Regeling vervallen per 19-10-2015

MINISTERIËLE REGELING houdende regels voor het toepassen van elektronisch toezicht

Geldend van 19-10-2015 t/m 18-10-2015

Intitulé

MINISTERIËLE REGELING houdende regels voor het toepassen van elektronisch toezicht

Artikel 1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    elektronisch toezicht: een technische voorziening waarbij, gebruikmakend van signalen met regelmatige tussenpozen, de aanwezigheid van een gedetineerde op een bepaalde tijd en plaats gecontroleerd wordt;

  • b.

    de minister: de Minister van Justitie;

  • c.

    gesticht: huis van bewaring en gevangenis;

  • d.

    directeur: de locatiedirecteur van een gesticht en bij diens afwezigheid, degene die hem vervangt;

  • e.

    gedetineerde: de persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf in een gesticht plaatsvindt;

  • f.

    programma: een samenstel van activiteiten waaraan wordt deelgenomen door een persoon, die onder elektronisch toezicht wordt gesteld, opgesteld door een reclasseringsinstelling en in geval van een minderjarige door de Voogdijraad;

  • g.

    strafrestant: het gedeelte van een opgelegde vrijheidsstraf dan wel van het samenstel van dergelijke straffen dat nog moet worden ondergaan, waarbij wordt uitgegaan van de toepassing van voorwaardelijke invrijheidstelling volgens de daarvoor geldende wettelijke regeling.

Paragraaf 1. Toestemming tot het betreden van woningen

Artikel 2

Het door degene die onder elektronisch toezicht wordt gesteld en diens meerderjarige huisgenoten ondertekende formulier voor deelname aan elektronisch toezicht, door de minister vast te stellen, behelst een uitdrukkelijke toestemming aan de ambtenaar belast met uitvoering van elektronisch toezicht tot het betreden van de woning van betrokkene. Deze toestemming vervalt na afloop van de duur van het elektronisch toezicht, doch in ieder geval nadat de technische voorziening uit de woning is verwijderd.

Paragraaf 2. Gedetineerden die in aanmerking komen voor verlof

Artikel 3

  • 1. Aan een gedetineerde die is veroordeeld tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, niet zijnde vervangende hechtenis, kan op diens verzoek of op verzoek van de directeur of op verzoek van een reclasseringsinstelling die dit verzoek mede in het algemeen belang en in het belang van de gedetineerde doet, door de minister worden vergund om bij wijze van verlof, voorafgaand aan het einde van de straf danwel van tweederde, of vier vijfde van de gevangenisstraf, tijdelijk het gesticht te verlaten onder de voorwaarde dat de gedetineerde onder elektronisch toezicht wordt gesteld.

  • 2. Het verlof kan geheel of gedeeltelijk met gebruikmaking van een technische voorziening, ter beoordeling van de minister, plaatsvinden met dien verstande dat het verlof in elk geval wordt aangevangen onder voorwaarde van elektronisch toezicht.

  • 3. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, moet worden ingediend door tussenkomst van de directeur, die zijn advies en die van de reclasseringsinstelling of Voogdijraad ter zake bijvoegt.

  • 4. Alvorens de minister beslist op dit verzoek, stelt hij het Centraal College voor de Reclassering in de gelegenheid om ter zake advies uit te brengen.

  • 5. Onder de voorwaarden van het verlof, bedoeld in het eerste lid, wordt steeds opgenomen dat de gedetineerde aan een programma deelneemt.

  • 6. Het opstellen van het programma in het kader van de toepassing van elektronisch toezicht geschiedt door de Voogdijraad in geval van een minderjarige, onderscheidenlijk door de reclasseringsinstelling in overleg met het openbaar ministerie.

Artikel 4

  • 1. In aanmerking voor verlof komen gedetineerden ten aanzien van wie een gunstige beslissing inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling is te verwachten en gedetineerden, aan wie ingevolge artikel 18, eerste en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht geen voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden toegekend, maar over wie de prognose met betrekking tot hun succesvolle terugkeer in de maatschappij gunstig is.

  • 2. Tevens komen in aanmerking gedetineerden ten aanzien van wie de voorwaardelijke invrijheidstelling is afgewezen, maar over wie de prognose met betrekking tot hun succesvolle terugkeer in de maatschappij na verloop van tijd zo gunstig is geworden, dat in geval voorwaardelijke invrijheidstelling nog aan de orde had kunnen komen, een gunstig advies te verwachten zou zijn.

  • 3. Heeft het college, voordat het advies uitbrengt over voorwaardelijke invrijheidstelling, bedenkingen over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling, dan kan het college de minister adviseren om de vroegste datum voor verlof uit te stellen.

Artikel 5

Het verlof, bedoeld in artikel 3, eerste lid, is voorts slechts mogelijk indien:

  • a.

    het strafrestant niet meer bedraagt dan achttien maanden;

  • b.

    het strafrestant bij aanvang van de deelname aan het programma ten minste één maand bedraagt;

  • c.

    er geen omstandigheden zijn die zich tegen zijn deelname verzetten; en

  • d.

    ten aanzien van de gedetineerde geen uitleveringsprocedure loopt dan wel ten aanzien van de gedetineerde niet vaststaat dat hij zal worden uitgeleverd.

Paragraaf 3. Gevallen waarin het verlof wordt geweigerd

Artikel 6

Het verlof wordt geweigerd in geval van:

  • a.

    vermoeden dat de gedetineerde zal proberen zich aan de detentie te onttrekken;

  • b.

    gevaar voor verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten;

  • c.

    vermoeden dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik, drugsgebruik of een poging tot binnen het gesticht brengen van wapens, verdovende middelen en andere door de directeur verboden voorwerpen;

  • d.

    gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken;

  • e.

    risico voor een ongestoord verlof als gevolg van de gestoorde of agressieve persoonlijkheid van de gedetineerde;

  • f.

    risico voor een ongestoord verlof als gevolg van ernstige spanningen in de woon- of leefsfeer van de te bezoeken persoon;

  • g.

    het risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door de gedetineerde gepleegde misdrijf;

  • h.

    gevaar voor de gedetineerde zelf;

  • i.

    het risico van maatschappelijke onrust;

  • j.

    het ontbreken van een voor het college aanvaardbaar verlofadres;

  • k.

    een gedetineerde die niet beschikt over een geldige titel tot verblijf in Sint Maarten of daarover niet meer zal beschikken ten tijde van de aanvang van het verlof; dit laatste geldt eveneens voor een niet in Sint Maarten ingezeten Nederlander, tenzij deze over een vaste woon- of verblijfplaats binnen het Koninkrijk beschikt, zich bereid verklaart aldaar te wonen dan wel te verblijven, veranderingen van adres door te geven aan de betrokken reclasseringsinstelling in Sint Maarten en zich te houden aan de aanwijzingen, hem door een reclasseringsinstelling in Nederland, Aruba of Curaçao namens de betrokken reclasseringsinstelling in Sint Maarten te geven;

  • l.

    een gedetineerde ten aanzien van wie, ongeacht of deze beschikt over een titel tot verblijf als hierboven bedoeld;

  • m.

    een uitleveringsprocedure loopt dan wel ten aanzien van wie vaststaat dat hij zal worden uitgeleverd;

  • n.

    na afloop van de detentie uitzetting dan wel verwijdering in de zin van de Landsverordening toelating en uitzetting dreigt;

  • o.

    weigering door de betrokkene – ter beoordeling van het college – om de hem door of namens de directeur opgedragen arbeid te verrichten of de voor hem geschikte opleidingen of cursussen te volgen.

Artikel 7

Het verlof wordt geweigerd of uitgesteld in geval van:

  • a.

    agressief gedrag tegen het gevangenispersoneel of andere personen, die ter uitoefening van hun beroep, taak of functie in het gevangeniscomplex aanwezig zijn of andere gedetineerden, voor welk gedrag opsluiting in de strafcel is opgelegd, of

  • b.

    ontsnapping en het verlenen van hulp bij ontsnapping of poging tot een en ander, of

  • c.

    het binnen de gevangenis brengen of laten brengen van verdovende middelen, wapens of andere voorwerpen waarvan het bezit door de directeur is verboden, of

  • d.

    bezit van verdovende middelen, wapens of andere door de directeur verboden voorwerpen.

Paragraaf 5. Voorwaarden voor verblijf buiten het gesticht in het kader van verlof en duur elektronisch toezicht

Artikel 8

  • 1.

    Als algemene voorwaarden voor verlof worden gesteld:

    • a.

      dat betrokkene gedurende de periode waarvoor het verlof is gegeven geen strafbaar feit zal begaan noch zich op enige andere wijze zal misdragen; dit houdt in elk geval in dat betrokkene geen hard- of softdrugs zal gebruiken;

    • b.

      dat betrokkene zich vanaf 19:00 uur tot 06:00 uur zal ophouden op of in de onmiddellijke nabijheid van een tevoren in overleg met betrokkene door de reclassering vastgesteld adres.

  • 2.

    Als bijzondere voorwaarden voor verlof kunnen onder meer worden gesteld:

    • a.

      dat betrokkene zich zal gedragen naar de aanwijzingen hem door een reclasseringsinstelling te geven, ook indien deze inhouden:

1°. dat betrokkene zich zal laten behandelen in, dan wel zal laten begeleiden door of vanwege een instelling voor verslavingszorg of gedragsdeskundige een behandeling dan wel begeleiding zal ondergaan;

2°. dat betrokkene een door een reclasseringsinstelling te bepalen opleiding, cursus of stage zal volgen;

3°. dat betrokkene een door een reclasseringsinstelling met inspraak van betrokkene geselecteerde baan zal aannemen en de in het kader van die baan gebruikelijke werkzaamheden naar behoren zal uitvoeren; dit houdt in voorkomende gevallen, ter beoordeling van het college, in dat betrokkene voor eigen rekening in loondienst of anderszins arbeid kan verrichten;

  • b.

    dat betrokkene gedurende de periode van het verlof geen alcoholhoudende drank zal gebruiken;

  • c.

    dat betrokkene de hem opgedragen dan wel toegestane werkzaamheden buiten het gesticht naar behoren zal verrichten;

  • d.

    dat betrokkene zich op aangeven van een reclasseringsinstelling zal onderwerpen aan een drugtest of alcoholtest.

Artikel 9

  • 1.

    De periode van verlof in de zin van artikel 3, eerste lid, gaat onmiddellijk vooraf aan de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling dan wel, indien ingevolge artikel 18, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, geen voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden toegekend, de datum van afloop van de door de rechter opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

  • 2.

    De duur van het verlof, in de zin van artikel 3, bedraagt 15 procent van de hoogte van de door de rechter opgelegde vrijheidsstraf.

  • 3.

    Het gedeelte van verlof onder elektronisch toezicht zal in haar geheel de termijn van zes maanden niet overschrijden.

  • 4.

    De duur van de hechtenis of gevangenisstraf loopt door tijdens het verblijf buiten het gesticht in de zin van dit artikel.

  • 5.

    Het verlof eindigt op de datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling of bij het einde van de vrijheidsstraf.

Artikel 10

Het verlof kan door de minister worden ingetrokken bij niet nakoming van een of meer van de algemene of bijzondere voorwaarden. In voorkomende gevallen kan door de minister, gehoord het Centraal College voor de Reclassering, op verzoek van het openbaar ministerie, een reclasseringsinstelling of de veroordeelde zelf dan wel ambtshalve een of meer voorwaarden worden toegevoegd, vervallen verklaard of gewijzigd.

Paragraaf 6. Schorsing voorlopige hechtenis

Artikel 11

De voorlopige hechtenis van een verdachte kan, indien de verdachte zich hiertoe bereid heeft verklaard, door de rechter worden geschorst mede onder voorwaarde van toepassing van elektronisch toezicht.

Paragraaf 7. Bijzondere voorwaarden bij veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf

Artikel 12

Een veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf in de zin van artikel 17a van het Wetboek van Strafrecht kan geschieden onder bijzondere voorwaarde van toepassing van elektronisch toezicht.

Paragraaf 8. Slotbepaling

Artikel 13

  • 1. Deze ministeriële regeling wordt aangehaald als: Regeling elektronisch toezicht.

  • 2. [vervallen]

  • 3. [regelt de inwerkingtreding]