluchtvaartuig waarvoor geen typecertificaat is afgegeven door de minister een geluidscertificaat kan worden afgegeven.

  • 6. Een geluidscertificaat wordt afgegeven voor onbepaalde tijd.

  • 7. Aan een geluidscertificaat kunnen voorschriften of beperkingen met betrekking tot het onderhoud of het gebruik van het luchtvaartuig worden verbonden. Het is verboden in strijd met die voorschriften of beperkingen te handelen.

  • 8. De minister geeft op aanvraag aan de houder van een burgerluchtvaartuig dat is voorzien van een voortstuwingsinrichting, waarvoor geen geluidseisen gelden, en dat in Sint Maarten is ingeschreven, een geluidsverklaring af. Op deze verklaring wordt vermeld dat voor het betrokken luchtvaartuig geen geluidseisen gelden.

  • 9. De minister kan op aanvraag aan de houder van een burgerluchtvaartuig een geluidsverklaring afgeven omtrent geluidsniveaus bepaald op andere wijze dan ingevolge de geldende eisen. Op deze verklaring wordt vermeld dat voor het betreffende luchtvaartuig een geluidscertificaat is afgegeven alsmede de wijze waarop van de voorschriften ingevolge de geldende eisen is afgeweken.

  • 10. De geluidsverklaring wordt afgegeven voor onbepaalde tijd. Vooruitlopend op de afgifte van een geluidsverklaring respectievelijk een aanvullende geluidsverklaring als bedoeld in de voorgaande leden kan een voorlopige geluidsverklaring respectievelijk een voorlopige aanvullende geluidsverklaring worden afgegeven.

  • 11. Aan een geluidsverklaring en een aanvullende geluidsverklaring kunnen voorschriften of beperkingen met betrekking tot het onderhoud of het gebruik van het luchtvaartuig worden verbonden. Het is verboden in strijd met die voorschriften of beperkingen te handelen.

  • 12. De minister wijzigt op aanvraag van de houder een geluidscertificaat voor een burgerluchtvaartuig, nadat de houder een wijziging aan het luchtvaartuig heeft uitgevoerd, indien:

    • a.

      het luchtvaartuig na de wijziging aan de geluidseisen blijft voldoen; en

    • b.

      de houder het geluidscertificaat daartoe bij de minister heeft ingeleverd.

  • 13. De minister kan een geluidscertificaat ambtshalve wijzigen wanneer:

    • a.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verwerkt of verstrekt; of

    • b.

      gegevens op het certificaat wijziging hebben ondergaan.

  • 14. De leden 12 en 13 zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging van een geluidsverklaring.

  • 15. De minister kan een geluidscertificaat voor een burgerluchtvaartuig vernieuwen, indien het verloren is gegaan, beschadigd of anderszins onbruikbaar is geworden.

  • 16. Indien een geluidscertificaat wegens verlies is vernieuwd en het certificaat wordt teruggevonden, levert de houder van het betrokken luchtvaartuig het teruggevonden certificaat binnen acht dagen bij de minister in.

  • 17. Indien een geluidscertificaat anders dan wegens verlies is vernieuwd, levert de houder van het betrokken luchtvaartuig het oorspronkelijke geluidscertificaat binnen acht dagen na ontvangst van het vernieuwde certificaat bij de minister in.

  • 18. Het vijftiende tot en met zeventiende lid zijn van overeenkomstige toepassing op een geluidsverklaring en een aanvullende geluidsverklaring.

  • 19. De minister kan een geluidscertificaat voor een burgerluchtvaartuig schorsen, wanneer:

    • a.

      een ernstig vermoeden bestaat dat niet meer aan de geluidseisen wordt voldaan;

    • b.

      een ernstig vermoeden bestaat dat de houder van het betrokken luchtvaartuig dat luchtvaartuig niet overeenkomstig bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, gestelde eisen onderhoudt of laat onderhouden;

    • c.

      een ernstig vermoeden bestaat dat met betrekking tot dat luchtvaartuig een wijziging is aangebracht, zonder dat de houder een daardoor noodzakelijk geworden wijziging van het geluidscertificaat heeft aangevraagd of zonder dat deze wijziging van het luchtvaartuig is goedgekeurd;

    • d.

      het type-certificaat met betrekking tot dat luchtvaartuig is geschorst of ingetrokken;

    • e.

      een ernstig vermoeden bestaat dat ter verkrijging van een geluidscertificaat onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • f.

      een ernstig vermoeden bestaat dat op het geluidscertificaat onjuiste gegevens zijn vermeld; of

    • g.

      de houder van het luchtvaartuig anderszins het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde niet nakomt.

  • 20. De minister heft de schorsing op zodra de redenen van de schorsing zijn vervallen.

  • 21. De minister kan een geluidscertificaat voor een burgerluchtvaartuig intrekken, indien:

    • a.

      een wijziging met betrekking tot het luchtvaartuig is aangebracht, zonder dat de houder een daardoor noodzakelijk geworden wijziging van het geluidscertificaat heeft aangevraagd of zonder dat deze wijziging van het luchtvaartuig is goedgekeurd;

    • b.

      het geluidscertificaat gedurende tenminste drie maanden is geschorst;

    • c.

      ter verkrijging van een geluidscertificaat onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, of

    • d.

      op het geluidscertificaat onjuiste gegevens zijn vermeld.

  • 22. De minister trekt een geluidscertificaat voor een burgerluchtvaartuig in, indien:

    • a.

      het luchtvaartuig niet aan de geluidseisen voldoet;

    • b.

      het betrokken luchtvaartuig onherstelbaar is beschadigd; of

    • c.

      het betrokken luchtvaartuig uit het nationaliteitsregister is uitgeschreven.

  • 23. De houder van het burgerluchtvaartuig waarvan het geluidscertificaat is geschorst of ingetrokken, levert op eerste vordering van de minister het geluidscertificaat binnen acht dagen in bij de minister.

  • 24. Wanneer de schorsing wordt opgeheven doet de minister het ingeleverde geluidscertificaat terstond weer toekomen aan de houder van het betrokken burgerluchtvaartuig.

  • 25. Het negentiende lid, onder b tot en met g, het twintigste, éénentwintigste, tweeëntwintigste lid, onder b en c, het drieëntwintigste en het vierentwintigste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op een geluidsverklaring en een aanvullende geluidsverklaring.

  • 26. Onverminderd het vijfentwintigste lid wordt een geluidsverklaring, afgegeven in aanvulling op een geluidscertificaat, geschorst indien het betrokken geluidscertificaat wordt geschorst, onderscheidenlijk ingetrokken, wanneer het betrokken geluidscertificaat wordt ingetrokken.

  • 27. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld omtrent:

    • a.

      de procedure van aanvraag van een geluidscertificaat, een geluidsverklaring of een aanvullende geluidsverklaring;

    • b.

      de procedure van wijziging, overdracht, schorsing, intrekking, verlenging en vernieuwing van een geluidscertificaat, een geluidsverklaring of een aanvullende geluidsverklaring.

  • 28. Luchtvaartuigen en onderdelen daarvan voldoen aan de emissie-eisen die met betrekking tot de desbetreffende luchtvaartuigen en onderdelen in bijlage 16, Volume II, van het Verdrag zijn opgenomen.

Artikel 82

[vervallen]

§ 5 Luchtwaardige toestand

Artikel 83. t/m 85

[vervallen]

§ 6 Handelingen met bewijzen van luchtwaardigheid

Artikel 86. t/m 90

[vervallen]

§ 7 Bewijzen van gelijkstelling

Artikel 91. t/m. 92

[vervallen]

§ 8 Toezicht op het luchtvaartmaterieel

Artikel 93

  • 1. Op de bouw van luchtvaartuigen, waarvoor een bewijs van luchtwaardigheid is aangevraagd, wordt overheidstoezicht uitgeoefend.

  • 2. Behoudens in de door de minister aan te geven gevallen, wordt:

    • a.

      het luchtvaartuig vervaardigd door of onder toezicht van een hiertoe erkend bedrijf als bedoeld in artikel 98;

    • b.

      in het buitenland het luchtvaartuig vervaardigd onder toezicht van het daartoe bevoegde gezag van de Staat, waar het bewijs van luchtwaardigheid is aangevraagd.

  • 3. Door de minister worden regels gesteld met betrekking tot de verplichtingen van de aanvrager van het bewijs van luchtwaardigheid inzake de bouw van luchtvaartuigen.

Artikel 94

  • 1.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    onderhoud: periodieke werkzaamheden, niet behorende tot revisie, om een luchtvaartuig in luchtwaardige toestand of een onderdeel daarvan in deugdelijke toestand te houden, met inbegrip van de daarbij verrichte kleine en eenvoudige herstellingen;

    klein onderhoud: onderhoud, dat op eenvoudige wijze uit te voeren is;

    groot onderhoud: onderhoud, dat niet op eenvoudige wijze uit te voeren is en dat tenminste geschiedt volgens daarop betrekking hebbende, goedgekeurde inspectiestaten;

    revisie: periodieke werkzaamheden om een luchtvaartuig in luchtwaardige toestand of een onderdeel daarvan in deugdelijke toestand te houden en waarbij het luchtvaartuig of het onderdeel geheel of nagenoeg geheel wordt gedemonteerd, met inbegrip van de daarbij verrichte herstellingen;

    belangrijke herstellingen: werkzaamheden om een defect of beschadigd luchtvaartuig of onderdeel daarvan te herstellen en welke, indien niet op de juiste wijze uitgevoerd, in een niet te verwaarlozen mate invloed hebben op de luchtwaardigheid van het luchtvaartuig of de deugdelijkheid van het onderdeel;

    kleine herstelling: een herstelling, niet zijnde een belangrijke herstelling.

  • 2.

    De eigenaar of houder van een luchtvaartuig draagt zorg dat het luchtvaartuig voor de aanvang van elke vlucht in luchtwaardige toestand verkeert en dat de voorgeschreven instrumenten, installaties, uitrusting en de hiermee verband houdende noodvoorzieningen in goede staat verkeren, met inachtneming van dit artikel en door de directeur ter zake gegeven aanwijzingen.

  • 3.

    Behoudens in de door de minister aan te geven gevallen worden:

    • a.

      klein onderhoud, kleine herstellingen en belangrijke herstellingen van luchtvaartuigen, die op eenvoudige wijze uit te voeren zijn, verricht door of onder toezicht van de houder van een geldig bewijs van bevoegdheid als grondwerktuigkundige of door of onder toezicht van een erkend bedrijf als bedoeld in artikel 98.

    • b.

      groot onderhoud, revisies en belangrijke herstellingen van luchtvaartuigen, die niet op eenvoudige wijze uit te voeren zijn, verricht door of onder toezicht van een hiertoe erkend bedrijf als bedoeld in artikel 98 of door een daartoe gemachtigde persoon van het erkende bedrijf waardoor of onder toezicht waarvan de werkzaamheden zijn verricht.

  • 4.

    Degene door wie of onder wiens toezicht de werkzaamheden zijn verricht legt zijn bevindingen en de verrichte werkzaamheden schriftelijk vast dan wel stelt hiervan een verslag op. Hij ondertekent de schriftelijke vaststelling dan wel het verslag.

  • 5.

    De eigenaar of houder stelt na het verrichten van periodiek onderhoud, doch voordat het luchtvaartuig of onderdeel daarvan weer in gebruik wordt genomen, een verklaring op, de onderhoudsverklaring, dat overeenkomstig de bij of krachtens dit artikel gegeven aanwijzingen is gehandeld.

  • 6.

    Door de houder van een bewijs van bevoegdheid als grondwerktuigkundige door wie of onder wiens toezicht de werkzaamheden krachtens het derde lid zijn verricht, of door de daartoe gemachtigde persoon van het erkende bedrijf waardoor of onder welks toezicht deze werkzaamheden zijn verricht, wordt de onderhoudsverklaring ondertekend indien deze correct wordt bevonden en wordt daarop aangegeven wanneer uiterlijk de eerstvolgende onderhoudsverklaring moet worden opgesteld.

  • 7.

    Een exemplaar van de onderhoudsverklaring wordt gedurende ten minste twee jaar na de datum van afgifte bewaard.

  • 8.

    De eigenaar of houder stelt na het verrichten van groot onderhoud, een revisie of een belangrijke herstelling, doch voordat het luchtvaartuig of onderdeel daarvan weer in gebruik wordt genomen, een verklaring op dat bij bedoelde werkzaamheden overeenkomstig de bij of krachtens dit artikel gegeven aanwijzingen is gehandeld.

  • 9.

    De verklaring wordt, indien deze correct wordt bevonden, ondertekend door degene door wie of onder wiens toezicht de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid, zijn verricht.

  • 10.

    Deze verklaring is evenwel niet vereist, indien een onderhoudsverklaring als bedoeld in het vijfde lid wordt opgesteld.

  • 11.

    Indien ten aanzien van het onderhoud, de revisie of herstelling een onderzoek wordt ingesteld door de directeur, zijn de krachtens artikel 84, derde lid, gestelde regels van toepassing.

Artikel 95

  • 1. Wijzigingen van luchtvaartuigen worden door de directeur goedgekeurd volgens door de minister vastgestelde regels. Op de uitvoering van de wijzigingen is artikel 94, derde en vierde lid, van toepassing.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op wijzigingen, welke de luchtwaardigheid niet of in te verwaarlozen mate beïnvloeden.

  • 3. Indien als gevolg van wijzigingen naar het oordeel van de directeur van een op de hoofdpunten gewijzigd ontwerp sprake is, wordt het luchtvaartuig als een nieuw type beschouwd.

Artikel 96

  • 1. Van het verbod, gesteld in artikel 2, eerste lid, onderdelen c en d, van de Luchtvaartlandsverordening kan door de minister ontheffing worden verleend voor proefvluchten, waaronder in dit landsbesluit worden verstaan vluchten, welke worden uitgevoerd ter beproeving van de eigenschappen en goede werking van een luchtvaartuig alsmede voor de levering van het bewijs van voldoen aan de luchtwaardigheidsvoorschriften.

  • 2. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.

  • 3. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

§ 9 Schade aan luchtvaartuigen

Artikel 97

  • 1. Door de inspecteur kan de opstijging van een Sint Maartens luchtvaartuig worden belet, wanneer het luchtvaartuig schade heeft opgelopen en hij stelt- zo nodig onder voorwaarden- vast wanneer het luchtvaartuig weer mag opstijgen.

  • 2. Door de inspecteur wordt een verbod opgelegd aan Sint Maartense luchtvaartuigen, waarvan is vastgesteld dat deze wegens de ernst van de opgelopen schade niet kunnen opstijgen.

  • 3. De luchtvaartuigen, bedoeld in het tweede lid, worden door de eigenaar of houder conform de bestaande voorschriften weer in luchtwaardige toestand gebracht.

  • 4. De inspecteur kan de opstijging van een buitenlands luchtvaartuig beletten indien het luchtvaartuig niet luchtwaardig wordt bevonden wegens opgelopen schade.

  • 5. Indien de schade, bedoeld in het vijfde lid, van zodanige ernstige aard is dat het buitenlandse luchtvaartuig conform de voorschriften van de Staat van registratie in luchtwaardige toestand moet worden hersteld, legt de inspecteur een verbod op tot opstijging, totdat het luchtvaartuig weer in luchtwaardige toestand verkeert.

  • 6. Wanneer een luchtvaartuig schade heeft opgelopen, berust de beoordeling of het luchtvaartuig in luchtwaardige toestand verkeert bij de inspecteur.

  • 7. In bijzondere gevallen kan de Staat van registratie, nadat overleg is gepleegd met de terzake bevoegde instantie, bepalen dat het luchtvaartuig zo spoedig mogelijk wordt hersteld of restricties opleggen waaronder het luchtvaartuig kan worden toegelaten zonder passagiers aan boord te vliegen naar een luchthaven waar de herstelwerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.

§ 10 Erkenning van bedrijven

Artikel 98

  • 1. Een bewijs van erkenning wordt afgegeven ten behoeve van een bedrijf dat werkzaamheden verricht verband houdende met de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen, indien en ten genoegen van de directeur is aangetoond dat het voldoende waarborgen biedt voor:

    • a.

      een goede uitvoering van de werkzaamheden waarvoor de erkenning is aangevraagd;

    • b.

      een nauwgezette naleving van de door de minister vast te stellen regels voor de erkenning van bedrijven en van de overige bepalingen met betrekking tot de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen, voor zover deze van toepassing zijn op de betrokken werkzaamheden, en

    • c.

      een nauwgezette naleving van de bepalingen in deel D en E van de Manual of Procedures for an Airworthiness Organisation, Doc. 9389/AN-919.

  • 2. Tot de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, kunnen behoren:

    • a.

      het vervaardigen van in luchtvaartuigen te gebruiken materialen en halfproducten;

    • b.

      het vervaardigen, onderhouden, reviseren, herstellen en wijzigen van in luchtvaartuigen te gebruiken onderdelen en uitrustingsstukken;

    • c.

      het keuren van in luchtvaartuigen te gebruiken onderdelen, uitrustingsstukken, materialen en halfproducten;

    • d.

      het uitoefenen van toezicht op de werkzaamheden, genoemd in onderdelen a en b, welke zijn verricht door derden;

    • e.

      het geheel of gedeeltelijk beoordelen van de luchtwaardigheid en deugdelijkheid.

  • 3. De erkenning van bedrijven die elders zijn gevestigd en aldaar door het bevoegde gezag zijn erkend, kan door de directeur worden gelijkgesteld met de erkenning voor het verrichten van werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, welke volgens de erkenning in het land van vestiging mogen worden verricht.

§ 10 Slepen

Artikel 99

Door de minister worden regels gesteld ten aanzien van het in de lucht slepen van een luchtvaartuig, een sleepnet of een ander voorwerp.

HOOFDSTUK 5. Vluchtuitvoering

§ 1 Algemeen

Artikel 100

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder

inspecteur: de vliegtechnische inspecteur van de directie.

Artikel 101

  • 1. De bij of krachtens dit hoofdstuk vastgestelde bepalingen zijn van toepassing op:

    • a.

      Sint Maartense gebrevetteerde luchtvarenden tijdens het bedienen van Sint Maartense luchtvaartuigen;

    • b.

      houders van een Sint Maartense vergunning tot vluchtuitvoering die vluchten uitvoeren met buitenlandse luchtvaartuigen;

    • c.

      buitenlandse luchtvarenden of houders van een buitenlandse vergunning tot vluchtuitvoering die vluchten uitvoeren in het Sint Maartens luchtruim.

  • 2. Voor de uitvoering van vluchten buiten Sint Maarten, voldoen Sint Maartense piloten en gebruikers van een luchtvaartuig aan de bepalingen, bedoeld in het eerste lid voor zover deze bepalingen niet in strijd zijn met de wetgeving van het gebied waar het luchtvaartuig zich bevindt.

Artikel 102

  • 1. Indien het stuurhutpersoneel van een luchtvaartuig uit meer dan één lid bestaat, wijst de houder een bestuurder, die bevoegd is aan boord van het luchtvaartuig dienst te doen als eerste bestuurder aan als gezagvoerder.

  • 2. In het journaal, bedoeld in artikel 106, tweede lid, wordt de aanwijzing vóór de aanvang van elke vlucht aangetekend, alsmede elke wijziging in de gezagvoering tijdens de vlucht.

  • 3. Het is verboden tijdens de vlucht als lid van het stuurhutpersoneel aan boord te zijn van een luchtvaartuig ten aanzien waarvan niet aan het bepaalde in het eerste lid is voldaan.

Artikel 103

  • 1.

    De gezagvoerder is bevoegd de nodige maatregelen te nemen ter waarborging van de veiligheid van de vlucht, alsmede tot het nemen van alle redelijke maatregelen, vrijheidsbeperking daaronder begrepen, ter verzekering van de orde en discipline aan boord en teneinde personen die de orde verstoren of de veiligheid van de vlucht in gevaar brengen aan de bevoegde autoriteiten over te dragen.

  • 2.

    De gezagvoerder draagt zorg dat:

    • a.

      tijdens de start en de landing alle inzittenden het voor hen bestemde veiligheidstuig hebben omgegord;

    • b.

      ieder lid van het stuurhutpersoneel dat tijdens de vlucht op zijn post in de stuurhut of op de zitplaats van de bestuurder of de boordwerktuigkundige bevindt, het voor die zitplaats bestemde veiligheidstuig heeft omgegord;

    • c.

      indien zulks op grond van bijzondere omstandigheden als turbulentie of noodtoestand gedurende een vlucht als voorzorgsmaatregel noodzakelijk is, alle door de eigenaar of houder in desbetreffende instructies aangewezen personen van het boordpersoneel het voor hen bestemde veiligheidstuig hebben omgegord.

  • 3.

    De gezagvoerder is bevoegd de passagiers tijdens de vlucht aanwijzingen te geven. Het niet opvolgen van deze aanwijzingen levert een strafbaar feit op.

  • 4.

    De gezagvoerder kan van de verplichting, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, afwijken indien:

    • a.

      de afwijking ten hoogste twee van de hieronder bedoelde personen betreft, zijnde:

      1º. de boordwerktuigkundige, die op directe wijze deel moet kunnen nemen aan de vluchtuitvoering;

      2º. een persoon, die niet of niet in directe zin deelneemt aan de vluchtuitvoering, maar wiens aanwezigheid in de stuurhut in verband met hun taak in de luchtvaart gewenst is.

  • b.

    te allen tijde voor ieder van de personen, bedoeld in onderdeel a, een plaats voorzien van een veiligheidstuig aan boord van het luchtvaartuig beschikbaar is; en

  • c.

    slechts wordt afgeweken voor zover de veiligheid van de vlucht daardoor niet in gevaar kan worden gebracht.

Artikel 104

  • 1.

    Het is verboden in een luchtvaartuig te vervoeren of te doen vervoeren:

    a. personen, die kennelijk gevaarlijk zijn voor de veiligheid of gezondheid van de overige inzittenden, tenzij zodanige personen onder toezicht staan van deskundige begeleiders en de voor de veiligheid en de gezondheid van inzittenden vereiste voorzorgen in acht worden genomen;

    b. dieren, tenzij de door de minister vast te stellen regels in acht worden genomen.

  • 2.

    Indien in het luchtvaartuig personen of dieren als bedoeld in het eerste lid worden vervoerd, stelt de houder van het luchtvaartuig vóór de aanvang van de vlucht de gezagvoerder uitdrukkelijk van dit feit in kennis.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid is tevens van toepassing op buitenlandse luchtvaartuigen binnen Sint Maarten.

Artikel 105

Het is verboden een vliegtuig te taxiën op het verkeersplatform van een luchtvaartterrein, anders dan door een persoon die:

  • a.

    daartoe toestemming heeft verkregen van de houder van het vliegtuig of diens vertegenwoordiger;

  • b.

    houder is van een daartoe vereist bewijs van bevoegdheid;

  • c.

    bevoegd is tot bediening van de radiotelefoon indien radiocommunicatie is vereist bij of krachtens wettelijke regeling;

  • d.

    instructie heeft ingewonnen omtrent ligging van het luchtvaartterrein, alsmede alle informatie, benodigd om te voldoen aan de operationele standaard, vereist voor een veilige vliegtuigbeweging op het luchtvaartterrein.

Artikel 106

  • 1. De gezagvoerder van een luchtvaartuig houdt een journaal bij.

  • 2. Ten aanzien van een Sint Maartens luchtvaartuig geschiedt dit tijdens of dadelijk na afloop van elke vlucht in daartoe bestemde boeken of op de daartoe bestemde formulieren, waarvan de modellen door de minister zijn goedgekeurd en met inachtneming van de door de minister vast te stellen regels.

Artikel 107

  • 1. De gezagvoerder van een luchtvaartuig draagt zorg, dat bij elke internationale verkeersvlucht:

    • a.

      wordt medegevoerd een exemplaar van de laatste voor het betrokken luchtvaartuig opgestelde onderhoudsverklaring, bedoeld in artikel 94, vijfde lid;

    • b.

      waarbij het luchtvaartuig lading vervoert, in het luchtvaartuig een manifest en waar nodig een gespecificeerde verklaring omtrent die lading aanwezig is.

  • 2. Door de minister kunnen aanwijzingen omtrent de vorm en inhoud van de in het eerste lid, onderdeel b, voorgeschreven documenten worden gegeven.

Artikel 108

[vervallen]

Artikel 109

  • 1. De gezagvoerder meldt de tijdens de vlucht waargenomen omstandigheden, die gevaar voor de luchtvaart opleveren, zo spoedig mogelijk aan de daarvoor in aanmerking komende luchtvaartautoriteiten en verstrekt hierbij die gegevens die van belang kunnen zijn voor de veiligheid van andere luchtvaartuigen.

  • 2. Indien een noodtoestand enig lid van het boordpersoneel noopt tot handelingen, die inbreuk maken op plaatselijke voorschriften of regelingen, stelt de gezagvoerder de daarvoor aangewezen autoriteiten van de Staat, binnen het gebied waarvan het voorval plaats heeft of heeft gehad hiervan onverwijld op de hoogte.

  • 3. De gezagvoerder legt zo spoedig mogelijk en ten hoogste binnen tien dagen een rapport betreffende het voorval over aan de directeur, en op een daartoe strekkend verzoek zo spoedig mogelijk aan de luchtvaartautoriteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 110

De houder van het luchtvaartuig zorgt ervoor dat de uitvoering van vluchten geschiedt met inachtneming van de op het betrokken luchtvaartuig betrekking hebbende gebruiksbeperkingen.

Artikel 111

  • 1. De minister kan ontheffing verlenen van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde verboden of geboden.

  • 2. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.

§ 2 Verkeersvluchten

Artikel 112

  • 1.

    Onverminderd paragraaf 1 van dit hoofdstuk zijn de artikelen 113 tot en met 123 van paragraaf 2 uitsluitend van toepassing op verkeersvluchten, niet zijnde rondvluchten.

  • 2.

    Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt voor wat betreft het ongeregelde luchtvervoer met hefschroefvliegtuigen mede verstaan onder luchtvaartterreinen: terreinen, voor zover krachtens artikel 26, tweede lid, van de Luchtvaartlandsverordening het in het eerste lid van dat artikel gestelde verbod niet van toepassing is.

  • 3.

    Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder "goedgekeurd":

    • a.

      voor wat betreft Sint Maartense luchtvaartuigen en in Sint Maarten gevestigde luchtvaartmaatschappijen:goedgekeurd door de minister;

    • b.

      voor wat betreft buitenlandse luchtvaartuigen:goedgekeurd door het bevoegde gezag van de Staat, waar de luchtvaartuigen zijn ingeschreven.

Artikel 113

  • 1. De vergunning tot vluchtuitvoering wordt niet afgegeven, gewijzigd of verlengd dan nadat de ondernemer ten genoegen van de minister heeft aangetoond dat hij de verplichtingen, voortvloeiend uit dit landsbesluit, strekkend tot het op veilige wijze verrichten van het luchtvervoer, nakomt zodanig dat:

    • a.

      een voldoende bekwaamheid van het boordpersoneel is verzekerd;

    • b.

      een stelsel van aanwijzingen en gegevens is verkregen, dat bij behoorlijke toepassing door de gezagvoerder en het overige boordpersoneel leidt tot een veilige vluchtuitvoering; en

    • c.

      de luchtwaardigheid van de te gebruiken vliegtuigen is verzekerd.

  • 2. De ondernemer toont voor de beoordeling van de afgifte van de vergunning tot vluchtuitvoering en bij wijziging of verlenging van deze, aan dat de operationele zeggenschap bij hem berust.

  • 3. Aan een vergunning tot vluchtuitvoering kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4. Een vergunning tot vluchtuitvoering kan onder beperkingen worden verleend.

  • 5. De geldigheidstermijn van de vergunning tot vluchtuitvoering bedraagt ten hoogste drie jaren, doch loopt uiterlijk tot de datum waarop de geldigheidstermijn van de vergunning, verleend krachtens artikel 8, eerste lid, van de Luchtvaartlandsverordening afloopt.

  • 6. Door de minister worden regels gesteld met betrekking tot de uitvoering van het in dit artikel bepaalde.

Artikel 114

  • 1. Door de minister worden regels gesteld ten aanzien van de voorbereiding en uitvoering van vluchten met inbegrip van regels voor de instrumenten, uitrustingsstukken en installaties, welke naar gelang het type van het luchtvaartuig, de aard van de vlucht en omstandigheden, waaronder de vlucht wordt uitgevoerd, aan boord van het luchtvaartuig aanwezig en voor het gebruik gereed moeten zijn.

  • 2. Door de minister worden regels gesteld met betrekking tot het “Reduced Vertical Separation Minimum (RVSM)” in het vluchtinformatiegebied Sint Maarten (Sint Maarten FIR).

Artikel 115

Door de minister worden regels gesteld ten aanzien van de werk- en rusttijden van de leden van het stuurhutpersoneel van Sint Maartense luchtvaartuigen.

Artikel 116

[vervallen]

Artikel 117

De gezagvoerder rapporteert op daartoe strekkend verzoek van de meteorologische dienst, op aangegeven tijden of posities tijdens de vlucht, de meteorologische omstandigheden of doet deze rapporteren, tenzij zulks de veiligheid van de vluchtuitvoering in gevaar brengt.

Artikel 118

  • 1.

    De samenstelling van het stuurhutpersoneel voldoet aan hetgeen daaromtrent is bepaald in het vluchthandboek, het vlieghandboek als bedoeld in artikel 106, eerste lid, onderdeel c, en aan de krachtens artikel 115 vastgestelde regels ten aanzien van de werk- en rusttijden.

  • 2.

    Onverminderd het gestelde in het eerste lid, bestaat het stuurhutpersoneel van een luchtvaartuig met een maximale startmassa van meer dan 5.700 kilogram ten minste uit een eerste en een tweede bestuurder.

  • 3.

    Onverminderd het gestelde in het eerste lid, bestaat behoudens het gestelde in het vierde lid, het stuurhutpersoneel van een luchtvaartuig met een maximale startmassa van 5.700 kilogram of minder, tijdens IFR-vluchten ten minste uit een eerste en een tweede bestuurder.

  • 4.

    Onverminderd het gestelde in het eerste lid, kan tijdens IFR-vluchten met vleugelvliegtuigen met een maximale startmassa van 5.700 kilogram of minder en anders dan voorzien van turbinestraalmotoren of een drukkajuit, waarmee geen personen worden vervoerd, volstaan worden met één bestuurder, indien:

    • a.

      de ondernemer in het vluchthandboek een trainingsprogramma vastlegt met betrekking tot de vluchtuitvoering door één bestuurder, waarin aandacht wordt gegeven aan de stuurhutprocedures voor:

      1°. motorbediening;

      2°. gebruik stuurhutcontrolelijsten;

      3°. communicatie met de luchtverkeersleiding;

      4°. vertrek en nadering;

      5°. gebruik automatische piloot;

      6°. vermindering administratieve werkzaamheden tijdens de vlucht;

  • b.

    de bestuurder zijn bedrevenheid in het als enig bestuurder uitvoeren van IFR-vluchten aantoont door het afleggen van de proeve van bekwaamheid op het betreffende vliegtuigtype onder omstandigheden overeenkomend met de vluchtuitvoering door één bestuurder;

  • c.

    de bestuurder minimaal over de navolgende vliegervaring beschikt:

    1°. totaal van 200 vlieguren;

    2°. 75 vlieguren als eerste bestuurder;

    3°. 50 vlieguren blindvliegen op meermotorige vliegtuigen;

  • d.

    de weerminima voor de aan te vliegen luchtvaartterreinen, alsmede voor de aangegeven uitwijkhavens worden voor wat betreft de beslissingshoogte en de minimum dalingshoogte respectievelijk zichtbare baanlengte ten minste verhoogd met 30 meter respectievelijk 400 meter ten opzichte van de waarden, die gelden bij een vluchtuitvoering met twee bestuurders voor de betreffende vliegtuigcategorie voor de bestemming en de aangegeven uitwijkhavens;

  • e.

    de werk- en rusttijden van een bestuurder, die als enig bestuurder optreedt, zijn in overeenstemming met het bij of krachtens artikel 115 bepaalde, met dien verstande dat de berekende maximum gecorrigeerde vliegwerktijd 75% of minder bedraagt dan die van een vluchtuitvoering met twee bestuurders;

  • f.

    behalve de instrumenten, waarmee het vliegtuig dient te zijn uitgerust tijdens een IFR-vlucht, is het vliegtuig tevens voorzien van:

    1°. een automatische piloot, met langs- en dwarsbesturing geschikt voor hoogte- en koerskoppeling en voor een gekoppelde instrumentnadering;

    2°. een kaartenhouder op het stuurwiel, voorzien van verlichting;

    3°. een hoofdtelefoon, waaraan bevestigd een microfoon alsmede een zendknop op het stuurwiel;

  • g.

    de uitrusting, bedoeld in onderdeel f, voor de aanvang van de vlucht in gebruiksgerede toestand is, met uitzondering van de verlichting van de kaartenhouder tijdens vluchten overdag.

  • 5.

    De eerste en de tweede bestuurder zijn bevoegd de radioinstallatie te bedienen.

  • 6.

    Door de minister worden nadere regels gesteld ten aanzien van de aanwijzing als gezagvoerder.

  • 7.

    Het is verboden een vlucht aan te vangen of te doen aanvangen, indien niet is voldaan aan het bepaalde in of krachtens dit artikel.

Artikel 119

De ondernemer stelt ten genoegen van de minister het minimum aantal leden kajuitpersoneel vast voor elk door hem gebruikt type luchtvaartuig, gebaseerd op de capaciteit of het aantal te vervoeren passagiers, dat is vereist ten einde in geval van een noodlanding een veilige en vlugge evacuatie te bewerkstelligen.

Artikel 120

Door de minister worden regels gesteld ten aanzien van de werk- en rusttijden van de leden van het kajuitpersoneel.

Artikel 121

Door de minister worden regels gesteld ten aanzien van de geoefendheid van het kajuitpersoneel.

Artikel 122

  • 1. Een vluchtadviseur, die werkzaamheden verricht in verband met de vluchtvoorbereiding en de vluchtuitvoering als omschreven in het handboek voor de vluchtadviseur, is in het bezit van een geldig certificaat afgegeven door de ondernemer.

  • 2. De vluchtadviseur heeft de volgende verplichtingen:

    • a.

      de gezagvoerder ter zijde te staan bij de vluchtvoorbereiding en hem hiervoor de benodigde gegevens te verstrekken;

    • b.

      de gezagvoerder bij te staan door het gereedmaken van het navigatieplan en het vliegplan, bedoeld in bijlage 2 van het Verdrag, en bij de desbetreffende luchtverkeersdienst in te dienen;

    • c.

      de gezagvoerder tijdens de vlucht langs de daartoe aangewezen kanalen inlichtingen te verstrekken, welke noodzakelijk kunnen zijn voor een veilige uitvoering van de vlucht; en

    • d.

      in geval van nood de in het vluchthandboek vermelde procedures in gang te zetten.

  • 3. De vluchtadviseur vermijdt bij de uitvoering van zijn taak elke handeling, die in strijd zou kunnen zijn met de toepasselijke procedures met betrekking tot de luchtverkeersdienstverlening, de luchtvaartmeteorologische dienstverlening en de luchtvaarttelecommunicatie.

Artikel 123

De gezagvoerder rapporteert aan het einde van de vlucht alle bekende en vermoede gebreken van het luchtvaartuig aan de ondernemer.

Artikel 124

  • 1. De ondernemer voorziet in een organisatie met geoefend personeel alsmede werkplaatsen, uitrusting en installaties, ten einde de bij hem in gebruik zijnde luchtvaartuigen in een luchtwaardige toestand houden.

  • 2. De ondernemer waarborgt dat het onderhoud, de revisies, de herstellingen en de wijzigingen aan de bij hem in gebruik zijnde luchtvaartuigen worden uitgevoerd in overeenstemming met het in of krachtens het hoofdstuk III bepaalde en in de onderhoudshandleiding, bedoeld in het derde lid.

  • 3. De ondernemer stelt een onderhoudshandleiding vast die het onderhoud beschrijft van bij hem in gebruik zijnde luchtvaartuigen en in elk geval de volgende gegevens of instructies bevat:

    • a.

      de gang van zaken bij het bedrijfsgereedmaken, het onderhoud, de revisie en de herstelling van luchtvaartuigen;

    • b.

      de frequentie van deze werkzaamheden;

    • c.

      de taakomschrijving van het bij deze werkzaamheden betrokken personeel;

    • d.

      de bij deze werkzaamheden toegepaste werkwijze, alsmede de aanwijzingen, bedoeld in artikel 94, tweede lid;

    • e.

      de wijze, waarop een onderhoudsverklaring, bedoeld in artikel 94, vijfde lid, tot stand komt, de omstandigheden, waaronder deze verklaring ongeldig wordt en een vermelding welk personeel deze verklaring mag tekenen.

  • 4. De ondernemer maakt de onderhoudshandleiding, alsmede elke aanvulling of wijziging hiervan, schriftelijk bekend en stelt ieder personeelslid dat met het onderhoud is belast, in kennis van de voor dat lid van belang zijnde delen van de onderhoudshandleiding.

  • 5. De ondernemer zorgt ervoor dat het met het onderhoud belaste personeel wordt onderricht met betrekking tot de gebezigde onderhoudsmethoden, in het bijzonder indien nieuwe luchtvaartuigen dan wel nieuwe of ongewone uitrusting in gebruik worden genomen.

Artikel 125

Door de minister worden regels gesteld ten aanzien van de voorbereiding en uitvoering van rondvluchten met inbegrip van regels voor de instrumenten, uitrustingsstukken en installaties, welke naar gelang het type luchtvaartuig, de aard van de rondvlucht en de omstandigheden waaronder de rondvlucht wordt uitgevoerd, aan boord van het luchtvaartuig aanwezig en voor het gebruik gereed moeten zijn.

§ 3 Niet-verkeersvluchten

Artikel 126

Onverminderd paragraaf 1 van dit hoofdstuk zijn de voorschriften van deze afdeling uitsluitend van toepassing op niet-verkeersvluchten.

Artikel 127

Door de minister worden regels gesteld ten aanzien van de voorbereiding en uitvoering van de vluchten, met inbegrip van regels voor de instrumenten, uitrustingsstukken en installaties, welke naar gelang het type luchtvaartuig, de aard van de vlucht en de omstandigheden, waaronder de vlucht wordt uitgevoerd, aan boord van het luchtvaartuig aanwezig en voor het gebruik gereed moeten zijn.

Artikel 128

Tijdens een vlucht met een vliegtuig, waarvan het maximaal toegelaten totaalgewicht meer dan 5.700 kilogram bedraagt, omvat het stuurhutpersoneel ten minste zowel een eerste als een tweede bestuurder.

HOOFDSTUK 6. Samenwerkingsovereenkomsten met andere landen

Artikel 129

  • 1. Wanneer een of meer in het Sint Maartense nationaliteitsregister ingeschreven luchtvaartuigen ingevolge een lease-, charter, of ruilovereenkomst of soortgelijke regeling wordt geëxploiteerd door een luchtvaartmaatschappij of een luchtvaartonderneming, welke haar hoofdkantoor of, bij afwezigheid daarvan, haar vaste woonplaats heeft in een buiten Sint Maarten gelegen Staat welke aangesloten is bij het Verdrag kunnen de functies en taken met betrekking tot de luchtverkeersregels, het bewijs van luchtwaardigheid annex radiovergunning behorende bij het betreffende luchtvaartuig, alsmede het bewijs van bevoegdheid en de bevoegdverklaringen van het stuurhutpersoneel geheel of ten dele worden overgedragen, teneinde de Staat van Operatie in staat te stellen toezicht hierop uit te oefenen.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op buitenlandse luchtvaartuigen van een Staat welke aangesloten is bij het Verdrag, die ingevolge een lease-, charter, of ruilovereenkomst of soortgelijke regeling worden geëxploiteerd door een luchtvaartmaatschappij of luchtvaartonderneming, waarvan haar hoofdkantoor of, bij afwezigheid daarvan, haar vaste woonplaats in Sint Maarten is gelegen.

  • 3. De overdracht van functies en taken aan de Staat van Operatie, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op basis van een bilaterale overeenkomst.

  • 4. Overeenkomsten als bedoeld in het eerste lid kunnen tevens worden aangegaan met betrekking tot luchtvaartuigen, welke geëxploiteerd worden door op te richten organisaties voor de gezamenlijke exploitatie van luchtvervoer of internationale exploitatiebureaus, dan wel van het gemeenschappelijk uitoefenen van luchtdiensten op enige route of in enig gebied.

  • 5. Aan de sluiting van een overeenkomst als bedoeld in het derde en vierde lid gaat een evaluatie van de normen en voorschriften vooraf, zulks met inachtneming van de regels inzake gelijkstelling van buitenlandse bewijzen van luchtwaardigheid en buitenlandse bewijzen van bevoegdheid zoals opgenomen in dit landsbesluit.

HOOFDSTUK 7. Luchtvaartterreinen

§ 1 Algemeen

Artikel 130

  • 1. De bepalingen in dit hoofdstuk en de bij dit landsbesluit behorende bijlage SMCAR Part 14 zijn van toepassing op alle burgerlijke luchtvaart-terreinen in Sint Maarten.

  • 2. De zorg voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk en de bij dit landsbesluit behorende bijlage SMCAR Part 14 genoemde bepalingen berust bij de exploitant van het luchtvaartterrein.

  • 3. Door de minister kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot de bepalingen in dit hoofdstuk.

Artikel 131

  • 1. De aanleg van een luchtvaartterrein is ter beoordeling door de minister zodanig, dat luchtvaartuigen daarvan een veilig gebruik kunnen maken. Hiertoe worden desgevraagd gegevens overgelegd.

  • 2. Er worden ten genoegen van de minister voorzieningen getroffen, dat de aan- en uitvlieghoogtes zodanig zijn, dat luchtvaartuigen veilig kunnen landen op en opstijgen van het luchtvaartterrein.

Artikel 132

  • 1. Door de minister wordt de lengte van een baan op een luchtvaartterrein vastgesteld.

  • 2. De minimale breedte van een rijbaan wordt vastgesteld conform hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 van de bij dit landsbesluit behorende bijlage SMCAR Part 14.

  • 3. Op verzoek van de exploitant kan door de minister voor de baan of rijbaan een breedte worden toegestaan, welke kleiner is dan aangegeven in hoofdstuk 3 van de bij dit landsbesluit behorende bijlage SMCAR Part 14, mits:

    • a.

      de exploitant de afwijking met redenen omkleed heeft voorgelegd;

    • b.

      de exploitant een schatting van de veiligheid heeft gemaakt, die volgens de directie aan de minimale veiligheidsvereisten voldoet;

    • c.

      de exploitant, voorzover fysiek mogelijk, een actieplan heeft ingediend ter verbreding van de baan of rijbaan.

  • 4. Door de minister kunnen regels gesteld worden met betrekking tot de minimale veiligheidsvereisten.

Artikel 133

Op verzoek van de exploitant kan door de minister, indien het betreft een instrumentenbaan niet zijnde een precisiebaan met als codenummer 3 of 4, ontheffing worden verleend inzake de strookbreedte van 150 meter zoals vereist onder paragraaf 3.4.4 van de bij dit landsbesluit behorende bijlage SMCAR Part 14 mits de afstand tussen de lengteas van de baan en de lange zijde van de strook niet minder dan 75 meter bedraagt; en

  • a.

    de exploitant de afwijking met redenen omkleed heeft voorgelegd;

  • b.

    de exploitant een schatting van de veiligheid heeft gemaakt, die volgens de directie aan de minimale veiligheidsvereisten voldoet;

  • c.

    de exploitant een actieplan heeft ingediend ter verbreding van de strook om tegemoet te komen aan het vereiste, neergelegd onder paragraaf 3.4.4 van de bij dit landsbesluit bijbehorende bijlage SMCAR Part 14.

Artikel 134

  • 1. Een gedeelte kan of gedeelten van een luchtvaartterrein kunnen kan worden bestemd tot platform.

  • 2. De inrichting en de regels voor het gebruik van platforms behoeven de goedkeuring van de minister.

  • 3. De minister onthoudt de goedkeuring, bedoeld in het tweede lid, indien de regels voor het gebruik van het platform de orde en veiligheid van het platform naar zijn oordeel onvoldoende waarborgen bevatten.

Artikel 135

  • 1.

    De exploitant draagt er zorg voor dat op het luchtvaartterrein aan alle vereisten wordt voldaan zoals neergelegd in de bij dit landsbesluit bijbehorende bijlage SMCAR Part 14.

  • 2.

    Door de minister kan op verzoek van de exploitant ontheffing worden verleend van de bepalingen neergelegd in hoofdstuk 6 "Visual Aids for denoting obstacles"; hoofdstuk 7 "Visual Aids for denoting restricted use areas", hoofdstuk 8 "Electrical systems", hoofdstuk 9 "aerodrome operational services equipment and installations", welke opgenomen zijn in de bij dit landsbesluit behorende bijlage SMCAR Part 14, mits:

    • a.

      de exploitant de afwijking met redenen omkleed heeft voorgelegd;

    • b.

      de exploitant schriftelijk heeft aangetoond een schatting van de veiligheid te hebben gemaakt en de gedetailleerde beoordeling hiervan door de directie uitwijst dat het minimale veiligheidsniveau wordt bereikt.

  • 3.

    De exploitant draagt er zorg voor dat bij operaties van luchtvaartterreinen rekening wordt gehouden met de richtlijnen neergelegd in Doc 9137 AN/898 "Airport Services Manual".

    De exploitant draagt er zorg voor dat bij het opstellen van systemen, visuele hulpmiddelen, uitrusting en faciliteiten rekening wordt gehouden met de aanwijzingen en/of richtlijnen neergelegd in Doc 9157 AN/901 "Aerodrome Design Manual".

Artikel 136

  • 1. Een luchtvaartterreinreferentiecode (codenummer en letter), die wordt bepaald bij de planning van een luchtvaartterrein, wordt vastgesteld in overeenstemming met de kenmerken van de vliegtuigen, waarvoor de luchtvaartterreinvoorzieningen zijn bestemd zulks conform tabel 1.1. "Aerodrome Reference code" van hoofdstuk 1 van de bij dit landsbesluit behorende bijlage SMCAR Part 14.

  • 2. Voor een luchtvaartterrein wordt een referentiepunt vastgesteld.

  • 3. De referentietemperatuur van een luchtvaartterrein wordt vastgesteld in graden Celsius.

Artikel 137

[vervallen]

Artikel 138

Luchtvaartdata, luchtvaartterrein referentie, luchtvaartterrein referentie temperatuur, luchtvaartterreindimensies en daaraan gerelateerde informatie alsmede de sterkte van de banen, rijbanen en het platform worden aangegeven conform hoofdstuk 2 "Aerodrome data" van de bij dit landsbesluit behorende bijlage SMCAR Part 14.

Artikel 139

  • 1. Op een baan, bestemd voor internationale verkeersvluchten, worden de afstanden berekend van:

    • a.

      de beschikbare baan (take-off runway available);

    • b.

      de beschikbare baan plus de lengte van de clearway, indien aanwezig (take-off distance available);

    • c.

      de beschikbare baan plus de lengte van de stopway indien aanwezig (accelerate stop distance available); en

    • d.

      de beschikbare baan die geschikt is voor het landen tot het tot stilstand komen van een luchtvaartuig (landing distance available).

  • 2. Voor de berekening van de afstanden, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van de richtlijnen neergelegd, in attachment A section 3 van de bij dit landsbeluit behorende bijlage SMCAR Part 14.

Artikel 140

  • 1. Informatie met betrekking tot de toestand waarin het landingsterrein, het platform en de daarbij behorende voorzieningen zich bevinden, wordt onverwijld aan de vluchtvoorlichtingsdienst AIS en voor wat betreft het landingsterrein tevens aan de luchtverkeersdienst doorgegeven, opdat de noodzakelijke inlichtingen verstrekt kunnen worden aan de luchtvaartuigen, die landen of vertrekken. De informatie moet bijgewerkt zijn en veranderingen moeten onverwijld gemeld worden.

  • 2. De toestand, waarin het landingsterrein, het platform en de daarbij behorende voorzieningen zich bevinden, worden voor wat betreft hun werking gecontroleerd en met betrekking tot zaken die van belang zijn voor vluchtvoorbereiding en vluchtuitvoering of die de prestaties van luchtvaartuigen betreffen, wordt in het bijzonder melding gemaakt van:

    • a.

      constructie- en onderhoudswerkzaamheden;

    • b.

      ruw of beschadigd oppervlak op een baan of rijbaan;

    • c.

      water op de baan;

    • d.

      andere gevaren van tijdelijke aard, daaronder begrepen geparkeerde luchtvaartuigen;

    • e.

      uitvallen of onregelmatige werking van een deel of van alle lichten van het luchtvaartterrein;

    • f.

      uitvallen van de normale of reserve energievoorziening.

  • 3. Ten aanzien van de informatie, controles en meldingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen door de minister nadere voorschriften worden vastgesteld en kunnen aanwijzingen worden gegeven.

  • 4. De exploitant van een luchtvaartterrein draagt er zorg voor dat een regeling tot stand komt met de AIS inzake de ontvangst en distributie van de informatie, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 141

  • 1. Inzake het verplaatsen van onklaar geraakte luchtvaartuigen worden de aanwijzingen van paragraaf 9.3 van de bij dit landsbesluit behorende bijlage SMCAR Part 14 opgevolgd.

  • 2. Ten aanzien van het verplaatsen van onklaar geraakte luchtvaartuigen wordt door de exploitant van het luchtvaartterrein een plan opgemaakt ten aanzien van de wijze waarop het een en ander wordt uitgevoerd.

Artikel 142

  • 1. Op een luchtvaartterrein is informatie beschikbaar met betrekking tot de mate van hulpverlening aan luchtvaartuigen en brandbestrijding.

  • 2. Indien belangrijke wijzigingen optreden in de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, worden deze medegedeeld aan de desbetreffende luchtverkeersdiensten en de vluchtvoorlichtingsdienst AIS, opdat deze diensten in staat zijn de luchtvaartuigen, die vertrekken en landen, van de noodzakelijke informatie te voorzien.

Artikel 143

  • 1. Elk luchtvaartterrein met een luchtvaartterreinreferentiecode 3 of 4, bedoeld in artikel 136, beschikt over een PAPI (Precision Approach Path Indicator).

  • 2. Elke luchtvaartterrein met een luchtvaartterreinreferentiecode 1 of 2, bedoeld in artikel 136, beschikt over een PAPI(Precision Approach Path Indicator) of APAPI (Abbreviated Precision Approach Path Indicator).

Artikel 144

[vervallen]

Artikel 145

  • 1. Op het luchtvaartterrein wordt een plaats aangewezen of wordt aan de plaatselijke luchtverkeersleidingsdienst een plaats gemeld waar luchtvaartuigen kunnen parkeren, die vermoed worden betrokken te zijn bij een wederrechtelijk vergrijp of die anderszins afgezonderd moeten worden van normale werkzaamheden op het luchtvaartterrein.

  • 2. De exploitant houdt bij de keuze van de plaats, bedoeld in het eerste lid, rekening met de specificaties van paragraaf 3.14 van de bij dit landsbesluit behorende bijlage SMCAR Part 14.

Artikel 146

Hindernissen, welke gevaar voor luchtvaartuigen opleveren dan wel kunnen opleveren en welke zich bevinden op het luchtvaartterrein, worden verwijderd, of, indien dit niet mogelijk is, worden deze aangeduid door vlaggen, tekens of kleuren zoals aangegeven in hoofdstuk 6 "Visual Aids for denoting obstacles" van de bij dit landsbesluit behorende bijlage SMCAR Part 14.

Artikel 147

Een licht op de grond, dat geen verband houdt met de luchtvaart, wordt gedoofd of afgeschermd, indien het de vliegveiligheid in gevaar brengt.

Artikel 148

  • 1. De exploitant van een luchtvaartterrein, dat gedurende de nacht of tijdens instrument-weersomstandigheden kan worden gebruikt, draagt zorg dat:

    • a.

      indien geen verharde banen op het luchtvaartterrein zijn aangelegd, lichten zijn geplaatst ter aanduiding van de grens van het landingsterrein of van een gedeelte hiervan; indien wel verharde banen op het luchtvaartterrein zijn aangelegd, lichten zijn geplaatst ter aanduiding van de verharde banen en de daarbij behorende verharde rijbanen;

    • b.

      een naderingsverlichting is aangebracht ter vergemakkelijking van het landen bij zowel goed als bij slecht zicht;

    • c.

      een krachtinstallatie aanwezig is voor elektrische energievoorziening in noodgevallen.

  • 2. Ten aanzien van de verlichting en lichten, bedoeld in het eerste lid, kunnen door de minister nadere voorschriften worden vastgesteld en aanwijzingen worden gegeven.

Artikel 149

De exploitant plaatst lichten ter aanduiding van de hindernissen, bedoeld in artikel 146, overeenkomstig de voorschriften, opgenomen in artikel 135, eerste lid, onderdeel g.

Artikel 150

  • 1. Op een luchtvaartterrein dat gedurende de nacht of tijdens instrumentweersomstandigheden (IMC) wordt gebruikt, handelt de exploitant in geval van een gehele of gedeeltelijke sluiting van het luchtvaartterrein conform de voorschriften, neergelegd in hoofdstuk 7 "Visual Aids for denoting restricted use areas" van de bij dit landsbesluit behorende bijlage SMCAR Part 14.

  • 2. Ten aanzien van het gebruik van lichten kunnen door de minister voorschriften gegeven worden.

Artikel 151

Indien een gedeelte van het landingsterrein of van het platform van een luchtvaartterrein, dat gedurende de nacht of tijdens instrumentweersomstandigheden (IMC) wordt gebruikt, niet geschikt is voor het gebruik door luchtvaartuigen, wordt dit tevens door lichten aangegeven.

Artikel 152 en 153

[vervallen]

Artikel 154

  • 1. Op het luchtvaartterrein zijn voldoende middelen aanwezig voor het op verantwoorde wijze verlenen van eerste hulp bij ongevallen.

  • 2. Op het luchtvaartterrein is tenminste één persoon aanwezig, die in staat is tot het verlenen van eerste hulp bij ongevallen en die in het bezit is van een bewijs waaruit blijkt, dat hij met het verlenen van eerste hulp vertrouwd is. Door de minister kan worden vastgesteld welke bewijzen hiervoor in aanmerking komen.

  • 3. Voor zover een voor het openbaar luchtverkeer aangewezen luchtvaartterrein ingevolge de beschikking tot aanwijzing mede voor het internationale luchtverkeer is bestemd, draagt de exploitant zorg dat op het luchtvaartterrein een gezondheidsorganisatie functioneert, welke doorlopend beantwoordt aan hetgeen nodig is om ziekten te voorkomen en die in elk geval de medewerking van een geneeskundige verzekert, zo dikwijls diens aanwezigheid nodig kan zijn voor een ingevolge een internationale overeenkomst of een wettelijk voorschrift te verrichten geneeskundig onderzoek.

Artikel 155

  • 1. Op het luchtvaartterrein zijn voldoende materieel en middelen alsmede voldoende deskundig en bedreven personeel aanwezig voor het redden van mensenlevens en tot het voorkomen, beperken en bestrijden van brand ten gevolge van ongevallen met luchtvaartuigen op of in de onmiddellijke omgeving van het luchtvaartterrein.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geschiedt met inachtneming van de voorschriften van Hoofdstuk 9 "Aerodrome operational services equipment and installation" van de bij dit landsbesluit behorende bijlage SMCAR Part 14.

  • 3. Het materieel verkeert te allen tijde in bedrijfszekere toestand en het personeel wordt regelmatig geoefend.

  • 4. Er worden maatregelen genomen opdat het personeel met het materieel te allen tijde kan uitrukken bij ongevallen met luchtvaartuigen op of in de onmiddellijke omgeving van het luchtvaartterrein dan wel bij brand of gevaar voor brand op het luchtvaartterrein.

  • 5. Er wordt door de minister een regeling vastgesteld waarin het geheel van de te nemen maatregelen is opgenomen voor een doelmatige bestrijding van ongevallen als bedoeld in eerste en vierde lid, alsmede van rampen welke zich op het luchtvaartterrein kunnen voordoen.

Artikel 156

  • 1. De exploitant draagt zorg dat van het luchtvaartterrein een veilig gebruik kan worden gemaakt.

  • 2. De exploitant draagt zorg dat:

    • a.

      de in artikel 135 bedoelde grondtekens, cijfers, dagkenmerken, en het seinvierkant, alsmede de in artikel 146 bedoelde aanduiding van hindernissen in goede staat worden gehouden;

    • b.

      de lichten, inrichting en verlichting, bedoeld in de artikelen 147 tot en met 151, in goede staat worden gehouden;

  • 3. Door de minister kunnen aanwijzingen worden gegeven aan de exploitant in verband met de in de vorige leden gestelde bepalingen.

Artikel 157

  • 1. De exploitant draagt zorg dat aan de minister en aan de directeur halfjaarlijks een verslag over de toestand van het luchtvaartterrein wordt aangeboden.

  • 2. De minister kan voorschriften geven ten aanzien van de orde en veiligheid op het luchtvaartterrein.

  • 3. De minister kan de exploitant opdragen op basis van en ter aanvulling van de in het eerste lid gegeven voorschriften nadere maatregelen vast te stellen. Deze behoeven de goedkeuring van de minister.

Artikel 158

  • 1. De exploitant neemt maatregelen voor een behoorlijk toezicht op de veiligheid en de goede orde op het luchtvaartterrein.

  • 2. Terzake de uitvoering van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, kan door de minister nadere voorschriften worden gegeven.

Artikel 159

Met betrekking tot het luchtvaartterreinverkeer op het landingsterrein, uitgezonderd luchtvaartuigen, en met betrekking tot het verkeer van luchtvaartuigen naar, van en op het platform wordt coördinatie gevoerd tussen de exploitant en de plaatselijke luchtverkeersleidingsdienst.

Artikel 160

De exploitant staat toe dat op het luchtvaartterrein elektronische, meteorologische en eventueel andere hulpmiddelen aanwezig zijn vanwege de aan de directie en de Meteorologische Dienst opgedragen taken met betrekking tot de luchtverkeersbeveiliging en de luchtvaartmeteorologische dienstverlening.

§ 2 De luchthavenmeester

Artikel 161

  • 1.

    De luchthavenmeester wordt bij landsbesluit benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 2.

    De luchthavenmeester verricht zijn taak onverminderd de verantwoordelijkheid van de exploitant.

  • 3.

    De functie van luchthavenmeester mag verenigd worden met die van exploitant.

Artikel 162

De luchthavenmeester is belast met de dagelijkse uitvoering van het toezicht op het luchtvaartterrein en in het bijzonder met het toezicht op de veiligheid en de goede orde daarop.

Artikel 163

  • 1. De luchthavenmeester van een gecontroleerd luchtvaartterrein deelt de luchtverkeersleidingsdienst steeds tijdig mede welk gedeelte van het landingsterrein gebruikt kan worden voor het verkeer met luchtvaartuigen.

  • 2. Dit gedeelte van het landingsterrein wordt aangeduid als het in gebruik zijnde deel van het landingsterrein.

  • 3. De luchtverkeersleidingsdienst bepaalt op grond van verkeerstechnische overwegingen welk gedeelte van het in gebruik zijnde deel van het landingsterrein daadwerkelijk wordt bestemd voor het landen en opstijgen van luchtvaartuigen en daarmede verband houdende bewegingen.

Artikel 164

De luchthavenmeester draagt zorg dat bij nacht of tijdens instrumentweersomstandigheden (IMC) de verlichting en de lichten, bedoeld in artikel 148, tijdig en voor zover nodig worden ontstoken en blijven branden zolang dit voor de veiligheid van het luchtvaartterrein nodig wordt geacht.

Artikel 165

De luchthavenmeester draagt zorg dat:

  • a.

    in het seinvierkant steeds de benodigde tekens worden geplaatst;

  • b.

    in geval van windstilte de op het luchtvaartterrrein aanwezige landings-T wordt vastgezet in de richting waarin moet worden geland en opgestegen, waarbij onder windstilte wordt verstaan wind met een snelheid van ten hoogste 2,5 m per seconde.

Artikel 166

  • 1. De luchthavenmeester draagt zorg dat het in gebruik zijnde deel van het landingsterrein niet onveilig wordt gemaakt door enig roerend goed.

  • 2. Indien zich op het landingsterrein roerend goed bevindt, hetwelk gevaar voor luchtvaartuigen kan opleveren, wordt dit roerend goed door de zorg van de luchthavenmeester verwijderd dan wel aangeduid overeenkomstig het bepaalde in artikel 150.

  • 3. Indien een gedeelte van het landingsterrein geheel of gedeeltelijk gesloten is verklaard of niet geschikt is voor het gebruik door luchtvaartuigen, wordt dat gedeelte door de zorg van de luchthavenmeester aangeduid overeenkomstig hoofdstuk 7 "Visual Aids for denoting restricted use areas" van de bij dit landsbesluit behorende bijlage SMCAR Part 14.

  • 4. Indien een gedeelte van het landingsterrein op een luchtvaartterrein, dat gedurende de nacht of tijdens instrumentweersomstandigheden (IMC) wordt gebruikt, geheel of gedeeltelijk gesloten is verklaard of niet geschikt is voor het gebruik door luchtvaartuigen, wordt dat gedeelte door de zorg van de luchthavenmeester aangeduid door lichten overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 148 en 150.

Artikel 167

  • 1. De luchthavenmeester draagt zorg dat een platform niet onveilig wordt gemaakt door enig roerend goed.

  • 2. Indien op een platform zich roerend goed bevindt, hetwelk naar het oordeel van of vanwege de directeur gevaar voor luchtvaartuigen kan opleveren, wordt dit roerend goed door de zorg van de luchthavenmeester verwijderd dan wel aangeduid overeenkomstig de in artikel 146voor hindernissen vastgestelde voorschriften.

  • 3. Indien een gedeelte van het platform geheel of gedeeltelijk gesloten is verklaard of niet geschikt voor het gebruik door luchtvaartuigen, wordt dat gedeelte door de zorg van de luchthavenmeester aangeduid overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 "Visual Aids for denoting restricted use areas" van de bij dit landsbesluit behorende bijlage SMCAR Part 14.

  • 4. Indien een gedeelte van het platform op een luchtvaartterrein, dat gedurende de nacht of tijdens instrumentweersomstandigheden (IMC) wordt gebruikt, geheel of gedeeltelijk gesloten is verklaard of niet geschikt is voor het gebruik door luchtvaartuigen, wordt dat gedeelte door de zorg van de luchthavenmeester aangeduid door lichten overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 150 en 151.

Artikel 168

  • 1. De luchthavenmeester stelt, indien het landingsterrein door enigerlei omstandigheid gevaarlijk is geworden of kan worden voor luchtvaartuigen, de directeur daarvan zo spoedig mogelijk in kennis onder vermelding van de bijzonderheden dienaangaande.

  • 2. Gelijke mededeling als bedoeld in het eerste lid wordt gegeven indien door enigerlei omstandigheid één of meer van de in artikelen 135, 146, 148, 150 en 151 bedoelde tekens, cijfers, dagkenmerken, kleuren, lichten, verlichting en inrichting niet meer aan de ter zake geldende voorschriften voldoen of indien daarin wijziging wordt gebracht.

  • 3. Wanneer de omstandigheid welke aanleiding heeft gegeven tot de mededeling, bedoeld in het eerste of tweede lid, ophoudt te bestaan, stelt de luchthavenmeester de directeur daarvan eveneens zo spoedig mogelijk in kennis.

Artikel 169

  • 1. De luchthavenmeester legt een register aan, waarin gegevens worden opgenomen omtrent elk luchtvaartuig dat op het luchtvaartterrein landt of daarvan opstijgt.

  • 2. De aantekeningen in dit register zijn duidelijk en houdbaar, terwijl zij niet uitgewist, verwijderd of onleesbaar mogen worden gemaakt. De aantekeningen worden ten minste twee jaar bewaard.

  • 3. De luchthavenmeester houdt van niet-verkeersvluchten de volgende gegevens bij:

    • a.

      het nationaliteits- en inschrijvingskenmerk alsmede het type luchtvaartuig, tevens inhoudende de inrichting van het vliegtuig en de naam van de eigenaar of houder;

    • b.

      de naam van de gezagvoerder van het luchtvaartuig;

    • c.

      het luchtvaartterrein, waarvan het luchtvaartuig het laatst is vertrokken, alsmede het tijdstip van aankomst;

    • d.

      het luchtvaartterrein van bestemming, alsmede het tijdstip van vertrek;

    • e.

      de aard van de vlucht, alsmede het aantal inzittenden;

    • f.

      de baan- en circuitrichting.

  • 4. De luchthavenmeester houdt van verkeersvluchten dezelfde gegevens bij als van niet-verkeersvluchten, met uitzondering van het onder het derde lid, onderdelen b en e, gestelde, doch houdt daarentegen van verkeersvluchten de volgende additionele gegevens bij:

    • a.

      het vluchtnummer;

    • b.

      de herkomst of bestemming van de vervoerde passagiers, zowel voor passagiers met bestemming respectievelijk herkomst Sint Maarten als voor overstappende passagiers en doorgaande passagiers;

    • c.

      de herkomst of bestemming van de vervoerde vracht en post, zowel voor vracht en post met bestemming respectievelijk herkomst Sint Maarten als voor vracht en post met overslag.

  • 5. Vanwege het karakter van de gegevens, bedoeld in het vierde lid, worden deze gegevens vertrouwelijk behandeld.

  • 6. De luchthavenmeester verleent desgewenst aan de door de directeur aan te wijzen ambtenaren van de directie inzage van het register, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 170

De luchthavenmeester draagt zorg dat op de daarvoor geëigende en duidelijk waarneembare plaats ter inzage aanwezig zijn:

  • a.

    de vastgestelde tarieven voor het gebruik dat door luchtvaartuigen wordt gemaakt van het betreffende luchtvaartterrein en van de zich daarop bevindende opstallen;

  • b.

    een lijst betreffende eventueel te heffen vergoedingen voor het gebruik van de verschillende inlichtingen, de herstellingen aan luchtvaartuigen en al hetgeen daarmee samenhangt.

§ 3. Certificatie van luchtvaartterreinen

Artikel 171

  • 1. Een voor het openbaar luchtverkeer aangewezen luchtvaartterrein wordt, met inachtneming van de bepalingen in de voorgaande paragrafen, gecertificeerd conform de in deze paragraaf vastgelegde regels en procedures.

  • 2. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      certificaat luchtvaartterrein: een certificaat verleend door de minister conform vastgestelde regels inzake de veilige operatie van een luchtvaartterrein binnen Sint Maarten;

    • b.

      faciliteiten en uitrusting luchtvaartterrein: faciliteiten en uitrusting, binnen of buiten de grenzen van een luchtvaartterrein, welke worden gebouwd of aangelegd en in stand gehouden voor de aankomst, het vertrek en de grondbewegingen van luchtvaartuigen;

    • c.

      handboek luchtvaartterrein: de handleiding deel uitmakende van de aanvraag voor een certificaat luchtvaartterrein, met inbegrip van wijzigingen hierop, zoals goedgekeurd;

    • d.

      exploitant van een luchtvaartterrein: de exploitant van een luchtvaartterrein aan wie een certificaat luchtvaartterrein is afgegeven;

    • e.

      gecertificeerd luchtvaartterrein: een luchtvaartterrein aan de exploitant waarvan een certificaat luchtvaartterrein is afgegeven.

Artikel 172

  • 1. De exploitant van een gecertificeerd luchtvaartterrein heeft ten behoeve van de operatie hiervan de beschikking over een handboek luchtvaartterrein.

  • 2. Het handboek, bedoeld in het eerste lid, heeft ten doel aan te tonen dat het luchtvaartterrein voldoet aan de certificatievoorschriften genoemd in artikel 173, tweede lid en dat er geen tekortkomingen zijn die de veiligheid van operaties met luchtvaartuigen nadelig beïnvloeden.

  • 3. Het handboek bevat in ieder geval de bijzonderheden genoemd in “Appendix 1” van “ICAO Manual on Certification of Aerodromes”

  • 4. Indien een bijzonderheid als bedoeld in het derde lid niet van toepassing is op het luchtvaartterrein, wordt door de exploitant van het luchtvaartterrein de reden hiervan vermeld.

  • 5. Het handboek:

    • a.

      wordt in gedrukte vorm opgesteld en ondertekend door de exploitant van het luchtvaartterrein;

    • b.

      is van zodanig formaat dat dit gemakkelijk kan worden herzien;

    • c.

      is voorzien van een systeem om de geldigheid van de pagina’s en wijzigingen hierop bij te houden, met inbegrip van een pagina om revisies te noteren;

    • d.

      is zodanig samengesteld en ingedeeld dat het proces van voorbereiding, de inspectie en de goedkeuring ervan wordt vergemakkelijkt;

    • e.

      wordt door de exploitant van het luchtvaartterrein waar nodig gewijzigd, ten einde de nauwkeurigheid van de inlichtingen te handhaven, terwijl de exploitant de directie in kennis dient te stellen van aanvullingen in het handboek

  • 6. Het handboek en de wijzigingen hierop worden, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel, goedgekeurd door de directeur.

  • 7. De exploitant van een luchtvaartterrein stelt een volledig en geldig exemplaar van het handboek ter beschikking van de directeur en de inspecteurs van de directie belast met de certificatie van luchtvaartterreinen.

Artikel 173

  • 1. De afgifte, verlenging van de geldigheidstermijn, vernieuwing, schorsing en intrekking van een certificaat luchtvaartterrein geschieden door de minister.

  • 2. Een certificaat luchtvaartterrein, waarvan het model door de minister is goedgekeurd, kan worden verleend voor een termijn van ten hoogste drie jaar, indien ten genoegen van de minister is aangetoond dat:

    • a.

      zowel de exploitant van een luchtvaartterrein als de onder hem dienende staf de vereiste bekwaamheid en ervaring bezitten om het luchtvaartterrein te opereren en in stand te houden in overeenstemming met het handboek luchtvaartterrein zoals goedgekeurd;

    • b.

      alle faciliteiten, de dienstverlening en uitrusting op of van het luchtvaartterrein in overeenstemming zijn met de bepalingen van dit hoofdstuk, alsmede dat de faciliteiten op behoorlijke en efficiënte wijze in stand worden gehouden;

    • c.

      de operationele procedures van het luchtvaartterrein in voldoende mate voorzien in de veiligheid van luchtvaartuigen;

    • d.

      er een acceptabel veiligheidssysteem is ingesteld door de exploitant van een luchtvaartterrein en voorhanden is op het luchtvaartterrein, in welk systeem tevens de organisatiestructuur, de verplichtingen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de stafleden is omschreven, ten einde te verzekeren dat de operaties correct worden uitgevoerd.

  • 3. Aan een certificaat luchtvaartterrein kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4. Een certificaat luchtvaartterrein kan onder beperkingen worden verleend

  • 5. De tarieven voor de behandeling van een aanvraag voor de eerste afgifte en de instandhouding van een certificaat luchtvaartterrein worden door de minister vastgesteld.

Artikel 174

  • 1. De exploitant van een luchtvaartterrein draagt zorg voor:

    • a.

      indienstneming van voldoende personeelsleden, die bekwaam en deskundig zijn om de taken, verbonden aan operaties op het luchtvaartterrein en de instandhouding hiervan, te vervullen;

    • b.

      de instelling van een programma tot bijscholing van het personeel, genoemd in onderdeel a.

  • 2. De exploitant van een luchtvaartterrein draagt zorg voor de beoordeling van het veiligheidssysteem, met inbegrip van de inspectie van de faciliteiten en uitrusting van het luchtvaartterrein.

  • 3. De exploitant van een luchtvaartterrein voert tenminste eenmaal per jaar een interne beoordeling uit van het veiligheidssysteem.

Artikel 175

  • 1. De afgifte van een certificaat luchtvaartterrein wordt aangevraagd door de exploitant van een luchtvaartterrein door middel van indiening van een behoorlijk ingevuld en ondertekend formulier, waarvan het model door de minister is vastgesteld en waarvan exemplaren kosteloos verkrijgbaar zijn bij de directie.

  • 2. Bij de aanvraag van een certificaat luchtvaartterrein wordt het handboek luchtvaartterrein overgelegd door de exploitant van het luchtvaartterrein.

  • 3. Voor de behandeling van een aanvraag voor wijziging van een certificaat luchtvaartterrein zijn de door de minister vastgestelde tarieven verschuldigd.

  • 4. Het certificaat luchtvaartterrein kan door de minister worden gewijzigd:

    • a.

      op verzoek van de exploitant van het luchtvaartterrein;

    • b.

      bij wijziging van de eigendom van het luchtvaartterrein of in het bestuur van de exploitant van het luchtvaartterrein;

    • c.

      bij wijziging in het gebruik of van de operatie van het luchtvaartterrein;

    • d.

      bij wijziging van de grenzen van het luchtvaartterrein.

  • 5. De geldigheid van een certificaat luchtvaartterrein kan worden geschorst indien blijkt dat:

    • a.

      het veiligheidssysteem van de exploitant van een luchtvaartterrein ontoereikend is;

    • b.

      de schorsing in het belang is van de operationele veiligheid;

    • c.

      alle overige maatregelen voor de tijdige correctie van de onveilige toestand of voor het veilig stellen van operaties met luchtvaartuigen niet de gewenste resultaten hebben opgeleverd;

    • d.

      de exploitant van een luchtvaartterrein onvoldoende technisch bekwaam of geschikt is om de veiligheidstaken te vervullen, voortvloeiende uit de bepalingen van deze paragraaf;

    • e.

      de exploitant van een luchtvaartterrein zich verzet tegen het nemen van maatregelen of niet bereid is maatregelen te nemen om verbetering te brengen in de bestaande onveilige situatie op het luchtvaartterrein;

    • f.

      de exploitant van een luchtvaartterrein met opzet te kort schiet in het nemen van een reeds overeengekomen correctieve actie en de schorsing van het certificaat luchtvaartterrein als laatste redmiddel kan worden aangewend om onveilige operaties op het platform en het manoeuvreergebied te vermijden.

  • 6. Een certificaat luchtvaartterrein wordt ingetrokken indien de exploitant van een luchtvaartterrein:

    • a.

      ongeschikt of niet bereid is om correctieve acties te nemen of ernstige inbreuken heeft gepleegd op de bepalingen van deze paragraaf danwel zich herhaaldelijk hieraan heeft schuldig gemaakt;

    • b.

      getoond heeft geen verantwoordelijkheid te dragen, zoals het met opzet niet voldoen aan en handelen in strijd met de bepalingen van deze paragraaf of zich schuldig maakt aan vervalsing van documenten, waardoor de veiligheid van de luchtvaart in gevaar wordt gebracht;

    • c.

      op overtuigende wijze duidelijk heeft gemaakt dat het voortzetten van operaties op het luchtvaartterrein schadelijk zal zijn voor het algemeen belang.

Artikel 176

Het certificatieproces verloopt met inachtneming van de procedurele voorschriften, neergelegd in de paragrafen 4.1 t/m 4.4 van hoofdstuk 4 “Aerodrome certification procedures” van de ICAO-Manual on Aerodrome Certification DOC 9774 AN/969.

Artikel 177

  • 1.

    Indien het luchtvaartterrein of de faciliteiten, de dienstverlening en de uitrusting op of van het luchtvaartterrein geen voldoende waarborgen bieden om de luchtvaart op veilige wijze uit te oefenen, wordt door de minister afwijzend beschikt op de aanvraag.

  • 2.

    Binnen veertien dagen na de datum van de beslissing van de minister wordt de afwijzing bekend gemaakt aan de aanvrager in een aangetekend schrijven, onder vermelding van de gronden waarop de afwijzing berust.

HOOFDSTUK 8. Luchtvaartinlichtingen en kaarten

Artikel 178

  • 1.

    Ten behoeve van de veiligheid, de regelmaat en de doelmatigheid van de luchtvaart worden de volgende publicaties uitgegeven:

    • a.

      Aeronautical Information Publication (AIP), zijnde een luchtvaartgids, inhoudende inlichtingen van blijvende aard, welke van belang zijn voor de uitoefening van de luchtvaart in het aan Sint Maarten toegewezen vluchtinformatiegebied en het St. Maarten TMA;

    • b.

      Notices to Airmen (NOTAM), zijnde een kennisgeving, gedistribueerd door middel van telecommunicatie, bevattende inlichtingen met betrekking tot de instelling, toestand of verandering van luchtvaartfaciliteiten, -dienstverlening, -procedures of –gevaar, waarvan de tijdige inkennisstelling van essentieel belang is voor de uitoefening van de luchtvaart;

    • c.

      Aeronautical Information Regulation (AIRAC), zijnde een systeem om omstandigheden die een belangrijke wijziging of implementatie op operationeel gebied inhouden, vooraf bekend te maken op de in de ICAO Aeronautical Information Services Manual (DOC 8126 AN/872) vastgestelde data;

    • d.

      Luchtvaartkaart, zijnde een afbeelding van een deel van de aarde, de bebouwing en verhevenheid, specifiek bestemd om aan de eisen van de luchtvaartnavigatie te voldoen;

    • e.

      Aeronautical Information Circular (AIC), zijnde een circulaire voor de luchtvaart met inlichtingen die niet in aanmerking komen voor publicatie in een NOTAM of de AIP, maar wel in verband staan met de vliegveiligheid, vluchtuitvoering of technische, administratieve of wetgevende aangelegenheden;

    • f.

      Publicaties aan Sint Maartense luchtvarenden en Eigenaren van Luchtvaartuigen (PAL), waaronder begrepen Bijzondere Luchtwaardigheidsaanwijzingen, bevattende de inlichtingen van algemeen en technisch belang en inlichtingen met betrekking tot administratieve zaken, ongeschikt voor publicatie in AIP of NOTAM.

  • 2.

    Indien de veiligheid, de regelmaat en de doelmatigheid van de luchtvaart dit vereist, kunnen extra luchtvaartinlichtingen van blijvende aard worden verstrekt.

Permanente aanpassingen van de luchtvaartgids worden verstrekt middels een amendement, overeenkomstig Bijlagen 4 en 15 van het Verdrag.

Tijdelijke aanpassingen van de luchtvaartgids worden verstrekt middels een supplement, overeenkomstig Bijlagen 4 en 15 van het Verdrag.

  • 3.

    De publicaties kunnen tevens worden uitgegeven in de Engelse taal.

Artikel 179

De AIP, NOTAM, AIC en de Luchtvaartkaarten, waaronder naderings-, landings- en hinderniskaarten, worden samengesteld overeenkomstig de richtlijnen, vervat in Bijlage 15 van het Verdrag.

Artikel 180

  • 1. De abonnementsgelden voor de publicaties, bedoeld in artikel 178, worden door de minister vastgesteld.

  • 2. De betaling van de abonnementsgelden, bedoeld in het eerste lid, geschiedt volgens door de minister vastgestelde regels.

Artikel 181

  • 1. Op de luchtvaartterreinen van Sint Maarten worden inlichtingen gegeven voor het uitvoeren van vluchten.

  • 2. Deze inlichtingen betreffen onderwerpen, welke zijn opgenomen in Sint Maartense en buitenlandse AIP's en NOTAM, alsmede gegevens van luchtvaartkaarten, welke verband houden met de te vliegen route.

  • 3. Indien nodig wordt ten behoeve van de leden van het stuurhutpersoneel van een luchtvaartuig een uittreksel van de van kracht zijnde NOTAM en andere inlichtingen van dringende aard, welke voor de vluchtuitvoering van belang zijn, beschikbaar gesteld.

HOOFDSTUK 9. Luchtvaartvertoningen en Luchtvaartwedstrijden

Artikel 182

  • 1. Voor het verkrijgen van ontheffing tot het houden van een luchtvaartvertoning of luchtvaartwedstrijd als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Luchtvaartlandsverordening, wordt ten minste 21 dagen voor de dag van de vertoning of van de wedstrijd een daartoe strekkend verzoekschrift bij de minister ingediend.

  • 2. Bij het verzoekschrift worden overgelegd:

    • a.

      een omschrijving van de vertoning of wedstrijd met aanduiding van het (de) te gebruiken terrein(en) en van de te volgen route, alsmede met vermelding in hoeverre kunstvluchten zullen plaatshebben;

    • b.

      een verzoek om ontheffing van de verbodsbepaling van artikel 26, eerste lid, van de Luchtvaartlandsverordening, indien een terrein niet zijnde luchtvaartterrein zal worden gebruikt en met een duidelijke tekening van het terrein en van de onmiddellijke omgeving daarvan, waaruit de afmetingen blijken;

    • c.

      een schriftelijke verklaring, dat tegen de te houden vertoning of wedstrijd geen bezwaar bestaat, welke wordt afgegeven door de Minister van Justitie.

  • 3. Een verzoekschrift als bedoeld in dit artikel wordt eerst in behandeling genomen, indien alle benodigde gegevens en de verklaring zijn overgelegd.

Artikel 183

  • 1. Voor het aanvragen van een ontheffing van het in artikel 26, eerste lid, van de Luchtvaartlandsverordening vervatte verbod, wordt tenminste 21 dagen voor de eerste dag waarop het terrein zal worden gebruikt een daartoe strekkend verzoekschrift bij de minister ingediend.

  • 2. Bij het verzoekschrift worden overgelegd:

    • a.

      fabrikaat en type van het te gebruiken luchtvaartuig;

    • b.

      datum waarop het terrein zal worden gebruikt;

    • c.

      de reden(en) waarom dit terrein zal worden gebruikt;

    • d.

      de plaats waarin het betrokken terrein is gelegen;

    • e.

      de afmetingen van het terrein;

    • f.

      een duidelijke kaart waaruit de geografische ligging en de aard van de omgeving van het betrokken terrein duidelijk blijkt;

    • g.

      een verklaring van geen bezwaar afgegeven door de Minister van Justitie;

    • h.

      een verklaring van geen bezwaar van de eigenaar dan wel de zakelijk gerechtigde van het betrokken terrein;

    • i.

      een schriftelijke verklaring van de aanvrager dat het beoogde terrein aan de gestelde criteria voor een veilig gebruik voldoet.

  • 3. Indien de ontheffing voor drie dagen of minder wordt aangevraagd, is het gestelde in het tweede lid van dit artikel van toepassing met dien verstande dat de verklaringen als bedoeld in onderdelen h en i tijdens het daadwerkelijke gebruik van het terrein ter inzage aanwezig moeten zijn.

  • 4. Voor het aanvragen van een ontheffing van het in artikel 26, eerste lid, van de Luchtvaartlandsverordening vervatte verbod, ten behoeve van het opstijgen met een vrije bemande ballon, geldt, in afwijking van het gestelde in het eerste lid, een termijn van 14 dagen.

  • 5. Voor het aanvragen van een ontheffing van het in artikel 37, eerste lid, onderdelen a en b, van de Luchtvaartlandsverordening vervatte verbod, wordt tenminste 21 dagen voor het begin van de periode waarvoor de aanvraag geldt een daartoe strekkend verzoekschrift bij de minister ingediend.

  • 6. Voor het aanvragen van een ontheffing van het in artikel 39, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de Luchtvaartlandsverordening vervatte verbod, wordt tenminste 21 dagen voor het begin van de periode waarvoor de aanvrage geldt, een daartoe strekkend verzoekschrift bij de minister ingediend.

HOOFDSTUK 10. Vergoedingen

Artikel 184

  • 1. Voor een keuring onderscheidenlijk herkeuring is een vergoeding verschuldigd, welke wordt berekend naar een door de geneeskundige, bedoeld in artikel 37, tweede lid, onderscheidenlijk de herkeuringscommissie, bedoeld in artikel 38, vastgesteld tarief. Dit tarief behoeft de goedkeuring van de minister.

  • 2. Indien uit de uitslag van de herkeuringscommissie blijkt, dat de aanvrager terecht tegen de uitslag van de keuring in beroep is gegaan, wordt hem het voor de herkeuring gestorte bedrag terugbetaald. Voor de keuring, bedoeld in artikel 30, derde lid, is geen vergoeding verschuldigd.

HOOFDSTUK 11. Strafbepalingen

Artikel 185

  • 1. Overtreding van de artikelen 8, tweede lid, tweede volzin, 9, vierde lid, 10, tweede en derde lid, 11, 23, 24, 30, zevende lid, 31, zesde lid, 33, tweede lid, 84, eerste lid, 87, derde lid, 88, derde lid, 89, derde lid, 90, tweede en derde lid, 94, tweede tot en met vijfde lid, 102, tweede en derde lid, 103, derde tot en met vijfde lid, 104, 105, 106, 107, eerste lid, 108, 109, 116, 117, 118, zevende lid, 119, 123, 124, 135, eerste lid, 146, 148, eerste lid, 154, 155, eerste tot en met derde lid, 156, eerste en tweede lid, 157, eerste lid, 158, eerste lid, 163, 164, 165, 166, 167, 168, 169, 170 is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 50, vierde lid, van de Luchtvaartlandsverordening.

  • 2. Een overtreding van:

    • a.

      artikel 91, vierde lid, voor zover betreft het niet voldoen aan de van overeenkomstige toepassing zijnde artikelen 87 tot en met 90;

    • b.

      artikel 95, eerste lid, voor zover het betreft het niet voloen aan het van overeenkomstige toepassing zijnde artikel 94, tweede tot en met vijfde lid, is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 50, vierde lid, van de Luchtvaartlandsverordening.

  • 3. Overtreding van een aanwijzing, regel of voorschrift gegeven krachtens de artikelen 83, eerste lid, 84, derde lid, 93, derde lid, 94, tweede en vierde lid, 99, 114, 115, 120, 121, 125, 127, 135, tweede lid, 146, 147, 148, tweede lid, 149, 151, tweede lid, 152, derde lid, 153, tweede lid, 155, vierde lid, 156, derde lid, 157, tweede lid, 158, eerste lid, is, voor zover die overtreding uitdrukkelijk als strafbaar feit is aangemerkt, een strafbaar feit als bedoeld in artikel 50, vierde lid, van de Luchtvaartlandsverordening.

  • 4. Een overtreding van een regel gegeven krachtens artikel 94, elfde lid, voor zover het betreft het niet voldoen aan het van overeenkomstige toepassing zijnde artikel 84, derde lid, is, voor zover die overtreding uitdrukkelijk als strafbaar feit is aangemerkt, een strafbaar feit als bedoeld in artikel 50, vierde lid van de Luchtvaartlandsverordening.

  • 5. Bij veroordeling wegens overtreding van een van de artikelen van de hoofdstukken 2 tot en met 5 kan de bevoegdheid een luchtvaartuig te bedienen voor ten hoogste drie jaren worden ontzegd.

HOOFDSTUK 12. Slot - en overgangsbepalingen

Artikel 186

[vervallen]

Artikel 187

[regelt de inwerkingtreding]

Artikel 188

Dit landsbesluit wordt aangehaald als: Landsbesluit toezicht luchtvaart.